Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33294 nr. 5 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33294 nr. 5 |
Ontvangen 15 augustus 2012
Inleiding
Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bijdragen van de fracties van de VVD, CDA en ChristenUnie aan het verslag bij het onderhavige wetsvoorstel. Deze fracties hebben een aantal vragen bij dit wetsvoorstel. De vragen van deze fracties worden hieronder beantwoord. De regering constateert dat de fracties de noodzaak van een budgettair sluitend beleid delen gezien de huidige financiële en economische crisis.
Inhoud van het wetsvoorstel
De leden van de VVD-fractie informeren naar de keuze van de regering om de afwijking van de prijsindex te relateren aan de periode van drie maanden geleden. Zij verwijzen daarbij naar de memorie van toelichting waarin staat dat «voor de indexatie per 1 juli 2013 wordt uitgegaan van de afwijking van de consumenten-prijsindex van april 2013 ten opzichte van oktober 2012».
In de gewone situatie dat de kinderbijslag per 1 januari en per 1 juli geïndexeerd wordt, wordt de kinderbijslag verhoogd of verlaagd aan de hand van de vergelijking van de consumentenprijsindex van de maand oktober respectievelijk de maand april ten opzichte van de consumentenprijsindex waarop de laatste herziening van het basiskinderbijslagbedrag is gebaseerd. Er wordt daarbij dus 6 maanden teruggekeken. Dit is vastgelegd in artikel 13, tweede lid van de AKW. Dit wetsvoorstel stelt voor per 1 januari 2013 en per 1 januari 2014 de kinderbijslag niet te indexeren. De indexering die normaal gesproken plaatsvindt op 1 juli wordt echter ongemoeid gelaten. Als de periode waarover de consumentenprijsindex wordt vergeleken niet expliciet in dit wetsvoorstel zou worden vastgelegd, zou teruggegrepen moeten worden op in artikel 13, tweede lid AKW beschreven momenten. Daarom is in het tweede lid van art. 13a in het wetsvoorstel vastgelegd dat voor de aanpassing van de kinderbijslag per 1 juli 2013 de consumentenprijsindex van de maand april 2013 wordt vergeleken met die van de maand oktober 2012. Hiermee is aangesloten bij de gebruikelijke wijze van aanpassen van het kinderbijslagbedrag voor wat betreft de periode van vergelijking van de consumentenprijsindex.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan bevestigen dat het achterwege laten van de indexering alleen voor de kinderbijslag geldt en niet voor het kindgebonden budget.
In dit wetsvoorstel stelt de regering uitsluitend voor het basiskinderbijslagbedrag niet te indexeren per januari 2013 en januari 2014. De indexatie van dit bedrag per juli 2013 en juli 2014 zal gewoon doorgang vinden. De regering kan dus bevestigen dat dit voorstel alleen gaat over de kinderbijslag. Dit neemt niet weg dat het kindgebonden budget ook niet geïndexeerd wordt. Dit is geregeld in de Wet van 7 december 2011 tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget (Stb. 576, 2011).
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een toelichting op welke wijze de betrokkenen over het niet indexeren van de kinderbijslag worden geïnformeerd.
Op de website van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) worden de nieuwe kinderbijslagbedragen bekend gemaakt zodra zij zijn gepubliceerd in de Staatscourant. Ik zal de SVB verzoeken na aanname van het wetsvoorstel op de website te vermelden dat de huidige bedragen hetzelfde blijven per 1 januari 2013. Zodra de bedragen gepubliceerd zijn in de Staatscourant voor 1 juli 2013 (na indexatie) kan gemeld worden dat deze bedragen per 1 januari 2014 niet geïndexeerd zullen worden.
Inkomenseffecten van het wetsvoorstel
De leden van de CDA-fractie vragen de regering inzicht te geven in de verschillen in inkomenseffecten van het niet indexeren van de kinderbijslag voor verschillende inkomensgroepen.
Door de voorgestelde maatregel worden de kinderbijslagbedragen met circa 2% minder verhoogd in de jaren 2013–2014. Dit betekent voor deze periode in totaal een verschil van circa € 18 voor kinderen tot 5 jaar, circa € 20 voor kinderen van 6 tot 11 jaar en circa € 21 voor kinderen van 12 tot 17 jaar. Het inkomenseffect hiervan is gering: gemiddeld -0,1% voor gezinnen met kinderen. In tabel 1 is het effect voor beide jaren weergegeven voor verschillende inkomensgroepen. Voor de lagere inkomens is het inkomenseffect relatief (iets) groter doordat een gelijke absolute verandering bij een lager inkomen een groter inkomenseffect tot gevolg heeft (het zogenaamde noemereffect).
-0,5 tot -0,25% |
-0,25 tot 0% |
Gemiddeld |
Aantal (x1000) |
|
---|---|---|---|---|
Minimum |
13% |
86% |
-0,1% |
140 |
Min.-modaal |
5% |
95% |
-0,1% |
240 |
1–1,5x modaal |
1% |
99% |
-0,1% |
370 |
1,5–2x modaal |
100% |
-0,1% |
440 |
|
2–3x modaal |
100% |
-0,1% |
490 |
|
>3x modaal |
100% |
-0,0% |
280 |
|
Alle huish. met kinderen |
2% |
98% |
-0,1% |
1 960 |
Ook vragen de leden van de CDA-fractie naar de inkomenseffecten van de wijzigingen voor de jaren 2012, 2013 en 2014 voor de kinderbijslag en het kindgebonden budget samen.
In tabel 2 zijn de inkomenseffecten weergegeven voor alle maatregelen in de kinderbijslag en het kindgebonden budget samen in de jaren 2012 tot 2015. Het betreft hier de bovengenoemde maatregel van het gedeeltelijk niet indexeren van de kinderbijslag in 2013 en 2014, de maatregelen in het kindgebonden budget (het verlagen en niet indexeren van de bedragen, invoering van een vermogenstoets), gecombineerd met de besluitvorming over de verlaging van de kinderbijslag ten gunste van het kindgebonden budget (dit is vastgelegd in de eerdergenoemde wet van 7 december 2011, Stb. 576, 2011; zie ook Kamerstukken II 2011/12, 32 798, nr. 8). Verder is rekening gehouden met de verhoging van het bedrag met € 75 voor het tweede kind in het kindgebonden budget, waartoe in het Begrotingsakkoord 2013 besloten is en die nog dit jaar bij algemene maatregel van bestuur wordt geregeld.
<-5% |
-5 tot -2% |
-2 tot -1% |
-1 tot -0,5% |
-0,5 tot -0,25% |
-0,25 tot 0% |
Gemidd. |
Aantal (x1000) |
|
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Minimum |
8% |
8% |
76% |
7% |
-1% |
140 |
||
Min.-modaal |
1% |
5% |
13% |
54% |
27% |
-1% |
240 |
|
1–1,5x mod. |
1% |
5% |
21% |
58% |
12% |
5% |
-1% |
370 |
1,5–2x mod. |
3% |
11% |
33% |
11% |
43% |
-½% |
440 |
|
2–3x mod. |
2% |
5% |
12% |
80% |
-¼% |
490 |
||
>3x mod. |
4% |
96% |
-¼% |
280 |
||||
Alle hh. met kinderen |
0% |
3% |
9% |
32% |
12% |
44% |
-½% |
1 960 |
De leden van de ChristenUnie-fractie stellen vast dat het inkomenseffect volgens de regering tussen de 0 en de -¼% ligt. Deze leden vragen om bevestiging dat het inkomenseffect voor gezinnen met twee kinderen die tot de lage inkomens-categorie behoren dus ook niet meer dan -¼% zal zijn en vragen hoe hoog dit inkomenseffect dan uitvalt.
De regering kan bevestigen dat het inkomenseffect voor gezinnen met twee kinderen niet meer dan -¼% zal zijn. Het relatieve inkomenseffect zal voor deze groep het grootst zijn voor een alleenstaande ouder op het sociaal minimum met twee kinderen tussen 12 en 17 jaar. Voor deze groep is de kinderbijslag het hoogst en het noemereffect (zie hierboven) het grootst. Het totale verlies van circa € 42 in de jaren 2013 -2014 heeft in dit geval een negatief inkomenseffect van circa 0,24% tot gevolg. Alleen bij gezinnen met meer dan twee kinderen kan het effect meer dan ¼% zijn.
Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie wat de inkomenseffecten zijn voor grotere gezinnen van bijvoorbeeld vier kinderen en dit uit te splitsen naar lage, midden- en hogere inkomens.
Aangezien de kinderbijslag toeneemt met het aantal kinderen, neemt het inkomenseffect van het niet indexeren van de kinderbijslag toe met het aantal kinderen. Ook voor grotere gezinnen is het inkomenseffect echter gering te noemen. In tabel 3 is dit weergegeven.
-0,5 tot -0,25% |
-0,25 tot 0% |
Gemiddeld |
Aantal (x1000) |
|
---|---|---|---|---|
1 kind |
100% |
-0,1% |
770 |
|
2 kinderen |
100% |
-0,1% |
880 |
|
3 kinderen |
6% |
94% |
-0,1% |
250 |
4 kinderen |
18% |
82% |
-0,2% |
50 |
5 of meer kinderen |
46% |
54% |
-0,2% |
10 |
Alle huish. met kinderen |
2% |
98% |
-0,1% |
1 960 |
In tabel 4 tenslotte is het inkomenseffect voor gezinnen met vier kinderen weergegeven, uitgesplitst naar lage, midden- en hogere inkomens.
-0,5 tot -0,25% |
-0,25 tot 0% |
Gemiddeld |
Aantal (x1000) |
|
---|---|---|---|---|
<modaal |
73% |
27% |
-0,3% |
10 |
Modaal-2x modaal |
6% |
94% |
-0,2% |
20 |
>2x modaal |
100% |
-0,1% |
20 |
|
Alle huish. met vier kinderen |
18% |
82% |
-0,2% |
50 |
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H. G. J. Kamp
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33294-5.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.