Wet van 7 december 2011 tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met bezuiniging op het kindgebonden budget

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enige bezuinigingen door te voeren met betrekking tot het kindgebonden budget teneinde het begrotingstekort terug te dringen en de eigen financiële verantwoordelijkheid van ouders voor hun kinderen te versterken;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «draagkracht» vervangen door: draagkracht op basis van het inkomen en het vermogen.

2. Na het derde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van artikel 7, derde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen bestaat geen aanspraak op kindgebonden budget indien de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de ouder in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 80 000 dan wel, ingeval de belanghebbende het gehele berekeningsjaar dezelfde partner heeft, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, van de ouder en zijn partner in het berekeningsjaar meer bedraagt dan € 80 000.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Het kindgebonden budget bedraagt voor een berekeningsjaar:

    • a. indien de ouder aanspraak heeft voor één kind : € 1017,–;

    • b. indien de ouder aanspraak heeft voor twee kinderen: € 1478,–;

    • c. indien de ouder aanspraak heeft voor drie kinderen: € 1661,–;

    • d. indien de ouder aanspraak heeft voor meer dan drie kinderen: € 1661,–, verhoogd met zoveel maal € 106,– als het aantal kinderen meer bedraagt dan drie.

2. In het vierde en vijfde lid vervalt: bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner van niet meer dan € 28 897,.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «de bedragen, genoemd in de artikelen 2, tweede, vierde en vijfde lid» vervangen door «de bedragen, genoemd in de artikelen 1, vierde lid, en 2, tweede, vierde en vijfde lid,» en wordt «artikel 2, vierde, vijfde en zesde lid» vervangen door: artikel 2, zesde lid,.

2. In het derde lid wordt «artikel» vervangen door: de artikelen 1, vierde lid, en.

D

Artikel 6 vervalt, onder vernummering van artikel 6a tot 6.

E

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift wordt «berekeningsjaren 2010 en 2011» vervangen door: berekeningsjaren 2010 tot en met 2015.

2. In het artikel wordt «het jaar 2010 en 2011» vervangen door «het jaar 2010 tot en met 2015», wordt «het gezamenlijke toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 2, vierde, vijfde en zesde lid,» vervangen door «het gezamenlijke toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 2, zesde lid,» en wordt «de berekeningsjaren 2010 en 2011» vervangen door: de berekeningsjaren 2010 tot en met 2015.

ARTIKEL IA

Artikel 12, eerste lid, van de Algemene Kinderbijslagwet komt te luiden:

  • 1. Het basiskinderbijslagbedrag over een kalenderkwartaal bedraagt € 268,26 per kind.

ARTIKEL II

Indien het bij koninklijke boodschap van 14 september 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten ter uniformering van het loonbegrip (Wet uniformering loonbegrip) (32 131) tot wet is of wordt verheven en artikel XXXII van die wet eerder in werking is getreden of treedt dan artikel I, onderdeel B, tweede subonderdeel, van de onderhavige wet, wordt in artikel I, onderdeel B, tweede subonderdeel, «€ 28 897» vervangen door: € 26 147.

ARTIKEL III

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 7 december 2011

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H. G. J. Kamp

De Staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers

Uitgegeven de zevende december 2011

De Minister van Veiligheid en Justitie,

I. W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 798

Naar boven