33 000 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (VI) voor het jaar 2012

Nr. 76 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 januari 2012

Met deze brief voldoe ik, mede namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), aan het verzoek van uw Kamer, met kenmerk 2011Z26851, om een reactie op de bevindingen in het rapport van de Commissie Seksueel misbruik van minderjarigen in de Rooms-Katholieke Kerk (hierna: Commissie Deetman). Tevens doe ik hierbij de toezegging gestand van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie tijdens het VAO Kindermishandeling van 22 december jl., door in deze reactie ook op de motie van het lid Voordewind in te gaan (Kamerstukken II, 2011/12, 31 015, nr. 72).

Reikwijdte rapport

De Commissie Deetman heeft in opdracht van de Bisschoppenconferentie en de Konferentie Nederlandse Religieuzen (KNR) onderzoek verricht naar seksueel misbruik van minderjarigen binnen de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland in de periode van 1945 tot 2010. Ik heb kennisgenomen van het feit dat de opdrachtgevers de bevindingen van de Commissie onderschrijven. De aanbevelingen uit het onderzoek richten zich bijna uitsluitend tot de Rooms-Katholieke Kerk. De opdrachtgevers hebben aangegeven de aanbevelingen uit het rapport over te nemen en uit te voeren. Ik heb met instemming kennis genomen van het feit dat met name op het gebied van hulp aan en recht voor de slachtoffers binnen de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland reeds duidelijke stappen gezet zijn. De tussenrapportages van de Commissie Deetman hebben geleid tot de oprichting van de Stichting Bestuur & Toezicht inzake seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland. Deze nieuwe organisatie zal zowel ten aanzien van de hulpverlening als ten aanzien van de klachtenafhandeling een belangrijke rol voor de slachtoffers vervullen. Naar aanleiding van een daartoe strekkend advies heeft de Rooms-Katholieke Kerk aangegeven dat zij, met betrekking tot het bieden van financiële compensatie aan slachtoffers van seksueel misbruik die gebruik maken van dit meldpunt, geen beroep zal doen op de civielrechtelijke verjaring. Dit is een belangrijke stap voor betrokkenen.

Het feit dat de Commissie de opvolging van alle aanbevelingen zal monitoren door zich over zes maanden en over vijf jaar uit te spreken over de voortgang bij de uitvoering van haar aanbevelingen, getuigt van een serieuze en gedegen aanpak.

In ogenschouw nemend dat dit rapport is opgesteld in opdracht van de Bisschoppenconferentie en de KNR, en de aanbevelingen primair betrekking hebben op de Rooms-Katholieke Kerk, richt ik mij in deze brief op de rol die de overheid heeft (gehad) en op de door uw Kamer aangesneden punten. Achtereenvolgens komen de volgende onderwerpen aan de orde: de meldingen van de Commissie Deetman aan het Openbaar Ministerie, de verjaring van de strafbare feiten, de verklaring omtrent gedrag (motie Voordewind), de door de Commissie aanbevolen centrale regierol van de overheid met daar onder begrepen de voorgestelde gedeeltelijke financiering van het meldpunt van de Rooms-Katholieke Kerk door de overheid en het voorgestelde multidisciplinaire onderzoek. Afsluitend wordt de relatie met de Commissie Samson geschetst en de stappen die nog uit de bevindingen van deze Commissie voort zullen komen.

Meldingen Commissie Deetman Openbaar Ministerie

Tijdens de voorbereidingen voor de onderzoeksopzet voor de Commissie Deetman heeft de commissievoorzitter met het Openbaar Ministerie afgesproken dat, indien de Commissie kennis zou nemen van een feit dat mogelijk strafbaar is en niet verjaard, zij dit feit, ook bij de geringste twijfel, aan het Openbaar Ministerie voor zou leggen.

Deze afspraak heeft ertoe geleid dat de Commissie Deetman in totaal elf geanonimiseerde meldingen ter toetsing aan het Openbaar Ministerie heeft voorgelegd. Een van deze meldingen betrof informatie over sterfgevallen in de toenmalige Rooms-Katholieke psychiatrische inrichting Sint Joseph te Heel. Ondanks het feit dat het hier een reeds verjaarde zaak betreft, heeft het Openbaar Ministerie, gelet op de maatschappelijke relevantie, besloten een feitenonderzoek te starten. Dit feitenonderzoek is nog niet afgerond.

De overige meldingen bevatten te weinig informatie om een goed beeld te krijgen van hetgeen zich, strafrechtelijk relevant, zou hebben afgespeeld. Wel was vast te stellen dat alle meldingen waren verjaard. Het Openbaar Ministerie heeft de Commissie Deetman geadviseerd om enkele melders in overweging te geven een zogenaamd «informatief gesprek» aan te vragen met een zedenrechercheur. Het Openbaar Ministerie heeft zich bereid verklaard om – op verzoek van een melder – een dergelijk gesprek te arrangeren. Een melder heeft hiervan gebruik gemaakt en een gesprek gevoerd met de politie. Dit gesprek heeft overigens niet alsnog tot een aangifte geleid aangezien zowel de mogelijke verdachte als het slachtoffer reeds waren overleden.

Naast meldingen van de Commissie Deetman zijn er, naar aanleiding van de maatschappelijke aandacht voor seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk, in de periode vanaf maart 2010, bij het Openbaar Ministerie in totaal vier aangiften binnengekomen. Van deze vier aangiften zijn er drie geseponeerd. Twee zaken zijn geseponeerd omdat ze verjaard waren, één omdat de aangifte onvoldoende informatie bevatte om iemand als verdachte aan te merken. Een zaak heeft geleid tot een veroordeling. Naast de aangiften heeft het Openbaar Ministerie dertig meldingen van seksueel misbruik door geestelijken ontvangen. Naar aanleiding van deze meldingen heeft contact plaatsgevonden tussen de politie en de melders. Al deze meldingen bleken verjaarde zaken te betreffen.

Het rapport van de Commissie Deetman heeft tot vele, vaak zeer emotionele, reacties aanleiding gegeven. Dit zal waarschijnlijk ook de komende tijd leiden tot nieuwe aangiften en meldingen. De politie en het Openbaar Ministerie zullen hier actief op reageren. Dit houdt in dat politie en Openbaar Ministerie de aangiften voortvarend zullen oppakken. Voor zover de feiten niet reeds verjaard zijn en concrete feiten en omstandigheden aanleiding kunnen geven tot een strafrechtelijk onderzoek, zal het Openbaar Ministerie daartoe overgaan. Bij nieuwe meldingen zal, overeenkomstig de behandeling van de meldingen van de Commissie Deetman, met de melder gesproken worden over de terbeschikkingstaande mogelijkheden. Niettegenstaande het voorgaande moet gewaakt worden voor te hoge verwachtingen van een strafrechtelijk onderzoek. Ook indien een zedenmisdrijf, waarvan in het rapport sprake is, niet verjaard is, betreft het meestentijds een situatie die zich tientallen jaren geleden heeft voorgedaan, tussen twee mensen, met soms weinig tot geen steunbewijs, zoals DNA-materiaal. In deze gevallen moet de kans op een succesvol strafrechtelijk vervolg gering worden geacht.

Huidige en toekomstige wettelijke regeling van de verjaring

Huidige regeling (artikel 70, 71 en 72 WvSr)

Onder de huidige verjaringsregeling in het Wetboek van Strafrecht verjaren de misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving levenslange gevangenisstraf is gesteld niet. Alle andere misdrijven, waaronder ook de zedenmisdrijven, zijn aan verjaring onderhevig. Voor (ernstige) zedenmisdrijven geldt, dat zij veelal aan een verjaringstermijn van twaalf jaar danwel twintig jaar onderhevig zijn. Het startpunt van de verjaringstermijn is de dag na die waarop het feit is gepleegd. Voor zedenmisdrijven gepleegd tegen kinderen geldt echter een afwijkend startpunt. De verjaringstermijn van deze misdrijven vangt aan op de dag na die waarop het slachtoffer achttien jaar is geworden. De reden voor deze afwijkende regeling is dat in de praktijk blijkt dat ernstige zedenmisdrijven die zijn gepleegd tegen kinderen vaak pas laat uitkomen.

Toekomstige regeling

De huidige regeling houdt toch nog onvoldoende rekening met het feit dat er soms decennia voorbij gaan voordat een slachtoffer van een ernstig zedenmisdrijf met zijn verhaal naar buiten treedt. Vandaar dat mede ter uitvoering van het regeerakkoord een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer aanhangig is gemaakt waarin de verjaring voor ernstige zedenmisdrijven wordt opgeheven (Kamerstukken II 2010/11, 32 890). De meest ernstige zedenmisdrijven – verkrachting (art. 242 Sr) en gemeenschap met een persoon beneden de leeftijd van twaalf jaar (art. 244 Sr) – zullen voortaan niet langer verjaren. Ook wordt de verjaring van zedenmisdrijven begaan tegen kinderen opgeheven. Hierbij valt te denken aan het stelselmatig of beroepsmatig vervaardigen en verspreiden etc. van kinderpornografie (art. 240b, tweede lid, Sr) en de feitelijke aanranding van de eerbaarheid (artikel 246 Sr).

Overgangsrecht

Het overgangsrecht bij het wetsvoorstel bepaalt dat de nieuwe verjaringsregels van toepassing zijn op strafbare feiten die zijn gepleegd voor de inwerkingtreding van de wet, tenzij dat feit onder de oude verjaringsregels reeds is verjaard. Dit betekent dat ook voor zedenmisdrijven die gepleegd zijn voor de datum van inwerkingtreding, de verjaring wordt opgeheven. Feiten die op die datum reeds verjaard zijn, blijven echter verjaard.

Ook bij de afschaffing van de verjaring bij oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid gold dat feiten die op dat moment reeds verjaard waren, verjaard bleven (Wet van 8 april 1971, Stb. 210). Bij de Wet van 16 november 2005 ter opheffing van de verjaringstermijn bij zeer ernstige delicten, Stb. 595, werd (in 2006) bij de afschaffing van de verjaring voor misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving levenslange gevangenisstraf is gesteld, bepaald dat reeds verstreken verjaringstermijnen niet konden herleven. Het standpunt van de wetgever destijds was dat het heropenen van een verstreken verjaringstermijn in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Dat standpunt ligt ook besloten in het wetsvoorstel herziening ten nadele (Kamerstukken II, 32 044), dat op 12 december 2011 in een wetgevingsoverleg door de Tweede Kamer is behandeld. Herziening ten nadele wordt in dat laatste wetsvoorstel – ter uitvoering van het regeerakkoord – ook mogelijk gemaakt bij vrijspraken die voor de datum van inwerkingtreding van dat wetsvoorstel onherroepelijk zijn geworden. Deze mogelijkheid bestaat echter alleen voor zover het misdrijf waarop de vrijspraak betrekking heeft, op het moment van de herzieningsaanvraag nog niet is verjaard.

Europese rechtspraak

Voor de regeling van de vervolgingsverjaring is de rechtspraak met betrekking tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) van evident belang. Het laten herleven van het vervolgingsrecht ten aanzien van strafbare feiten die naar het nationale recht zijn verjaard zal, naar de gangbare opvatting, in strijd komen met artikel 7 EVRM, waarin het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel is neergelegd. In de zaak Kononov tegen Letland bepaalde het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) in een in 2008 gewezen arrest dat «that provision in principle prevents any restoring of the possibility of punishing offenders for acts which were no longer punishable because they had already become subject to limitation» (EHRM 28 juli 2008, appl.no. 36376/04 (Kononov t. Letland[1]), rechtsoverweging 144).

De conclusie van de Kamer die dit arrest wees, is dat het doen herleven van de verjaringstermijnen van reeds verjaarde feiten in strijd komt met artikel 7 EVRM. De zaak werd destijds verwezen naar de zogeheten Grote Kamer van het EHRM, die in een 2010 gewezen arrest tot de conclusie kwam dat de feiten op het moment van de vervolging van Kononov nog niet verjaard waren (EHRM 17 mei 2010, appl.no. 36376/04 (Kononov t. Letland[2]), rechtsoverweging 228–233). De hierboven aangehaalde overweging van de Kamer werd niet weersproken.

Deze jurisprudentie laat geen ruimte om te voorzien in wetgeving op grond waarvan reeds verjaarde feiten alsnog kunnen worden vervolgd. Wel laat het EHRM uitdrukkelijk ruimte om nog lopende verjaringstermijnen te verlengen of op te heffen (EHRM 22 juni 2000, appl.nos. 32492/96, 32547/96, 32548/96, 33209/96 en 33210/96 (Coëme e.a. t. België).

Van deze ruimte is dan ook gebruik gemaakt in het hierboven vermelde wetsvoorstel betreffende de aanpassing van de regeling van de vervolgingsverjaring (Kamerstukken II, 32 890). Dit past binnen een bestendige lijn van de wetgever, gericht op bescherming van slachtoffer en maatschappij tegen (plegers van) ernstige misdrijven. Het wetsvoorstel bepaalt – zoals gezegd – dat verjaringstermijnen in beginsel worden afgeschaft voor feiten die zijn gepleegd voor de datum van inwerkingtreding. Daarmee wordt bewerkstelligd dat voor de gevallen waarin de verjaringstermijn op die datum nog loopt, maar ook voor alle toekomstige gevallen, rekening wordt gehouden met het feit dat er soms decennia voorbij gaan alvorens slachtoffers van ernstige zedenmisdrijven naar buiten treden met hun verhaal.

Slotsom

Uit het bovenstaande overzicht blijkt dat de wetgever lopende verjaringstermijnen mag verlengen of opheffen. Ook met terugwerkende kracht, tenzij het strafbare feit onder de oude verjaringsregels reeds verjaard is. Dit wordt ook voorgesteld in het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel. Uitgangspunt voor de wetgever is in het verleden steeds geweest en ook nu nog, dat feiten die verjaard zijn, verjaard blijven. Dit vloeit voort uit het internationaal geldende stafrechtelijke legaliteitsbeginsel en het rechtszekerheidbeginsel.

Ik acht het van groot belang er voor de toekomst in te voorzien dat slachtoffers van ernstige zedenmisdrijven te allen tijde de mogelijkheid hebben daarvan aangifte te doen en te voorkomen dat degenen die deze ernstige misdrijven hebben gepleegd, wegkomen met hun daad door het enkele feit dat de feiten zijn verjaard. Dit laatste zal, als de beide kamers deze opvatting delen, dan ook niet meer kunnen voorkomen. De Tweede Kamer heeft op 1 december 2011 een verslag uitgebracht over het wetsvoorstel. Naar verwachting zal de nota n.a.v. het verslag nog deze maand aan de Tweede Kamer kunnen worden gezonden. Wij vertrouwen erop dat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel, mede gelet op de bevindingen van de Commissie, spoedige voortgang zal vinden, opdat de nieuwe verjaringsregeling medio dit jaar in werking kan treden.

Verklaring omtrent gedrag

De motie van het lid Voordewind (Kamerstukken II, 2011/12, 31 015, nr. 72) strekt ertoe de aanvraag voor de verklaring omtrent gedrag (hierna VOG) ook voor medewerkers van kerkelijke instellingen die met kinderen/jongeren werken, gratis te maken. Bij brief van 22 december 2011 (Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 VI, nr. 73) heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer laten weten dat de gratis VOG alleen is bedoeld voor vrijwilligers die met kinderen werken en die zijn aangesloten bij de scouting, sportclubs en begeleiders van jeugdkampen. Een belangrijk argument hierbij is dat betrokken vrijwilligersorganisaties geen bron van inkomsten hebben en een breder integriteitsbeleid voeren. De toezegging inzake de gratis VOG geldt niet voor kerkelijke instellingen.

Ik hecht veel waarde aan het bevorderen van een breder integriteitsbeleid bij zowel vrijwilligersorganisaties als bij kerkelijke instellingen. In samenwerking met de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) / MOVISIE zijn met financiële steun van de overheid integriteitsinstrumenten (het stappenplan en de toolkit van «In Veilige Handen») ontwikkeld. Met behulp van een quickscan heeft MOVISIE ook bij diverse kerkelijke instellingen geïnventariseerd op welke manier de preventie van misbruik en seksueel grensoverschrijdend gedrag bevorderd kan worden en welke ondersteuning hierbij nodig is. Ook is een beeld verkregen van de huidige maatregelen die kerkelijke instellingen nemen bij casussen van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De Staatssecretaris en ik zullen de verdere ontwikkeling van integriteitsinstrumenten voor kerkelijke instellingen door MOVISIE steunen.

Centrale regie

Eén meldpunt

De Commissie Deetman adviseert de inrichting van een herkenbaar, zichtbaar en toegankelijk meldpunt dat fungeert als loket voor slachtoffers van seksueel misbruik en stelt voor dit te beleggen bij Slachtofferhulp Nederland, het Meldpunt Seksueel Misbruik Rooms-Katholieke Kerk en de lotgenotenorganisatie KLOKK met financiële ondersteuning vanuit de Rijksoverheid.

Ik onderschrijf de gedachte van de Commissie. Het is van groot belang dat slachtoffers van seksueel misbruik in de Rooms-Katholieke Kerk terecht kunnen bij een loket, binnen, maar zeker ook bij een loket buiten de Rooms-Katholieke Kerk, daar gehoord worden en indien gewenst doorverwezen worden naar de benodigde hulpverlening.

Met de Commissie ben ik van mening dat het hiervoor van belang is aan te sluiten bij de functies van de drie door de Commissie genoemde instanties – Slachtofferhulp Nederland, Het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK en de lotgenotenorganisatie KLOKK – die in nauwe samenwerking invulling geven aan het door de Commissie Deetman geadviseerde meldpunt. Om deze samenwerking te stimuleren heeft de Staatssecretaris van VWS richting Slachtofferhulp Nederland de toezegging gedaan dat zij de komende jaren deze organisatie financieel in staat stelt invulling te geven aan haar rol op dit terrein. De samenwerking tussen deze organisaties betreft ondermeer het doorverwijzen van verzoeken om hulp, begeleiding en behandeling van klachten overeenkomstig een onderling afgesproken, gestandaardiseerde aanpak. Naast slachtoffers in het kader van Commissie Deetman kunnen ook slachtoffers in het kader van de Commissie Samson hier gebruik van maken. Slachtofferhulp Nederland verwijst in relevante zaken door naar het Meldpunt Seksueel Misbruik RKK, de KLOKK of naar reguliere hulpverlening. Desgewenst kunnen het Meldpunt en de KLOKK de bij hen binnengekomen verzoeken om hulp en begeleiding doorverwijzen naar Slachtofferhulp Nederland. Hiermee draagt het kabinet bij aan de invulling van het door de Commissie gewenste meldpunt.

Slachtoffers kunnen daarnaast uiteraard aankloppen bij bestaande toegangspoorten, zoals de huisarts, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, de Steunpunten Huiselijk Geweld en de politie.

Onderzoek naar seksueel misbruik

De Commissie Deetman brengt opnieuw, evenals recent ook de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM) in haar rapportage over kinderpornografie, pregnant onder de aandacht het leed dat seksueel misbruik van kinderen te weeg brengt. Deze signalen vatten we zeer ernstig op. Ik deel dan ook de urgentie om seksueel misbruik, zowel in instellingen als in de huiselijke kring, stevig aan te pakken en als overheid hier regie op te voeren. In het voorwoord van het onderzoeksrapport van de Commissie Deetman wordt een oproep gedaan om diepgaand onderzoek te verrichten naar het algemene verschijnsel van seksueel misbruik van minderjarigen en daaraan gerelateerde verschijnselen zoals kindermishandeling, huiselijk geweld, gedwongen prostitutie en fysiek geweld in machts- of gezagsverhoudingen. Ik wil gehoor geven aan deze oproep tot (nader) onderzoek en zal een multidisciplinair onderzoek starten naar seksueel geweld en de hieraan gerelateerde verschijnselen zoals door de Commissie benoemd. Hierbij wil ik recent afgeronde onderzoeken van het afgelopen jaar1 op dit terrein betrekken en leggen naast de uitkomsten van Commissie Deetman en de uitkomsten van het nog lopende onderzoek van de Commissie Samson. Op deze manier moet er diepgaand inzicht komen in dit ernstige misdrijf dat zulke ingrijpende gevolgen heeft voor de slachtoffers en voor de maatschappij.

Overige acties centrale regie

Recent is al een aantal belangrijke acties in gang gezet. De aanpak van seksueel misbruik van kinderen is een belangrijk onderdeel van het Actieplan aanpak kindermishandeling dat ik recent met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en de Staatssecretaris van VWS aan uw Kamer heb aangeboden. Het actieplan benoemt een stevig aantal maatregelen die een betere preventie en signalering van kindermishandeling tot gevolg moeten hebben, alsmede kindermishandeling die gaande is, moet bestrijden. Ook het verlenen van nazorg aan slachtoffers van kindermishandeling is onderdeel van het actieplan. Daarnaast heb ik samen met de Staatssecretaris van VWS besloten tot een taakuitbreiding van de NRM naar het terrein van seksueel geweld tegen kinderen.

Voor het welslagen van de acties is onontbeerlijk dat toegezien wordt op de aanjaging en opvolging van de maatregelen. Om dit de benodigde vaart te geven is in het Actieplan ook voorzien in de instelling van een Taskforce kindermishandeling en seksueel misbruik. De definitieve instelling van de Taskforce wordt momenteel voorbereid. De afspraak is gemaakt dat ik het eerste aanspreekpunt zal zijn voor de aanpak van seksueel misbruik van kinderen en opdrachtgever zal zijn van deze Taskforce. In die hoedanigheid zal ik ook regelmatig met de voorzitter van de Taskforce contact hebben om te vernemen of de acties volgens planning verlopen en of, en zo ja, welke, aanvullende interventies noodzakelijk zijn. Dit alles laat de eigen verantwoordelijkheden van alle betrokken bewindslieden uiteraard onverlet.

Commissie Samson

Op 16 augustus 2010 is de Commissie Samson geïnstalleerd door de toenmalige ministers van Justitie en voor Jeugd en Gezin. Dit om specifiek te kijken naar de wijze waarop de overheid in het verleden is omgegaan en nu omgaat met signalen van seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in residentiële instellingen en pleeggezinnen zijn geplaatst. De Commissie zal in de tweede helft van 2012 met haar eindrapport komen.

Vooruitlopend op het eindrapport brengt de Commissie tussenberichten uit die, zoals afgesproken, zonder begeleidende beleidsreactie aan uw Kamer worden verzonden. Er zijn inmiddels vijf tussenberichten verzonden die ingaan op activiteiten van de Commissie als het wetenschappelijk onderzoek, het inrichten van een meldpunt voor slachtoffers van seksueel misbruik en rondetafelgesprekken met verantwoordelijke instanties. Indien nodig worden er op basis van het tussenbericht acties in gang gezet. De belangrijkste aanbevelingen zullen echter in het eindrapport worden gepresenteerd, dat uw Kamer in de tweede helft van 2012 kan verwachten.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd,

De minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
1

Veen, H.C.J. van der, Bogaerts, S. (2010), Huiselijk geweld in Nederland. Overkoepelend syntheserapport van het vangst-hervangst-, slachtoffer- en daderonderzoek 2007–2010, Den Haag: WODC (Kamerstukken II, 2010/11, 28 345, nr. 109); Bogaerts, S. (2011), Vervolgstudies huiselijk geweld, Den Haag: WODC (Kamerstukken II, 2011/12, 28 345, nr. 116); Alink, L., IJzendoorn, R. van, Bakermans-Kranenburg, M., Pannebakker, F., Vogels, T., Euser, S. (2011), Kindermishandeling in Nederland anno 2010. De tweede prevalentie-studie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2010), Leiden: Casimir Publishers (Kamerstukken II, 2011/12, 31 015, nr. 67).

Naar boven