32 883 Goedkeuring van de op 15 oktober 2008 te Bridgetown totstandgekomen Economische Partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2009, 18)

Nr. 3 HERDRUK 1 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Inleiding en samenvatting

Sinds 2002 voeren de Europese Gemeenschap en de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (hierna: ACS-landen) onderhandelingen met als doel Economische Partnerschapsovereenkomsten («Economic Partnership Agreements», hierna EPA’s) te sluiten. Deze EPA’s vloeien voort uit de op 23 juni 2000 te Cotonou tot stand gekomen Partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds (Trb. 2001, 57) (hierna: Cotonou-verdrag). Daarin is vastgelegd dat de EU en de ACS-landen nieuwe, met de Wereldhandelsorganisatie verenigbare, handelsregelingen treffen die de tussen hen bestaande handelsbelemmeringen geleidelijk opheffen en de samenwerking op alle voor de handel van belang zijnde terreinen versterken.

De onderhandelingen hebben tot nu toe geresulteerd in één volledige EPA, te weten de onderliggende EPA tussen de EG en haar lidstaten en de CARIFORUM-staten2, en een aantal interim-EPA’s tussen de EG en haar lidstaten en de andere ACS-landen.

De EPA’s bestrijken niet alleen de wederzijdse handel, maar ook terreinen zoals diensten, investeringen en ontwikkelingssamenwerking3. Hoofddoel van het verdrag is bevordering van duurzame ontwikkeling, regionale integratie en geleidelijke integratie van de betreffende landen in de wereldeconomie.

Het op 13 december 2007 totstandgekomen Verdrag van Lissabon tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (Trb. 2008, 11) is in werking getreden op 1 december 2009. Vanaf die datum heeft de Europese Unie de Europese Gemeenschap vervangen en opgevolgd. De Europese Unie oefent nu alle rechten uit en neemt alle verplichtingen op zich die voorheen toebehoorden aan de Europese Gemeenschap. Deze wijziging heeft dan ook geen gevolgen voor internationale overeenkomsten gesloten door de Europese Gemeenschap, zoals de CARIFORUM EPA.

Voorgeschiedenis

De export van de ACS-landen kon decennia lang profiteren van specifieke eenzijdige handelspreferenties van de EU, op basis van handelsafspraken in brede ACS-EG- samenwerkingsverdragen (Yaoundé I – II, Lomé I – V, Cotonou-verdrag). Vooral voor producten zoals bananen, suiker, rijst, rundvlees, tonijn in blik, rum en tabak was de toegang tot de Europese markt voor de ACS-landen beduidend beter dan die voor niet-ACS ontwikkelingslanden in Azië en Latijns-Amerika; voor deze landen was het minder gunstige Algemeen Preferentieel Stelsel (APS) van de EU beschikbaar.

De voorkeursbehandeling van ACS-landen riep steeds meer weerstand op bij andere ontwikkelingslanden. Zij voerden aan dat de Europese afspraken met de ACS-landen in strijd zijn met het non-discriminatie beginsel van de Wereldhandelsorganisatie (hierna: WTO) en eisten binnen de WTO aanpassing en compensatie. Vooral het voor de ACS-bananentelers in de Caraïben, Ivoorkust, Ghana en Kameroen erg gunstige bananenregime kwam sterk onder vuur te liggen. De EU werd hiervoor door meerdere WTO-panels veroordeeld.

Ook binnen de EU nam in de jaren negentig de twijfel toe over de wenselijkheid van het continueren van de eenzijdige handelspreferenties aan de ACS-landen in deze vorm. De ACS-landen zouden zich te zeer blijven richten op de EU als afzetmarkt voor een beperkt pakket van hoofdzakelijk grondstoffen. De achterblijvende ontwikkeling in met name Afrika werd gezien als aanwijzing voor de wenselijkheid van een nieuwe aanpak, waarbij vooral versterking van regionale samenwerking en (onderlinge) liberalisatie een nieuwe impuls zou kunnen geven aan de economische ontwikkeling en armoedebestrijding. Anderzijds zou ook de relatie van de EU met de veelal wat rijkere ontwikkelingslanden in het Caribische gebied (waar sommige landen een hoger per capita inkomen kennen dan sommige EU lidstaten) dringend toe zijn aan modernisering en verbreding van de economische samenwerking.

Tegen deze achtergrond kwamen de EU en de ACS-landen in Cotonou in 2000 overeen dat de traditionele eenzijdige handelspreferenties vóór 2008 vervangen zouden worden door speciale WTO-conforme tweezijdige vrijhandelsakkoorden, ofwel EPA’s. Binnen de WTO wisten de EU en de ACS-landen tijd te winnen door het veiligstellen van een waiver voor het oude ACS-handelsregime voor een overbruggingsperiode tot en met 31 december 2007. Er werd in overleg met ACS-landen besloten om met 6 verschillende regio’s te gaan onderhandelen (Caribisch gebied, Stille Oceaan, West, Midden, Oost en Zuidelijk Afrika). Het mandaat van de Europese Commissie voor de EPA-onderhandelingen werd in 2002 door de Raad van Ministers goedgekeurd, de onderhandelingen met de ACS-regio’s zijn op 27 september 2002 officieel van start gegaan.

Doel en reikwijdte van EPA’s

Een belangrijk doel van de EPA’s is, zoals uit het voorgaande moge blijken, het veiligstellen van de toegang van de ACS-landen tot de EU markt, door de omstreden eenzijdige handelspreferenties te vervangen door WTO-conforme asymmetrische vrijhandelsverdragen. In aanvulling daarop wil de EU met het overeenkomen van EPA’s de soepele en geleidelijke integratie van de ACS-staten in de wereldeconomie bevorderen, omdat dit duurzame ontwikkeling kan stimuleren en zo kan bijdragen aan armoedebestrijding in de ACS-landen. Tenslotte is de versterking van de regionale integratie van de ACS-landen, voortbouwend op bestaande structuren, een wezenlijk onderdeel van het EPA concept.

De EPA is geen klassiek vrijhandelsakkoord, omdat binnen de grenzen van WTO-compatibiliteit op veel punten nadrukkelijk rekening wordt gehouden met het ontwikkelingsniveau van de ACS-landen. Dit komt met name tot uitdrukking in de reikwijdte en het tempo van de onderlinge liberalisering van goederen en diensten, maar ook in vele andere bepalingen, bijvoorbeeld ten aanzien van vrijwaring, infant industries en voedselzekerheid. Ook afspraken over hulp bij het versterken van de handelscapaciteit (Aid for Trade) geven de EPA’s een speciale dimensie.

Wat betreft de mate van liberalisering, heeft de EU de vuistregel toegepast dat daar waar de EU haar markt zo spoedig mogelijk volledig zal openen, de ACS-landen hun markten binnen 15 jaar voor ongeveer 80% zullen moeten open stellen voor Europese producten. Hiermee wordt voldaan aan artikel XXIV van de Algemene Overeenkomst inzake tarieven en handel 1994 (Trb. 1994, 235; hierna GATT 1994) dat stelt dat substantially all the trade tussen beide partijen binnen een behoorlijke termijn geliberaliseerd zou moeten zijn.4

Nederlandse positie

Nadat de hoofddoelen en het tijdschema van de EPA-onderhandelingen in overleg met de ACS-landen in het Cotonou-verdrag waren vastgelegd, heeft Nederland steeds een constructief-kritische positie ingenomen ten aanzien van de EPA-onderhandelingen, die aan EU-zijde door de Commissie (DG Handel) werden gevoerd. Naast WTO-conformiteit van de handelsrelatie met de EU, konden EPA’s de ACS-landen immers betere integratie in de wereldeconomie, regionale integratie en verdere verbetering van de toegang tot de EU-markt bieden. Nederland was daarbij wel bezorgd over de (tijdige) haalbaarheid van EPA’s met de armste regio’s in Afrika, omdat de economische ontwikkeling en onderhandelingscapaciteit daar beperkt zijn en regionale samenwerking vaak nog in de kinderschoenen staat. Dit overigens in tegenstelling tot de Caribische regio, waar het EPA-concept aansluit bij een langere historie van onderlinge samenwerking tussen deze over het algemeen verder ontwikkelde economieën.

Nederland heeft steeds nadrukkelijk bepleit dat de ontwikkelingsrelevantie van deze akkoorden voorop zou staan, binnen de grenzen van wat uiteindelijk in WTO-kader verdedigbaar is.

  • Daartoe zouden de handelsakkoorden in de eerste plaats sterk asymmetrisch van karakter moeten zijn en de ACS-landen (nog) betere toegang tot de EU-markt moeten bieden. Nederland heeft daarom sterk aangedrongen op het aanbod dat de Commissie uiteindelijk in april 2007 op tafel legde voor volledig vrije markttoegang vanaf 1 januari 2008 voor alle ACS-producten (met alleen tijdelijke uitzonderingen voor suiker en rijst).

  • Daarnaast heeft Nederland steeds aangedrongen op voldoende ruimte voor de ACS-regio’s om desgewenst producten buiten de handelsliberalisatieafspraken te houden of hierop langere overgangsperiodes toe te passen, bijvoorbeeld als deze producten belangrijk zijn voor voedselzekerheid, rurale ontwikkeling of het levensonderhoud van grote groepen mensen.

  • Ook zouden de ACS-regio’s voldoende mogelijkheden moeten krijgen om zich te beschermen tegen gesubsidieerde en overvloedige invoer vanuit de EU.

  • Verder heeft Nederland een punt gemaakt van de oorsprongsregels, die onder het Cotonou regime voor sommige producten (bv textiel & kleding, visserijproducten) als sterk belemmerend werden ervaren. Het aanbod voor «Cotonou+» oorsprongsregels dat de Commissie in september 2007 neerlegde in de onderhandelingen kwam hieraan grotendeels tegemoet.

  • Nederland heeft ook steeds uitgedragen dat afspraken over diensten en de zogenaamde Singapore issues (aanbestedingen, handelsfacilitering, investeringen en mededinging) een positieve bijdrage zouden kunnen leveren aan de ontwikkeling van ACS-landen, maar dat deze terreinen alleen deel van de onderhandelingen moesten uitmaken als de betreffende ACS-landen dit ook zouden willen.

  • Tenslotte heeft Nederland bij de onderhandelingen met de Caribische landen expliciet aandacht gevraagd voor de positie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en het Caribische deel van Nederland. Dit heeft onder andere geresulteerd in het regelmatig informeren van de zogenaamde LGO’s (Landen en Gebieden Overzee) over de EPA-onderhandelingen door de Commissie, in tripartiete LGO-bijeenkomsten. Ook heeft de Commissie in 2007 een impact assessment uitgevoerd, waarin de gevolgen van de EPA voor onder andere de (toenmalige) Nederlandse Antillen en Aruba in kaart zijn gebracht. Uit dit assessment blijkt, kort gezegd, dat de gevolgen voor de Nederlandse Antillen en Aruba zeer beperkt zijn.

Verloop van de onderhandelingen

De EPA-onderhandelingen kenden over de hele linie een moeizame start en lieten weinig voortgang zien tot vlak voor de deadline van 31 december 2007. In het Caribische gebied waren de randvoorwaarden voor succesvolle onderhandelingen over het algemeen beter dan in de andere ACS-regio’s.

In Afrika, met zijn vrij zwakke en overlappende regionale organisaties, was er bijvoorbeeld lang onduidelijkheid over de regionale configuratie van waaruit de onderhandelingen zouden worden gevoerd. In het Caribische gebied speelde dat minder: CARIFORUM werd gebaseerd op het al goed functionerende CARICOM-samenwerkingsverband van 14 ACS-landen, waaraan het enige ontbrekende ACS-land – de Dominicaanse Republiek – werd toegevoegd.

Veel ACS-landen wilden de onderhandelingen in eerste instantie beperken tot goederen en ontwikkelingssamenwerking (waarbij de door de ACS gewenste compensatie voor derving van inkomsten uit invoertarieven een omstreden onderwerp was). Binnen de Caribische regio overheerste de overtuiging dat men ook baat zou kunnen hebben bij afspraken over de bredere terreinen van diensten en investeringen.

Het feit dat de Caribische regio vrijwel geheel uit middeninkomenslanden bestaat – met Haïti als enige uitzondering – was ook belangrijk voor de voortgang in deze EPA-onderhandelingen. De Minst Ontwikkelde Landen (MOL’s), die in bepaalde regio’s de grote meerderheid van ACS-landen uitmaken (bijvoorbeeld in West en Centraal Afrika), zouden bij overschrijding van de onderhandelingsdeadline geen effect merken op hun export naar de EU. Dit omdat de MOL’s al sinds 2001 konden profiteren van vrije toegang onder het Everything But Arms initiatief van de EU; de potentiële voordelen van een EPA liggen voor deze landen voornamelijk op het gebied van verbeterde oorsprongregels en eventueel op het gebied van diensten en investeringen. De niet-MOLs daarentegen zouden bij het ontbreken van een akkoord op 1 januari 2008 van het Cotonou regime direct terugvallen op het veel minder gunstige APS. Zeker voor de export van de Caribische regio naar de EU – onder meer bananen, suiker, rum – zou dit dramatische gevolgen hebben.

Medio 2007 was duidelijk dat het niet zou lukken om met alle ACS-regio’s volledige EPA’s af te sluiten vóór de einddatum van de overgangsperiode en deze ook nog tijdig van kracht te laten worden. De Commissie kwam daarom met het voorstel – door Nederland gesteund – om in eerste instantie genoegen te nemen met interim-EPA’s waarin ten minste afspraken over liberalisering van goederen zouden zijn opgenomen. Om een abrupte terugval in exporten van ACS-landen naar de EU vanaf 1 januari 2008 te voorkomen, nam de Raad eind december 2007 een markttoegangsverordening aan waarin alle ACS-landen die een interim-akkoord hadden geparafeerd alvast volledig vrije markttoegang werd toegekend. Vrijwel alle niet-MOL’s en een aantal MOL’s kozen voor deze optie, al dan niet in regionaal verband5.

Wat betreft de Caribische regio, wisten de Commissie en CARIFORUM op 16 december 2007 een interim-EPA af te sluiten, die door vertegenwoordigers van alle 15 betrokken ACS-landen werd geparafeerd. CARIFORUM kon op basis hiervan al vanaf 1 januari 2008 profiteren van vrije toegang tot de Europese markt. Dit akkoord werd na enige aanpassing in de loop van 2008 afgerond als eerste volledige regionale EPA. Op 15 oktober 2008 tekenden 13 CARIFORUM-landen (alle behalve Haïti en Guyana) samen met de EU het definitieve verdrag. Ondertekening door Guyana volgde op 20 oktober 2008. Haïti heeft uiteindelijk op 11 december 2009 de CARIFORUM EPA ondertekend, nadat de Europese Commissie had aangegeven in te kunnen stemmen met een aantal door Haïti gewenste uitzonderingen op het verdrag die het land meer ruimte geven om zich te beschermen tegen invoer. Een groot aantal producten is toegevoegd aan de lijst van producten waarop Haïti geen liberaliseringsverplichtingen aangaat. Het land wilde hiermee met name de invoer vanuit buurland de Dominicaanse Republiek reguleren. Bij de ondertekening heeft Haïti een verklaring afgegeven waarin de uitzonderingen zijn opgesomd.

Inhoud en beoordeling van de overeenkomst

In deel II van de Memorie van Toelichting zal per hoofdstuk op de inhoud van het verdrag worden ingegaan. Belangrijke elementen van de overeenkomst zijn, kort samengevat, de volgende:

  • Volledige handelsliberalisering aan EU-zijde: vrije invoer van alle Caribische producten vanaf 1 januari 2008, met alleen overgangsperiodes voor suiker (tot 2015) en rijst (tot december 2009).

  • Gedeeltelijke handelsliberalisering aan CARIFORUM-zijde: 87% van invoer van EU-producten over een periode van 25 jaar, met tussenstappen van 61% na 10 jaar en 83% na 15 jaar. CARIFORUM sluit vooral veel landbouwproducten uit van volledige liberalisering, maar ook bepaalde industrieproducten en kleding. De (negen) meest kwetsbare CARIFORUM-landen krijgen in het licht van hun speciale ontwikkelingsbehoeften een extra mogelijkheid om het afgesproken liberaliseringsschema zo nodig aan te passen, binnen de grenzen van WTO compatibiliteit van het gehele verdrag. Alvorens te ondertekenen, heeft Haïti als enige MOL in de regio een verdere beperking van zijn liberaliseringsverplichtingen bedongen.

  • Asymmetrische vrijwaringsmaatregelen, die substantiële mogelijkheden bieden om invoer te beperken indien schade dreigt voor binnenlandse producenten, er sociale problemen zouden kunnen ontstaan of een opkomende industrie dreigt te worden verstoord.

  • Asymmetrische liberalisering van diensten, waarbij de EU verplichtingen aangaat voor 94% van de sectoren terwijl de CARIFORUM-staten gemiddeld voor 75% van de sectoren toezeggingen doen. Ook afspraken over directe buitenlandse investeringen, gekoppeld aan bindende bepalingen over het gedrag van investeerders en het handhaven van normen en standaarden wat betreft milieu, arbeid, veiligheid en gezondheid.

  • Nauwere samenwerking op het gebied van landbouw en visserij. Een speciale clausule over voedselzekerheid die CARIFORUM-landen toestaat passende maatregelen te nemen indien liberalisering problemen oplevert. Toezegging van de EU om alle exportsubsidies uit te faseren voor producten waarvoor CARIFORUM liberaliseringsverplichtingen is aangegaan.

  • Verruimde oorsprongsregels (ten opzichte van het Cotonou-verdrag), met name op het gebied van visserij, enkele landbouwproducten en textiel en kleding.

  • Praktische afspraken over simplificatie en modernisering van onderlinge douaneprocedures.

  • Nauwere samenwerking op het gebied van technische standaarden en sanitaire en fytosanitaire maatregelen, met nadruk op versterking van de regionale dimensie en harmonisatie binnen CARIFORUM.

  • Benadrukking en herbevestiging van sociale afspraken op het gebied van arbeidsnormen zoals verwoord in declaraties van ILO (waaronder met name kinderarbeid) en internationale milieustandaarden op het gebied van duurzame ontwikkeling.

  • Afspraken op het gebied van overheidsopdrachten (m.n. grotere transparantie; geen automatische rechten voor bedrijven uit de EU) en intellectueel eigendom (nadruk op innovatie, verwijzing naar internationale afspraken).

  • Afspraken over (ontwikkelings-)samenwerking op een reeks van terreinen, ter ondersteuning van de doelstellingen en onderdelen van het verdrag. Herbevestiging van de inzet van de Commissie en de lidstaten op het gebied van «Aid for Trade» in een speciale verklaring. Onder het 10e EOF (Europees Ontwikkelingsfonds) wordt regionale integratie in de Caribische regio ondersteund met een budget van 165 miljoen Euro voor de periode 2008–2013.

  • Het verdrag bevestigt de mogelijkheid om op basis van artikelen 96 en 97 van het Cotonou-verdrag (m.b.t. schending van «essentiële elementen» van het Verdrag, namelijk mensenrechten, democratische principes en rule of law alsmede ernstige corruptie) passende (handels-)maatregelen te treffen.

Samenvattend is de CARIFORUM EPA naar het oordeel van de regering een gebalanceerd WTO-conform verdrag dat op redelijke wijze aansluit bij de ontwikkelingsfase van de Caribische landen. Met het voorliggende verdrag is ook in belangrijke mate tegemoet gekomen aan de Nederlandse wensen en zorgen ten aanzien van de EPA-onderhandelingen.

II. Artikelsgewijze toelichting

Het Verdrag bestaat uit 250 artikelen verdeeld over zes delen. Deel I betreft het handelspartnerschap voor duurzame ontwikkeling en behelst de artikelen 1 tot en met 8. Deel II gaat over de handel en handelsgerelateerde vraagstukken. Dit deel is opgebouwd uit vier titels, ieder bestaand uit een aantal aparte hoofdstukken. Het beslaat het grootste deel van de artikelen: 9 tot en met 201. Deel III gaat over het vermijden en beslechten van geschillen (artikel 202–223). Deel IV bevat de algemene uitzonderingen (artikel 224–226) . In deel V zijn de institutionele bepalingen neergelegd (artikel 227–232) en in deel VI de algemene bepalingen en slotbepalingen (artikel 233–250). Veel details zijn ten slotte neergelegd in zeven bijlagen en drie protocollen.

DEEL I HANDELSPARTNERSCHAP VOOR DUURZAME ONTWIKKELING

Doelstellingen, Beginselen en Duurzame ontwikkeling (artikel 1–3)

De doelstelling van het verdrag is om armoede terug te dringen en uiteindelijk uit te bannen door regionale integratie, economische samenwerking en integratie van CARIFORUM-staten in de wereldeconomie te bevorderen. Het verdrag is gebaseerd op de grondbeginselen en de essentiële elementen van het Cotonou-verdrag (mensenrechten, democratische beginselen en de rechtsstaat) waarbij de overkoepelende doelstelling van duurzame ontwikkeling op elk onderdeel van het verdrag terugslaat.

Regionale integratie, monitoring en samenwerking in internationale fora (artikel 4–6)

Regionale integratie wordt in het verdrag erkend als instrument om doelstellingen van de overeenkomst te bereiken en grotere economische kansen te benutten, waarbij tempo en inhoud van de regionale integratie worden bepaald door CARIFORUM-staten zelf. De partijen verbinden zich er toe de overeenkomst te monitoren en samen te werken in internationale fora waar voor deze EPA relevante onderwerpen besproken worden.

Ontwikkelingssamenwerking en Samenwerkingsprioriteiten (artikel 7 en 8)

Ondersteuning zal plaats vinden middels het Europees Ontwikkelingsfond op basis van de daarvoor vastgelegde procedures in het Cotonou-verdrag. Steun bij uitvoering van de EPA is dan ook één van de prioriteiten van het EOF voor de Caribische regio. Daarnaast verbinden lidstaten zich er toe om regionale economische samenwerking ook middels de eigen nationale ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s te ondersteunen. Bij de ontwikkelingssamenwerking in het kader van deze overeenkomst moet o.a. gedacht worden aan: technische assistentie om institutionele capaciteit op te bouwen; capaciteitsopbouw op het gebied van belastinghervorming (zodat verminderde inkomsten uit tarieven gecompenseerd kunnen worden door middel van indirecte belastingen); steun om het concurrentievermogen van Caribische bedrijven te vergroten; vergroten van relevante onderzoekscapaciteit; ontwikkeling van innovatiesystemen en de ontwikkeling van infrastructuur. De CARIFORUM-staten streven er naar om een fonds op te richten waaruit ontwikkelingssamenwerking in het kader van de EPA ondersteund kan worden.

DEEL II HANDEL EN HANDELSGERELATEERDE VRAAGSTUKKEN

TITEL I HANDEL IN GOEDEREN

HOOFDSTUK 1 Douanerechten (artikel 9–22)

Dit hoofdstuk bepaalt de voorwaarden van de liberalisering van handel in goederen. Onder het Cotonou-verdrag is preferentiële toegang voor goederen eenzijdig gegeven door de EG. De Gemeenschap verleende al uitgebreide markttoegang aan producten uit de CARIFORUM-staten; deze toegang wordt onder deze overeenkomst volledig geliberaliseerd. De liberalisering door CARIFORUM-staten is nieuw onder deze overeenkomst. Echter, voor de CARIFORUM-staten gelden hiervoor overgangstermijnen (van 10 tot 25 jaar) en gevoelige producten zijn uitgesloten van liberalisering. De liberalisering verloopt dus asymmetrisch, wat aansluit bij de ontwikkelingsdoelstellingen van deze overeenkomst. Dit hoofdstuk regelt ook de douanerechten die betrekking hebben op producten van oorsprong uit de CARIFORUM of uit de Europese Unie. Naast het elimineren van invoerrechten zullen ook alle uitvoerrechten op goederen worden afgeschaft (met enkele uitzonderingen voor bepaalde grondstoffen als bauxiet en edelstenen uit Guyana en verschillende houtsoorten uit Suriname, waarvoor uitvoerrechten uiterlijk drie jaar na ondertekening van deze overeenkomst zullen worden afgeschaft, nader uitgewerkt in Bijlage I bij het Verdrag).

EU liberalisering

De EU biedt de CARIFORUM-staten vanaf 1 januari 2008 Duty Free Quota Free (DFQF) toegang tot de EU voor alle producten, d.w.z. dat er geen invoerrechten of contingenten van toepassing zijn. Dit is een uitbreiding ten opzichte van de situatie onder het Cotonou-verdrag, waar een lijst van industriële producten en landbouwproducten nog uitgezonderd was van rechtenvrije toegang tot de Europese markt. Een tijdelijke uitzondering op de liberalisering door de EU wordt gevormd door twee invoercontingenten. Voor suiker en rijst gelden overgangsperiodes die eindigen op respectievelijk 1 oktober 2009 en 1 januari 2010. Voor suiker geldt daarnaast dat indien het totaal geïmporteerde volume uit alle 77 ACS-landen bepaalde maxima overschrijdt, de EU tot 1 oktober 2015 op het meerdere het meestbegunstigingstarief mag heffen (zie hierna, pagina 9, over meestbegunstigingsbehandeling), tenzij het gaat om suiker ingevoerd uit een CARIFORUM staat die door de VN is erkend als MOL.6

CARIFORUM liberalisering

CARIFORUM-staten krijgen speciale bescherming voor gevoelige producten en openen hun markten geleidelijk. Voor veel goederen van de EU die in CARIFORUM-staten ingevoerd worden, gelden ruime overgangstermijnen voor liberalisering. Voor 61,1% van die goederen zullen de invoerrechten in 10 jaar geschrapt worden. Na 15 jaar zullen invoerrechten geschrapt zijn voor 82,7% van de Europese goederen en na 25 jaar voor 86,9% van deze goederen. De gefaseerde liberalisering betreft vooral «gevoelige» landbouwproducten, zoals gevogelte en ander vlees, zuivelproducten, bepaalde soorten fruit en groente, maar ook bijvoorbeeld visserijproducten, verf, parfum, cosmetica, zeep, meubels en kleding.

Daarnaast zijn de meest gevoelige producten vrijgesteld van tariefreductie. Het gaat hier om producten die in CARIFORUM-staten worden geproduceerd en die bijvoorbeeld van belang zijn voor de voedselzekerheid of waarvan een groot deel van het nationaal inkomen afhankelijk is. Voor andere gevoelige producten gelden lange overgangsperioden (tot 25 jaar) om tariefreductie te bewerkstelligen; de mate van tariefreductie hangt bovendien af van de gevoeligheid van de producten. De overeenkomst houdt tevens rekening met de behoeften en mogelijkheden van de individuele CARIFORUM-staten. Dit betekent dat de grotere en verder ontwikkelde landen, zoals de Dominicaanse Republiek, verder gaan met toezeggingen op het gebied van liberalisering dan andere, kleinere CARIFORUM-staten.

Verder omvat dit hoofdstuk een zogeheten standstill clausule met betrekking tot vergoedingen en andere heffingen die bovenop normale douanerechten worden geheven. Dit is voor veel CARIFORUM-staten een belangrijke inkomstenpost. De standstill clausule betekent dat deze vergoedingen en andere heffingen niet mogen worden verhoogd; ze zullen geleidelijk worden geëlimineerd over een periode van tien jaar, die zeven jaar na ondertekening van deze overeenkomst ingaat.

Gunstiger behandeling als gevolg van vrijhandelsovereenkomsten (meestbegunstigingsclausule)(artikel 19)

In het kader van de liberalisering van de handel in goederen tussen de EU en de CARIFORUM-staten is een non-discriminatie clausule van toepassing; de «Most Favoured Nation» (MFN) clausule. Deze zorgt voor gelijkschakeling van verschillende vrijhandelsakkoorden. Wanneer één van de partijen een ander vrijhandelsakkoord of economische partnerschapsovereenkomst sluit met een derde partij, waarin een gunstigere behandeling van deze derde partij wordt overeengekomen dan geldt tussen partijen bij deze overeenkomst, dan zullen de gunstigere voorwaarden ook op deze overeenkomst van toepassing worden verklaard.

In dit hoofdstuk is bepaald dat de MFN-clausule asymmetrisch van toepassing is. Wanneer de EU met een andere handelspartner afspraken maakt die gunstiger zijn dan de afspraken van deze overeenkomst, gelden de meest gunstige afspraken ook voor de CARIFORUM-staten. Andersom zullen de CARIFORUM-staten eventuele gunstigere afspraken alleen hoeven toe te passen op de EU wanneer deze afspraken gemaakt zijn met een andere, grote handelspartner, welke direct concurreert met de EU. Hieronder wordt verstaan elk ontwikkeld land of elk land of gebied dat in het jaar vóór de inwerkingtreding van de EPA een aandeel van meer dan één (1) procent in de mondiale uitvoer van goederen had, of elke groep landen die individueel, collectief of via een vrijhandelsovereenkomst in het jaar vóór de inwerkingtreding van de EPA een aandeel van meer dan anderhalf (1,5) procent in de mondiale uitvoer van goederen had. Gunstigere afspraken die met deze landen worden overeengekomen, gelden daarna ook voor goederen uit de EU. De clausule hoeft niet te worden toegepast wanneer CARIFORUM-staten onderling tot diepere regionale integratie overgaan.

Oorsprongsregels

Dit hoofdstuk is van toepassing op producten van oorsprong uit de EU of de CARIFORUM-staten. Dit zijn de producten die voldoen aan de oorsprongsregels, zoals die in protocol I bij deze overeenkomst zijn geregeld. Een product wordt aangemerkt als een product van oorsprong uit een bepaald land, wanneer dit product volledig in dit land is verkregen of voldoende is bewerkt.

De oorsprongsregels van de CARIFORUM EPA zijn gebaseerd op de regels van het Cotonou-verdrag, maar er zijn enkele belangrijke vereenvoudigingen en versoepelingen doorgevoerd.

Ten eerste zijn de visserijvoorwaarden aanmerkelijk versoepeld. Aan producten verkregen door visserij worden allerlei voorwaarden gesteld om als product van oorsprong uit een bepaald land te worden aangemerkt, bijvoorbeeld dat de bemanning uit het betreffende land komt, of de vissersboot in het betreffende land geregistreerd staat. In deze overeenkomst is een aantal van dit soort voorwaarden geschrapt, bijvoorbeeld met betrekking tot de nationaliteit van de bemanning of het land van herkomst van de vissersboot. Ten tweede zijn de oorsprongsregels voor bepaalde landbouwproducten versoepeld (onder andere voor tabaksproducten en suiker in vruchtensap en chocolade). In de onderhandelingen heeft de EU een versoepeling van de oorsprongsregels voor textielproducten aan de CARIFORUM-staten aangeboden, zodat weefsel uit derde landen zou kunnen worden gebruikt in het productieproces. Om de bestaande spinnerijen en weverijen in de regio te beschermen, hebben de CARIFORUM-staten deze aanpassing echter geweigerd.

Administratieve samenwerking

Tenslotte regelt dit hoofdstuk versterking van de administratieve samenwerking tussen douane-instanties en belastingdiensten van beide partijen. Versterking van deze samenwerking is essentieel voor de tenuitvoerlegging van en de controle op de gemaakte afspraken.

HOOFDSTUK 2 Handelsbeschermingsinstrumenten (artikel 23–25)

Antidumpingrechten en compenserende rechten

In dit hoofdstuk worden de bestaande regelingen van de WTO met betrekking tot antidumpingrechten en compenserende rechten op deze overeenkomst van toepassing verklaard. Er is sprake van dumping wanneer een partij goederen verkoopt op een buitenlandse markt tegen een lagere prijs dan op de thuismarkt. Dit is op zich niet verboden, maar wel wanneer het schade toebrengt aan de industrie op de buitenlandse markt. In dat geval kunnen partijen het recht inroepen om antidumpingmaatregelen of compenserende maatregelen te nemen.

Vrijwaringsmaatregelen

Dit hoofdstuk sluit aan bij artikel XIX GATT 1994, waarin bepaald wordt dat partijen vrijwaringsmaatregelen kunnen nemen om de eigen markt te beschermen, wanneer zich de onvoorzienbare en uitzonderlijke situatie voordoet dat een product in zulke grote hoeveelheden op hun markt wordt ingevoerd, of onder zulke voorwaarden dat de binnenlandse producenten hierdoor worden bedreigd. Gezien de ontwikkelingsdoelstellingen van deze overeenkomst en de kleine omvang van de economieën van de CARIFORUM-staten heeft de EU een algehele uitsluiting verleend voor ten minste vijf jaar aan de CARIFORUM-staten, ingeval de Gemeenschap multilaterale vrijwaringsmaatregelen neemt, die normaal tegen alle landen tegelijk worden ingeroepen.

Naast de toepassing van het kader van de WTO omtrent multilaterale vrijwaringsmaatregelen zijn partijen overeengekomen dat ook bilaterale vrijwaringsmaatregelen kunnen worden ingeroepen wanneer producten van oorsprong uit de ene partij in zulke grote hoeveelheden op de markt van de andere partij worden ingevoerd dat verstoringen optreden op deze markt of schade veroorzaakt wordt of dreigt te worden veroorzaakt voor producenten van soortgelijke of concurrerende producten. De genomen maatregelen moeten wel van beperkte duur zijn en worden eerst voorgelegd voor onderzoek aan het Handels- en ontwikkelingscomité CARIFORUM-EG. De mogelijkheden van de CARIFORUM-staten om vrijwaringsmaatregelen te nemen, zijn groter dan de mogelijkheden van de EU. CARIFORUM-staten kunnen bijvoorbeeld tevens maatregelen nemen wanneer verstoringen ontstaan of dreigen te ontstaan voor een opkomende industrie.

HOOFDSTUK 3 Non-tarifaire maatregelen (artikel 26–28)

In dit hoofdstuk is bepaald dat op producten van oorsprong uit de EU of de CARIFORUM-staten alle invoer- of uitvoerverboden, invoer- of uitvoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking worden afgeschaft vanaf inwerkingtreding van deze overeenkomst. Er mogen ook geen nieuwe maatregelen van dergelijke aard worden ingevoerd. Naast dit verbod op kwantitatieve beperkingen worden ingevoerde producten van oorsprong direct noch indirect aan hogere interne belastingen of andere interne heffingen van die aard onderworpen dan die tevens op soortgelijke binnenlandse producten van toepassing zijn. Binnenlandse producten mogen niet door dergelijke maatregelen worden beschermd. Ingevoerde producten van oorsprong moeten hetzelfde worden behandeld als binnenlandse producten op het gebied van belastingen en regelgeving. Ook zullen partijen geen nieuwe programma’s voor uitvoersubsidies invoeren of bestaande uitvoersubsidies verhogen voor landbouwproducten bestemd voor de andere partij.

HOOFDSTUK 4 Douane en handelsbevordering (artikel 29–36)

In dit hoofdstuk wordt het belang van de douane en handelsbevordering erkend en samenwerking op dit gebied tussen partijen bevorderd. Met handelsbevordering worden de maatregelen bedoeld die handelsregelingen en procedures simplificeren en moderniseren, in het bijzonder met betrekking tot douanewetgeving en -procedures. Dit hoofdstuk bevestigt het streven van partijen om administratieve lasten te verlagen en samenwerking te versterken. Deze afspraken zullen het economische verkeer tussen de CARIFORUM-staten en de EU ten goede komen, doordat marktdeelnemers minder administratieve lasten hebben en procedures simpeler en transparanter worden. Ook hebben partijen afgesproken om regionale integratie op het gebied van douanewetgeving, -procedures en -eisen te bevorderen. CARIFORUM-staten kunnen dit in eigen tempo uitvoeren en gebruikmaken van de ervaring en expertise van de EU op dit gebied. Partijen komen tenslotte overeen een Speciaal Comité voor douanesamenwerking en handelsbevordering op te richten, welke de implementatie van de bepalingen van dit hoofdstuk zal monitoren.

HOOFDSTUK 5 Landbouw en visserij (artikel 37–43)

Dit hoofdstuk regelt samenwerking en assistentie op het gebied van landbouw en visserij. De Gemeenschap verbindt zich ertoe om export subsidies op alle landbouwproducten waarvoor de CARIFORUM-staten douanerechten hebben afgeschaft geleidelijk te elimineren.

In dit hoofdstuk wordt erkend dat het verwijderen van handelsbelemmeringen voor landbouw- en visserijproducten problemen zouden kunnen opleveren op het gebied van de voedselzekerheid in de CARIFORUM-landen. Wanneer er problemen zijn met de beschikbaarheid of de toegang tot voedingsmiddelen en andere producten die van wezenlijk belang zijn voor de voedselzekerheid, en wanneer een dergelijke situatie tot grote moeilijkheden leidt of dreigt te leiden voor een CARIFORUM-staat, kan deze staat passende maatregelen nemen.

De EU verbindt zich ertoe vooraf overleg te plegen over ontwikkelingen in het handelsbeleid die invloed hebben op de concurrentiepositie van de CARIFORUM-landen op markten voor traditionele landbouwproducten, zoals bananen, rum, rijst of suiker.

Partijen zullen zich inzetten voor samenwerking, onder meer op het gebied van marktontwikkeling, innovatie, concurrentievermogen, marketing capaciteit, financiering, internationale gezondheidsnormen voor vis en visserijproducten, technische capaciteiten en investeringspromotie.

HOOFDSTUK 6 Technische handelsbelemmeringen (artikel 44–51)

Dit hoofdstuk regelt de afspraken omtrent technische handelsbelemmeringen tussen partijen. Het doel van dit hoofdstuk is om zowel de capaciteit van partijen tot bescherming van de gezondheid, veiligheid, consumenten en milieu te behouden en tegelijkertijd de handel tussen partijen te bevorderen door onnodige handelsobstakels weg te nemen.

In dit hoofdstuk komen partijen overeen om informatie over technische regulering en standaarden uit te wisselen en overleg te plegen over nieuwe voorstellen op dit gebied. Partijen informeren elkaar schriftelijk over maatregelen die zijn of zullen worden getroffen om invoer van goederen te beletten wegens een probleem met betrekking tot de gezondheid, de veiligheid en het milieu.

Dit hoofdstuk bevat de toezegging van partijen om samen te werken in internationale standaardisatie-instellingen. Een belangrijk onderdeel daarvan is dat deelname van vertegenwoordigers van CARIFORUM-staten aan de vergaderingen en werkzaamheden van deze instellingen zal worden bevorderd.

De regionale dimensie is ook van belang in dit hoofdstuk. Partijen zullen samenwerken om ontwikkeling en vaststelling van geharmoniseerde technische voorschriften, normen en procedures voor conformiteitsbeoordeling, gebaseerd op internationale normen, te bevorderen.

HOOFDSTUK 7 Sanitaire en fytosanitaire maatregelen (artikel 52–59)

Dit hoofdstuk bevat afspraken over sanitaire en fytosanitaire maatregelen tussen partijen. De afspraken hebben tot doel zowel de capaciteit van partijen tot bescherming van de gezondheid van planten en dieren en van de volksgezondheid te handhaven en versterken door onder meer training en het delen van expertise. Daarnaast is het doel de handel tussen partijen te bevorderen, door het wegnemen van onbedoelde verstoringen of belemmeringen op het gebied van bescherming van de gezondheid van planten en dieren en de volksgezondheid. De afspraken hebben een asymmetrische werking, omdat de meeste maatregelen unilateraal door de EU zullen worden genomen.

Partijen beogen de bevordering van zowel de intra-regionale handel als de handel tussen partijen door samenwerking en uitwisseling van informatie. Partijen zullen samenwerken op het gebied van regionale integratie en verbetering van toezicht op en de uitvoering en handhaving van sanitaire en fytosanitaire maatregelen. De samenwerking omvat het versterken van capaciteit van CARIFORUM-staten door onder meer training en het delen van expertise. Om transparantie te bevorderen zullen partijen ernaar streven elkaar vroegtijdig te informeren over voorstellen tot wijziging of invoering van sanitaire of fytosanitaire maatregelen. die relevant zijn voor de handel tussen partijen.

TITEL II INVESTERINGEN, HANDEL IN DIENSTEN EN E-HANDEL

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen (artikel 60–64)

Dit hoofdstuk beschrijft afspraken op het gebied van investeringen, handel in diensten en elektronische handel De regelingen in deze titel bepalen de wederzijdse maar asymmetrische liberalisering van investeringen en van de handel in diensten waarmee de geleidelijke, harmonieuze integratie van de CARIFORUM-landen in de wereldeconomie wordt beoogd.

De bepalingen van deze titel zijn gericht op eerlijke toegang van investeerders uit de CARIFORUM-landen of de EU op elkaars markt. De bepalingen beogen buitenlandse directe investeringen en grensoverschrijdende handel in diensten te faciliteren en zorgen ervoor dat buitenlandse investeerders of dienstverleners dezelfde behandeling krijgen als binnenlandse investeerders. De focus ligt niet op bescherming van investeerders op die markten en doet niet af aan het recht van de CARIFORUM-staten of de EU om investeringen te reguleren op hun grondgebied. Daarom is in deze overeenkomst expliciet opgenomen dat geen van de bepalingen in deze titel zo zal worden uitgelegd dat een verplichting voor partijen wordt opgelegd ten aanzien van overheidsopdrachten of om overheidsondernemingen te privatiseren. Ook is deze titel niet van toepassing op subsidies.

Om de geleidelijke ontwikkeling van een dergelijk regulerend kader te bevorderen zijn partijen overeengekomen dat uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van het verdrag nadere onderhandelingen zullen worden gevoerd over het versterken van de verbintenissen met betrekking tot investeringen en handel in diensten zoals die geregeld zijn in deze titel (artikel 62). De bepalingen van deze titel zijn (voorlopig) niet van toepassing op het Gemenebest van de Bahama’s en de Republiek Haïti. In het verdrag is vastgelegd dat partijen binnen zes maanden na de ondertekening van deze overeenkomst bepalingen met betrekking tot de verplichtingen van het Gemenebest van de Bahama’s en de Republiek Haïti in bijlage IV zullen incorporeren (artikel 63).

HOOFDSTUK 2 Commerciële aanwezigheid (artikel 65–74)

Met de term investeringen worden in dit hoofdstuk directe buitenlandse investeringen bedoeld (DBI). Het gaat om economische activiteiten van de ene partij door het opzetten van commerciële aanwezigheid op het grondgebied van de andere partij, door oprichting, overname of handhaving van een rechtspersoon, filiaal of vertegenwoordiging. Het bereik van dit hoofdstuk strekt zich uit over de industrie, landbouw and diensten, maar bepaalde sectoren zijn uitgesloten (bijvoorbeeld de productie of bewerking van nucleair materiaal, handel in wapens, audiovisuele diensten, nationale kustvaart en luchtvervoerdiensten).

Markttoegang en nationale behandeling

De Gemeenschap en de CARIFORUM-landen geven elkaars commerciële aanwezigheden (commerciële of professionele juridische entiteit of vestiging) en investeerders toegang tot hun markten en behandelen investeringen en investeerders niet ongunstiger dan de verschillende verplichtingen die per categorie diensten zijn opgenomen in bijlage IV bij deze overeenkomst. In deze bijlage wordt precies aangegeven welke sectoren of sub-sectoren opengesteld zijn voor buitenlandse investeringen en in welke mate. In deze sectoren zullen, behoudens de in die bijlage opgenomen verplichtingen die de landen mogen stellen aan investeringen op hun grondgebied, de EU en de CARIFORUM-staten elkaars commerciële aanwezigheden en investeerders niet ongunstiger behandelen dan de eigen, soortgelijke commerciële aanwezigheden en investeerders.

Meestbegunstigingsbehandeling

In dit hoofdstuk wordt tevens rekening gehouden met een asymmetrische meestbegunstigingsbehandeling (artikel 70). De EU geeft commerciële aanwezigheden en investeerders van CARIFORUM-staten een behandeling die niet ongunstiger is dan de meest gunstige behandeling van commerciële aanwezigheden en investeerders uit derde landen waarmee na ondertekening van deze overeenkomst een overeenkomst op het gebied van economische integratie is gesloten. Andersom geven CARIFORUM-staten commerciële aanwezigheden en investeerders geen ongunstigere behandeling dan de meest gunstige behandeling die is afgesproken in een overeenkomst op het gebied van economische integratie met een belangrijke handelspartner.7 Daarmee staan deze bepalingen niet in de weg van verdere regionale integratie van de CARIFORUM-staten.

Andere overeenkomsten, gedrag van investeerders en handhaving van normen

Maatregelen die markttoegang regelen zijn in dit hoofdstuk gekoppeld aan bindende bepalingen over het gedrag van investeerders en het handhaven van normen en standaarden wat betreft milieu, arbeid, veiligheid en gezondheid. Buitenlandse investeringen zullen niet worden aangemoedigd door het afzwakken van binnenlandse wetgeving en normen op deze gebieden, zodat deze overeenkomst niet zal leiden tot een «race to the bottom».

HOOFDSTUK 3 Grensoverschrijdende dienstverlening (artikel 75–79)

Dit hoofdstuk regelt de markttoegang voor grensoverschrijdende dienstverlening, dat wil zeggen het verlenen van een dienst vanaf het grondgebied van een partij naar het grondgebied van een andere partij, of op het grondgebied van een partij ten behoeve van een dienstafnemer van de andere partij. Het doel van deze bepalingen is om de handel in diensten tussen partijen te faciliteren en te versterken. De Gemeenschap en de CARIFORUM-landen zullen daartoe diensten en dienstverleners van de andere partij hetzelfde behandelen als lokale diensten en dienstverleners. Omdat de dienstensector doorgaans onderworpen is aan strenge en complexe regelgeving, is het lastiger om handel in diensten te liberaliseren dan handel in goederen. In deze overeenkomst is dan ook geen uniforme liberalisering beoogd voor alle diensten. Liberalisering geldt alleen voor de sectoren die genoemd zijn in bijlage IV bij de overeenkomst, zoals accountancy, medische dienstverlening en makelaardij. Bovendien zijn er speciale condities en beperkingen aan de liberalisering, bijvoorbeeld dat de CARIFORUM-lidstaten speciale voorbehouden hebben ten behoeve van het midden- en kleinbedrijf in bepaalde sectoren.

Markttoegang: asymmetrische liberalisering van handel in diensten

Liberalisering van diensten is asymmetrisch onder deze overeenkomst. De Gemeenschap heeft toezeggingen gedaan voor 94% van de sectoren terwijl de CARIFORUM-staten gemiddeld voor 75% van de sectoren toezeggingen hebben gedaan. De minst ontwikkelde CARIFORUM-staten hebben in 65% van de sectoren toezeggingen gedaan; de Dominicaanse Republiek ongeveer in 90% van de sectoren. De CARIFORUM-regio heeft zich in de onderhandelingen over de handel in diensten offensief opgesteld, omdat veel van de economieën in grote mate gericht zijn op diensten. Veel CARIFORUM-staten zien diensten als de sleutel tot diversificatie van hun uitvoer.

Beperkingen van het aantal dienstverleners in de vorm van kwantitatieve quota, monopolies, exclusieve dienstverleners dan wel in de vorm van de eis van een onderzoek naar de economische behoefte mogen niet worden gehandhaafd of gesteld. Ook dienen geen beperkingen van totale waarde van transacties of activa of beperkingen van het totale aantal dienstentransacties te worden gehandhaafd of gesteld. De overeenkomst omvat veel sectoren; uitgezonderd zijn nationale kustvaart, sommige luchtvervoerdiensten en audiovisuele diensten. Diensten uitgevoerd onder overheidsgezag zijn eveneens uitgezonderd.

Nationale behandeling en de meestbegunstigingsbehandeling (artikel 79)

Partijen behandelen diensten en dienstverleners in de sectoren die vallen onder deze overeenkomst niet ongunstiger dan hun eigen soortgelijke diensten en dienstverleners.

Net als bij de handel in goederen voorziet ook dit hoofdstuk in een asymmetrische MFN clausule. De Gemeenschap geeft diensten en dienstverleners van de CARIFORUM-staten geen ongunstiger behandeling dan de meest gunstige behandeling die de EG is overeengekomen met derde landen nadat deze overeenkomst is ondertekend. Andersom geldt dit alleen wanneer CARIFORUM-staten een nieuwe overeenkomst aangaan met een belangrijke handelspartner, zodat de CARIFORUM-staten onderling diepere integratie kunnen overeenkomen, zonder de gunstigere bepalingen ook toe te passen op de Gemeenschap.8

HOOFDSTUK 4 Tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen voor zaken (artikel 80–84)

Dit hoofdstuk regelt de verplichtingen van partijen ten aanzien van maatregelen inzake toegang tot en het tijdelijke verblijf op hun grondgebied van natuurlijke personen voor zaken. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op stafpersoneel, afgestudeerde stagiaires, verkopers van zakelijke diensten, dienstverleners op contractbasis, beoefenaars van een vrij beroep en tijdelijke bezoekers voor zaken. Dit hoofdstuk is niet van toepassing op natuurlijke personen die toegang zoeken tot het grondgebied van de andere partij voor staatsburgerschap, verblijf of werk op permanente basis.

Stafpersoneel, afgestudeerde stagiaires en verkopers van zakelijke diensten

Voor de sectoren die geliberaliseerd worden overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze titel (commerciële aanwezigheid) staan de EU en de CARIFORUM-landen investeerders van de andere partij toe om natuurlijke personen van die andere partij in hun commerciële aanwezigheden in dienst te hebben, mits het stafpersoneel of afgestudeerde stagiaires betreft. Toegang en tijdelijk verblijf is toegestaan voor maximaal drie jaar voor binnen de onderneming overgeplaatste personen, negentig dagen (binnen een periode van twaalf maanden) voor zakelijke bezoekers en één jaar voor afgestudeerde stagiaires. Partijen staan toegang en tijdelijk verblijf van verkopers van zakelijke diensten toe voor een periode van maximaal negentig dagen (binnen een periode van twaalf maanden).

Dienstverleners op contractbasis en beoefenaars van een vrij beroep

Natuurlijke personen uit de CARIFORUM-regio worden toegelaten tot de EU voor dienstverlening op contractbasis in 29 sectoren; het gaat hier bijvoorbeeld om accountants en boekhouders, artsen, diensten in verband met computers, toeristengidsen, chef-koks, mannequins of amusement. Dienstverleners op contractbasis uit de EU zijn vrij om diensten te verlenen op het grondgebied van de CARIFORUM-staten.

De EU staat toe dat beoefenaars van een vrij beroep uit de CARIFORUM-staten in de EU diensten verrichten in 11 sectoren, waaronder bijvoorbeeld een aantal juridische (advies)diensten, diensten in verband met computers of advies op het gebied van bedrijfsbeheer. Beoefenaars van een vrij beroep uit de EU kunnen op het grondgebied van de CARIFORUM-staten hun diensten vrij verlenen.

Dienstverlening uit hoofde van deze bepalingen is toegestaan onder voorbehoud van een aantal voorwaarden. Bedrijven die een contract hebben gesloten met de andere partij om diensten te verlenen kunnen werknemers bijvoorbeeld voor maximaal zes maanden (binnen een periode van twaalf maanden) naar het grondgebied van deze andere partij sturen. In alle gevallen geldt bovendien onverkort de wet- en regelgeving van de partij op wiens grondgebied de dienst wordt verleend.

Tijdelijke bezoekers voor zaken

Partijen streven naar een vrijere toegang van tijdelijke zakelijke bezoekers die zich bijvoorbeeld bezig houden met onderzoek of ontwerp, marketingonderzoek, bezoek aan opleidingsseminars of beurzen, of personeel op het gebied van toerisme. Toegang en tijdelijk verblijf van deze natuurlijke personen geldt voor maximaal negentig dagen (binnen een periode van twaalf maanden).

Om uitvoering te kunnen geven aan de bepalingen van hoofdstuk 4 zal aan artikel 8.26 van het Vreemdelingenbesluit 2000 de onderhavige CARIFORUM EPA aan de lijst met verdragen, op grond waarvan de Minister voor Immigratie en Asiel nadere regels kan stellen, worden toegevoegd. Ook zal paragraaf 18 inzake internationale handelscontacten van de Uitvoeringsregels behorende bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen worden aangepast. Dit betekent dat voor tijdelijke aanwezigheid van natuurlijke personen voor zaken zoals bepaald in de CARIFORUM EPA wel een tewerkstellingsvergunning is vereist, maar dat wordt afgezien van de toets aan de beschikbaarheid van prioriteit genietend aanbod op de arbeidsmarkt en van de verplichte vacaturemelding 5 weken voor indiening van de aanvraag om een tewerkstellingsvergunning. Omdat het vereiste te beschikken over een tewerkstellingsvergunning voor de voornoemde groep blijft bestaan, hoeft voor deze groep geen wijziging in de Vreemdelingencirculaire 2000 te worden aangebracht. Binnen de kaders van de huidige beleidsregels kan dan namelijk een verblijfsvergunning worden verleend.

De hiergenoemde aanpassingen in de uitvoeringsregelgeving zullen uiterlijk per 1 januari 2012 worden doorgevoerd.

HOOFDSTUK 5 Regelgevingskader (artikel 85–118)

De overeenkomst omvat een kader voor de regulering van wederzijdse erkenning van vereisten, kwalificaties, vergunningen en andere regelingen. Ook bevat dit hoofdstuk ondersteunende bepalingen voor specifieke diensten/sectoren, die onder meer het belang van technische samenwerking en assistentie erkennen en tot doel hebben de liberalisatie van diensten in deze sectoren te faciliteren. Ondersteunende bepalingen zijn opgesteld voor diensten in verband met computers, koeriersdiensten, telecommunicatie, financiële diensten, internationaal zeevervoer en – met name – toerisme.

HOOFDSTUK 6 Elektronische handel (artikel 119–120)

Dit hoofdstuk bepaalt dat leveringen via elektronische middelen worden gelijkgesteld met leveringen van diensten in de zin van hoofdstuk 3 van deze titel. Hiervoor zijn geen douanerechten verschuldigd. Daarbij zullen de hoogste internationale normen met betrekking tot gegevensbescherming moeten worden bereikt. Partijen erkennen het belang van de ontwikkeling van elektronische handel en komen overeen de samenwerking op dit gebied te versterken. Er zal worden overlegd over regelgevingskwesties, zoals certificeringskwesties, aansprakelijkheidskwesties of consumentenbescherming met betrekking tot elektronische handel.

HOOFDSTUK 7 Samenwerking (artikel 121)

De EU en de CARIFORUM-landen zullen samenwerken om de capaciteit van de CARIFORUM-staten op het gebied van de handel in diensten te vergroten. Daarbij zal middels technische assistentie, opleidingen en capaciteitsopbouw vooral worden gewerkt aan de capaciteit van Caraïbische dienstverleners om zich te informeren over regelgeving van de Europese Unie; het verbeteren van de exportcapaciteit van CARIFORUM-staten op het gebied van toerisme en cultuur; kwaliteits- en normkwesties; regelgeving voor specifieke dienstensectoren en mechanismen voor bevordering van investeringen en joint ventures.

TITEL III LOPENDE BETALINGEN EN KAPITAALVERKEER (artikel 122–124)

Deze titel regelt het vrije kapitaalverkeer tussen partijen. De EU en de CARIFORUM-staten verbinden zich tot een liberalisering van betalingsverkeer voor lopende transacties tussen ingezetenen van de EU en van de CARIFORUM-staten. Kapitaalverkeer dat verband houdt met directe investeringen (overeenkomstig titel II van deze overeenkomst) zal niet beperkt worden door partijen. Ook zullen geen beperkingen worden gesteld aan de liquidatie en repatriëring van kapitaal en van de opbrengsten daarvan. De implicaties van de liberalisering van investeringen zullen drie jaar na inwerkingtreding van deze overeenkomst worden geëvalueerd. In geval van uitzonderlijke omstandigheden en betalingsbalansproblemen kunnen partijen vrijwaringsmaatregelen treffen voor een periode van ten hoogste zes maanden. De uitzonderlijke omstandigheden moeten ernstige moeilijkheden veroorzaken of dreigen te veroorzaken voor het monetair beleid of het wisselkoersbeleid van een overeenkomstsluitende staat. Bovendien moeten deze maatregelen in overeenstemming zijn met bepalingen van de Wereldhandelsorganisatie of het Internationaal Monetair Fonds.

TITEL IV HANDELSGERELATEERDE VRAAGSTUKKEN

HOOFDSTUK 1 Mededinging (artikel 125–130)

Het doel van dit hoofdstuk is om gemeenschappelijke principes te ontwikkelen om te verzekeren dat markten niet zullen worden verstoord door concurrentiebeperkende gedragingen door bedrijven. Het belang van dit hoofdstuk is gelegen in de hoge kosten voor consumenten van concurrentiebeperkende activiteiten als kartels of misbruik van marktmacht. Ook in het Caribische gebied wordt het belang van mededingingsbeleid al geruime tijd erkend; bij de oprichting van de Caricom in 1973 werd bijvoorbeeld al voorzien in enkele bepalingen op het gebied van mededinging. Implementatie daarvan is echter nog steeds gaande; dit hoofdstuk zal een nieuwe impuls geven aan de uitbreiding van de voorzieningen op het gebied van mededinging.

Reikwijdte

Dit hoofdstuk bepaalt welke concurrentiebeperkende gedragingen in strijd worden geacht met de goede werking van deze overeenkomst. Verboden zijn kartels of andere handelsbeperkende overeenkomsten en misbruik van marktmacht. Fusies en staatshulp vallen niet onder het bereik van deze overeenkomst; dit werd door de partijen in dit stadium van de samenwerking nog niet nodig geacht, gezien de grote verschillen in ontwikkelingsniveau tussen partijen.

Verder omvat dit hoofdstuk specifieke bepalingen voor staatsbedrijven en ondernemingen met speciale of exclusieve rechten (inclusief monopolies).

Handhaving (artikel 127)

Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze overeenkomst zullen partijen beschikken over wetgeving om concurrentiebeperkend gedrag tegen te gaan en over mededingingsautoriteiten. Voor de CARIFORUM-staten betekent dit in de praktijk dat er een autoriteit voor de Caricom-staten zal zijn en een autoriteit voor de Dominicaanse Republiek. Een belangrijk aspect aan de handhaving in het kader van dit hoofdstuk is de uitwisseling van informatie en samenwerking. Partijen kunnen elkaar op de hoogte stellen van hun bereidheid om samen te werken bij de handhaving. Ook kunnen partijen informatie uitwisselen, voor zover deze informatie niet vertrouwelijk is. Bovendien zullen partijen elkaar informeren over concurrentiebeperkende praktijken op het grondgebied van de andere partij.

De bepalingen met betrekking tot handhaving gaan minder ver dan in de meeste overeenkomsten die door de Gemeenschap gesloten zijn op dit gebied. De reden hiervoor is dat de mededingingsautoriteiten van de CARIFORUM-staten relatief jong zijn of nog moeten worden opgezet. De bepalingen houden daarmee rekening met de specifieke situatie in de regio. CARIFORUM-staten hebben vijf jaar na inwerkingtreding van het verdrag de tijd om mededingingswetgeving en -autoriteiten in te stellen.

Samenwerking

Een belangrijk onderdeel van de bepalingen over mededingen betreft de samenwerking tussen partijen. Voor het opstellen van wetgeving en het creëren van mededingingsautoriteiten zijn substantiële middelen nodig. De EU zal technische bijstand en capaciteitsopbouw aan de CARIFORUM-staten verzorgen, bijvoorbeeld door middel van assistentie bij het opstellen van wetgeving of ter ondersteuning van het efficiënt functioneren van de mededingingsautoriteiten.

HOOFDSTUK 2 Innovatie en intellectuele eigendom (artikel 131–164)

In deze overeenkomst is intellectueel eigendom niet als een zelfstandig onderwerp geregeld, maar wordt het behandeld in de context van samenwerking op het gebied van innovatie. Dit onderstreept dat de doelstelling van de behandeling van intellectuele eigendomsrechten in deze overeenkomst is om innovatie in de CARIFORUM-staten te stimuleren en het concurrentievermogen van deze staten te bevorderen. Onder de reikwijdte van dit hoofdstuk vallen onder meer auteursrechten, handelsmerken, geografische aanduidingen, industriële ontwerpen, octrooien, plantenrassen en genetische hulpbronnen.

Innovatie

Dit hoofdstuk bevat gedetailleerde bepalingen over innovatiegerichte samenwerking op gebieden als wetenschap en technologie, de informatiemaatschappij en informatie- en communicatietechnologie en milieu-innovatie en duurzame energie. De participatie van de CARIFORUM-staten aan kaderprogramma’s zal worden gefaciliteerd en bevorderd. De CARIFORUM-staten erkennen het belang van regionale integratie op het gebied van innovatie en zullen meer actie ondernemen om regionale beleidsmaatregelen op te stellen.

Intellectueel eigendom

In deze afdeling is bepaald dat de bevoegdheid/capaciteit van partijen om de toegang tot medicijnen te promoten niet zal worden geschaad. Ook is expliciet vastgesteld dat rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingsbehoeften van de CARIFORUM-staten en gezorgd moet worden voor een adequaat evenwicht tussen de rechten en verplichtingen van de houders van de intellectuele eigendomsrechten en de gebruikers daarvan. Er zijn specifieke bepalingen met betrekking tot ontwikkelingsgerelateerde kwesties als traditionele kennis, biodiversiteit of overdracht van technologie. Er zijn lange implementatieperiodes waarbij de minst ontwikkelde CARIFORUM-staten de bepalingen in ieder geval niet voor 2021 hoeven te implementeren. Tenslotte is overeengekomen dat partijen zullen streven naar verdere regionale integratie op het gebied van intellectuele eigendomsrechten, vooral voor de CARIFORUM-staten.

Normen inzake intellectuele eigendomsrechten

Voor wat betreft de verder gevestigde intellectuele eigendomsrechten als auteursrechten, handelsmerken of octrooien wordt bepaald dat bestaande internationale conventies en verdragen in acht zullen worden genomen De CARIFORUM-staten zullen toetreden tot het op 19 juni 1970 te Washington totstandgekomen Verdrag inzake samenwerking bij octrooien (Trb. 1973, 20) en het op 28 april 1977 te Boedapest totstandgekomen Verdrag inzake de internationale erkenning van het depot van micro-organismen ten dienste van de octrooiverlening (Trb. 1978, 90), en zullen er naar streven om toe te treden tot het op 1 juni 2000 te Genève totstandgekomen Verdrag inzake octrooirecht (Trb. 2001, 120) en het op 27 juni 1989 tot stand gekomen Protocol bij de Schikking van Madrid betreffende de internationale inschrijving van merken (Trb. 1990, 44).

Andere intellectuele eigendomsrechten, waarvoor weinig of geen internationale verdragen bestaan, worden uitvoeriger behandeld in dit hoofdstuk. Met betrekking tot geografische aanduidingen is bijvoorbeeld overeengekomen dat deze overeenkomst partijen niet belet om op hun grondgebied geografische aanduidingen te beschermen die in hun land van oorsprong niet worden beschermd. Partijen zullen uiterlijk 1 januari 2014 een systeem opstellen voor de bescherming van geografische aanduidingen. Op uiterlijk deze datum zullen partijen onderhandelingen openen over een overeenkomst ter bescherming van geografische aanduidingen op hun grondgebied. Partijen zullen tevens samenwerken bij de ontwikkeling van geografische aanduidingen op het grondgebied van de CARIFORUM-staten. Voor de CARIFORUM-staten kan dat bijdragen aan hun ontwikkeling, omdat het de uitvoer van lokale producten kan stimuleren.

Handhaving van intellectuele eigendomsrechten

Dit hoofdstuk regelt uitvoerig de maatregelen en procedures die zijn vastgesteld om een effectieve implementatie van de (bestaande) bepalingen voor intellectuele eigendomsrechten te waarborgen. Aan de TRIPS-overeenkomst (zie artikel 139 ...) wordt door deze overeenkomst geen afbreuk gedaan. Het instrumentarium om intellectuele eigendomsrechten te beschermen omvat zowel civiele als bestuurlijke maatregelen en procedures, maar ook handhavingsmaatregelen aan de grens. In dit hoofdstuk is bovendien uitdrukkelijk bepaald dat rekening moet worden gehouden met de ontwikkelingsbehoeften van de CARIFORUM-staten.

Samenwerking

Een belangrijk onderdeel van dit hoofdstuk wordt gevormd door de bepaling omtrent samenwerking op het gebied van intellectuele eigendomsrechten. De samenwerking is met name gericht op versterking van capaciteit in de CARIFORUM-regio met betrekking tot de aanpak van kwesties omtrent intellectuele eigendomsrechten.

HOOFDSTUK 3 Overheidsopdrachten (artikel 165–182)

In dit hoofdstuk wordt het belang van transparante, concurrentiegerichte overheidsaanbestedingen voor de economische ontwikkeling erkend. Tegelijkertijd zal ook rekening worden gehouden met de specifieke economische situatie van de CARIFORUM-staten.

Dit hoofdstuk omschrijft enkele basisprincipes en minimum regels voor transparantie van aanbestedingen. Door de ondergrens van USD 200 000 zal het grootste gedeelte van de publieke uitgaven hier buiten vallen. Dit past bij de ontwikkelingsdoelstellingen van deze overeenkomst, omdat deze ondergrens de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk beheersbaar houdt. Deze overeenkomst bevat verder geen recht van toegang tot publieke tenders. Dit betekent dat wanneer een overheid van een van de CARIFORUM-staten een contract tendeert, leveranciers in de EU of in een andere CARIFORUM-staat geen recht kunnen afdwingen om mee te dingen naar het contract. Partijen steunen voorts de geleidelijke oprichting van een regionaal aanbestedingsraamwerk in de CARIFORUM-regio. Dit proces is al gaande, maar zou door deze overeenkomst een nieuwe impuls moeten krijgen.

De implementatieperiode van de bepalingen in dit hoofdstuk bedraagt twee tot drie jaar na de inwerkingtreding van het verdrag voor de CARIFORUM-staten. Voor acht minder ontwikkelde CARIFORUM-staten en voor andere staten indien te weinig capaciteit is opgebouwd (Antigua en Barbuda, Belize, het Gemenebest Dominica, Grenada, de Republiek Haïti, Saint Christopher en Nevis, Saint Lucia en Saint Vincent en de Grenadines) geldt een periode van vijf jaar (artikel 180). Tenslotte erkennen partijen het belang van samenwerking op het gebied van aanbesteding van overheidsopdrachten. Partijen zullen bijvoorbeeld ervaringen en informatie uitwisselen.

HOOFDSTUK 4 Milieu (artikel 183–190)

Dit hoofdstuk bevestigt de afspraken in het Cotonou-verdrag omtrent de beginselen van een duurzaam beheer van natuurlijke hulpbronnen en het milieu. Partijen zullen streven naar het overnemen en implementeren van internationale standaarden ingeval er geen nationale of regionale standaarden vastgesteld zijn.

HOOFDSTUK 5 Sociale aspecten (artikel 191–196)

In dit hoofdstuk herbevestigen de partijen in artikel 191 het belang van internationaal erkende fundamentele arbeidsnormen, zoals omschreven in de desbetreffende ILO-verdragen. Daarbij worden onder andere vrijheid van vakvereniging en de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid benadrukt. Ook wordt er verwezen naar de Ministeriele verklaring van 2006 van de Economische en Sociale Raad van de VN over volledige werkgelegenheid en fatsoenlijk werk. Daarnaast worden de voordelen van handel in eerlijke en ethische handelsproducten erkend. De arbeidsnormen mogen niet gebruikt worden voor protectionistische handelsdoeleinden.

Met de aantekening dat de partijen het recht hebben hun eigen sociale regels en arbeidsnormen vast te stellen geven de partijen aan (artikel 192) er op toe te zien dat wet- en regelgeving op het gebied van sociaal beleid in lijn zal zijn met de in artikel 191 beschreven rechten. Ook zeggen zij toe verdere wet- en regelgeving op dit gebied te zullen stimuleren. De partijen komen overeen geen concurrentievoordeel te creëren door sociale en arbeidswetgeving te verlagen of deze niet toe te passen.

Met betrekking tot raadpleging en controle van sociale aspecten spreken de partijen af elkaar in het raadgevend Comité CARIFORUM EG te raadplegen over de sociale kwesties als genoemd in de artikelen 191–194. Hierbij kan ook de ILO om advies gevraagd worden. De mogelijkheid bestaat voor partijen om overleg te vragen over interpretatie en toepassing van artikelen 191 tot 194. Bij een blijvend meningsverschil kan een comité van deskundigen gevraagd worden advies voor te leggen aan het Raadgevend comité CARIFORUM-EG.

CARIFORUM en EU spreken verder af samen te gaan werken op het gebied van sociaal beleid. Ondersteuning middels ontwikkelingssamenwerking zal onder andere gericht worden op:

uitwisseling van informatie; opstelling van sociale en arbeidswetgeving; onderwijs en bewustmakingsprogramma’s en de naleving van nationale wetgeving en arbeidsregelgeving.

HOOFDSTUK 6 Bescherming van persoonsgegevens (artikel 197–201)

In dit hoofdstuk erkennen de partijen het belang van bescherming van persoonsgegevens en komen overeen passende wet- en regelgeving vast te stellen om bescherming van persoonsgegevens te waarborgen. Daartoe worden definities van persoonsgegevens en de verwerking van persoonsgegevens vastgesteld. Ook worden met betrekking tot wet- en regelgeving op dit gebied inhoudelijke beginselen vastgesteld over het gebruik van persoonsgegevens; gegevenskwaliteit; transparantie; beveiliging en beperking van doorgifte. Daarnaast geeft het verdrag aan dat partijen moeten voorzien in handhavingsmechanismen. Deze mechanismen moeten bijdragen aan naleving van de voorschriften; bijstand aan betrokkenen en een passende schadeloosstelling voor benadeelde partijen. De EU en de CARIFORUM-landen zullen elkaar op de hoogte stellen van verbintenissen met derde landen die van belang zijn op het gebied van persoonsgegevens. Ook spreken zij af om samen te werken door o.a. informatie uit te wisselen en bijstand te verlenen bij het opstellen van wetgeving.

DEEL III VERMIJDEN EN BESLECHTEN VAN GESCHILLEN

(artikel 202–223)

Dit deel heeft ten doel om geschillen te vermijden en te beslechten, bij voorkeur door onderling tot een oplossing te komen en heeft betrekking op alle geschillen die ontstaan over de interpretatie en toepassing van deze overeenkomst. Deze overeenkomst volgt het model van de Wereldhandelsorganisatie omtrent geschillenbeslechting. Op geschillen op het gebied van ontwikkelingsfinanciering zal echter de procedure van artikel 98 van het Cotonou-verdrag van toepassing zijn.

HOOFDSTUK 1 Overleg en bemiddeling

In eerste instantie zal bij een geschil te goeder trouw overleg dienen te worden gepleegd teneinde samen tot een oplossing te komen. Partijen verzoeken elkaar schriftelijk om overleg. Ook kunnen partijen verzoeken om een bemiddelaar wanneer het overleg niet tot een bevredigende oplossing leidt. Het advies van de bemiddelaar is echter niet bindend.

HOOFDSTUK 2 Procedures voor de beslechting van geschillen

Indien overleg of bemiddeling niet de gewenste resultaten levert en geen afdoende oplossing bereikt wordt, kan de klagende partij verzoeken om een arbitragepanel. Drie arbiters zullen dan beslissen over de beslechting van het geschil. De uitspraak van het arbitragepanel is bindend.

DEEL IV ALGEMENE UITZONDERINGEN

(artikel 224–226)

Algemene uitzonderingsclausule

Onder voorwaarde dat maatregelen niet gebruikt worden voor ongerechtvaardigde discriminatie of verkapte beperking van handel worden de bepalingen in de overeenkomst niet gezien als beletsel voor het nemen van maatregelen die nodig zijn voor o.a. bescherming van openbare veiligheid; bescherming van leven of gezondheid van mens, dier en plant; handhaving van wetten en voorschriften die niet strijdig zijn met de overeenkomst; bescherming van nationaal erfgoed en het in stand houden van niet vernieuwbare natuurlijke hulpbronnen.

Uitzonderingen met betrekking tot de nationale veiligheid

Het verdrag kan niet zo worden uitgelegd dat de EU of CARIFORUM-lidstaten verplicht worden gegevens te verstrekken waarvan openbaarmaking tegen veiligheidsbelangen indruist of belet worden maatregelen te nemen die zij voor wezenlijke veiligheidsbelangen nodig achten.

Belastingen

De bepalingen in het verdrag kunnen niet uitgelegd worden als beletsel om onderscheid te maken tussen belastingbetalers die niet in dezelfde situatie verkeren; belastingontwijking te voorkomen en hebben geen gevolgen voor rechten en verplichtingen van de partijen uit hoofde van belastingverdragen.

DEEL V INSTITUTIONELE BEPALINGEN

(artikel 227–232)

Voor het toezicht houden op de uitvoering van de overeenkomst wordt een Gezamenlijke Raad CARIFORUM-EG opgericht die in ieder geval eens in de twee jaar bij elkaar komt. Deze Raad bestaat uit leden van de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie enerzijds en vertegenwoordigers van CARIFORUM-staten anderzijds. De Raad heeft beslissingsbevoegdheid ten aanzien van alle in de overeenkomst opgenomen aangelegenheden en wordt bijgestaan door een Handels- en ontwikkelingscomité CARIFORUM-EG dat jaarlijks bijeen komt en waarin hogere ambtenaren plaats nemen. Dit comité werkt op het gebied van handel o.a. aan toezicht op tenuitvoerlegging van het verdrag; verdere uitwerking van bepalingen; geschillen over interpretatie en toezicht op gevolgen voor duurzame ontwikkeling. Op het gebied van ontwikkelingssamenwerking houdt dit comité toezicht op tenuitvoerlegging van de samenwerkingsbepalingen en evalueert en bespreekt het handelsgerelateerde samenwerking en regionale integratie. Het comité kan ook speciale commissies instellen. Naast Raad en Comité zijn er ook een Parlementair Comité CARIFORUM EG en een Raadgevend Comité CARIFORUM EG ingesteld. In het Parlementair Comité nemen vertegenwoordigers uit het Europees Parlement en parlementen van CARIFORUM lidstaten plaats. Het Raadgevend Comité staat de Gezamenlijke Raad bij in de dialoog met het maatschappelijk middenveld.

DEEL VI ALGEMENE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

(artikel 233–250)

In dit deel wordt een aantal afspraken weergegeven over de toepassing van het verdrag. Zo wordt nog eens aangegeven wie er partij zijn bij het verdrag, hoe partijen vertegenwoordigd zullen zijn bij overleg over het verdrag en hoe partijen een coördinator aan zullen stellen. Daarnaast zijn er artikelen opgenomen over transparantie door publicatie van wetten en regelingen die uit het verdrag voortvloeien en over samenwerken bij het bestrijden van illegale financiële activiteiten.

Er wordt in dit deel ook uitgebreid ingegaan op ultraperifere gebieden van de Europese Unie die nabij de CARIFORUM-staten gelegen zijn. In artikel 239 wordt aangegeven dat partijen zullen trachten samenwerking tussen ultraperifere gebieden en CARIFORUM-staten te bevorderen, de handel in goederen en diensten te vergemakkelijken en investeringen aan te moedigen. Daarvoor wordt ook gestreefd naar gezamenlijke deelname in specifieke en kaderprogramma’s van de Europese Unie.

Daarnaast zijn in dit deel onder meer artikelen opgenomen over betalingsbalansproblemen, inwerkingtreding, duur van overeenkomst (onbepaalde tijd) en toetreding van nieuwe lidstaten van de EU en Caribische staten tot de overeenkomst. Ook wordt de mogelijkheid opengesteld voor de Landen en Gebieden Overzee (waar Aruba, Curaçao en Sint Maarten onder vallen en Bonaire, St. Eustatius en Saba tot 2015) om partij te worden bij het verdrag (Nederland heeft aangedrongen op het opnemen van deze mogelijkheid). Dit kan overigens alleen na herziening van het verdrag.

Op dit moment bestaan twee handelsregimes tussen de EU en verschillende landen en gebieden in het Caribisch gebied: de LGO-regeling (die de LGO’s vrije toegang geeft tot de Europese markt terwijl de LGO’s slechts verplicht zijn alle EU-lidstaten hetzelfde te behandelen; zij mogen met bepaalde oogmerken invoerrechten heffen op producten uit de EU9) en het voorliggende verdrag tussen de EU en de Cariforum landen. Dat is niet nieuw. Het voorliggende verdrag komt immers in de plaats van het handelsregime dat van kracht was onder het Verdrag van Cotonou en diens voorgangers. Het verdrag zal bestaan naast de LGO-regeling en niet leiden tot een nieuwe situatie voor de handel tussen de LGO’s en andere landen in het Caraïbisch gebied. LGO’s bepalen zelf hun handelsbeleid ten opzichte van derde landen en zijn niet gebonden aan deze CARIFORUM EPA.

Het is de vraag of het gunstig zou zijn voor de landen van het Koninkrijk in het Caraïbisch gebied toe te treden tot het voorliggende verdrag. Dat zou in ieder geval een grote mate van handelsliberalisering impliceren tussen de LGO’s en de CARIFORUM-staten. Ook zou het kunnen betekenen dat de LGO’s de invoer uit de EU verder moeten liberaliseren dan nu het geval is (hetgeen voor met name Aruba en Curaçao consequenties zou hebben; Sint Maarten kent geen importheffingen op Europese producten). De Commissie heeft op basis van een onderzoek naar de effecten van de EPA vastgesteld dat het niet op voorhand vaststaat dat het gunstig is voor de LGO’s om partij te worden bij de EPA. De Commissie heeft geconcludeerd dat een nader onderzoek naar de kosten en baten nodig is om hierover meer duidelijkheid te krijgen.

In principe is het mogelijk voor de LGO’s lid te worden van Caricom. Het is in eerste instantie aan de LGO’s zelf hiertoe het initiatief te nemen. Een eventueel lidmaatschap van Caricom impliceert toetreding tot het EU-CARIFORUM EPA, met alle verplichtingen die dat met zich meebrengt. Voor de eilanden Bonaire, St. Eustatius en Saba geldt dat zij tot 2015 LGO-status hebben. Daarna is er in ieder geval de mogelijkheid voor Nederland ten aanzien van deze drie eilanden toe te treden tot Caricom. Het is echter de vraag in hoeverre het Caribisch deel van Nederland baat zou hebben bij toetreding tot Caricom. De handelsstromen met de regio zijn zeer beperkt. De economie van de eilanden is voornamelijk gebaseerd op toerisme en andere dienstverlening en sterk georiënteerd op Europa en de VS. De VS is de belangrijkste afzetmarkt voor goederen, met name olieproducten.

Artikel 246 verwijst naar de mogelijkheden het verdrag te herzien. Bij de ondertekening van het verdrag is door de EU en de CARIFORUM-staten daarnaast een gezamenlijke verklaring afgegeven (op verzoek van Guyana) waarin wordt gesteld dat uiterlijk vijf jaar na de datum van ondertekening, en vervolgens om de vijf jaar, een ruim opgezette evaluatie van de overeenkomst zal plaatsvinden, teneinde de effecten, inclusief de kosten en de gevolgen van de uitvoering, te beoordelen, en de bepalingen van de overeenkomst en de toepassing ervan zo nodig te wijzigen.

In artikel 241 wordt ingegaan op het verband van de overeenkomst met het Cotonou-verdrag. De bepalingen in de EPA hebben voorrang op de bepalingen aangaande ontwikkelingssamenwerking in deel 3, titel II van het Cotonou-verdrag. Echter, geen enkele bepaling in de overeenkomst vormt een beletsel voor de Europese Unie of CARIFORUM-lidstaten om maatregelen te nemen, ook op handelsgebied, in het kader van artikelen 11 (b), 96 en 97 van het Cotonou-verdrag. Dat wil zeggen dat een eventuele artikel 96 procedure ook deze overeenkomst kan beslaan. Waarbij aangetekend moet worden dat er onder artikel 96 procedures in de praktijk geen handelsmaatregelen genomen worden.

Hoewel het derde lid van artikel 243 spreekt over 31 oktober 2008, wordt het verdrag met ingang van 29 december 2008 voorlopig toegepast tussen de EU en de CARIFORUM-staten (Pb EU L 352/62 van 31 december 2008). De ingangsdatum van de voorlopige toepassing was afhankelijk van de laatste kennisgeving hierover van de EU of van één van de CARIFORUM-staten. De laatste kennisgeving was in elk geval niet op tijd, dat wil zeggen tien dagen voor 31 oktober 2008, binnen.

BIJLAGEN EN PROTOCOLLEN

BIJLAGE I: Uitvoerrechten

Deze bijlage stelt de uitvoerrechten vast die Guyana en Suriname tot 3 jaar na ondertekening van het verdrag kunnen blijven heffen voor bepaalde grondstoffen als bauxiet en edelstenen uit Guyana en verschillende houtsoorten uit Suriname (zoals naar verwezen in artikel 14).

BIJLAGE II: Douanerechten op producten van oorsprong uit Cariforum-staten

en

BIJLAGE III: Douanerechten op producten van oorsprong uit de EG

Bijlagen II en III bevatten een gedetailleerde uitwerking inclusief liberaliseringsschema’s van de afspraken over het (geleidelijk) opheffen van invoerrechten op goederen.

BIJLAGE IV: Lijsten van verplichtingen inzake investeringen en de handel in diensten

In de bijlagen IV A tot en met IV F wordt gedetailleerd aangegeven welke sectoren of sub-sectoren opengesteld zijn voor buitenlandse commerciële aanwezigheden en in welke mate. In deze sectoren zullen, behoudens de in de bijlage opgenomen verplichtingen die de landen mogen stellen aan investeringen op hun grondgebied, de EU en de CARIFORUM-staten elkaars commerciële aanwezigheden niet ongunstiger behandelen dan de eigen, soortgelijke commerciële aanwezigheden.

Tevens zijn in deze bijlagen per sector de verplichtingen aangaande liberalisering van diensten uitgewerkt. Daarnaast is er een gedetailleerde uitwerking van de verplichtingen en voorbehouden ten aanzien van de aanwezigheid van natuurlijke personen met commercieel oogmerk.

BIJLAGE V: Informatiepunten (bedoeld in artikel 86)

Deze bijlage bevat een overzicht van contactpunten per contractpartij.

BIJLAGE VI: Overheidsopdrachten die onder de overeenkomst vallen

Deze bijlage betreft een uitwerking van het overeengekomene omtrent overheidsopdrachten.

BIJLAGE VII: Publicatiemiddelen

Deze bijlage bevat een overzicht per verdragspartij van relevante publicaties (wet- en regelgeving, jurisprudentie, overheidsopdrachten).

PROTOCOL I: betreffende de definitie van het begrip «producten van oorsprong» en methoden van administratieve samenwerking

Protocol I bevat een gedetailleerde uitwerking van de oorsprongsregels, zoals hierboven beschreven.

PROTOCOL II: betreffende wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken

Protocol II bevat een uitwerking van de verplichting van verdragspartijen elkaar administratief te ondersteunen bij de toepassing van douane wet- en regelgeving.

PROTOCOL III: inzake culturele samenwerking

Protocol III tenslotte biedt het kader voor de versterking van de culturele samenwerking en het uitwisselen van culturele activiteiten, goederen en diensten. Het protocol bepaalt onder andere dat de verdragspartijen ernaar zullen streven de opbouw van culturele industrieën te faciliteren en het verblijf van artiesten, kunstenaars en andere culturele beroepsbeoefenaars zoveel mogelijk te bevorderen.

Bovengenoemde Bijlagen en Protocollen betreffen uitsluitend de uitvoering van het Verdrag, zodat eventuele wijzigingen ervan op grond van artikel 7, onderdeel b, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen geen parlementaire goedkeuring behoeven, behoudens het bepaalde in artikel 8 van die Rijkswet.

III. KONINKRIJKSPOSITIE

Het Verdrag zal wat betreft het Koninkrijk alleen voor het Europese deel van Nederland gelden. In verband met de LGO-status van Aruba, Curaçao en Sint Maarten raakt het verdrag Aruba, Curaçao en Sint Maarten wel in de zin van artikel 2, tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen. Het verdrag zal derhalve gelijk met de overlegging aan de Staten-Generaal, aan de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden overgelegd.

De minister van Buitenlandse Zaken,

U. Rosenthal

De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

M. J. M. Verhagen


X Noot
1

I.v.m. het abusievelijk toekennen van een Rijkswetnummer.

X Noot
2

CARIFORUM omvat 15 landen: Antigua & Barbuda, Bahamas, Barbados, Belize, Dominica, Dominicaanse Republiek, Grenada, Guyana, Haïti, Jamaica, Sint Lucia, Sint Vincent&Grenadines, Sint Kitts&Nevis, Suriname en Trinidad&Tobago; alle verdragspartijen ondertekenden het verdrag op 15 oktober 2008, m.u.v. Guyana, dat tekende op 20 oktober 2008, en Haïti, dat tekende op 11 december 2009.

X Noot
3

Het Verdrag betreft dus zowel bevoegdheden van de EU (handel) als bevoegdheden die gedeeld worden met de lidstaten (ontwikkelingssamenwerking).

Het in het opschrift genoemde Tractatenblad, 2009, nr. 18, is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

X Noot
4

Er is in WTO kader niet vastgelegd wat substantially all the trade precies behelst, maar er is een praktijk ontstaan waarbij in vrijhandelsverdragen binnen een termijn van doorgaans 10–12 jaar ongeveer 90% van de onderlinge handel tussen beide partijen wordt vrijgemaakt.

X Noot
5

Raadsverordening 1528/2007 van 20 december 2007, Pb L348, 31 december 2007.

X Noot
6

Op basis van Raadsverordening 1528/2007 van 20 december 2007 worden deze bepalingen sinds 1 januari 2008 door de EU toegepast.

X Noot
7

Onder belangrijke handelspartner wordt verstaan elk ontwikkeld land of elk land of gebied dat in het jaar vóór de inwerkingtreding van de EPA een aandeel van meer dan één (1) procent in de mondiale uitvoer van goederen had, of elke groep landen die individueel, collectief of via een vrijhandelsovereenkomst in het jaar vóór de inwerkingtreding van de EPA een aandeel van meer dan anderhalf (1,5) procent in de mondiale uitvoer van goederen had.

X Noot
8

Zie voetnoot 1, blz. 14.

X Noot
9

Artikelen 199 en 200 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.

Naar boven