32 861 Beleidsdoorlichting Infrastructuur en Milieu

Nr. 14 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 27 mei 2015

De vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Infrastructuur en Milieu over de brief van 19 december 2014 inzake de beleidsdoorlichting waterkwantiteit (Kamerstuk 32 861, nr. 6).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 26 mei 2015. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Dekken

De griffier van de commissie, Sneep

Vraag 1

Hoe wordt de doelmatigheid vanaf heden getoetst, mede in het licht van het nieuwe Deltaprogramma?

Antwoord 1

Bij de uitvoering van waterveiligheidsprogramma’s wordt gestuurd op doelmatigheid door uit een groot aantal potentiële maatregelen de meest doelmatige maatregel te kiezen, veelal op basis van een kosten-effectiviteitsonderzoek. De voorziene evaluaties staan in het ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021 (NWP2), zo is in 2017 een evaluatie voorzien over de voortgang van de klimaatbestendige en water robuuste inrichting en de instrumenten die daarvoor beschikbaar zijn.

Vraag 2

Worden de conclusies uit het rapport van Berenschot onderschreven? Zo ja, op welke wijze worden deze conclusies overgenomen en wanneer? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 2

Ik onderschrijf de eerste aanbeveling van Berenschot. In het antwoord op vraag 46 geef ik aan hoe deze aanbeveling is overgenomen. De tweede aanbeveling van Berenschot onderschrijf ik niet, voor toelichting verwijs ik naar het antwoord op vraag 48.

Vraag 3

Wordt de kritiek uit het rapport van Berenschot onderschreven? Zo ja, welke punten worden overgenomen, op welke wijze en wanneer? Welke punten worden niet overgenomen en waarom?

Antwoord 3

Zie het antwoord op vraag 2

Vraag 4

Hoe heeft het rapport van Berenschot verder invloed op de reeds vastgestelde programma's zoals het Deltaprogramma en het nog vast te stellen Nationaal Waterplan 2016–2021?

Antwoord 4

Berenschot constateert dat in de onderzochte periode de aandacht voor doeltreffendheid en doelmatigheid binnen mijn departement en de gehele watersector is toegenomen. Zo is in het Bestuursakkoord Water met de waterbeheerders afgesproken om tot doelmatigheidswinst te komen. Verder wordt met het nieuwe waterveiligheidsbeleid, dat gebaseerd is op de risicobenadering, de hoogte van de norm bepaald door de kans op een overstroming en de gevolgen van een overstroming. Dat betekent dat het meest wordt geïnvesteerd daar waar de risico’s het grootst zijn. De in het Deltaprogramma gepresenteerde aanpak van adaptief Deltamanagement en het werken met Maatschappelijke Kosten Baten Analyses (MKBA’s) bieden ook een waarborg voor doelmatig werken. Dit wordt verder versterkt door de introductie van nieuwe methoden en technieken zoals werken volgens de Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) systematiek, de life cycle cost benadering en het werken met Service Level Agreements (SLA’s). Dit alles draagt bij aan de ambitie van het kabinet dat de rijksopgave in financieel opzicht op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau blijft, binnen de planperiode en op lange termijn. Vanzelfsprekend geldt deze ambitie onverkort bij de uitwerking van de Deltabeslissingen en de uitvoering van het NWP2.

Vraag 5

In welke mate was er ten aanzien van het Hoogwaterbeschermingsprogramma 2 (HWBP-2), de Maaswerken, overige aanlegprojecten en beheer, onderhoud en vervanging in de periode 2008–2013 sprake van onder- of overbesteding?

Antwoord 5

Voor een overzicht van de over- en onderuitputting van alle realisatie-uitgaven t.b.v. waterkwantiteit voor zowel aanleg als beheer en onderhoud verwijs ik u naar de jaarverslagen die zijn te raadplegen via de website www.rijksbegroting.nl. Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat de onder- of overbesteding bij de realisatie-uitgaven door de jaren heen relatief beperkt is gebleven. Omdat de uitgaven worden verantwoord op een fonds, blijven de niet uitgegeven budgetten beschikbaar op het fonds.

Tot 2013 worden de uitgaven verantwoord op het Infrastructuurfonds, vanaf 2013 op het Deltafonds. Voorts wil ik u verwijzen naar de Voortgangsrapportages van de programma’s Hoogwaterbeschermingsprogramma 2 (HWBP-2), Maaswerken en Ruimte voor de Rivier die de status hebben van Groot Project, waardoor uw Kamer halfjaarlijks geïnformeerd wordt over o.a. de uitputting. (Kamerstuk 32 698, nr. 21, Kamerstuk 18 106, nr. 229, Kamerstuk 30 080, nr. 75)

Vraag 6

In welke mate is in de periode 2008–2013 meer of minder bereikt, gerealiseerd en uitgegeven dan beoogd met betrekking tot de onderdelen Partners voor Water, Topsector Water en grote rijkswateren?

Antwoord 6

De Topsector Water (TSW) is in 2012 van start gegaan. Het ministerie stelt een budget van € 100.000 beschikbaar voor de ondersteuning van de organisatie van de TSW. Voor de Human Capital Agenda is in 2013 een bedrag van € 10.000 uitgegeven aan studiebeurzen.

De regeling Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren heeft tot doel een verdubbeling van de toegevoegde waarde en de export in 2020 te realiseren. Het is nog te vroeg om uitspraken te doen over doelbereik.

In de periode 2008–2013 is sprake van twee langlopende Partner voor Water programma’s. Van 2005 tot 2009 liep het programma Partners voor Water 2. Dit programma is volledig afgerond en gerealiseerd conform het projectvoorstel en de jaarplannen die gedurende het programma zijn gemaakt. De evaluatie van het programma uitgevoerd door Berenschot in 2008 wees uit dat het programma Partners voor Water 2 is geslaagd in het bereiken van zijn kerndoel: het verbeteren van de internationale positie van de Nederlandse watersector. De geplande uitgaven zijn volledig gerealiseerd. Het programma Partners voor Water 3 (2010–2015) is in uitvoering. De eerste indicaties van de uitvoerders van het programma zijn dat het programma bereikt wat was beoogd. Een tussentijdse evaluatie van de subsidieregeling van het Partners voor Water 3 programma wijst verder uit dat deze regeling zijn doel bereikt. De financiële realisatie van het Partners voor Water 3 programma als geheel verloopt zoals gepland.

Voor de grote rijkswateren verwijs ik naar het antwoord bij vraag 11.

Vraag 7

Hoe gaat u ervoor zorgen dat in de toekomst meer ingezet wordt op het meekoppelen van investeringen die nodig zijn voor het behoud en de verbetering van een goede waterkwaliteit?

Antwoord 7

Hiervoor verwijs ik graag naar mijn brief over de «Meekoppeltoets bij waterprojecten» van 5 november 2014 (Kamerstuk 27 625, nr. 330). Daarin heb ik aangegeven dat het kabinet voorstander is van een integrale aanpak bij investeringen in het ruimtelijk domein. Om bij investeringen in het ruimtelijk domein synergie te stimuleren van bredere belangen en ambities, wordt een aantal instrumenten ingezet: de Omgevingswet, verankering in de Bestuursovereenkomst Deltaprogramma, het Nationaal Waterplan 2 en het Beheer- en Ontwikkelingsplan Rijkswateren, het Hoogwaterbeschermingsprogramma en ten slotte toepassing van de Omgevingswijzer van Rijkswaterstaat. Voor verdere details verwijs ik naar eerder genoemde brief.

Vraag 8

Op welke wijze zullen investeringen die gedaan worden in het kader van waterkwantiteit rekening houden met het nationaal belang dat de drinkwatervoorziening vormt?

Antwoord 8

Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn brief van 9 december 2014 (Kamerstuk 27 625, nr. 334) waarin de relatie tussen gebiedsdossiers en middelen uit het Deltafonds wordt uiteengezet. Naar analogie hiervan worden er geen specifieke investeringen gedaan in het kader van waterkwantiteit om drinkwaterbronnen veilig te stellen en maatregelen uit gebiedsdossiers uit te voeren. Maatregelen op het gebied van waterkwantiteit kunnen echter wel bijdragen aan de verbetering van de grondstof voor drinkwaterbereiding.

Vraag 9

Kunt u aangeven wat, als het gaat om de waterkwaliteit en waterkwantiteit, de relatie is tussen oppervlaktewater en grondwater in verband met de watervoorziening?

Antwoord 9

In vrijwel alle Nederlandse watersystemen is er sprake van een dynamische interactie tussen het grond- en het oppervlaktewater. Deze interactie verschilt per gebied, bij de watervoorziening zijn zowel de hoeveelheid als de kwaliteit relevant en soms zijn deze afhankelijk van elkaar, daarom maakt deze samenhang onderdeel uit van het beleid.

Vraag 10

Kunt u toezeggen dat er bij de komende beleidsdoorlichting wel evaluatieonderzoeken over doeltreffendheid van «Partners voor water» en «Topsector water» zullen zijn?

Antwoord 10

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een faciliterende rol in de Topsector Water. Budgetten vanuit het ministerie komen ten goede aan de organisatie van de Topsector Water (secretariaat). De projecten die de vlag van de Topsector Water dragen worden gefinancierd met de middelen die daarvoor in reguliere uitvoeringsprogramma’s en/of beleidsprogramma’s zijn belegd en komen in de reguliere monitorings- en evaluatieonderzoeken aan de orde.

De voortgang van alle topsectoren wordt door het CBS gemonitord. Eind 2014 heeft de Minister van Economische Zaken u deze aangeboden samen met de voortgangsrapportage bedrijvenbeleid 2014 (Kamerstuk 32 637, nr. 151), die jaarlijks wordt opgesteld.

Bij de volgende beleidsdoorlichting van het programma Partners voor Water zal de evaluatie van de doeltreffendheid van het programma worden meegenomen. Hierbij dient wel aangetekend te worden, dat de effecten soms pas geruime tijd na het afsluiten van projecten goed te zien zijn. De mogelijkheid om de doeltreffendheid al tijdens de uitvoering van het programma te onderzoeken zijn daarom beperkt.

De beantwoording van vragen 11, 16, 17 heb ik samengenomen.

Vraag 11

Op welk moment is het beleid voor grote oppervlaktewateren geïmplementeerd? Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat er bij de volgende beleidsevaluaties duidelijkheid is over de doeltreffendheid en de doelmatigheid hiervan?

Vraag 16

Kunt u de beleidsontwikkeling van de doelstellingen van het sub artikel 11.3 «Grote Oppervlaktewateren» ten aanzien waarvan in het rapport van Berenschot conclusies getrokken worden, nader duiden?

Vraag 17

Kunt u aangeven of de implementatie van het beleid voor de grote oppervlaktewateren op schema ligt?

Antwoord 11, 16 en 17

Over de voortgang en implementatie van het beleid voor de grote oppervlakte wateren wordt jaarlijks gerapporteerd in Water in Beeld, de voortgangsrapportage over het Nationaal Waterplan en het Bestuursakkoord Water. Ten aanzien van de vraag over doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid voor de grote wateren, verwijs ik in algemene zin naar de antwoorden op de vragen 14, 46 en 50. Bij de beleidsontwikkeling voor de grote oppervlakte wateren wordt, net zoals bij de grote projecten, zoals Ruimte voor de Rivier, HWBP-2 en Maaswerken, zoveel mogelijk op doeltreffendheid en doelmatigheid aan de voorkant gestuurd. Bij de uiteindelijke keuze van maatregelen spelen MKBA’s en kosten-effectiviteitsanalyses een belangrijke rol. Een voorbeeld hiervan is de keuze voor een combinatie van extra pompcapaciteit en spuien in het IJsselmeergebied in de Deltabeslissingen voor dit gebied.

Voor wat betreft de Noordzee constateert Berenschot in haar rapport dat de beleidsdoelen van het aanwijzen van zoekgebieden voor windenergie op zee en het opstellen van een ontwerp beleidsplan voor 2015–2021 zijn gehaald. Het nieuwe beleid, mede gebaseerd op de Noordzee 2050 Gebiedsagenda zal vanaf het vaststellen van de definitieve beleidsnota Noordzee (2016–2021) worden geïmplementeerd. De implementatie van het beleid ligt conform de jaarlijkse voortgangrapportage Water in Beeld op schema.

Het beleid voor het IJsselmeergebied is doorvertaald in een aantal specifieke acties. Over de realisatie van deze acties is jaarlijks gerapporteerd in Water in Beeld. Doelen voor het borgen van de waterveiligheid en zoetwatervoorziening in het IJsselmeergebied worden gehaald door het uitvoeren van een adaptieve agenda, zoals jaarlijks wordt gerapporteerd in het Deltaprogramma. De doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid kan pas op langere termijn worden beoordeeld.

Het lange termijn beleid voor de Zuidwestelijke Delta is het realiseren van een duurzame balans tussen de pijlers veiligheid, economie en ecologie. Dit beleid wordt zoveel mogelijk stapsgewijs geïmplementeerd via het principe van adaptief deltamanagement van het Deltaprogramma. Conform de jaarlijkse beleidsmonitor Water in Beeld ligt voor de Zuidwestelijke delta de beleidsimplementatie op schema. De doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid kan pas op langere termijn worden beoordeeld.

Het beleid voor het Waddengebied verloopt conform de Structuurvisie Waddenzee. In het rapport van Berenschot wordt (blz. 62) geconcludeerd dat het procesdoel om integraal waterbeleid te ontwikkelen en te implementeren is behaald. Voor wat betreft de effecten van beleid verwijs ik naar de jaarlijkse voortgangsrapportage Water in Beeld. In 2015 wordt de Structuurvisie Waddengebied geëvalueerd en in 2016 wordt een evaluatie gemaakt van de Samenwerkingsagenda Beheer Wadden. Eind 2016 zal mijn departement de doorwerking van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer aanvullend hebben geëvalueerd. Bij deze drie evaluaties zal de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid worden onderzocht.

Vraag 12

Waarom zijn er vrijwel geen evaluatieonderzoeken naar de doelmatigheid over de periode 2008–2013 beschikbaar? Had onderzoek via de begrotingen hier soelaas kunnen bieden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 12

Over de periode 2008–2013 is bij ex post evaluaties voor de grote waterveiligheidsprogramma’s zoals Ruimte voor de Rivier beperkt onderzoek gedaan naar doelmatigheid. Onderzoek via de begroting levert geen informatie over doelmatigheid.

Vraag 13

Hoe zal geborgd worden dat de doelmatigheid bij de volgende cyclus gegarandeerd is, gelet op de waarborgen voor doelmatiger werken die worden geboden door het Bestuursakkoord water, de nieuwe normen waterveiligheid, het Deltaprogramma en de introductie van nieuwe methoden en technieken, terwijl de doelmatigheid daarmee niet kan worden vastgesteld?

Antwoord 13

Het Bestuursakkoord Water, de nieuwe normen waterveiligheid, het Deltaprogramma en de introductie van nieuwe methoden en technieken hebben alle tot doel om waterveiligheid op doelmatige wijze te realiseren. Het Bestuursakkoord Water is tussentijds geëvalueerd en in mei 2014 aan u toegezonden (Kamerstuk 27 625, Nr. 317). Bij deze evaluatie is ook gekeken naar de bereikte doelmatigheidswinst in de praktijk. De evaluatie van de nieuwe normering is in 2023 voorzien. Het Deltaprogramma wordt geïmplementeerd en er zijn diverse evaluaties voorzien (zie ontwerp NWP 2016–2021).

Vraag 14

Zal bij toekomstige evaluaties wel aandacht gegeven worden aan doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid? Zo ja, op welke wijze?

Antwoord 14

Ja, ik zal ervoor zorgen dat aandacht wordt gegeven aan het beoordelen van doeltreffendheid en doelmatigheid bij evaluatiestudies van het beleid van dit begrotingsartikel. In mijn beleidsreactie heb ik al aangegeven in overleg te gaan met het Ministerie van Financiën over de mogelijkheden die er zijn om grote programma’s (zoals Ruimte voor de Rivier) ex-post op doelmatigheid te beoordelen. De doelstelling van de evaluatie bepaalt of doeltreffendheid en/of doelmatigheid onderdeel van de studie is.

Vraag 15

Op welke wijze zullen verbindingen gelegd worden tussen dienstonderdelen, markt en kenniswereld om te zorgen dat binnen Rijkswaterstaat de kritische ondergrens niet overschreden zal worden? Waar bestaan die belangrijke verbindingen uit? Op welke wijze wordt geborgd dat in dit geval niet te veel geleund wordt op externe inhuur?

Antwoord 15

Zoals ik in mijn brief van 2 juni 2014 (Kamerstuk 33 750 J, nr. 20) heb aangekondigd heeft Rijkswaterstaat de verbinding tussen dienstonderdelen, markt en kenniswereld geborgd door met Communities of Practice (CoP) te gaan werken die zich verantwoordelijk voelen voor de beschikbaarheid van de kritieke objecten zoals de stormvloedkeringen. In deze CoP’s wordt de regionale operationele kennis actief verbonden met de centrale tactische en strategische kennis bij Rijkswaterstaat. Kennis wordt, zeker in deze tijd waarin Rijkswaterstaat door bezuinigingen krimpt en experts met pensioen gaan, ook van buiten gehaald. Om een goed evenwicht te houden tussen interne en externe kennis werkt Rijkswaterstaat aan een inkoopstrategie waarbij kennis ook in alliantievorm met marktpartijen en kennisinstellingen zal worden georganiseerd, mede om de interne kennisbasis te versterken. Daarnaast hanteert Rijkswaterstaat een bewust selectiebeleid en wordt ingezet op interne opleidingen.

Vraag 18

Kunt u de uiteenzetten waaruit blijkt dat de externe deskundige onafhankelijk onderzoek heeft gedaan zoals gesteld in de Beleidsreactie bij de Beleidsdoorlichting, gezien diens rol bij het nieuwe Deltaprogramma?

Antwoord 18

De onafhankelijke deskundige is gevraagd te beoordelen of de beleidsdoorlichting voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen uit de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek. Hij moet beoordelen of de conclusies uit het onderzoek van Berenschot onderbouwd worden door de onderliggende bevindingen en dat de onderzoeksmethode valide en betrouwbaar is. Deze deskundige heeft zich afzijdig gehouden van het onderzoek van Berenschot en pas na afronding is het rapport voor beoordeling aan hem voorgelegd.

De betrokkenheid van de deskundige bij het Deltaprogramma bestond uit het geven van advies hoe het vervolg (na 2014) van het Deltaprogramma (o.a. governance) vorm zou kunnen worden gegeven.

Vraag 19

Kunt u de Kamer informeren over de planning en uitkomsten van het overleg met het Ministerie van Financiën over de beoordelingen van doelmatigheid, gelet op de informatie op pagina vier van de Beleidsreactie bij de Beleidsdoorlichting?

Antwoord 19

Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 46.

Vraag 20

Op welke termijn zijn de evaluaties inzake indirecte lozingen en grondwaterbevoegdheden gereed?

Antwoord 20

De evaluatie van indirecte lozingen is op 16 januari 2015 aan de Staten-Generaal aangeboden. De evaluatie van grondwaterbevoegdheden volgt later dit jaar.

Vraag 21

Aan welke wettelijke normen worden nog niet voldaan bij de doelstelling om de primaire keringen te waarborgen?

Antwoord 21

Nederland toetst sinds 1996 periodiek of de primaire keringen aan de veiligheidsnormen voldoen. Deze periodieke toetsing biedt een actueel beeld van onze waterveiligheid en is uniek in de wereld. Keringen die niet aan de norm voldoen hebben een plek in lopende uitvoeringsprogramma’s, zoals het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma, Ruimte voor de Rivier en Maaswerken of – voor zover het gaat om keringen en kunstwerken uit de derde en de verlengde derde toetsronde – in het Nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma: een programma waarin Rijk en waterschappen intensief samenwerken om Nederland te beschermen tegen overstromingen. Met de wettelijke verankering van het nieuwe waterveiligheidsbeleid in 2017, kan de toetsing vanaf 2017 op basis van nieuwe normen plaatsvinden. Op dat moment ontstaat er weer een actueel beeld voor de versterkingsopgave voor de komende periode. Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe normen zullen de waterbeheerders bij projecten die starten in het kader van het Nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma rekening houden met de nieuwe normspecificaties en gebruik maken van het ontwerpinstrumentarium 2014 dat is gebaseerd op de nieuwe waterveiligheidsaanpak. De huidige uitvoeringsprogramma’s lopen volgens de afspraken door.

Vraag 22

Hoeveel geld is er gereserveerd in het Deltafonds voor de doelstelling van sub artikel Waterveiligheid en hoe worden die middelen eventueel verdeeld?

Antwoord 22

In de Deltafondsbegroting 2015 is op artikel 1, Investeren in waterveiligheid van het Deltafonds (Kamerstuk, 34 000 J, nr. 2), ruim 8 miljard euro gereserveerd in de periode 2015–2028 voor de waterveiligheidsprogramma’s, die in voorbereiding en in uitvoering zijn. Daarnaast is op artikel 5 nog 200 mln euro programmaruimte gereserveerd voor de meerkosten van toekomstige rivierverruiming.

Vraag 23

Welke functie heeft de overheid, en wat voor concrete stappen neemt zij, in de uitvoering van de «human capital agenda» die u in uw beleidsreactie noemt, om ervoor te zorgen dat er geen tekort aan waterprofessionals ontstaat?

Antwoord 23

De rijksoverheid heeft, zoals bij de hele topsector, een faciliterende en verbindende rol in de gouden driehoek van onderwijs, bedrijfsleven en overheden, zodat deze 3 optimaal afstemmen en elkaar versterken. Daarnaast zijn overheden ook een belangrijke werkgever en opdrachtgever in de watersector. In de human capital agenda (HCA) zijn 4 thema’s geformuleerd. Twee daarvan, imago en instroombevordering en onderwijs en onderzoek hebben rechtstreeks verband met het aantrekken van voldoende waterprofessionals. Er zijn verschillende projecten om mensen, jong en oud, te informeren over de belangrijke rol van water (watertechnologie, deltatechnologie en maritieme technologie) voor Nederland. Binnen de HCA worden diverse projecten ondersteund en geïnitieerd en wordt de impact van projecten versterkt door meer synergie tussen allerlei projecten en programma’s na te streven. In de Human Capital Agenda zijn «awarenessactiviteiten» ondergebracht. Vanuit de overheid is de site «Ons water» en de app «Overstroom ik»? gemaakt. Naast projecten als «Ons water» en diverse lespakketten voor de watersector, worden bewustwordingsactiviteiten georganiseerd voor jongeren zoals het Wereld Water College. De netwerkvorming en kennisuitwisseling wordt gestimuleerd door samen met het platform WOW (Water ontmoet water) de water wisselweek te organiseren. Tot slot worden bruggen geslagen tussen diverse projecten, zoals met de studiebeurzen water. Deze studiebeurzen versterken de relatie tussen onderwijs, werkgevers en studenten.

Vraag 24

Hoe zorgt u er voor dat u vroegtijdig rekening kan houden met ruimtelijke belangen als het gaat om de waterveiligheids- en zoetwateropgave zoals door u genoemd in uw beleidsreactie?

Antwoord 24

In het ontwerp van het tweede Nationaal Waterplan 2016–2021 dat op 12 december 2014 naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 31 710, nr. 35) is opgenomen dat het kabinet streeft naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven en dat het omgekeerd van belang is bij wateropgaven vroegtijdig rekening te houden met ruimtelijke opgaven. Dat kan door een versterking van de relatie tussen water en het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) doordat water onderdeel is van de gebiedsagenda’s die Rijk en regio samen hebben opgesteld. Ook binnen het Deltaprogramma worden de spelregels van het MIRT toegepast. In het Bestuursakkoord Deltaprogramma 2014 is eveneens invulling gegeven aan de afspraken over de wederzijdse afhankelijkheid van water en ruimtelijk beleid.

Vraag 25

Zijn de afspraken uit het Bestuursakkoord Water in de praktijk daadwerkelijk afdoende om de verantwoordelijkheidsverdeling in het waterbeheer, waar u gewag van maakt in uw beleidsreactie, te vereenvoudigen en de doelmatigheid te borgen?

Antwoord 25

Zoals is aangegeven in de evaluatie van het Bestuursakkoord Water (BAW) is vanaf het begin gestuurd op de uitvoering van de afspraken in het BAW. De afspraken zijn vertaald in actiepunten die vervolgens worden gemonitord. Partijen hebben gezamenlijk gekeken naar de mogelijkheden om verantwoordelijkheden, waar dat leidt tot meer efficiëntie, over te hevelen. De tussenevaluatie van het BAW laat zien dat op alle fronten waarover afspraken zijn vastgelegd duidelijke stappen zijn gezet op het punt van een meer efficiënte werkwijze. Bovendien laat de financiële doelmatigheidsmonitoring zien dat nu reeds een substantiële besparing wordt bereikt. Wanneer de partijen doorgaan op de ingeslagen weg, met gerichte aandacht voor een enkele stagnatie of voor een juiste doorvertaling naar de uitvoering in de regio, zal het beoogde efficiencydoel in 2020 kunnen worden bereikt. Verder wordt geconstateerd dat het BAW als instrument goed blijkt te werken bij de Nederlandse waterpartijen die voor een gezamenlijke opgave staan.

Vraag 26

Kunt u concreet toelichten wat de activiteiten rondom de implementatie van het nieuwe waterveiligheidsbeleid, waaraan u in uw beleidsreactie refereert, in al zijn facetten precies inhoudt en wie de betrokken partners zijn met wie u aan de slag gaat?

Antwoord 26

De implementatie van het nieuwe waterveiligheidsbeleid vergt nog een forse inspanning van alle betrokken partijen. De waterschappen spelen hier een belangrijke rol in, als beheerder van de meeste primaire waterkeringen. Ook provincies en gemeenten worden bij dit proces betrokken. Ik streef ernaar het conceptwetsvoorstel voor de wettelijke verankering van het nieuwe beleid eind 2015 aan uw Kamer aan te bieden. Het streven is om deze op 1 januari 2017 in werking te laten treden, zodat de vierde toetsronde in 2017 volgens planning kan starten. In de vierde toetsronde zullen alle primaire keringen worden getoetst op basis van de nieuwe normen. Dan wordt duidelijk welke keringen al voldoen en welke keringen de komende periode moeten worden versterkt. Om alle betrokkenen voor te bereiden op het nieuwe normenstelsel wordt een opleidingsprogramma ingericht met bijeenkomsten en cursussen op bestuurlijk, beleidsmatig en technisch niveau. Na de eerste ervaringen zal ook gewerkt gaan worden aan modules voor vakonderwijs.

Op weg naar 2050 wordt via de komende drie toetsrondes toegegroeid naar de nieuwe waterveiligheidsnormen. Op basis van de uitkomsten van deze toetsrondes, worden steeds de trajecten met het grootste veiligheidsrisico (op grond van de nieuwe normen) als eerste aangepakt in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma.

Vraag 27

Wat is de precieze definitie van aanvaardbare kosten?

Antwoord 27

In het nieuwe waterveiligheidsbeleid krijgt iedereen in Nederland ten minste een beschermingsniveau van 10–5 (Kamerstuk 33 400 J, nr. 19). Dat betekent dat de jaarlijkse kans om te overlijden als gevolg van een overstroming nergens groter mag zijn dan 0,001 procent. Op basis van een MKBA is vervolgens per dijktraject het economisch optimale beschermingsniveau berekend. Dit heeft op een aantal plekken tot aanscherping van de normen geleid. Op deze manier worden overstromingsrisico’s tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten beheerst.

Vraag 28

Wordt de algemene doelstelling van artikel 11 tegen aanvaardbare kosten gehaald?

Antwoord 28

Berenschot concludeert in zijn rapport dat het waterveiligheidsbeleid, dat erop is gericht om in Nederland droge voeten te houden, naar behoren functioneert. Berenschot concludeert verder dat de kosten voor het waterbeheer maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Berenschot wijst hierbij op het OESO-rapport waarin wordt gesteld dat Nederland gezien wordt als de mondiale referentie op het gebied van waterbeheer tegen relatief lage kosten. Dat uw Kamer besloten heeft tot een structurele voeding van het Deltafonds, ziet Berenschot ook als een ondersteuning van zijn conclusie dat de kosten voor waterbeheer maatschappelijk aanvaardbaar zijn.

Berenschot stelt verder dat een duurzaam watersysteem gekenmerkt wordt door enerzijds een goede organisatie van het waterbeheer door wetten en een heldere verantwoordelijkheids- en taakverdeling tussen verschillende overheden en anderzijds een integraal en toekomstbestendig beleid. De verantwoordelijkheden en taken zijn vastgelegd in de Waterwet en Waterschapswet. Aan dit eerste criterium wordt dus voldaan. Door onder andere het Deltaprogramma en de integrale gebiedsontwikkelingen in de gebieden met rijkswateren concludeert Berenschot dat ook aan het tweede criterium wordt voldaan.

Ik constateer dan ook dat de algemene doelstelling van artikel 11 wordt gehaald.

Vraag 29

Waaruit blijkt dat de doelstelling van het sub artikel Waterveiligheid gehaald zal worden?

Antwoord 29

De doelstelling van het sub artikel waterveiligheid luidt: «Doel is om de bescherming door de primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en rivierengebied volgens het wettelijk niveau te waarborgen; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau van 2001 (basiskustlijn).»

Voor het antwoord op het eerste deel van de doestelling van dit sub artikel verwijs ik u naar het antwoord op vraag 21.

Het «dynamisch handhaven» van de kustlijn betekent de bestrijding van de structurele kustachteruitgang met zandsuppleties. De ligging van de Basiskustlijn (BKL) is daarbij maatgevend en die wordt jaarlijks door Rijkswaterstaat getoetst. Het aantal locaties waarin de BKL overschreden wordt mag maximaal 10% zijn. In de periode 2004–2013 bevonden de overschrijdingen zich allemaal onder de 10 procent (Kamerstuk 27 625, nr. 317).

Vraag 30

In hoeverre draagt de huidige begrotingsstructuur bij aan een adequate toetsing van de doelmatigheid? Op welke wijze is het Bestuursakkoord Water hierin geïmplementeerd en toetsbaar op doelmatigheid? Wat heeft de implementatie van het Deltafonds opgeleverd in termen van doelmatigheid?

Antwoord 30

Met ingang van begroting 2012 is de begrotingssystematiek Verantwoord Begroten ingevoerd. Eén van de redenen om Verantwoord Begroten in te voeren was dat veel van de indicatoren en kengetallen uit de departementale begrotingen vóór 2012 te weinig waarde hadden voor het vaststellen van de doelmatigheid en de doeltreffendheid van gevoerd beleid. Met name de causaliteit tussen beleid en effecten kan beperkt met indicatoren worden vastgesteld. Om de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid vast te kunnen stellen kunnen meerjarige evaluaties worden gebruikt waarin ook externe effecten worden meegenomen. Vanaf 2012 is een dekkende programmering van beleidsdoorlichtingen opgenomen in de begrotingen waarmee de planning van evaluaties inzichtelijker is geworden. In de begrotingen wordt opgenomen welke beleidsdoorlichtingen en evaluaties gepland zijn, en in de jaarverslagen wordt over de uitvoering gerapporteerd.

Het Bestuursakkoord Water is in 2011 afgesloten in een context met sterk stijgende kosten, omdat het waterbeheer aan steeds meer eisen moet voldoen. Maar het waterbeheer moet wel betaalbaar blijven voor burgers en bedrijven. Om de lastenstijging gematigd te houden, hebben Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven afgesproken om een doelmatigheidswinst na te streven die tot 2020 geleidelijk oploopt tot jaarlijks € 750 miljoen ten opzichte van 2010. Over de voortgang wordt jaarlijks gerapporteerd in Water in Beeld.

De begrotingsstructuur geeft inzicht in de inzet van de budgetten over de jaren en is dan ook niet specifiek gericht op een toetsing van doelmatigheid. In bijlage 3 van de Deltafonds begroting is een overzicht van het Hoogwaterbeschermingsprogramma opgenomen waarin de in het bestuursakkoord water gemaakte afspraken budgettair (o.a. de taakstelling doelmatigheid) zijn verwerkt. Met de instelling van het Deltafonds is de transparantie in de budgetten voor water vergroot.

Vraag 31

Kunt u toelichten waarom er vrijwel geen evaluatieonderzoeken naar de doelmatigheid van het beleid in de periode 2008–2013 beschikbaar zijn? Hoe wordt de doelmatigheid wel getoetst? Welke garanties zijn er dat het beleid doelmatig is geweest?

Antwoord 31

In het beleid is veel aandacht voor doelmatigheid en doelmatig werken. De afspraak uit het Bestuursakkoord Water om een gezamenlijke doelmatigheidswinst na te streven van € 750 mln per jaar in 2020 wordt in evaluatiestudies beoordeeld (zie antwoord op vraag 25). Bij de uitvoering van waterveiligheidsprogramma’s wordt gestuurd op doelmatigheid door uit verschillende maatregelen de meest doelmatige maatregel te kiezen, veelal op basis van een kosten-effectiviteitsonderzoek. In het HWBP wordt sterk gestuurd op doelmatige besteding door bij de subsidieverlening te toetsen of de verbetermaatregel sober en doelmatig is. Het nieuwe waterveiligheidsbeleid is gebaseerd op de risicobenadering waardoor het meest wordt geïnvesteerd op de plekken waar de overstromingsrisico’s het grootst zijn.

Vraag 32

Wat is de verhouding tussen het Nationaal Waterplan, Deltafonds, Deltaprogramma en Bestuursakkoord Water als het gaat om doelmatige bestedingskeuzes? Hoe wordt de doelmatigheid hierin geborgd?

Antwoord 32

In het Bestuursakkoord Water 2011 zijn afspraken met de BAW-partners gemaakt om te komen tot kostenbesparingen in de waterketen en het watersysteem oplopend tot in totaal € 750 miljoen in 2020 ten opzichte van 2010. In de paragraaf financiering van het NWP wordt verwezen naar het BAW voor de gemaakte doelmatigheidsdoelen. De afgesproken gezamenlijke financiering van de waterveiligheid met daarin doelmatigheidsprikkels is in de Waterwet vastgelegd.

Het Deltaprogramma 2015 bevat deltabeslissingen met een aantal beleidskeuzen voor een doelmatiger beleidsaanpak voor waterveiligheid en zoetwater. Belangrijke beleidskeuze in dit verband is de overstap naar een risicobenadering in het waterveiligheidsbeleid. De deltabeslissingen zijn verankerd in de tussentijdse wijziging van het NWP. Het NWP bevat beleidsdoelen en beleidsmijlpalen, geen (nieuwe) doelmatigheidsdoelen. Aan de basis van het beleid liggen uiteraard wel kosten-batenoverwegingen waar doelmatigheid onderdeel van uitmaakt. Het Deltafonds bevat de rijksmiddelen voor investeringen in waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.

Vraag 33

Hoe verhoudt de uitspraak dat doelmatigheid van het beleid in de periode 2008–2013 nog niet helder is zich tot het feit dat er bijvoorbeeld bij projecten in het HWBP-2 een doelmatigheidstoets wordt uitgevoerd? Kan de systematiek van deze doelmatigheidstoetsen uiteengezet worden?

Antwoord 33

Voor het HWBP-2 geldt dat conform de subsidieregeling het ontwerp van de dijkversterking sober en doelmatig moet zijn. Doelmatig houdt hier in dat de te leveren inspanningen en uitgaven om de opgave te realiseren daadwerkelijk bijdragen aan het behalen van het beoogde doel (het voldoen aan de norm) en dat de kosten in verhouding staan tot de opbrengsten. De toetsing op die doelmatigheid is een vast onderdeel van de toetsing voor de subsidieverlening door het Programmabureau HWBP2 (dit geldt ook voor het nieuwe HWBP). Op project- en programmanniveau kan daarmee de doelmatigheid van de maatregel/project aantoonbaar gemaakt worden.

Omdat het realisatieprogramma HWBP-2 slechts één onderdeel is van het waterbeleid in de periode 2008–2013 kan daarmee nog geen uitspraak gedaan worden over de doelmatigheid van het gehele beleid.

Vraag 34

Welke financiële afspraken uit het Bestuursakkoord Water gelden voor de rijksoverheid en Rijkswaterstaat?

Antwoord 34

Van de in het BAW genoemde 300 miljoen euro doelmatigheidswinst in het beheer van watersysteem wordt 200 miljoen euro gebruikt om de rijksuitgaven op het gebied van waterveiligheid te verminderen (de doelmatigheidswinst in de waterketen is 450 miljoen euro). Dit gebeurt doordat de waterschappen taken van de provincies en het Rijk hebben overgenomen en zij nemen inmiddels uitgaven voor hun rekening die voorheen door provincies en Rijk werden gedaan. Het gaat om de overname van de muskus- en beverrattenbestrijding van de provincies (die voorheen voor een belangrijk deel uit het Provinciefonds werd bekostigd) en het deelnemen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma (dat tot 2011 voor honderd procent uit de rijksbegroting werd bekostigd). Sinds 2011 financieren de waterschappen het HWBP mee, sinds 2014 voor de helft van het jaarbudget. De waterschapsbijdrage in 2014 is 131 miljoen euro. De Rijksbegroting wordt door de waterschappen met de volgende bedragen ontlast: 100 miljoen euro per jaar in 2011 tot en met 2013, 150 miljoen euro in 2014 en 200 miljoen euro per jaar vanaf 2015.

Rijkswaterstaat heeft zich binnen de scope van het hoofdwatersysteem gecommitteerd aan een doelmatigheidswinst van (afgerond) 25 miljoen euro per jaar. De maatregel waarmee men deze besparing realiseert, betreft met name een andere wijze van aanbesteden van het suppleren van zand langs de kust. Daarnaast realiseert Rijkswaterstaat besparingen door het meerjarig contracteren van het overige variabel onderhoud bij het hoofdwatersysteem. De maatregelen zijn inmiddels verwezenlijkt.

Vraag 35

Met welke financiële middelen is onlangs de eerste internationale watergezant aangesteld voor het verbeteren van de internationale positie van Nederland?

Antwoord 35

De internationale watergezant is aangesteld vanuit het personeelsbudget van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Het interdepartementaal Watercluster ondersteunt hem bij zijn werkzaamheden. Hij heeft geen eigen programmabudget.

Vraag 36

Worden er doelmatigheidsindicatoren opgenomen in het Nationaal Waterplan 2016–2021? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 36

In het ontwerp NWP 2016–2021 (NWP2) zijn de gemaakte afspraken van de afgelopen jaren herhaald betreffende de doelmatigheidsdoelen/indicatoren uit het BAW en baseren we ons op doelmatigheidsbeschouwingen (KBA’s) uit het Deltaprogramma: «In de paragraaf financiering van het NWP2 wordt verwezen naar het BAW voor de gemaakte doelmatigheidsdoelen. Aan de basis van het beleid liggen uiteraard wel kosten-batenoverwegingen waar doelmatigheid onderdeel van uitmaakt.» Er zijn dus doelmatigheidsdoelen in het NWP2 opgenomen, dit zijn geen nieuwe doelen maar het betreft de verankering in het NWP2 van gemaakte afspraken uit de afgelopen jaren.

Vraag 37

Op welke termijn moeten alle primaire waterkeringen langs het kust-, IJsselmeer- en rivierengebied uiterlijk aan de wettelijke normen voldoen?

Antwoord 37

Nederland toetst sinds 1996 periodiek of de primaire keringen aan de veiligheidsnormen voldoen. Deze periodieke toetsing biedt een actueel beeld van onze waterveiligheid. Keringen die niet aan de norm voldoen hebben een plek in lopende uitvoeringsprogramma’s, zoals het Tweede Hoogwaterbeschermingsprogramma, Ruimte voor de Rivier en Maaswerken.

Met de wettelijke verankering van het nieuwe waterveiligheidsbeleid in 2017, kan de toetsing vanaf 2017 op basis van nieuwe normen plaatsvinden. Op dat moment ontstaat er weer een actueel beeld voor de versterkingsopgave voor de komende periode. In 2023 ontvangt uw Kamer de landelijke rapportage met een overzicht van de beoordeling van alle keringen. Nu is al wel duidelijk dat met name in het rivierengebied de opgave aanzienlijk zal zijn.

Doel is om uiterlijk in 2050 overal aan de nieuwe wettelijke normen te voldoen. Dat kan ook omdat bij het vaststellen van de normen rekening is gehouden met de gevolgen van overstroming in 2050. In het nieuwe Hoogwaterbeschermingsprogramma zullen versterkingen worden geprioriteerd op de afstand tot de norm. De trajecten met de grootste veiligheidsopgave zullen dus als eerste worden versterkt.

Vraag 38

Welke verklaringen en verbetermaatregelen zijn er ten aanzien van het niet voldoen van de wettelijke normen bij de primaire waterkeringen langs het kust-, IJsselmeer- en rivierengebied?

Antwoord 38

Zie het antwoord op vraag 21.

Vraag 39

Hoe verhoudt de constatering dat op dit moment de primaire waterkeringen langs het kust-, IJsselmeer- en rivierengebied nog niet overal aan de wettelijke normen voldoen zich tot de uitspraak dat de kustlijn op orde is?

Antwoord 39

In de landelijke rapportage van de verlengde derde toetsing (Kamerstuk 31 710, nr. 32) zijn de resultaten van de wettelijke toetsing op veiligheid opgenomen. Uit het daarbij gepresenteerde landelijk beeld is af te leiden dat langs de gehele kust er nauwelijks sprake is van niet voldoen aan de wettelijke norm. Daarnaast worden nog enkele verbeterwerken langs de kust, zoals de Hondsbossche- en Pettemerzeewering, uitgevoerd om die trajecten alsnog aan de wettelijke norm te laten voldoen. Dit rechtvaardigt de conclusie dat de bescherming van de kust thans op orde is. Door goed beheer en onderhoud uit te voeren blijft de kust op orde. Dit betekent dat de waterkeringbeheerder de dammen, dijken en duinen langs de kust op het vereiste veiligheidsniveau dient te houden. Tevens dient de benodigde hoeveelheid zand langs de kust op orde te zijn. Hiertoe voert het Rijk jaarlijks diverse zandsuppleties uit, waardoor het kustareaal behouden blijft, voor het dynamisch handhaven van de kustlijn (zie vraag 29).

Vraag 40

Welke garanties kunnen er gegeven worden om nog meer vertraging te voorkomen bij projecten als Ruimte voor de Rivier en HWBP-2? Welke voorwaarden moeten er dan worden gesteld?

Antwoord 40

De voortgang van de maatregelen wordt voortdurend gemonitord en desgewenst wordt bijgestuurd om vertraging te voorkomen. Op dit moment zijn er dan ook geen aanwijzingen voor veranderingen in de planning anders dan gemeld in de Voortgangsrapportage Ruimte voor de Rivier nr. 25 respectievelijk Voortgangsrapportage (VGR) 7 voor het HWBP-2. Bij de projecten wordt gestuurd op tijd in afweging met het effect op het budget. Het HWBP-2 komt nu meer en meer in de uitvoeringsfase van met name de grote en complexe projecten. De kans op vertraging wordt verkleind door het nemen van beheersmaatregelen, waarover in de VGR’s wordt gerapporteerd. Ik ben dan ook van mening dat de huidige werkwijze voldoende garanties biedt.

Vraag 41

In welke mate zijn de prestaties voor het groot project Maaswerken conform planning geleverd?

Antwoord 41

De planning van de prestaties is erop gericht om tijdig de afgesproken doelstellingen te halen. Zo geldt voor de hoogwaterdoelstelling van de Zandmaas dat de afgesproken prestaties eind van dit jaar allemaal gereed moeten zijn. Voor de Grensmaas is dat eind 2017. In de afgelopen jaren zijn planningen aangepast, maar die hebben niet geleid tot een vertraging van de afgesproken hoogwaterveiligheidsdoelstelling. Voor beide doelstellingen is ook geen vertraging voorzien. Via de voortgangsrapportages Zandmaas en Grensmaas wordt uw Kamer geïnformeerd over de voortgang.

Vraag 42

In welke mate zijn de prestaties voor de overige aanlegprojecten (zoals de projecten Afsluitdijk en IJsselsprong Zutphen) conform planning geleverd?

Antwoord 42

De Afsluitdijk is een project dat nog niet in uitvoering is. Over de voortgang wordt jaarlijks in de begroting en het MIRT-projectenoverzicht gerapporteerd. De voorkeursbeslissing waterveiligheid is eind 2011 vastgelegd in de Rijksstructuurvisie Toekomst Afsluitdijk. Daarnaast is deze voorkeursbeslissing in 2012 opgenomen in het MIRT-projectenboek. De voorkeursbeslissing waterafvoer is in het najaar van 2013 in het MIRT-projectenboek opgenomen. De startbeslissing is eind 2015 voorzien, de start van de uitvoering is nog steeds voorzien in 2017.

Waterschap Vallei en Veluwe werkt de watermaatregelen in het programma de IJsselsprong uit. De dijkverleggingen in Cortenoever en Voorsterklei maken onderdeel uit van de IJsselsprong. In 2012 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu een projectbesluit genomen over de riviermaatregelen bij Zutphen. De voortgang van deze twee dijkverleggingen is in de opgenomen Voortgangsrapportage Ruimte voor de Rivier nr. 25: Realisatie van Voorsterklei is in 2015 voorzien, voor Cortenoever is dit 2016.

Vraag 43

Zijn de doelmatigheidsafspraken van het Bestuursakkoord Water grondiger dan in de beleidsdoorlichting zelf uiteen is gezet? Zo ja, zou de Kamer die mogen inzien? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 43

De (doelmatigheids)afspraken uit het BAW zijn geëvalueerd in 2013. De resultaten uit de evaluatie zijn opgenomen in de rapportage Water in beeld 2013 en met een actietabel van de afspraken van het Bestuursakkoord Water naar uw Kamer gestuurd. In de actietabel zijn de afspraken uitgewerkt in actiepunten, die vervolgens worden gemonitord.

Vraag 44

Wanneer worden het beleid en de doelmatigheid van Topsector Water geëvalueerd? Wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd? Welke signalen of kritiek heeft de regering tot nu toe ontvangen vanuit de watersector ten aanzien van Topsector Water? Wordt deze kritiek onderschreven? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 44

Het CBS monitort de voortgang van de topsectoren als geheel. De Topsector Water wordt niet afzonderlijk geëvalueerd. Topsector Water is een samenspel tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstituten dat zijn weerslag krijgt in reguliere projecten en programma’s. Over het algemeen zijn de reacties positief (zie Kamerstuk 27 625, nr. 332). Ik verwijs u ook naar vraag 10.

Vraag 45

Welke stappen worden in de toekomst genomen om te voorkomen dat doelmatigheid in het werken ontbreekt, zoals bij het HWBP-2 het geval was?

Antwoord 45

Doelmatigheid is onderdeel van HWBP2. Zoals in het antwoord op vraag 33 is aangegeven, is een doelmatigheidstoets onderdeel van de subsidieverlening. In het nieuwe HWBP zijn extra doelmatigheidsprikkels ingebouwd door gezamenlijke financiering (cf. BAW) van de verbetermaatregelen door Rijk en waterschappen van de primaire keringen die in het beheer zijn van de waterschappen. Daarnaast betaalt het waterschap dat de verbetermaatregel uitvoert zelf 10% aan projectkosten. Deze wijze van financiering bevordert de keuze van sobere en doelmatige oplossingen.

Vraag 46

In hoeverre gaat u uitvoering geven aan de twee aanbevelingen gedaan in de beleidsdoorlichting?

Antwoord 46

Voor grote waterveiligheidsprogramma’s, Ruimte voor de Rivier, HWBP-2 en Maaswerken is doelmatigheid geen standaard onderdeel van de rapportages aan uw Kamer. Daarnaast kenmerken dergelijke programma’s zich vaak door een uniek karakter waarvoor geen kentallen beschikbaar of toepasbaar zijn voor het uitvoeren van een standaard bepaling van doelmatigheid. Lessen uit dergelijke projecten kunnen van belang zijn voor het op doelmatige wijze bereiken van de waterveiligheidsdoelstellingen. Daarom heb ik in mijn reactie op de beleidsdoorlichting waterkwantiteit (Kamerstuk 32 861, nr. 6) toegezegd om in overleg met het Ministerie van Financiën te bezien of en hoe Ruimte voor de Rivier, Maaswerken en HWBP-2 bij de verplichte evaluatie op doelmatigheid kunnen worden beoordeeld. Ik ben met het Ministerie van Financiën aan het onderzoeken of er alternatieven mogelijk zijn. Op termijn zal ik u informeren of en op welke wijze vorm gegeven wordt aan onderzoek ex post naar doelmatigheid in deze programma’s.

Voor het antwoord ten aanzien van de tweede aanbeveling uit de beleidsdoorlichting verwijs ik u naar het antwoord op vraag 48.

Vraag 47

Is de conclusie dat het waterveiligheidsbeleid naar behoren functioneert gericht op de toekomstbestendigheid van onze waterveiligheid? Zo ja, waaruit blijkt dan dat het beleid toekomstbestendig is?

Antwoord 47

Het waterveiligheidsbeleid is, zeker met het Deltaprogramma en de aanpak van adaptief Deltamanagement, toekomstgericht. We willen dat Nederland droge voeten heeft, nu en in de toekomst en tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten.

Met het periodiek toetsen krijgen we, al sinds 2001, inzicht in welke keringen wel of niet een de wettelijke normen voldoen. Afgekeurde keringen krijgen een plek in uitvoeringsprogramma’s zoals het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Het HWBP heeft een nieuwe financieringssystematiek en heeft een vaste voeding om versterkingen te kunnen realiseren. In het Deltafonds zijn de middelen voor de waterveiligheidsopgave gealloceerd. Het nieuwe waterveiligheidsbeleid is gebaseerd op de risicobenadering. Dat leidt er toe dat het meest wordt geïnvesteerd daar waar de overstromingsrisico’s het grootst zijn. Met het deltaprogramma willen we er voor zorgen dat de waterveiligheid in 2050 duurzaam en robuust is, zodat de fors toegenomen economische waarden en het gegroeide aantal inwoners goed zijn beschermd.

Vraag 48

Bent u voornemens om gevolg te geven aan de aanbeveling om «duidelijk [te] omschrijven van de verantwoordelijkheden van IenM ten aanzien van de Grote Oppervlaktewateren [zijn]» zoals gesteld in de beleidsdoorlichting? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 48

Ik zie geen aanleiding om nader invulling te geven aan de aanbeveling om «duidelijk [te] omschrijven van de verantwoordelijkheden van IenM ten aanzien van de Grote Oppervlaktewateren [zijn]» zoals gesteld in de beleidsdoorlichting.

De verantwoordelijkheid van de Minister van Infrastructuur en Milieu voor de rijkswateren is helder en eenduidig vastgelegd in de Waterwet. De strategische beleidsdoelen voor de rijkswateren zijn beschreven in het Nationaal Waterplan 2009–2015 en zijn tevens opgenomen in het ontwerp NWP 2016–2021 (NWP2). Rijkswaterstaat is beheerder van de rijkswateren. Dit betreft zowel het waterkwaliteitsbeheer, het waterkwantiteitsbeheer als het waterstaatkundig beheer. In het Beheerplan voor de rijkswateren (BPRW) zijn de condities en maatregelen vastgelegd voor het waterbeheer om de strategische doelen uit het NWP te bereiken. Dit beheerplan bevat onder meer een programma van benodigde maatregelen en voorzieningen en een toekenning van functies van rijkswateren.

Vraag 49

Neemt u de aanbeveling over om regelmatiger, niet alleen ex post maar ook ex durante, evaluaties uit te laten voeren rondom visietrajecten, zoals aanbevolen in de Beoordeling van de Beleidsdoorlichting 2008–2013, welke als bijlage zes bijgevoegd is in de Beleidsdoorlichting?

Antwoord 49

Ik zal per geval afwegen of een ex durante evaluatie bij nieuwe visie- en beleidstrajecten zinvol is.

Vraag 50

Bent u bereid om nadrukkelijker aandacht te geven aan het element doelmatigheid in evaluatiestudies, zoals aanbevolen in de Beoordeling van de Beleidsdoorlichting 2008–2013, welke als bijlage zes bijgevoegd is in de Beleidsdoorlichting?

Antwoord 50

Ja, ik wil ervoor zorgen dat er duidelijk aandacht wordt gegeven aan het element doelmatigheid bij evaluatiestudies van het beleid van dit begrotingsartikel.

Vraag 51

Is het duidelijk hoeveel slimme meekoppelkansen en daarmee samenhangend extra maatschappelijk rendement, zoals genoemd in de Beoordeling van de Beleidsdoorlichting 2008–2013, welke als bijlage zes bijgevoegd is in de Beleidsdoorlichting, er gemist worden? Zo nee, kan er desalniettemin een schatting worden gegeven van deze gemiste kansen, daarmee verloren doelmatigheidswinst en de kosten?

Antwoord 51

Terugkijkend valt niet aan te geven hoeveel meekoppelkansen er in het verleden gemist zijn, noch kan ik een schatting geven van eventueel gemiste kansen of verloren doelmatigheidswinst. Vooruitkijkend naar het benutten van slimme meekoppelkansen in de toekomst, verwijs ik graag naar mijn brief over de «Meekoppeltoets bij waterprojecten» van 5 november 2014 (Kamerstuk 27 625, nr. 330). Hierin heb ik aangegeven op welke wijze het kabinet bij investeringen in het ruimtelijke domein een integrale aanpak van opgaven stimuleert.

Vraag 52

Kunt u aangeven vanaf wanneer de Kamer inzichtelijk gemaakt krijgt wat de gerealiseerde doelmatigheidswinst per jaar is?

Antwoord 52

In het BAW is afgesproken om de ontwikkeling van de lokale lasten en de bereikte doelmatigheidswinst door de jaren heen in beeld te brengen. Dat gebeurt via drie sporen, namelijk de ontwikkeling van de lokale lasten en kosten, de doelmatigheidswinst in de praktijk en de ontwikkeling van de geleverde prestaties door de partijen. Per 2020 moet een besparing op de meerkosten van € 750 mln. per jaar ten opzichte van 2010 zijn gerealiseerd. Jaarlijks wordt in Water in beeld gerapporteerd over het eerste en tweede spoor en wordt via deze route ook uw Kamer geïnformeerd. Het beeld tot nu toe is positief, in die zin dat de realisatie van de doelstelling haalbaar is en dat in de eerste 3 jaar een kleine voorsprong op de invulling is genomen. Eenmaal per drie jaar vindt een uitgebreide rapportage plaats, waarbij ook het derde spoor wordt ingevuld. Dit laatste gebeurt mede aan de hand van de drie benchmarks in de waterketen (drinkwater, riolering en afvalwaterzuivering). Water in Beeld wordt jaarlijks op verantwoordingsdag naar de Kamer verzonden. De details van de driejaarlijkse rapportage zijn te vinden via de website http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties.

Naar boven