33 750 J Vaststelling van de begrotingsstaat van het Deltafonds voor het jaar 2014

Nr. 20 BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juni 2014

In mijn brief van 26 april vorig jaar1 heb ik de nieuwe uitgangspunten en doelen voor het waterveiligheidsbeleid beschreven, welke verder zijn uitgewerkt in het Deltaprogramma 2014 dat op Prinsjesdag vorig jaar aan u is aangeboden. Genoemde brief is besproken tijdens het AO van 13 juni 2013 (Kamerstuk 27 625, nr. 306) en het WGO van 18 november 2013 (Kamerstuk 33 750 J, nr. 18). De afgelopen periode is door alle betrokkenen bij het Deltaprogramma hard gewerkt aan het verder uitwerken hiervan. In deze brief wil ik u op hoofdlijnen informeren over de huidige stand van zaken en ingaan op de manier waarop ik de komende tijd de transitie naar het nieuwe waterveiligheidsbeleid vorm wil geven. Ook ga ik in op het vervolg op het Deltaprogramma. Dat gaat in september 2014 een volgende fase in na het aanbieden van het Deltaprogramma 2015 met de voorstellen voor de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën aan de Staten-Generaal.

Daarnaast ga ik in op de motie Bisschop, mijn toezeggingen omtrent het beheer van de Oosterscheldekering en de vraag die is gesteld in het mondeling vragenuur van 1 april 2014 naar aanleiding van de rapporten van Veiligheid Nederland in Kaart. Verder ga ik in op een aantal andere kwesties, zoals de Houtribdijk en de dijken in Groningen. Ik spreek u over waterveiligheid tijdens het Algemeen Overleg op 19 juni aanstaande.

Het nieuwe waterveiligheidsbeleid

Het huidige waterveiligheidsbeleid gaat al een aantal decennia mee. Sindsdien is het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken sterk toegenomen. Het klimaat verandert, de kennis over alle mogelijke manieren waarop een dijk kan bezwijken is toegenomen en dankzij computersimulaties kunnen we de gevolgen van overstromingen beter inschatten. Al deze zaken worden verwerkt in het nieuwe waterveiligheidsbeleid en nieuwe normen voor de primaire waterkeringen (dijken, duinen en dammen). De hoogte van de nieuwe normen wordt afgeleid van de doelen die vorig jaar met uw Kamer zijn gedeeld. Dit zijn de volgende:

  • Iedereen in Nederland achter dijken en duinen krijgt ten minste een beschermingsniveau van 10–5 (kans op overlijden is niet groter dan 1/100.000 per jaar);

  • Meer bescherming wordt geboden op plaatsen waar sprake kan zijn van:

  • grote groepen slachtoffers

  • en/of grote economische schade

  • en/of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.

De nieuwe normen voor de primaire waterkeringen worden uitgedrukt in overstromingskansen: de kans dat een waterkering, of een gedeelte daarvan, faalt en er een overstroming kan plaatsvinden. Het CPB2 onderschrijft deze overstap. «De overstap maken van overschrijdingskansnorm naar een overstromingskansnorm is de belangrijkste verbetering van het huidige stelsel die vanuit economisch oogpunt mogelijk is. Een overstromingskansnorm zorgt ervoor dat alle faalmechanismen van waterkeringen moeten worden bekeken. Is een actie ter verbetering nodig, dan zorgt een overstromingskansnorm ervoor dat in iedere situatie specifiek het meest efficiënte verbeterpakket kan worden gekozen.»

De nieuwe aanpak van het waterveiligheidsbeleid is fundamenteel anders dan de huidige aanpak en biedt grotere bescherming voor mensen en waarde achter een primaire kering. In het Deltaprogramma wordt gewerkt aan deze vertaling van doelen naar een voorstel voor normspecificaties voor de primaire keringen. Met deze nieuwe aanpak kan gerichter en doelmatiger geïnvesteerd worden in het verbeteren van de waterveiligheid.

De preventieve aanpak, dat wil zeggen het voorkomen van overstromingen, is en blijft de basis van het waterveiligheidsbeleid. Dat betekent dat de aanpak via dijkversterkingen of het bieden van meer ruimte voor de rivier voorop blijft staan. Dit zal in het merendeel van de gevallen de meest doelmatige aanpak zijn. Door slimme combinaties van maatregelen aan de primaire kering, in het ruimtelijk domein en/of in de rampenbeheersing, die adequaat worden geborgd en hetzelfde beschermingsniveau bieden, kan in bepaalde specifieke gevallen worden afgeweken van de norm voor de primaire waterkering. Dit is met name interessant voor gebieden waar de kosten voor dijkversterking heel hoog uitpakken, of waar zwaarwegende maatschappelijke overwegingen om andere oplossingen vragen.

Ik wil daarnaast de gevolgen van een overstroming beperken. Dat doe ik door partijen te stimuleren te werken aan een meer waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen. Maar ook door te zorgen dat partijen via goede ruimtelijke planvorming voorkomen dat in de toekomst nieuwe grote opgaven voor waterveiligheid ontstaan.

Bij drie onderwerpen die in de afgelopen tijd zijn uitgewerkt wil ik graag stil staan. Dit betreft de financiering van het nieuwe beleid, het risicobewustzijn op het terrein van waterveiligheid en het voorkomen van grote groepen slachtoffers.

1. Financiering

Het nieuwe waterveiligheidsbeleid biedt niet alleen in de toekomst meer veiligheid, het is ook efficiënter, omdat het gerichter investeren in waterveiligheid mogelijk maakt.

In het Bestuursakkoord Water is afgesproken dat over de financiering van de nieuwe normering nadere afspraken zouden worden gemaakt. Ik heb daarom recent met de Unie van Waterschappen overleg gevoerd over de kosten van de nieuwe normering en ben blij dat we goede afspraken hebben kunnen maken. Bij deze afspraken is het uitgangspunt dat alle primaire waterkeringen in 2050 aan de nieuwe normen voldoen. De huidige kostenverdeling op basis van het Bestuursakkoord Water (50% Rijk, 40% solidariteitsdeel waterschappen, 10% projectgebonden aandeel uitvoerend waterschap) gaat ook gelden voor de kosten voor de nieuwe normering. Dat doet recht aan de afspraken uit het Bestuursakkoord Water en de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het Rijk en de waterschappen voor de hoogwaterbescherming. Tot 2028 worden eventuele vrijvallende middelen uit het huidige Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP2) toegevoegd aan het budget voor het nieuwe HWBP, conform het Bestuursakkoord Water, om het investeringsniveau van het HWBP stapsgewijs te verhogen. De komende verslagperiode wordt een analyse van de risicoreserveringen en de mee- en tegenvallers in het HWBP programma uitgevoerd. Dit leidt naar verwachting tot wijziging van de ruimte tussen budget en raming. Wijzigingen worden in VGR6 aan u toegelicht. Verder is afgesproken dat eventuele besparingen op dijkversterkingen als gevolg van rivierverruiming of slimme combinaties kunnen worden aangewend voor dergelijke maatregelen. De bijdrage van het Rijk en de bijdrage van de waterschappen aan het Hoogwaterbeschermingsprogramma worden tot 2028 niet verhoogd.

Doordat we vanaf 2017 op een fundamenteel andere manier gaan werken aan de waterveiligheid en voor een lange termijn (2050), moet rekening worden gehouden met onzekerheden over de inschattingen van de kosten die gemaakt moeten worden. Daarom is afgesproken dat op basis van de uitkomsten van de Landelijke Rapportage Toetsing 4 (gereed in 2023) zal worden bekeken of aanvullende afspraken nodig zijn.

Daar waar sprake is van meerkosten voor rivierverruiming, ben ik bereid middelen vanuit het Deltafonds in te zetten, als een maatregel een grote bijdrage levert aan de veiligheid, er sprake is van cofinanciering en de maatregel kansen biedt om op gebiedsniveau synergie te realiseren (ruimtelijk-economisch, natuur, recreatie e.d.). Ik ben voornemens om een gedeelte van de resterende programmaruimte in het Deltafonds van circa € 200 miljoen tot en met 2028, hiervoor te reserveren.

2. Risicobewustzijn

In mijn reactie op het OESO rapport* heb ik reeds aangegeven dat ik het waterbewustzijn van burgers en bedrijven wil vergroten, door onder andere een nieuwe publiekscommunicatie. Aangezien 100% veiligheid niet bestaat, moeten we voorbereid zijn voor het geval het tóch een keer misgaat. Als een overstroming dreigt, moet snel en effectief worden gehandeld om slachtoffers en schade te beperken. Dat geldt zowel voor overheden als voor burgers en bedrijven.

Om te waarborgen dat de rampenbeheersing (en daarmee de derde laag) goed op orde blijft, werk ik samen met de Ministers van Veiligheid en Justitie en Defensie, waterschappen, provincies, veiligheidsregio's en de crisisorganisatie van Rijkswaterstaat aan een strategische agenda voor de verbetering van de voorbereiding op en de bestrijding van watercrises en overstromingen. Daarnaast wordt onder meer gewerkt aan het verbeteren van de eenduidige informatievoorziening tijdens (dreigende) overstromingen, het verbeteren van de onderlinge samenwerking en de ontwikkeling van een gezamenlijke (water)oefenkalender. Informatie over de huidige overstromingsrisico’s is eind 2013 voor het publiek beschikbaar gekomen via www.risicokaart.nl.

Daarnaast wil ik de zelfredzaamheid bij een dreigende overstroming vergroten door handelingsperspectieven inzichtelijk te maken bij preventief (het gebied uit) en verticaal (in het gebied zelf een droge plek zoeken) evacueren. Dit wordt uitgewerkt in de Module Evacuatie Grootschalige Overstromingen (MEGO). Belangrijk daarbij is onder andere het toegankelijk maken van informatie. Dat kan onder meer door mobiele berichtgeving, waarin concrete handelingsperspectieven voor burgers en bedrijven worden geboden, afgestemd op de specifieke omstandigheden in verschillende postcodegebieden. Ik heb recent met de veiligheidsregio’s overlegd over mijn ambities ten aanzien van de verbetering van de crisisorganisatie bij overstromingen.

3. Verkleinen risico op grote groepen slachtoffers

Het PBL heeft recent een rapport uitgebracht genaamd «kleine kansen, grote gevolgen», waarin het begrip maatschappelijke ontwrichting wordt uitgewerkt. In dit rapport geeft het PBL aan dat het mogelijk is om grote aantallen slachtoffers te beperken door verschillende maatregelen in te zetten.

In de eerste plaats geeft het PBL aan dat er goede mogelijkheden zijn om het handelingsperspectief tijdens een overstroming te vergroten. Naar mening van het PBL zou ook moeten worden ingezet op het ter plekke zoeken van een veilig heenkomen bijvoorbeeld op de eerste of tweede verdieping van huizen of in hoge gebouwen in het gebied zelf. Ik ben het daarmee eens. Burgers moeten kunnen weten wat ze moeten doen, dus kom ik met een website die burgers helpt om voor hun eigen situatie een handelingsperspectief te ontwikkelen en ontwikkel ik een ondersteunend platform met basisinformatie voor professionals.

Daarnaast geeft het PBL aan dat het zoveel mogelijk in stand houden van vitale functies (elektriciteit, watervoorziening, ICT netwerken) tijdens en na overstromingen van groot belang is voor het versterken van de weerbaarheid van de samenleving en het verminderen van de maatschappelijke ontwrichting. Ook deze conclusie deel ik. Ik wil meer dan voorheen aandacht besteden aan het beperken van de mogelijke gevolgen (schade en slachtoffers) bij overstromingen.

Daarom werken we aan een meer waterrobuuste en klimaatbestendige inrichting bij ruimtelijke (her)ontwikkelingen. Specifiek voor nationale vitale en kwetsbare functies zijn interdepartementale afspraken in voorbereiding om deze beter bestand te maken tegen overstromingen. De uitvoering van deze afspraken komt te liggen bij de sectoren. Ook zal het Rijk met decentrale overheden afstemmen op welke manier zij hun vitale en kwetsbare functies van lokaal en regionaal belang meer waterrobuust maken. Door vitale en kwetsbare functies meer waterrobuust in te richten is het ook makkelijker om een gebied na een overstroming weer goed te laten functioneren.

Het PBL adviseert verder om nut en noodzaak van herstelplannen te overwegen. In de komende periode heeft het implementeren van de nieuwe normering, het minder kwetsbaar maken van vitale functies en het vergroten van het bewustzijn in de samenleving mijn prioriteit. Ook zal ik in de komende tijd met een aantal deskundigen verder praten over nut, noodzaak en effectiviteit van herstelplannen. Daarbij zal ik de aanbevelingen betrekken die het interdepartementale project Nafase in september 2012 heeft gedaan. Dit project is door het Ministerie van Veiligheid en Justitie gecoördineerd.

Tenslotte is het PBL van mening dat als het waterveiligheidsbeleid het aantal slachtoffers als uitgangspunt kiest, er binnen het nieuwe waterveiligheidsbeleid meer mogelijkheden zijn om grote aantallen slachtoffers te beperken. Het PBL stelt daarom – ten opzichte van het voorgenomen beleid – voor om strengere normen te stellen voor plekken waar grote groepen slachtoffers kunnen vallen en minder strenge normen voor een derde van de keringen in andere gebieden, zoals langs de Maas, de IJssel en het Waddengebied. Zoals ik in mijn brief4 van 26 april vorig jaar heb aangegeven heb ik een brede doelstelling voor het nieuwe waterveiligheidsbeleid. Dat is om aan iedereen in Nederland achter dijken, dammen en duinen een basis beschermingsniveau te bieden en meer bescherming te bieden op plaatsen waar sprake kan zijn van: grote groepen slachtoffers, en/of grote economische schade en/of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang. Deze doelen worden op dit moment vertaald in voorstellen voor de nieuwe normering voor de primaire keringen. Er zijn een aantal plekken waar de groepsrisico’s relatief groot zijn. Ik verwacht daarom dat de Deltacommissaris in de voorstellen voor de nieuwe normering voor deze trajecten («hot spots» genaamd, uit oogpunt van beheersing van slachtofferrisico) een extra strenge normspecificatie voor de primaire keringen voorstelt, om de kans op grote groepen slachtoffers te verminderen. Daarmee neemt de kans op grote groepen slachtoffers aanzienlijk af. Door in het nieuwe beleid uit te gaan van de brede doelstelling wordt op een doelmatige en landelijk evenwichtige wijze gewerkt aan het beschermen van mensen en economische activiteiten.

Adviezen

In de afgelopen maanden heb ik advies gevraagd aan het Expertisenetwerk Waterveiligheid (ENW) en is door de waterschappen een eerste beoordeling van de nieuwe normspecificaties uitgevoerd. Het ENW ondersteunt de invoering van een norm op basis van overstromingskansen. Het ENW is van mening dat met deze nieuwe normeringssystematiek en een goede implementatie daarvan in onder andere het toets- en ontwerpinstrumentarium en het Hoogwaterbeschermingsprogramma, de risico’s van overstromingen en de maatschappelijke gevolgen ervan aanzienlijk kleiner worden en er op een meer doelmatige manier geïnvesteerd kan worden.

Het ENW beveelt wel aan om op een aantal terreinen het voorgenomen beleid nader uit te werken. In de paragraaf over het vervolgproces van het nieuwe waterveiligheidsbeleid kom ik terug op de c-keringen en het wettelijk toetsinstrumentarium.

De waterschappen steunen de beleidsmatige bekrachtiging en de vastlegging in de wet van de nieuwe veiligheidsnormen. Wel geven de waterschappen aan dat de overstap van overschrijdingskans naar overstromingskans een hele majeure verandering is, die veel consequenties heeft voor de waterschappen. De nieuwe normen zorgen voor een fundamenteel andere manier van toetsen, ontwerpen en gegevensbeheer en hebben consequenties voor het beheer en onderhoud en de vergunningverlening. De aanbevelingen van de waterschappen en het ENW neem ik ter harte en zal ik betrekken bij de verdere implementatie van het nieuwe waterveiligheidsbeleid.

Over de mogelijkheden om mensen preventief te evacueren (evacuatiefracties), zoals dat in 1995 is gebeurd heb ik zowel een advies van het ENW als van de veiligheidsregio’s ontvangen. Het ENW geeft in zijn advies aan dat de evacuatiefracties zijn berekend met de onderkant van de theoretische

bandbreedtes. Dat is conservatief en kan resulteren in strengere normen en meer dijkversterkingen.

De Veiligheidsregio’s hebben aangegeven de evacuatiefracties als uitkomst van de rekenregels te zien als aanname voor de mogelijk te evacueren volumes evacués. De conclusie of dit een realistisch beeld schetst van de mogelijkheid om groepen mensen preventief te kunnen evacueren bij dreigende overstromingen is voor de veiligheidsregio’s echter op dit moment moeilijk te valideren. Het vergt meer kennis over de gebieden. Daarom heb ik samen met het Ministerie van Veiligheid en Justitie, de veiligheidsregio’s en de water- en netwerkbeheerders afgesproken om onze samenwerking te versterken. Zoals ik eerder in deze brief al aangaf, werk ik samen met deze partners aan een strategische agenda voor de verbetering van de voorbereiding op- en de bestrijding van overstromingen en watercrises.

Tot slot kan ik melden dat in het berekenen van de evacuatiefracties zo goed mogelijk ingespeeld is op mogelijke toekomstige ontwikkelingen. Echter, er kunnen zich altijd veranderingen voordoen. Daarom wordt 12-jaarlijks gekeken of er significante veranderingen hebben plaatsgevonden die invloed hebben op het beschermingsniveau, daarin kan een monitoring van de evacuatiefracties worden meegenomen.

Vervolgproces waterveiligheidsbeleid

Er is in het afgelopen jaar een grote stap gezet, maar de implementatie van het nieuwe waterveiligheidsbeleid vergt nog een forse inspanning van alle betrokken partijen. Dat gebeurt via een aantal sporen.

Zoals genoemd in mijn brief aan uw Kamer5 zal het Rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deltabeslissingen en voorkeursstrategieën beleidsmatig verankerd worden in een partiële herziening van het Nationaal Waterplan (NWP1). Ik ben voornemens om het ontwerp van deze partiële herziening en de bijbehorende plan-MER kort na Prinsjesdag 2014 ter inzage te leggen. Daarover en over de zienswijzen die ik in de inspraakperiode van 6 weken ontvang, zal ik u tegen die tijd informeren. De partiële herziening van het NWP1 zal naar mijn verwachting in december 2014 door het kabinet worden vastgesteld.

De nieuwe normering krijgt een wettelijke basis door de aanpassing van de Waterwet. Daarnaast moet het wettelijk toetsinstrumentarium, waarmee eens in de twaalf jaar de dijken worden beoordeeld, worden aangepast aan de nieuwe manier waarop we naar waterveiligheid kijken. Ook in het toetsinstrumentarium wordt straks gekeken naar overstromingskansen en worden de nieuwe technische inzichten meegenomen. De nieuwe normen dienen uiterlijk in 2017 in de wet te zijn opgenomen, zodat deze gebruikt kunnen worden in de vierde toetsronde, die in 2017 start.

Zoals bij elke transitie werpt het nieuwe beleid zijn schaduw vooruit. Ik heb u in het Wetgevingsoverleg Waterveiligheid op 18 november 2013 gemeld dat voor het Hoogwaterbeschermingsprogramma 2 de huidige wettelijke normen gelden. We willen lopende projecten niet vertragen en blijven voortvarend werken aan de waterveiligheid. Dit sluit ook aan bij het Nationaal Waterplan en bij de geest van het regeerakkoord. De komende periode blijf ik werken aan het verbeteren van de waterveiligheid, middels de lopende uitvoeringsprogramma’s Maaswerken, Ruimte voor de Rivier en het Hoogwaterbeschermingsprogramma. Bij het ontwerpen van nieuwe versterkingen zal al wel gekeken worden naar de uitgangspunten van het nieuwe waterveiligheidsbeleid. Aan de andere kant worden de contouren van het nieuwe waterveiligheidsbeleid steeds duidelijker. Om beheerders te helpen die nu starten met het ontwerpen van een nieuwe kering is het ontwerpinstrumentarium 2014 beschikbaar gesteld. Dit maakt het mogelijk om in verkenningen een scenario voor de nieuwe norm uit te werken. Daarmee kunnen we de komende tijd slim anticiperen op de nieuwe normering. Voor de daadwerkelijke implementatie moet natuurlijk eerst het democratische proces doorlopen worden.

Om de transitie naar het nieuwe beleid goed te begeleiden blijf ik de komende tijd in gesprek met de beheerders van de primaire waterkeringen. Daarnaast moeten er op korte termijn voorstellen worden ontwikkeld voor de volgende onderwerpen:

  • 1. C-keringen

    Het huidige stelsel van primaire keringen kent een groep van keringen (c-keringen), die verschillende functies vervullen. Sommige van deze keringen hebben onder normale omstandigheden een waterkerende functie, zoals de keringen langs het Noordzeekanaal.

    Andere c-keringen functioneren meer als een compartimenteringsdijk bij een overstroming, zoals de Diefdijk. Van een aantal c-keringen is de toekomstige status al duidelijk. De keringen die een functie hebben in het nieuwe waterveiligheidssysteem worden genormeerd. Van een aantal keringen is duidelijk dat ze geen functie meer vervullen in het nieuwe systeem. Deze keringen worden dan niet meer door het Rijk genormeerd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de c-keringen langs de gekanaliseerde Hollandse IJssel. Voor een beperkt aantal overige c-keringen wordt nog uitgezocht of deze keringen een functie behouden in het nieuwe systeem. Dit zal bij de partiële herziening van het Nationaal Waterplan nog niet in alle gevallen duidelijk zijn. Ik neem daarom de tijd tot de wettelijke verankering van de nieuwe normering om samen met de betrokken partijen tot een zorgvuldig besluit te komen over deze resterende c-keringen.

  • 2. Uitwerking toets- en ontwerpinstrumentarium

    In het Deltaprogramma 2015, dat in september aan uw Kamer wordt aangeboden, worden normvoorstellen (in de vorm van normspecificaties) voor de primaire keringen opgenomen. Deze normspecificaties vormen de basis voor de voorbereiding van de nieuwe wettelijke waterveiligheidsnormen. Bij het afleiden van deze normen wordt rekening gehouden met de toename van mensen en waarde achter de dijken. Ook wordt gekeken naar de verwachte gevolgen van klimaatverandering (zeespiegelstijging en verwachte toename in piekafvoer van rivieren). Bij de toename van mensen en waarde en bij de te verwachten waterhoogten wordt vooruitgekeken naar 2050, met een doorkijk naar 2070.

Om in 2017 met de vierde ronde toetsen te kunnen beginnen moet er een nieuw wettelijk toetsinstrumentarium worden ontwikkeld dat rekening houdt met het nieuwe beleid en de nieuwe technische inzichten (bij voorbeeld rond piping). Ik werk reeds hard aan het opstellen van dit instrumentarium, in samenwerking met waterschappen en kennisinstituten. Daarbij moet er onder andere een vertaalslag worden gemaakt van de nieuwe normen naar de wijze waarop een dijktraject wordt getoetst.

Met het Deltaprogramma kijken we ver vooruit. Het is mijn ambitie dat alle primaire keringen in 2050 aan de nieuwe normering voldoen. Dat betekent echter niet dat alle keringen in de toetsronde die loopt van 2017–2023 moeten worden afgekeurd als ze nu nog niet de bescherming bieden die ze in 2050 zouden moeten bieden. De drie toetsrondes die voor 2050 plaatsvinden wil ik gebruiken om gefaseerd toe te groeien naar een situatie waarbij alle keringen aan de nieuwe norm voldoen. Daarbij gebruik ik bij elke toetsronde de nieuwste technische inzichten en ontwikkelingen in klimaat, waterstanden en economie zodat ik daarmee ook telkens de aannames die hierover gedaan zijn voor 2050 verifieer. Door in stappen naar de nieuwe normering toe te groeien, voorkom ik dat na de komende toetsronde een stuwmeer aan afgekeurde dijken ontstaat.

Het nieuwe toetsinstrumentarium wordt dan ook zo ingericht dat de uitkomst van de toets niet alleen aangeeft of een dijktraject wel of niet aan de norm voor 2050 voldoet, maar ook op welke gronden een dijktraject op dit moment wel of niet wordt afgekeurd. Daarnaast geeft de toets ook een doorkijk naar de verwachte uitkomst in een volgende toetsronde. Daarmee wordt duidelijk welke dijktrajecten nu moeten worden aangepakt en welke dijktrajecten op termijn niet meer aan de normen voldoen. De uitkomst van de toetsing die in 2017 start, kan zo gebruikt worden voor de programmering van de urgente maatregelen, maar ook voor maatregelen die op de iets langere termijn moeten worden genomen.

Zodoende wordt invulling gegeven aan het uitgangspunt dat trajecten met het grootste veiligheidsrisico als eerste worden aangepakt.

Door meer inzicht in wat nu moet, wat binnenkort moet en wat nog even kan wachten, ontstaat ook duidelijkheid over de trajecten waar opgaven op het terrein van ruimte en water met elkaar kunnen worden gecombineerd. Vooral bij opgaven die op termijn moeten worden aangepakt, biedt dit een kans om waterveiligheids- en ruimtelijke ingrepen slim te combineren.

De komende periode ga ik gebruiken om te kijken op welke wijze de normspecificaties verankerd moeten worden in de wet en welke eisen moeten worden toegepast bij het te ontwikkelen toets- en ontwerpinstrumentarium voor 2017. Uitgangspunt bij de wettelijke verankering is dat de nieuwe beschermingsniveaus per dijktraject die ten grondslag liggen aan de norm voor een dijktraject, niet veranderen.

Vervolg Deltaprogramma

Na ruim vier jaar onderzoeken en uitwerken worden in het Deltaprogramma 2015 in september de voorstellen voor de deltabeslissingen en voorkeursstrategieën gepresenteerd. Het Deltaprogramma gaat daarmee een nieuwe fase in, meer van beleidsontwikkeling naar uitwerking, implementatie en uitvoering. De afgelopen jaren is er binnen het Deltaprogramma intensief samengewerkt tussen verschillende bestuurslagen, maatschappelijke organisaties, kennisinstellingen en de markt. De opgave is om ook in het vervolg deze goede samenwerking te blijven vasthouden.

Ik streef ernaar de nieuwe manier van werken, zoals die binnen het Deltaprogramma is ontwikkeld te borgen en te verbreden binnen het terrein van water en ruimte. Daarbij is ook de vernieuwing van het MIRT aan de orde, met als ambitie om het MIRT het kader te laten geven voor de stap van beleid naar uitvoering. Voor 2017 wordt de Deltawet geëvalueerd en wordt deze ontwikkeling meegenomen in de evaluatie.

De organisatie van het Deltaprogramma zal in de nieuwe fase lichter worden georganiseerd. Ik heb de Adviescommissie Water (AcW) gevraagd mij te adviseren over het vervolg op het Deltaprogramma na 2014. Het advies komt binnenkort beschikbaar en neem ik mee in de verdere vormgeving van het vervolg.

Moties, toezeggingen, vragen

Motie Bisschop

Over de uitvoering van de motie van het lid Bisschop6 c.s. vindt u in de bijlage een afschrift van de brief die ik heb verstuurd aan de gemeente Oudewater en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden7.

In de derde toetsronde (2011) is gebleken dat de zogenaamde categorie c-keringen langs de gekanaliseerde Hollandse IJssel onvoldoende sterk en hoog zijn om water te keren dat bij een dijkdoorbraak langs de Neder-Rijn en Lek het gebied in stroomt. Naar aanleiding hiervan hebben regionale partijen uitgewerkt hoe dit probleem opgelost kan worden. In het regioproces van het Deltaprogramma is geconcludeerd dat het verbeteren van delen van de dijken langs Neder-Rijn en Lek een goed alternatief is voor het versterken van de c-keringen. Deze oplossing reduceert de risico’s in een groter gebied, heeft minder ruimtelijke impact en is goedkoper dan het versterken van de c-keringen langs de gekanaliseerde Hollandse IJssel. De provincie Utrecht, trekker van het regioproces in het Deltaprogramma, heeft mij per brief van 19 maart 2014 geïnformeerd dat deze oplossing de steun heeft van de betrokken regionale overheden. In bijgevoegde brief geef ik aan dat ik de oplossing aan de Neder-Rijn- en Lekdijk ondersteun en voornemens ben deze mee te nemen in de partiële herziening van het Nationaal Waterplan.

Ik ga ervan uit dat het Hoogheemraadschap mijn inzet zal betrekken bij de afwegingen die zij maakt bij het beoordelen van ruimtelijke ontwikkelingen langs de waterkering van de gekanaliseerde Hollandse IJssel.

Oosterscheldekering

In mijn eerdere brieven van april8 en september9 2013 heb ik u geïnformeerd over de situatie rondom de Oosterscheldekering. In het wetgevingsoverleg van 18 november 2013 heb ik u toegezegd u nader te informeren over het voor het beheer van de Oosterscheldekering benodigde kennisniveau bij Rijkswaterstaat en over de resultaten van de toen nog lopende vervolgonderzoeken naar het beheer van de Oosterscheldekering. Specifiek zou ik hierbij ook ingaan op de faalkans van de Oosterscheldekering bij, ook bij het weigeren van een of meerdere schuiven, de veiligheid van aanpalende dijken en de eventuele bredere ontgrondingsproblematiek bij dijken in zijn algemeenheid.

Kennis en ervaring bij Rijkswaterstaat

De overheid is de afgelopen decennia gekrompen. Dit heeft samen met het «markt-tenzij» principe geleid tot een uitstroom van kennis en ervaring bij Rijkswaterstaat. Veel van de ervaring bij Rijkswaterstaat is opgebouwd tijdens de realisatie van de Deltawerken. Een groot deel van de mensen die hieraan hebben meegewerkt zijn inmiddels, of gaan binnenkort, met pensioen. Ik vind dat binnen Rijkswaterstaat de kritische ondergrens is bereikt voor wat betreft de kennis op het gebied van waterveiligheid, zowel kwalitatief als kwantitatief. De kennis is op dit moment in zijn geheel genomen op dit moment nog voldoende aanwezig, maar over de verschillende dienstonderdelen verdeeld.

Hierdoor is het belangrijk verbindingen te leggen en te onderhouden tussen dienstonderdelen, maar ook met markt en kenniswereld.

Gelet op de ondergrens waarop de kennis bij Rijkswaterstaat naar mijn mening nu zit, de verdere natuurlijke uitstroom en de krappe markt om deze te compenseren, zijn duidelijke keuzes voor nu en de nabije toekomst nodig. Het gaat daarbij om het hebben en behouden van voldoende kennis (kwalitatief en kwantitatief), het verbinden van kennis (binnen RWS maar ook met markt en kenniswereld) en het kunnen nemen voor de juiste inhoudelijke besluiten op het juiste niveau. In de bijlage leest u een nadere toelichting over deze drie peilers10.

Aanscherping van beheer

Ik heb u toegezegd u nader te informeren over de vervolgonderzoeken naar het beheer van de Oosterscheldekering. In de bijlage vindt u een uitgebreide toelichting over de resultaten van deze onderzoeken en ga ik in op de beheersstrategie waarvoor ik heb gekozen. Met deze verdere aanscherpingen van het beheer ben ik ervan overtuigd dat de veiligheid van de Oosterscheldekering ook voor de langere termijn wordt gewaarborgd. Deze overtuiging wordt op hoofdlijnen onderschreven door een wetenschappelijke reviewcommissie die betrokken is geweest bij de vervolgonderzoeken. Ook hier geldt overigens dat het uitvoeren van het beheer mensenwerk is. Hier wordt door de reviewcommissie ook nadrukkelijk op gewezen. Daarom is bovengenoemde kennisstrategie ook zo belangrijk. Specifiek voor het operationele beheer in de regio kan ik u melden dat de regionale formatie zal worden versterkt.

Faalkans van de Oosterscheldekering

In september 2013 heb ik u gemeld dat de Oosterscheldekering te allen tijde aan de wettelijke norm en de daarbij behorende faalkans heeft voldaan. In het vervolgonderzoek is uitgezocht of en hoe de kans op afschuivingen van de hellingen van de ontgrondingskuilen doorwerkt in de faalkans (stabiliteit) van de Oosterscheldekering, ook bij dieper wordende ontgrondingskuilen. Bij de huidige dieptes van de ontgrondingskuilen blijven de invloedsfeer van eventuele afschuivingen ruimschoots buiten de invloedsfeer van de kering. Daardoor is de doorwerking van een afschuiving op de faalkans verwaarloosbaar klein. Door de in de bijlage benoemde aanscherping in het beheer blijft het uitgangspunt dat onverhoopte afschuivingen geen invloed hebben op de faalkans van de kering zelf altijd overeind. Met het weigeren van een of meerdere schuiven bij sluiting van de Oosterscheldekering werd en wordt rekening gehouden in de reguliere faalkansanalyse van de kering. De effecten van het weigeren van een of meerdere schuiven op de waterstanden in de Oosterschelde zijn minimaal en daardoor niet van invloed op de veiligheid van de achterliggende dijken.

Veiligheid aangrenzende dijken

De reeds vorig jaar doorgevoerde aanscherpingen in het beheer betroffen met name de uitbreiding van het gebied waarover de reguliere bodemmetingen plaatsvinden. Hierdoor wordt nu nadrukkelijk ook de ontwikkeling van de bodem voor de aangrenzende dijken in de gaten gehouden. De Noordbevelandse dijk is in 2012 door bestortingen terug op normsterkte gebracht. In het vervolgonderzoek is de stabiliteit van de bodem voor deze dijk nader onderzocht. Hierin wordt de beoordeling dat de dijk aan de wettelijke norm voldoet nogmaals bevestigd.

De maatregelen die, in overleg met het verantwoordelijke waterschap, voor dit jaar in voorbereiding zijn, worden getroffen om de stabiliteit voor de toekomst te waarborgen. Het betreffen aanvullende bestortingen alsmede een reeds geplande versterking van de dijkbekleding.

Bredere problematiek van ontgrondingen

Ontgrondingen speelt ook bij een aantal andere keringen een rol.

Sinds de afsluiting van het Haringvliet in de jaren 70 treedt erosie op in het Spui, Oude Maas en Dordtse Kil omdat via deze watergangen de getijstromen tussen Nieuwe Waterweg en Haringvliet plaatsvinden. Met enige regelmaat is in deze watergangen, waar de dijken ook dicht op het water liggen, dan ook sprake van het bereiken van een voor de dijkstabiliteit kritische diepte. Hier zijn en worden maatregelen getroffen. Dit geldt ook voor eerdere incidentele gevallen bij de dijk van Vlieland en de Lauwersmeerdijk. Tijdens het wetgevingsoverleg heb ik u al gewezen op de toen recente gevallen van bodemerosie in de Oude Maas waardoor dijken van waterschap Hollandse Delta op termijn mogelijk niet stabiel zouden kunnen zijn. Het waterschap heeft hier reeds maatregelen uitgevoerd. De problematiek speelt ook breder in de Wester- en Oosterschelde waar de dynamiek van geulen er stelselmatig toe leidt dat maatregelen nodig zijn om de stabiliteit van aangrenzende dijken te waarborgen. Hiervoor is al in 1992 een convenant afgesloten tussen Rijk en waterschap voor de uitvoering van periodieke maatregelen.

Veiligheid Nederland in Kaart

In het mondeling vragenuur van 1 april 2014 is gesproken over het project Veiligheid Nederland in Kaart (VNK). Dit project brengt de huidige overstromingsrisico’s in Nederland in beeld. Naar verwachting zal het onderzoek door VNK eind 2014 zijn afgerond. RTL Nieuws heeft in een uitzending aandacht besteed aan een aantal VNK rapporten en daarin aangegeven dat drie miljoen Nederlanders achter verzwakte dijken wonen.

Mevrouw Jacobi heeft mij gevraagd om een schriftelijke reactie op deze problematiek, waarin ik per gebied op deze kwestie inga. Aangezien het hier een probleem betreft dat op meerdere plekken in Nederland voorkomt, wordt in het nieuwe waterveiligheidsbeleid de overstap gemaakt naar overstromingskansen. Daarbij wordt niet alleen gekeken of water over de dijk komt, maar ook naar andere faalmechanismen, waaronder piping. In het Deltaprogramma 2015 worden de verschillende wateropgaven in samenhang bekeken en worden per gebied de voorkeursstrategieën om deze problemen aan te pakken beschreven. Deze voorstellen worden in september 2014 aan de Staten-Generaal aangeboden. Uit de eerste onderzoeken van VNK blijkt dat piping een grotere invloed kan hebben op de sterkte van waterkeringen dan tot nu toe is aangenomen. Bij piping kan water dat onder de kering doorstroomt zand meevoeren en de sterkte van de kering beïnvloeden. Hier wordt nu al rekening mee gehouden bij het toetsen en ontwerpen van waterkeringen. In mijn brief van 11 november 201311 heb ik aangegeven dat binnen het Hoogwaterbeschermingsprogramma een projectoverstijgende verkenning naar piping is gestart om een aanpak te ontwikkelen waarmee waterschappen kunnen beoordelen wanneer maatregelen nodig zijn. Piping kan structureel worden opgelost door middel van een brede berm achter de dijk.

Deze maatregel kost relatief veel ruimte en daardoor ook veel geld en overlast. Om ruimte en kosten te besparen zijn innovatieve oplossingen nodig.

Er lopen reeds een aantal pilots waarin innovatieve oplossingen worden getest. Met de uitkomsten hiervan verwacht ik in de nabije toekomst piping slimmer en effectiever aan te kunnen pakken. De dijkvakken met een groot risico op het ontstaan van piping zijn bekend. Tot dat structurele maatregelen zijn genomen kan piping hier worden aangepakt met lokale beheersmaatregelen.

De inzichten uit VNK zijn door het Deltaprogramma gebruikt bij het ontwikkelen van het voorstel voor de nieuwe normering. De inzichten worden ook gebruikt bij het ontwikkelen van het nieuwe toets- en ontwerpinstrumentarium dat zal worden toegepast vanaf 2017. Daarnaast worden in het Deltaprogramma per gebied voorstellen gedaan voor de aanpak van de verschillende wateropgaven. Daarin zijn ook de inzichten uit VNK meegenomen. De urgente dijktrajecten waar piping een rol speelt, zijn meegenomen in het Hoogwaterbeschermingsprogramma en worden in de periode 2014–2019 aangepakt.

Overige punten

Dijken in Groningen

In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken is onderzoek verricht naar de mogelijke gevolgen van aardbevingen voor dijken. Hieruit blijkt dat mogelijk ongeveer 40 km primaire waterkering in de provincie Groningen bij een aardbevingsbelasting niet aan de waterveiligheidsnorm voldoet. Op dit moment wordt nader grondonderzoek uitgevoerd om na te gaan bij welke trajecten daadwerkelijk sprake is van een risico. Maatregelen die noodzakelijk zijn om de primaire waterkeringen tegen aardbevingen bestand te maken, zullen met voorrang worden uitgevoerd. Bij dijktrajecten die in de derde toetsing zijn afgekeurd, zal dit zoveel mogelijk bij de geplande versterking worden meegenomen.

Houtribdijk

Recent heb ik het voorkeursalternatief voor de versterking van de Houtribdijk vastgesteld: een overslagbestendige dijk met een combinatie van stenen bekleding en een vooroever van zand. Dit voorkeursalternatief is in zorgvuldige samenspraak met de regio tot stand gekomen en kan rekenen op breed bestuurlijk draagvlak bij de gemeente Lelystad, provincie Flevoland en waterschap Zuiderzeeland. De gekozen aanpak sluit aan bij mijn ambitie om meer zachte versterkingen toe te passen waardoor regionale meekoppelkansen en het adaptatievermogen van de dijk worden vergroot. Rijkswaterstaat zal de komende periode de planuitwerking voortvarend ter hand nemen. Middels de

voortgangsrapportages van HWBP-2 zal ik u meer in detail over de voortgang van het project informeren.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Kamerstuk 33 400-J, nr. 19

X Noot
2

CPB notitie, Second Opinion Kosten-Batenanalyse Waterveiligheid 21e eeuw, 31 augustus 2011

XNoot
*

Kamerstuk 28 966, nr. 12

X Noot
4

Kamerstuk 33 400-J, nr. 19

X Noot
5

Kamerstuk 31 710, nr. 12

X Noot
6

Kamerstuk 33 750-J, nr. 13

X Noot
7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
8

Kamerstuk 33 400-J, nr. 19

X Noot
9

Kamerstuk 27 625, nr. 308

X Noot
10

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
11

Kamerstuk 33 750-J-6

Naar boven