32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 1311 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2023

Het klimaatbeleid maakt veel los in de samenleving en raakt de levens van iedereen. Burgers, ondernemers en maatschappelijk organisaties denken na over welke impact het klimaatbeleid heeft op hun levens en bedrijfsvoering en dienstverlening. Zij zien kansen, maar maken zich soms ook zorgen over deze impact. Ook zijn er terechte zorgen over de gevolgen van klimaatverandering, die steeds zichtbaarder worden.

Met Prinsjesdag is aan uw Kamer gemeld dat het kabinet tijdens zijn demissionaire periode naar letter en geest van de Klimaatwet doorwerkt aan het Klimaatbeleid dat met uw Kamer is besproken. Dit betreft ook de voorbereiding van besluitvorming over het Klimaatplan 2024. De Klimaatwet schrijft voor dat het Klimaatplan het klimaatbeleid voor de komende 10 jaar bevat om de doelen van de Klimaatwet te bereiken en dat het Klimaatplan elke vijf jaar opnieuw wordt vastgesteld. Dit moment dient zich aan in 2024. Met deze contourenbrief geeft het kabinet hieraan gevolg, conform mijn toezegging in de brief die in maart 2023 aan uw Kamer is gezonden over de uitwerking van het langetermijn-klimaatbeleid dat nodig is voor een klimaatneutraal Nederland.

Deze brief beschrijft de inhoudelijke elementen van het Klimaatplan en agendeert richting de Tweede Kamer en de samenleving wat het demissionaire kabinet beschouwt als de hoofdzaken voor de gedachtevorming en de besluitvorming over het Klimaatplan. Dit doet het kabinet op dit moment zodat de Tweede Kamer en burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties in de samenleving actief kunnen worden uitgenodigd om mee te denken en te praten over de inhoud van het Klimaatplan. Het kabinet acht het, gelet op de breedte van het Klimaatplan, van belang om dit vroegtijdig in het proces te doen en hierover duidelijkheid te geven.

Inhoud van het Klimaatplan 2024 op basis van de Klimaatwet

In de Klimaatwet is bepaald welke onderdelen in ieder geval in het klimaatplan moeten worden opgenomen. Het plan dient de hoofdzaken van het klimaatbeleid te bevatten voor de komende tien jaar om de doelen van de Klimaatwet te bereiken. Daarnaast worden in het plan de maatregelen opgenomen om de klimaatdoelen te halen, met naast emissiereducerende maatregelen ook aandacht voor de ontwikkeling van het aandeel hernieuwbare energie én de mate van energiebesparing. Het Klimaatplan dient daarnaast beschouwingen te bevatten over i) de meeste recente wetenschappelijke inzichten omtrent het beperken van klimaatverandering en ii) de ontwikkeling in de technologische mogelijkheden om de emissies van broeikasgassen te beperken en de (daarmee samenhangende) inzet op innovatie; en iii) de voor Nederland relevante Europese en mondiale ontwikkelingen en iv) de grondstoffentransitie, die nauw samenhangt met de klimaatopgave, waaronder de ontwikkeling van het aandeel duurzame grondstoffen; en v) de gevolgen die het te voeren klimaatbeleid van de regering heeft voor huishoudens, maatschappelijke organisaties, bedrijven en overheden; werkgelegenheid en economie; de totstandkoming van een eerlijke en betaalbare transitie; en de betrouwbaarheid van de energievoorziening (zie artikel 3 van de Klimaatwet).

Uiterlijk in 2050 is Nederland onderdeel van een klimaatneutraal Europa. Dit is ook als doel in de Klimaatwet verankerd. De weg naar klimaatneutraliteit in 2050 en negatieve emissies in de jaren daarna is al ingezet, en zal zowel in de periode tot 2035 als in de periode na 2035 veel aandacht vragen. Het kabinet vindt het verstandig om de update van de langetermijnstrategie Klimaat te zien als integraal onderdeel van het Klimaatplan 2024. Daarom wordt in het Klimaatplan ook ingegaan op de strategie naar klimaatneutraliteit. Het Klimaatplan gaat daarbij verder dan de wettelijke verplichting om de beleidsagenda tot 2035 te schetsen. Aangezien al acties ruim voor 2035 in gang moeten worden gezet om in 2050 klimaatneutraal te zijn, acht het kabinet het verstandig om hier ook al aandacht aan te besteden. Voor deze strategie zal het kabinet zich onder andere baseren op het advies over klimaatneutraliteit van de Wetenschappelijke Klimaatraad (WKR) én de inzichten uit het Nationaal Plan Energiesystemen (NPE), het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE). Deze producten bieden inzichten in de wijze waarop Nederland in 2050 klimaatneutraal kan worden en wat dat impliceert voor de keuzes die nu gemaakt moeten worden.

Een gedeeld perspectief van Nederland in 2050

Het vervolg van deze brief schetst de onderwerpen die volgens het kabinet de hoofzaken zijn voor gedachtevorming en besluitvorming over het tweede Klimaatplan in de periode tot de zomer 2024, wanneer het ontwerp-Klimaatplan gereed moet zijn.

Het Klimaatplan start met een perspectief van Nederland in 2050. Nederland wordt mooier, schoner en welvarender. In onze steden en dorpen zullen comfortabele en goed geïsoleerde huizen staan, zodat we minder geld kwijt zijn aan energie. We kunnen ontspannen in een groenere leefomgeving, die natuur de ruimte geeft en verkoeling biedt tijdens hete zomers. En we verdienen ons geld in een economie die op duurzame activiteiten is gebaseerd, die minder afhankelijk is van een beperkt aantal fossiele-energie-exporterende landen, en die zo onze welvaart ook voor toekomstige generaties zeker stelt.

Dat gaat niet vanzelf. Er gaat in alle sectoren van de samenleving een omslag zonder weerga achter schuil, naar klimaatneutraal leven, werken, reizen én wonen, richting een duurzame en gezonde toekomst. Dit vraagt om richting vanuit de overheid en om aanpassingen in alle sectoren van de economie en samenleving. Daarbij zal ook sprake zijn van dilemma’s waaruit een uitweg moet worden gevonden. Nieuwe technologieën nemen ruimte in, die moet worden ingepast in ons kleine land. Waar nieuwe banen ontstaan, zullen oude verdwijnen. Ook zullen nieuwe afhankelijkheden voor onze economie ontstaan, zoals van grondstoffen voor duurzame technologieën.

De transitie slaagt alleen als het gebruik van nieuwe technische mogelijkheden en aanpassing van leefstijl en gedrag ook maatschappelijk worden omarmt. Zonder een gedragen perspectief, en voor iedereen beschikbare en betaalbare handelingsperspectieven voor een gezamenlijke weg naar de Nederlandse samenleving in 2050, zal dat niet lukken. Dat perspectief betreft niet alleen de vraag hoe Nederland klimaatneutraal wordt, maar ook hoe dit zich verhoudt tot andere uitdagingen in de samenleving. Om die reden bent u in juni jl. ook geïnformeerd over het perspectief op de Nederlandse economie, waarin is omschreven waar we heen willen met onze economie om ons land welvarend, gezond en zo toekomstbestendig mogelijk te houden1.

Het perspectief van Nederland in 2050 is geen stilstaand gegeven of een communicatiepamflet van overheidswege, maar het beginpunt van een doorlopend maatschappelijk gesprek in de beweging naar een klimaatneutrale samenleving, waarvan de dilemma’s die we tegenkomen nadrukkelijk onderdeel zijn.

Dit is geen opdracht die politiek en overheid alleen kunnen vervullen. Het kabinet heeft daarom het Nationale Klimaatplatform (NKP) gevraagd mee te denken over de invulling van zo’n gesprek met de samenleving. Ook de WKR heeft aangegeven er in zijn advies ten behoeve van het Klimaatplan aandacht aan te schenken. De uitkomsten hiervan worden betrokken bij de langjarige beleidsinzet in het Klimaatplan.

Samenhang tussen duurzaamheidstransities

Klimaatverandering is een van de negen planetaire grenzen2 die belangrijk zijn voor een leefbare planeet, maar dreigen te worden overschreden. Dat klinkt misschien abstract, maar als mens hebben we onder andere schoon water, schone lucht, vruchtbare bodems, én een leefbaar klimaat nodig om te voorzien in onze levensbehoeften, zoals voedsel, materialen en energie, nu en voor toekomstige generaties. De zes planetaire grenzen die wereldwijd3 de veilige zone al gepasseerd zijn, zijn ook bijzonder van toepassing op Nederland. Dit zijn: klimaatverandering, biodiversiteit (verscheidenheid aan leven, in allerlei vormen, op aarde), landgebruik (het aanpassen van natuur voor menselijk gebruik) en biochemische stofstromen (de disbalans van stikstof- en fosforkringlopen). De overschrijding van deze grenzen ondermijnt de draagkracht van ecosystemen, de kwaliteit van onze leefomgeving en daarmee ook onze duurzame economische ontwikkeling. Dit vormt ook een bedreiging voor de (volks)gezondheid4. De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft klimaatverandering reeds uitgeroepen tot de grootste bedreiging voor de (volks)gezondheid in de 21e eeuw5.

Er zijn meerdere samenhangende duurzaamheidstransities6 nodig om weer binnen de planetaire grenzen te komen. Dit maakt ook dat het Klimaatplan en het beleid dat hierin wordt opgenomen om aan de doelstellingen uit de Klimaatwet te voldoen, niet op zichzelf kan staan. Het kabinet acht het noodzakelijk dat het Klimaatplan een beschouwing bevat op de samenhang tussen deze duurzaamheidstransities. Daarbij gaat het bij de transitie naar een klimaatneutrale samenleving in ieder geval om drie (deel)transities die nodig zijn: de energie-, grondstoffen- en voedseltransitie. Een klimaatneutrale samenleving is dus over de hele linie circulair, gebaseerd op hernieuwbare energiesystemen, en gevoed vanuit een kringlooplandbouw. De klimaatneutrale samenleving heeft daarnaast raakvlakken met drie transformatieve ontwikkelingen: klimaatadaptatie, biodiversiteitsherstel en digitalisering. Het realiseren van deze samenhangende transities brengt moeilijke afwegingen met zich mee. Zo willen we de leveringszekerheid van de grondstoffen benodigd voor deze transities vergroten, zonder dat dit ten koste gaat van mens en milieu. Verder zal bijvoorbeeld voor het verduurzamen van de Nederlandse industrie geïnvesteerd moeten worden in infrastructuur voor hernieuwbare energie. Dergelijke investeringen kunnen te maken krijgen met stikstofbeperkingen.

Hiernaast zal het Klimaatplan ingaan op de samenhang tussen het beleid gericht op het terugbrengen van emissies binnen en buiten Nederland. Een groot deel van de Nederlandse voetafdruk (ca. 40% van broeikasgasemissies, waarvan 60% buiten de EU) ligt immers buiten de landsgrenzen. Dit is omdat er veel import en export van goederen plaatsvindt. De klimaatdoelen in de Klimaatwet gaan over het verminderen van uitstoot binnen de eigen landsgrenzen. Door zowel vanuit productie als consumptie (verduurzaming van vraag en aanbod) te kijken sluit de aanpak ook beter aan bij het internationale karakter van de duurzaamheidstransities. Het kabinet heeft in de Internationale Klimaatstrategie7 uitgesproken onze nationale broeikasgasvoetafdruk substantieel te willen verminderen. Hoewel een belangrijk streven, het reduceren van ketenemissies (ook wel indirecte emissies of scope 3-emissies genoemd), is ook erg uitdagend. Complexe waardeketens maken het voor bedrijven en maatschappelijke organisaties een opgave om inzicht te krijgen in hun uitstoot in het buitenland en mogelijke handelingsperspectieven. Op verschillende manieren wordt tegelijkertijd al bijgedragen aan het reduceren van ketenemissies zoals door de transitie naar een circulaire economie, in maatwerkafspraken en door beleid gericht op energiebesparing. Zoals vermeld in de brief «Naar een beleidsagenda voor een klimaatneutraal Nederland»8 werkt het kabinet aan een nationale uitwerking van beleid voor ketenemissies. Daarbij is vermeld dat onderdeel daarvan is om in de EU vervolgstappen te bepleiten. Vanuit het perspectief van effectief beleid ter plaatse plus een gelijk speelveld voor bedrijven heeft het immers de voorkeur om in Europa tot eensluidend beleid te komen. Voor bedrijven en maatschappelijke organisaties kan waardering van ketenemissies er ook aan bijdragen dat ze hun directe emissies effectiever kunnen aanpakken, bijvoorbeeld door het productieproces meer circulair te maken.

Een rechtvaardig klimaatbeleid

Verantwoordelijkheid nemen voor de impact van Nederlandse activiteiten vraagt om ambitieus klimaatbeleid. Niet alleen voor het behoud van onze welvaart en welzijn, maar ook voor die van toekomstige generaties en mensen elders ter wereld. Het tegengaan van klimaatverandering vraagt veel van mensen, bedrijven, industrie, landbouw, maatschappelijke organisaties en de overheid. Juist de meest kwetsbaren hebben het meest te vrezen van klimaatverandering, dragen gemiddeld het minst bij aan de uitstoot, maar hebben daarnaast de minste handvaten om hun consumptie verder te verduurzamen. Het kabinet vindt het belangrijk lusten en lasten eerlijk te verdelen, en daarnaast ook kansen te benutten en risico’s binnen de klimaattransitie zo veel mogelijk te voorkomen.

In het Klimaatplan zal, in aanvulling op de kabinetsreactie op het rapport9 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WWR) en de Klimaatnota10, verder geschetst worden welke uitgangspunten het kabinet wil hanteren ten aanzien van rechtvaardig klimaatbeleid. Daarbij zal worden gekeken naar eerlijke verdeling van de effecten van klimaatbeleid (distributieve rechtvaardigheid), maar ook naar de rechtvaardigheid van de processen om tot dat beleid te komen (procedurele rechtvaardigheid). Dit vereist ook dat bij de totstandkoming van dit Klimaatplan zelf de zorgen, wensen, ervaringen en voorkeuren van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden worden meegewogen, en dat mensen in alle geledingen van de samenleving de kans krijgen om zich over het concept-plan uit te spreken.

Beleidsagenda Klimaatplan 2024

Op basis van besluitvorming over doelstellingen is het mogelijk om de invulling van het beleid te concretiseren voor de periode 2025–2035. De concretisering van nationale doelen naar sectordoelstellingen en streefwaarden voor hernieuwbare energie en energiebesparing, kan plaatsvinden aan de hand van de trajectverkenning Klimaatneutraliteit, die door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) dit najaar wordt gepubliceerd. Het NPE biedt het systeemperspectief op de verduurzaming van het energiesysteem waarin sectoren verbonden zijn en geeft zicht op het haalbare tempo in sectoren. Het is daarbij niet blindstaren op doelen en daar alleen op sturen, maar juist ook verder kijken hoe we sociaaleconomische processen duurzaam veranderen, ad-hocbeleid zo veel mogelijk voorkomen en lock-ins proberen te vermijden.

De beleidsagenda zal waar nodig ook ingaan op het beleid dat nu reeds ontwikkeld moet worden voor de periode na 2035, inclusief eventuele substantiële budgettaire consequenties. Dat beleid wordt voor een groot deel Europees bepaald. Daarom is het van belang om ook als lidstaat in een vroeg stadium aandacht te besteden aan de gewenste richting van dat Europese beleid.

Europese klimaatbeleid na 2030

Nederland voert klimaatbeleid in Europees verband. Een goede wisselwerking en samenhang tussen Europees en nationaal beleid is van belang, waarbij de afstemming van nationale en Europese tijdlijnen van besluitvorming het komende jaar een praktische uitdaging vormt.

Hoe het Europese klimaatbeleid eruit komt te zien na 2030 staat nog niet vast. De European Scientific Advisory Board on Climate Change (ESABCC) adviseerde over een EU koolstofbudget (2030–2050) in lijn met 1,5 graad en de voortgang van het Europese beleid en stellen een reductiedoel van 90–95% in 2040 voor11. In het voorjaar van 2024 wordt een Commissievoorstel voor een 2040-doel verwacht, waarbij dat advies van de ESABCC wordt betrokken. Naar verwachting zal de Commissie pas na overeenkomst over het 2040 doel voorstellen uitbrengen voor de instrumenten om dat doel mee te bereiken.

Het is voor Nederland voorts belangrijk om met een gedragen eigen visie te komen over de richting van het toekomstige EU-klimaatbeleid, om de vormgeving hiervan te kunnen beïnvloeden. Een aantal strategische beleidsvragen staat hierin centraal: (1)  Hoe invulling te geven aan de borging van klimaatdoelen op lidstaatniveau en de mate van convergentie richting klimaatneutraliteit tussen lidstaten hierin? (2) Hoe kunnen koolstofverwijderingen en negatieve emissies worden opgeschaald, zonder de inzet op emissiereductie te verminderen? (3) Hoe passen landbouw en landgebruik in het klimaatbeleid na 2030? (4) Wat wordt de mate waarin op EU-bronbeleid wordt ingezet om de transitie naar klimaatneutrale sectoren te ondersteunen? En (5) Hoe kunnen de Europese sociaaleconomische instrumenten zo goed mogelijk worden ingezet ter ondersteuning van het klimaatbeleid?

Voor de beantwoording van deze beleidsvragen zijn verschillende richtingen denkbaar. Deze richtingen, en de betekenis ervan voor de Nederlandse sectorale benadering, de sectorale transitiepaden, dwarsdoorsnijdende thema's en de doelen uit de Klimaatwet en het NPE worden verder verkend ter voorbereiding van het Klimaatplan.

Rol van emissiebudgetten

De Nederlandse klimaatwet bevat momenteel een tussendoel voor 2030. Het kabinet stuurt daarmee op zogeheten puntdoelen, een emissiereductiedoel in een specifiek jaar. Het is niet gespecificeerd wat het emissiebudget voor Nederland is over meerdere jaren heen12. Richting het klimaatplan zal nader worden verkend of het hanteren van een emissiebudget meerwaarde heeft bij het klimaatbeleid.

De rol van koolstofverwijdering om Klimaatneutraliteit te bereiken

Voor het halen van de klimaatdoelen is inzet op het realiseren van extra koolstofverwijdering binnen Nederland en de EU noodzakelijk, in eerste instantie ter compensatie van restemissies, maar na 2050 ook om per saldo netto negatieve emissies te realiseren (zoals in de Europese en nationale Klimaatwet vastgelegd). Van koolstofverwijdering is sprake wanneer door menselijk handelen broeikasgassen uit de atmosfeer worden verwijderd en langdurig wordt opgeslagen in geologische, land- of zeereservoirs of in producten. Dat kan door middel van industriële routes (biogene of atmosferische CO2 afvangen en opslaan) of biologische routes (o.a. door bomen planten, verhogen van de organische stofbalans in bodems of vastleggen in materialen). Aandachtspunt is dat de opgeslagen broeikasgassen langdurig blijven opgeslagen, wat voornamelijk bij biologische opslag en opslag in producten en materialen een uitdaging is. Een ander aandachtspunt is dat inzet op koolstofverwijdering niet mag leiden tot lock-in-effecten die de uitvoering van het duurzaamheidskader biogrondstoffen zouden belemmeren.

Koolstofverwijdering is nodig omdat het niet mogelijk is om alle broeikasgasemissies tot nul terug te brengen. Koolstofverwijdering zal de komende decennia al opgeschaald moeten worden om voldoende volume te bereiken in de tweede helft van deze eeuw. Om op de langere termijn de gewenste hoeveelheid koolstofverwijdering te behalen, is er op korte termijn al behoefte aan een verdere ontwikkeling van technologische innovaties, adequate wet- en regelgeving en ruimte en middelen voor biologische opslag.

Er zijn bronnen die in 2050 naar verwachting nog broeikasgassen uitstoten (restemissies), zoals de landbouw, luchtvaart en moeilijk te verduurzamen industriële processen. Om te voldoen aan het klimaatdoel voor 2050 (netto nul uitstoot), zal er koolstofverwijdering nodig zijn om te compenseren voor deze restemissies. Volgens scenario's gaat het naar verwachting om 10–40 Mton CO2 per jaar. Na 2050 is er nog meer koolstofverwijdering nodig om netto negatieve emissies te hebben en daarmee zicht te houden op een maximale temperatuurstijging van 1,5 graad. Op de korte termijn hebben we bovendien in Nederland ingezet op koolstofverwijdering om het klimaatdoel voor 2030 te halen. Naast de bijdrage aan het behalen van klimaatdoelen biedt de steeds grotere rol die koolstofverwijdering in het Europese en vermoedelijk ook mondiale klimaatbeleid zal gaan spelen, ook kansen voor Nederland en kan het lonen om als Nederland een technologische voorsprong te nemen. Voor agrarische ondernemers kan de opslag van koolstof een aanvullend verdienmodel bieden.

Het Klimaatplan 2024 zal beleidskeuzes moeten bevatten over te hanteren definities en uitgangspunten van beleid, afweging van beleidsdoelen (klimaat, circulaire economie, biodiversiteit), overheidssturing versus marktsturing, keuze van instrumenten en bevordering van innovatie.

Terugvalopties

De wereld gaat, ondanks de versnelde emissiereductie, in rap tempo door het beschikbare koolstofbudget heen. Het verlagen van de broeikasgasemissies tot een veilig niveau blijft prioriteit, maar ondertussen is het zaak om mogelijke aanvullende inzet te verkennen voor een scenario dat het koolstofbudget te ver wordt overschreden. Het Klimaatplan besteedt daarom ook aandacht aan de vraag hoe Nederland zich kan voorbereiden op een toekomst waarin het terugdringen van de broeikasgasuitstoot met reguliere mitigatie niet (voldoende) is gelukt, en de doelen van het Parijsakkoord uit zicht raken. Het Klimaatplan zal verschillende terugvalopties schetsen en aangeven wat bekend is over de effectiviteit, risico’s en randvoorwaarden. Beter begrip van de grootschalige toepassing van koolstofvastleggingstechnnologieën met mogelijk onvoorziene of moeilijk controleerbare gevolgen voor ecosystemen is hierbij van belang. Bij een scenario waarin mitigatie en adaptatie onvoldoende blijken te zijn, komen in eerste instantie verdergaande mitigatie (zoals actieve koolstofverwijdering uit de atmosfeer) en verdergaande adaptatieopties (zoals migratie of drijvende steden) in beeld. De meest vergaande en controversiële optie is het ingrijpen in de stralingsbalans van de aarde, waarbij het klimaatprobleem niet bij de bron wordt aangepakt. De vigerende Internationale Klimaatstrategie sluit dergelijke vergaande ingrepen uit. De mogelijke beleidsinzet rondom strategische kennisontwikkeling wordt nog nader verkend. Meer zicht krijgen op het wetenschappelijke discours is hiervoor verstandig.

Bijdrage van vrijwillige klimaatdoelen van partijen en leefstijlverandering

De afgelopen jaren hebben wereldwijd, en dus ook in ons land, steeds meer bedrijven, maatschappelijke organisaties en mede-overheden zich op vrijwillige basis gecommitteerd aan klimaatdoelen voor hun eigen bedrijfsvoering en hun rol in de keten. In het Klimaatplan zal het kabinet duiden hoe verplichte én vrijwillige klimaatdoelen door het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en mede-overheden, zich verhouden tot de nationale en Europese klimaatdoelen en het bijpassende generieke klimaatbeleid (normeren, beprijzen en subsidiëren). Er wordt in het Klimaatplan onder andere gekeken in welke mate klimaatdoelen door bedrijven, maatschappelijke organisaties en mede-overheden de transitie richting een klimaatneutrale samenleving versnellen.

Volgens het laatste rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Control (IPCC) kan leefstijlverandering 40–70% van de benodigde CO2-reductie opleveren. Het IPCC roept overheden daarom op hiermee mee aan de slag te gaan. Duurzame keuzes maken is nu nog niet altijd makkelijk of logisch. Het is aan een volgend kabinet om een brede leefstijlaanpak te ontwikkelen, die rekening houdt met doelgroepen, kennisniveaus, drijfveren en directe leefomgeving. In het Klimaatplan zullen de contouren voor deze leefstijlaanpak worden geschetst.

Evaluatie klimaatbeleid

Eerder heb ik u geïnformeerd over de lopende twee evaluaties van het Klimaatbeleid ten behoeve van de herziening van het Klimaatplan in 202413. Ten eerste wordt een synthese-onderzoek uitgevoerd naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het huidige klimaatbeleid gericht op het doel van 2030. Daarnaast voert het PBL een zogeheten lerende evaluatie uit, gericht op het transformerend vermogen van het klimaatbeleid gericht op klimaatneutraliteit in 2050, waarvan in oktober 2023 een eerste tussenrapportage is verschenen.14 Hieruit blijkt dat er door de huidige sectorale aanpak van het klimaatbeleid nog onvoldoende samenhang is tussen de sectoren, nog te vaak sprake is van een kortetermijnoriëntatie en een «wenkend perspectief» wenselijk is om burgers en betrokken partijen mee te nemen in het waarom van bepaalde maatregelen en doelen met elkaar verbinden op de korte en de langere termijn. Daarom wordt aanbevolen om meer in te zetten op coördinatie, betere afspraken te maken over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen sectoren voor integrale opgaven zoals arbeidsmarkt en scholing, infrastructurele vraagstukken en grondstoffen- en materiaalgebruik, en meer tijd en ruimte te nemen voor strategische reflectie om een langetermijnblik op het klimaatbeleid te bewaken. De aankomende maanden gaan we aan de slag met deze aanbevelingen en nemen we deze – bij het verschijnen van het definitieve rapport in het voorjaar – mee bij het ontwerpen van het Klimaatplan 2024.

Vervolgproces

Het kabinet acht het van belang om uw Kamer, maar ook burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere partijen in de samenleving, te betrekken bij de ontwikkeling van toekomstig beleid. Zoals beschreven in de Kabinetsvisie burgerbetrokkenheid bij de energietransitie15 wil het kabinet burgers actief betrekken bij het maken en uitvoeren van klimaat- en energiebeleid, ook op nationaal niveau. Dat houdt in dat mensen, individueel of georganiseerd, direct of indirect, ruim op tijd de kans krijgen mee te denken of invloed uit te oefenen, en dat er rekening wordt gehouden met hun zorgen, wensen, ervaringen en voorkeuren.

Om op de hoofdzaken in deze brief een inhoudelijke reflectie te krijgen van partijen in de samenleving zal deze contourenbrief vanaf 1 december 2023 t/m 1 januari 2024 worden geconsulteerd met mede-overheden en partijen in de samenleving (onder andere via openbare internetconsultatie, samen met de concept-update Integraal Nationaal Energie- en Klimaatplan16), dat medio 2024 gereed dient te zijn. De uitkomsten van deze consultatie worden verwerkt in het ontwerp-Klimaatplan.

We willen ook gedurende het schrijfproces van het Klimaatplan de maatschappij betrekken, in aanvulling op de internetconsultatie. Het Nationaal Klimaat Platform (NKP) zal hierin een rol spelen. Hierbij worden burgers en ondernemers actief uitgenodigd om mee te denken over de inhoud van het Klimaatplan, met name wat betreft de kansen en barrières op de route naar een klimaatneutraal Nederland.

Ook het ontwerp-Klimaatplan zal vervolgens, conform de Klimaatwet, ter inzage worden gelegd, waarbij een ieder de gelegenheid krijgt een zienswijze naar voren te brengen. Na verwerking van de ingekomen zienswijzen wordt het ontwerp voorgelegd aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Definitieve vaststelling van het Klimaatplan geschiedt, nadat beide Kamers der Staten-Generaal geraadpleegd zijn.

Op dit moment wordt er van uitgegaan dat het ontwerp-Klimaatplan wordt vastgesteld door een nieuw kabinet. Lukt dit niet vanwege het tempo van de formatie, dan kan het ontwerp-Klimaatplan later alsnog worden aangepast. De wijzigingen van het beleid worden in dat geval ook ter publieke consultatie voorgelegd.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Kamerstukken 33 009 en 32 637, nr. 131

X Noot
2

De negen planetaire grenzen zijn: 1 Afbraak van ozon in de stratosfeer, 2 Verlies van biodiversiteit, 3 Chemische vervuiling, 4 Klimaatverandering, 5 Verzuring van oceanen, 6 Zoetwaterverbruik en de wereldwijde hydrologische cyclus, 7 Verandering van landsystemen, 8 Stikstof- en fosforstromen op land en naar de oceanen, 9 Atmosferische aanwezigheid van aerosolen.

X Noot
3

Volgens recente wetenschappelijke inzichten zijn wereldwijd al voor 6 in plaats van 4 planetaire grenzen de veilige zones gepasseerd. Hier zullen wij in het Klimaatplan ter zijne tijd verder op ingaan. Zie het recent gepubliceerde artikel in het wetenschappelijke tijdschrift Science.

X Noot
4

Deze bedreiging kan direct (bv. hitte gerelateerde ziekten) dan wel indirect (bv. verspreiding van ziektevectoren) tot uiting komen.

X Noot
6

Een transitie is een overgang van een maatschappij naar een bepaalde toestand e.g. klimaatneutraliteit of circulariteit.

X Noot
7

Kamerstuk 31 793, nr. 231

X Noot
8

Kamerstuk 32 813, nr. 1180

X Noot
9

Kamerstuk 32 813, nr. 1236

X Noot
10

Kamerstuk 32 813, nr. 1307

X Noot
11

Kamerstukken 31 793 en 32 813, nr. 251.

X Noot
12

Zoals door mij toegezegd nemen wij de suggesties, die groene organisaties hebben gedaan in het rapport van het new climate budget ten aanzien van het emissiebudget, mee in de uitwerking van het nieuwe Klimaatplan (Kamerstuk 36 200 XIII, nr. 122)

X Noot
13

Kamerstuk 32 813, nr. 1229

X Noot
15

Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1231

X Noot
16

Kamerstuk 32 813, nr. 1267

Naar boven