32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 1283 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR KLIMAAT EN ENERGIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 14 juli 2023

De productie van groen gas kan een onmisbare bijdrage leveren aan een schoon, robuust en gediversifieerd Nederlands energiesysteem, en is daarmee een belangrijke bouwsteen in het energie- en klimaatbeleid van dit kabinet1. Groen gas is een gasmengsel dat geproduceerd is door de vergisting of vergassing van biogrondstoffen, en dat, na reiniging en opwerking tot de juiste kwaliteit, dezelfde samenstelling heeft als aardgas2.

Het kabinet heeft de ambitie dat er per 2030 jaarlijks minstens twee miljard kubieke meter (2 bcm) groen gas geproduceerd wordt in Nederland. Onderdeel van deze ambitie vormt de afspraak uit het Coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) dat er aan energieleveranciers een bijmengverplichting voor groen gas wordt opgelegd ter hoogte van 20% van het gasverbruik in de gebouwde omgeving in 2030 (op dit moment geschat op 1,6 bcm). De uitwerking op hoofdlijnen van deze verplichting heb ik geschetst in mijn brief van 1 juli 2022 (Kamerstuk 32 813, nr. 1063).

Door middel van deze brief informeer ik u verder over de inhoudelijke beleidskeuzes die ik gemaakt heb voor de vormgeving van de bijmengverplichting. Ten slotte schets ik de planning en het proces om te komen tot deze verplichting.

Belangrijkste beleidskeuzes die zijn onderzocht door CE Delft

In opdracht van het Rijk heeft CE Delft onderzoek gedaan naar 1) samenhang en spanning tussen de bijmengverplichting en de jaarverplichting in de mobiliteit, 2) het kunnen beperken van hoge winsten in de groen-gasproductieketen, 3) het kunnen omgaan met onzekere en tegenvallende productie van groen gas. Het onderzoek van CE Delft bevat naast een antwoord op die vragen ook een update van het onderzoek van CE Delft van juli 20223. Hieronder zal ik per onderwerp in gaan op de resultaten van het onderzoek van CE Delft en de conclusies die ik hieraan verbind4. Het onderzoek zelf is bijgevoegd.

Volume- of CO2-sturing

Eén van de vormgevingsopties waar CE Delft naar heeft gekeken is het opleggen van de verplichting in de vorm van een CO2-ketenreductiedoelstelling5. Met deze CO2-sturing wordt aan energieleveranciers een doel opgelegd in de vorm van CO2-ketenreductie6, te bereiken door de levering van groen gas, in plaats van een doel uitgedrukt in het aantal geconsumeerde kuubs groen gas. Voor de bepaling van ketenemissiereductie per eenheid groen gas wordt de Renewable Energy Directive (RED)7 rekenmethodiek als leidraad genomen.

Na weging van deze onderzoeksresultaten kies ik ervoor om in de bijmengverplichting groen gas te gaan sturen op CO2-ketenreductie. CO2-sturing resulteert namelijk in een verbetering van de haalbaarheid van de verplichting en een mogelijke reductie in winsten. Overstappen van volumesturing naar emissiesturing sluit ook aan bij het advies Biomassa in Balans van de SER8, waarin gepleit wordt voor het belonen van daadwerkelijke ketenreductie van CO2-uitstoot en is in lijn met het Duurzaamheidskader Biogrondstoffen.

Een consequentie van CO2-sturing en potentieel nadeel is dat dit minder zekerheid geeft over de hoeveelheid productie in volume groen gas die in de praktijk gerealiseerd zal worden onder de bijmengverplichting. Wanneer het nieuwe CO2-doel immers gehaald wordt door een groter dan verwachte broeikasgasemissiereductie in de keten dan betekent dit een lager volume aan groen gasproductie. Dit risico vind ik acceptabel omdat het klimaatdoel wel beter haalbaar is door deze optie.

CO2-sturing vraagt meer van zowel publiek als privaat toezicht. De Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), de voorziene uitvoerder en toezichthouder, signaleert frauderisico’s in de keuze voor CO2-ketenreductiesturing. Bij de verdere uitwerking van de regelgeving zal daarom samen met de Nea extra gefocust worden op fraudebestendigheid en het handhavingsmechanisme van de toezichthouder.

Doelstelling richting 2030

In de kamerbrief in 2022 is een starthoogte van 0,15 bcm in 2025 gecommuniceerd. Deze starthoogte blijft staan, uitgaande van invoering van de verplichting per 1 januari 2025. Als de verplichting pas een half jaar later in kan gaan wordt de starthoogte gehalveerd. Omdat ik kies voor CO2-sturing zal ik de doelstelling van een productievolume (bcm) in 2030 uiteindelijk in het wetsvoorstel omrekenen naar een CO2-doel. Ik zal komend half jaar werken aan een goede omrekening. Vooralsnog formuleer ik daarom het doel in termen van bcm.

De modellering van CE Delft heeft geresulteerd in een bandbreedte van de geschatte totale productie van groen gas in 2030, en het gedeelte dat hiervan beschikbaar is voor de bijmengverplichting. De basis van deze potentie is de beschikbaarheid aan biogrondstoffen. Voor het kunnen benutten van dit grondstofpotentieel is het van belang dat er groen gas productie-installaties kunnen worden gebouwd. Voor de bouw van deze vergisting- en vergassingsinstallaties is een aanzienlijke ontwikkeltijd nodig. Deze doorlooptijd wordt significant hoger ingeschat voor grote, industriële vergisters, onder andere vanwege de vereiste vergunningen en procedures en de beperkingen ten aanzien van locatiegeschiktheid. Tot slot is voor de productie van groen gas uit vergassing een aparte inschatting gemaakt van het potentieel op basis van opschaling van deze techniek. Dit tezamen resulteert in een totaal doelbereik van de bijmengverplichting van 1,2 bcm groen gas in 2030 als wordt gekozen voor een volumeverplichting. In de modellering op basis van CO2-sturing neemt de totale productiepotentie bij CO2-sturing toe naar 1,4 bcm als gevolg van het beter benutten van het monomestvergistingspotentieel.

Voor de volume-inschatting als uitgangspunt voor 2030 houd ik vast aan 1,6 bcm. Dit doe ik, omdat boven op de inschatting van CE Delft ten aanzien van het productiepotentieel ook mogelijkheden zijn om tot meer potentie te komen als bijvoorbeeld weglek van groen gas naar het buitenland of de ontwikkeltijden van installaties worden gereduceerd. Ook een rol voor niet-biogene grondstoffen kan, wanneer het kabinet dit wenselijk acht, bijdragen aan deze haalbaarheid. Deze ambitieuze doelstelling is in lijn met eerder gecommuniceerd beleid en daagt de markt uit om een zo groot mogelijke groei in productiecapaciteit te realiseren.

Niet-biogene grondstoffen

Het kabinet heeft eerder geconstateerd dat niet-biogene grondstoffen in potentie een bijdrage kunnen leveren aan de groen gas ambities van Nederland en de haalbaarheid en betaalbaarheid van de bijmengverplichting9. Om deze reden heeft het kabinet een studie uitgezet bij CE Delft naar de productie van methaan uit niet-biogene grondstoffen en waterstof. Uit het onderzoek blijkt dat voornamelijk gemengde afvalstromen (met een mix van biogeen- en niet biogeen afval) interessant kunnen zijn voor vergassing. Op basis van die stroom kan methaan worden geproduceerd dat voor een deel van biogene oorsprong is (groen gas) en deels van niet-biogene oorsprong (een gas op basis van niet-biogene stromen10). De verwachte vraag naar deze afvalstromen is in 2030 wel groter dan het voorziene aanbod.

Recent is ook een studie gepubliceerd door Roland Berger11, in opdracht van InvestNL, Gasunie en SCW Systems over het potentieel van groen gas en gas op basis van niet-biogene stromen in Nederland. Deze studie richt zich op biogene, niet-biogene en gemengde reststromen in Nederland (totaal 17 megaton) en kijkt daardoor naar een breder potentieel dan het CE Delft rapport dat heeft ingezoomd op 1,2 megaton plastics. Uit dit onderzoekt volgt een theoretisch potentieel voor de productie van groen gas van 1,5 miljard kuub en van niet-biogeen gas oplopend tot ruim 4 miljard kuub.

Het kabinet vindt op basis van beide studies de inzet van niet-biogene stromen voor vergassing wenselijk onder specifieke condities (bij bepaalde vervuilde reststromen die niet geschikt zijn voor recycling). Het komend half jaar zal in samenspraakt met de sector worden bezien hoe dit kan bijdragen aan de bijmengsverplichting.

Plafond in de transportmarkt

CE Delft heeft gekeken naar de impact van het beperken van groen gas in de mobiliteit voor de haalbaarheid en kosten van de bijmengverplichting groen gas. Gelet op de resultaten van CE Delft is besloten om op dit moment geen aanpassing te maken in het systeem Hernieuwbare Energie Vervoer. Ik schat in dat het lage vraagscenario van CE Delft (0,1 bcm) in de huidige markt waarschijnlijker is dan het hoge vraagscenario (0,2 bcm). Het is voor de transportmarkt namelijk aantrekkelijker om bio-LNG te importeren dan om nationaal geproduceerd bio-LNG te gebruiken. Ik verwacht dat import nog aantrekkelijker wordt naarmate de prijzen voor Nederlands groen gas als gevolg van de bijmengverplichting zullen stijgen, en de vraag naar nationaal geproduceerd groen gas vanuit de mobiliteit daarom beperkt blijft. Op dit moment is de spanning tussen de bijmengverplichting groen gas en Hernieuwbare Energie Vervoer dus beperkt en is een beperking van groen gas in de mobiliteit onnodig. Mocht toch blijken dat er in de toekomst significante vraag naar nationaal geproduceerd groen gas ontstaat vanuit de mobiliteit, door veranderende marktomstandigheden, dan zal op dat moment bezien worden hoe het systeem Hernieuwbare Energie Vervoer aangepast kan worden om de vraag vanuit de mobiliteit te doen afnemen.

Met een bijmengverplichting wordt niet ingegrepen in de vrije markt dynamiek, groen gas kan dus nog steeds verkocht worden aan alle mogelijke consumenten en bedrijven. Het betekent echter wel dat andere sectoren, zoals de industrie, zullen moeten concurreren met de waarde van groen gas binnen de bijmengverplichting. Het is hierbij belangrijk dat groen gas voldoende aantrekkelijk blijft voor bedrijven in de sectoren om te verduurzamen. Binnen het Programma Groen Gas zal geanalyseerd worden op welke manier groen gas in de toekomst optimaal ingezet kan worden. Hierbij moet zorgvuldig gekeken worden naar de vraag naar groen gas vanuit verschillende sectoren, zoals naast de gebouwde omgeving en mobiliteit ook de industrie en landbouw, en de mogelijke beschikbare alternatieven. Naast inzet van groen gas zal hierbij ook worden gekeken naar optimale inzet van biogrondstoffen voor de verduurzaming van de (chemische) industrie, zoals voor de productie van plastics en de bouw. In het Nationaal Programma Energiesysteem (NPE), het Nationaal Programma Verduurzaming Industrie (NPVI) en het Nationaal Programma Circulaire Economie (NPCE) wordt daarom aandacht besteed aan de concurrentie om duurzame (bio)grondstoffen. Hierbij wordt ook gekeken naar de effecten van de circulaire economie op de beschikbaarheid van (plastic) afval, en de inzet hiervan voor de verduurzamingsmogelijkheden van bedrijven en gebruikers in deze verschillende sectoren.

Flexibiliteit bij tegenvallende productie

Ik acht het onwenselijk, gelet op de voor- en nadelen die uit het CE Delft onderzoek naar voren komen over het aanbrengen van flexibiliteit in de bijmengverplichting doelstelling, om gedurende de looptijd van de bijmengverplichting tot 2030 aanpassingen te maken in de hoogte van de doelstelling nadat deze dit najaar wordt bepaald. Hiermee wordt voldoende zekerheid geboden aan producenten over, langjarig, voldoende verdienmodel. Daarnaast hebben energieleveranciers hiermee de nodige zekerheid om een aankoop- of productiestrategie vorm te geven en de verwachte kosten voor groen gas in rekening te brengen binnen contracten met klanten. Er wordt daarnaast enige flexibiliteit en stabiliteit geboden door het mogelijk te maken om een gedeelte van de in bezit zijnde certificaten door te schuiven naar het volgende boekjaar. Om te voorkomen dat een energieleverancier oneindig kan sparen en daarmee de markt verstoord door certificaten op te potten, wordt een maximum percentage bepaald, ik denk hierbij aan maximaal 10% van de verplichting in een bepaald boekjaar.

Buy-out

Een flexibiliteitsoptie waar ik daarnaast voor kies is het toevoegen van een buy-out mogelijkheid. Deze optie houdt in dat gasleveranciers de mogelijkheid krijgen om hun verplichting (gedeeltelijk) af te kopen. Een buy-out geeft zekerheid over de maximale impact op de energierekening van consumenten; dit komt omdat er een bovengrens is aan de kosten van groen gas voor eindgebruikers. De inkomsten uit een buy-out vloeien terug naar de overheid. Een buy-out geeft producenten meer zekerheid over de maximale inkomsten, waardoor ze bijvoorbeeld beter kunnen inschatten of een bepaalde investering in een installatie terugverdiend kan worden, en geeft gasleveranciers meer zekerheid over de maximaal door te berekenen kosten voor het ingekochte of geproduceerde groene gas. De buy-out zorgt bovendien voor een duidelijke prikkel voor gasleveranciers om groen gas te produceren of in te kopen. Het verlagen van het verplichtingniveau kan tot effect kan hebben dat koplopers bestraft worden, de partijen die zich maximaal hebben ingezet om aan de verplichting te voldoen zien zichzelf in dat geval geconfronteerd met een teveel aan verhandelbare eenheden die bovendien minder waard zijn door de verschuiving in vraag en aanbod. Een buy-out daarentegen zorgt ervoor dat het loont om maximaal (tot aan het niveau van de buy-out) in te zetten op het voldoen aan de verplichting middels het realiseren van productie van groen gas.

Naast de buy-out zal de NEa verschillende bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tot haar beschikking krijgen wanneer niet voldaan wordt aan de verplichting, bijvoorbeeld in gevallen van verkeerde rapportage of inboeking of het onterecht claimen van verhandelbare eenheden. Een van deze instrumenten is een bestuurlijke boete. Als een leverancier bij een tekort aan verhandelbare eenheden geen (of onvoldoende) gebruik maakt van de buy-out mogelijkheid, dan zal deze te maken krijgen met een boete die hoger is dan het buy-out bedrag.

CE Delft heeft berekend wat de hoogte van de buy-out voor impact heeft op de totale productiepotentie en de meerkosten van groen gas, en raadt een buy-out niveau van 550 €/ton CO2-ketenemissiereductie aan omdat dit niveau nodig is om de volledige potentie in de markt te benutten. De extra productie die gerealiseerd wordt bij 550 €/ton CO2 t.o.v. 500 €/ton CO2 is echter zeer beperkt, maar hier staan wél iets hogere kosten per kuub groen gas tegenover. Ik voorzie nu een buy-out voor van 500 €/ton vermeden CO2, deze wordt dan vastgesteld voor de beginjaren (2025 én 2026). In 2025 wordt de hoogte geëvalueerd voor een eventuele herziening vanaf 2027.

Impact op kosten

Als gevolg van de bijmengverplichting groen gas zullen de meerkosten voor kleinverbruikers naar verwachting oplopen, groen gas is immers duurder dan aardgas. In de modellering van CE Delft heeft de hoogte van de buy-out impact op de totale meerkosten omdat dit de maximale prijs van groen gas beïnvloedt. Bij een buy-out niveau van 500 €/ton CO2 modelleert CE Delft een stijging van de meerkosten voor kleinverbruikers tot 28 cent per kuub gas in 2030, of circa € 19 per maand voor een gemiddeld huishouden in 2030. Dit is exclusief het jaarlijkse compensatiebedrag van € 225 miljoen dat met het Coalitieakkoord is gereserveerd ter compensatie voor de verwachte stijging van de leveringstarieven door de bijmengverplichting groen gas. Inclusief deze compensatie komen de meerkosten uit op circa € 17 per maand per huishouden in 2030. De kosten per vermeden ton CO2 worden door CE Delft geschat op zo’n 240 €/ton vermeden CO2 (berekend bij een buy-out niveau van 550 €/ton CO2). Hoewel de kosten per vermeden ton CO2 volgens CE Delft hoger liggen dan in sommige andere sectoren is het voor de gebouwde omgeving een optie met beperkte meerkosten ten opzichte van alternatieven12. Bij de verdere uitwerking van de bijmengverplichting zal ik extra aandacht besteden aan het, waar mogelijk, reduceren van de kosten voor eindgebruikers. Hierbij kan gedacht worden aan een combinatie met een vorm van subsidiëring, het op termijn toestaan van goedkoop groen gas uit het buitenland zodra de Nederlandse productie voldoende is opgeschaald en het analyseren van mogelijkheden om overwinsten te reduceren als deze plaatsvinden.

Overige beleidskeuzes vormgeving bijmengverplichting

Hierboven heb ik een aantal beleidskeuzes toegelicht aan de hand van de studie van CE Delft. Hieronder werk ik voor een aantal andere beleidsonderwerpen uit welke keuzes ik heb gemaakt en licht deze toe.

Uitsluiten van buitenlands groen gas

Buitenlandse garanties van oorsprong (GvO)’s worden uitgesloten van de bijmengverplichting13. De bijmengverplichting wordt ingesteld om bij te dragen aan de Nederlandse sectorale doelstellingen. Daarnaast wordt er met de invoeding van groen gas in het Nederlandse gasnet bijgedragen aan de hernieuwbare energie doelstelling die volgt uit de RED14.

Type verplichting

De bijmengverplichting wordt in principe opgelegd aan alle leveranciers met een vergunning die leveren aan kleinverbruikers. De absolute verplichting is proportioneel aan het marktaandeel van leveranciers in de totale leveringen, in kuub gas, aan kleinverbruikers. Om te voldoen aan een verplichting moeten verhandelbare eenheden ingeboekt worden in een apart register van de NEa. Groen gas eenheden kunnen verhandeld worden tussen producenten en leveranciers, en leveranciers onderling. Om te waarborgen dat de verplichting doet wat het beleidsmatig beoogt, is het noodzakelijk dat in dit systeem de CO2-reductie in de keten kan worden vastgelegd en dat op een effectieve wijze toezicht wordt gehouden op het functioneren van het systeem.

In de uitwerking van het systeem wordt een aparte verhandelbare eenheid opgericht, de Groen Gas Eenheid (GGE). De basis voor het verkrijgen van een GGE blijft de bestaande Garantie van Oorsprong (GvO) van VertiCer. Als een GvO voldoet aan een aantal vooraf bepaalde voorwaarden, bijvoorbeeld dat er geen subsidie is verleend over die eenheid groen gas, dan kan het worden ingeboekt in het register onder beheer van de NEa, waarna er een GGE wordt verkregen op basis van de hoeveelheid CO2-ketenemissiereductie. In tegenstelling tot een GvO zal een GGE langer dan een jaar geldig zijn om zo sparen mogelijk te maken.

Additionaliteit

Om te voldoen aan de bijmengverplichting is het afdoende om groen gas in te boeken waarvoor geen exploitatiesubsidie is verkregen; ook productie uit bestaande installaties mag meetellen. Het moet wel gaan om inzet van GvO’s die niet al zijn ingezet t.b.v. bijvoorbeeld HBE’s (hernieuwbare brandstofeenheden), en er mag geen (exploitatie)subsidie zoals SDE++ ontvangen zijn voor de desbetreffende hoeveelheid groen gas. Het is mijn bedoeling dat projecten die op dit moment een vergoeding krijgen vanuit de SDE++ of HBE-markt over kunnen stappen naar de bijmengverplichting. Het is naar verwachting een te grote stap voor projecten om hierbij de zekerheden van de SDE++ beschikking los te laten. Om deze overstap toch te faciliteren maak ik het mogelijk voor projecten om op maandelijkse basis een keuze te maken tussen deelname aan één van de verschillende vormen van stimulering. Een combinatie van instrumenten per eenheid groen gas is daarmee uitgesloten om overstimulering te voorkomen. Ik heb dit mede besloten omdat er onvoldoende zekerheid is dat de marktwaarde van groen gas eenheden goed bepaald kan worden om op te kunnen nemen in het correctiebedrag van de SDE++ regeling. Dat zou nodig zijn om een passende stimulering vanuit de SDE++ in combinatie met de bijmengverplichting te bepalen. Deze werkwijze zal ook gelden voor groen gasprojecten die in de komende rondes nog gebruik zullen maken van de SDE++. Wanneer de bijmengverplichting voldoende zekerheid biedt aan marktpartijen om (externe) financiering te verkrijgen, zal de afgifte van nieuwe SDE++-beschikkingen gestopt worden.

Duurzaamheidscriteria

Het kabinet vindt dat alleen duurzame biogrondstoffen een bijdrage leveren aan de klimaattransitie. Op 12 mei jl. hebben de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik uw Kamer dan ook geïnformeerd over de wettelijke vastlegging van duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen15. We sluiten aan bij de criteria die reeds gelden onder de RED. Deze worden in beginsel aangevuld met nationale criteria ten aanzien van waterbeschikbaarheid, omgang met afval en emissies naar bodem en lucht16. Het kabinet verwacht het nieuwe besluit waarmee de duurzaamheidscriteria en bijbehorende systematiek worden vastgelegd in de tweede helft van 2023 in procedure te brengen. Het kabinet beziet in dit traject de exacte invulling die gegeven zal worden aan deze criteria en hoe conformiteit met deze criteria aangetoond kan worden.

Proces en planning wetsvoorstel

Het is de verwachting dat het wetsvoorstel eind juli, voor een periode van zes weken, gepubliceerd wordt op www.internetconsultatie.nl. Deze consultatie biedt de mogelijkheid aan bedrijven, burgers, medeoverheden en maatschappelijke organisaties om te reageren op dit voorstel. Een aantal punten die in het wetsvoorstel benoemd worden, zoals de precieze hoogte van de verplichting per jaar, worden uitgewerkt in lagere regelgeving en dit zal naar verwachting volgend jaar geconsulteerd worden.

De beoogde inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2025. Dit biedt de uitvoerende instantie, de NEa, en de verplichtinghouder, de energieleveranciers, voldoende tijd om zich voor te bereiden op dit wetsvoorstel. De NEa zal via haar website tijdig communiceren over de verplichting, net zoals bij het systeem Hernieuwbare Energie Vervoer.

Tot slot

Het kabinet zet met de bijmengverplichting groen gas een grote stap richting het realiseren van de opschaling van groen gasproductie. Het Programma Groen Gas is gericht op onder andere marktontwikkeling, ruimtelijke inpassing en grondstoffen17. Recentelijk heeft uw Kamer een tweetal moties aangenomen ten aanzien van groen gas.

De motie van het lid Bontenbal c.s.18 verzoekt het kabinet te komen met een concrete strategie voor de uitrol van monomestvergisting. De motie van de leden Grinwis en Erkens19 verzoekt de regering in beleid en wetgeving groen gas een prominente plek te geven en een gelijker, en daarmee beter, speelveld te creëren voor groen gas. Met bovengenoemde keuze voor CO2-sturing binnen de bijmengverplichting zorgt het kabinet voor gerichte ondersteuning van monomestvergisting. Daarnaast werkt het kabinet samen met het Platform Groen Gas, IPO en VNG aan een handreiking voor de versnelling van vergunningverlening voor kleinschalige monomestvergisters. De beleidsmaatregelen die uitgewerkt worden binnen het Programma Groen Gas geven de opschaling van groen gas een gerichte impuls. Naast bovenstaande maatregelen gaat het hierbij ook om acties op het gebied van ruimtelijke inpassing en netbeheer. Het kabinet zal uw Kamer aan het einde van dit jaar nader informeren over de stand van zaken van dit Programma.

De Minister voor Klimaat en Energie, R.A.A. Jetten


X Noot
1

Kamerstuk 32 813, nr. 1230.

X Noot
2

Hiermee wordt voldaan aan de toezegging aan het lid Van Raan tijdens het Commissiedebat Klimaat & Energie (Kamerstuk 32 813, nr. 1168), d.d. 8 december 2022, om terug te komen op de definitie van groen gas (Handelingen II 2022/23, nr. 37, item 37).

X Noot
3

CE Delft (2022) – Bijmengverplichting groen gas. Ontwerpopties en effectenanalyse.

X Noot
4

Hiermee wordt voldaan aan de toezegging tijdens het Commissiedebat Klimaat & Energie, d.d. 9 maart 2023, om de Tweede Kamer voor de zomer te informeren over de bijmengverplichting groen gas (Kamerstukken 31 239 en 30 196, nr. 372).

X Noot
5

Dit betreft specifiek een broeikasgasemissiereductie sturing, gemeten in CO2-equivalenten, waar in deze brief wordt gesproken over CO2-sturing wordt dus eigenlijk CO2-equivalenten-sturing bedoeld.

X Noot
6

Dit doel wordt ingevuld met groen gas dat naar gelang onder andere de productiemethode en grondstoffen een specifieke CO2-ketenemissie in gram CO2 per kubieke meter groen gas heeft. De totale ketenreductie is het verschil tussen de berekende broeikasgasketenemissie van groen gas ten opzichte van de ketenemissies van een fossiele referentie. Het gaat dus om de totale reductie in de keten. Deze kent meerdere schakels, van het beschikbaar komen van grondstoffen aan het begin van de keten tot levering aan een eindgebruiker aan het eind van de keten. In deze variant zouden onder meer een reductie in transportemissies en vermeden methaanemissies uit mestopslagen bijdragen aan het doelbereik.

X Noot
7

Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PbEU 2018, L 328).

X Noot
8

Sociaal Economische Raad (2020) – Biomassa in Balans, Een duurzaamheidskader voor hoogwaardige inzet van biogrondstoffen.

X Noot
9

Kamerstuk 32 813, nr. 1146.

X Noot
10

Het kabinet beraadt zich op een definitieve benaming voor dit type gas.

X Noot
12

Planbureau voor de Leefomgeving (2017) – Nationale kosten energietransitie in 2030

X Noot
13

Onder andere in Hof van Justitie, 1 juli 2014, Alands Vindkraft C-573/12, ECLI:EU:C:2014:2037

X Noot
14

Op dit moment is het hernieuwbare energiedoel 32% in 2030, maar met de vaststelling van de RED III zal dit percentage opgehoogd worden.

X Noot
15

Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 1233

X Noot
16

Kamerstukken 32 813 en 31 239, nr. 721.

X Noot
17

Kamerstuk 32 813, nr. 1146.

X Noot
18

Kamerstuk 36 200-XIII, nr. 56.

X Noot
19

Kamerstuk 32 813, nr. 1188.

Naar boven