32 769 Herziening van de regels over toegelaten instellingen en instelling van een Financiële Autoriteit woningcorporaties (Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting)

Nr. 102 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2012

Na afronding van de tweede termijn van de behandeling van de herziening van de regels over toegelaten instellingen in de Woningwet (Handelingen II 2011/12, nr. 100, behandeling Herzieningswet toegelaten instellingen volkshuisvesting) zijn door de leden Karabulut en Monasch nog nieuwe amendementen ingediend. Ik hecht er aan uw Kamer – voor de stemming over het wetsvoorstel – mijn oordeel over deze amendementen te geven, omdat aanvaarding aanzienlijke consequenties voor het wetsvoorstel kan hebben. Deze zal ik hieronder schetsen.

Amendement nr. 94 van mevr. Karabulut

Strekking:

Voor de gehele op te stellen algemene maatregel van bestuur moet een «zware» voorhangprocedure gelden.

Reactie:

Voor mijn reactie verwijs ik naar mijn brief van heden die ik u naar aanleiding van mijn toezegging daartoe tijdens de plenaire behandeling heb doen toekomen (Kamerstuk 32 769, nr. 101). In deze brief heb ik geschetst waarom een «zware» voorhangprocedure niet wenselijk is voor de regels die in de algemene maatregel van bestuur worden opgesteld op grond van artikel 55a. Met het amendement zoals thans wordt voorgesteld zou de «zware» voorhangprocedure zelfs voor de gehele algemene maatregel van bestuur gelden. Zoals in genoemde brief is aangegeven komt een dergelijke «zware» voorhangprocedure slechts sporadisch voor en is dan beperkt tot enkele bepalingen waar een delegatiemogelijkheid is opgenomen (bijvoorbeeld artikel 21.6, vijfde lid, van de Wet milieubeheer (Wm)). Vanwege de overwegingen die in genoemde brief zijn genoemd ontraad ik dan ook aanvaarding van dit amendement.

Amendement nr. 96 van dhr. Monasch

Strekking:

Alle voorgestelde wetsartikelen die voortkomen uit de EC beschikking over Diensten van Algemeen Economisch Belang worden uit het wetsvoorstel gehaald.

Reactie:

Voordat ik inhoudelijk reageer merk ik op dat het mij onaangenaam verrast dat dhr. Monasch na afronding van de tweede termijn met een amendement komt met een zo vergaande strekking. De verplichte implementatie van het EC besluit uit 2009 vormt immers een van de pijlers van het wetsvoorstel. Dit amendement is zeer onwenselijk en ook niet nodig zoals ik hieronder uiteen zal zetten.

Wanneer alle artikelen die samenhangen met het EC besluit zouden vervallen, hetgeen het amendement beoogt, geeft Nederland geen invulling meer aan het EC besluit. Dan vervalt ook automatisch de Tijdelijke regeling diensten van algemeen economisch belang toegelaten instellingen volkshuisvesting. Implementatie had volgens het EC besluit al plaats moeten vinden (per 1 januari 2010 voor de tijdelijke regeling, per 1 januari 2011 voor de wet). Dat zou de huidige verkenning zeer bemoeilijken, c.q. maakt die welhaast onmogelijk. Daarbij komt dat een volledig nieuwe onderhandeling met de EC, zonder implementatie van het EC besluit uit 2009, voor Nederland aanzienlijk slechter kan uitpakken dan dat besluit.

Bij een eventuele melding is het een eerste vereiste dat invulling is gegeven aan het EC besluit uit 2009, dat na onderhandeling met het toenmalige kabinet, is genomen. De kans is bovendien groot dat de EC over zal gaan tot een formeel onderzoek naar misbruik van staatssteun, omdat de benodigde maatregelen niet genomen worden. Daarmee komt het stelsel van financiering van woningcorporaties verder onder druk te staan.

Het wetsvoorstel biedt in zijn huidige vorm voldoende ruimte om rekening te houden met de door mij toegezegde verkenning met de EC. Zo wordt de inkomensgrens niet in de wet opgenomen maar in een algemene maatregel van bestuur vastgelegd. Deze algemene maatregel van bestuur wordt nog aan uw Kamer voorgelegd in het kader van de voorhangprocedure. Uw Kamer heeft dan ook de gelegenheid de uitkomst van de verkenning met de EC daarbij te betrekken.

Ten slotte wijs ik nog op de mogelijkheden die het wetsvoorstel aan toegelaten instellingen biedt om te voorzien in de huisvesting van middeninkomens door de mogelijkheid om maximaal 10% van de sociale huurwoningen over te hevelen naar de niet daeb-tak om deze vervolgens zonder staatssteun te verhuren.

Om bovengenoemde redenen ontraad ik het amendement met klem.

Amendement nr. 97 van dhr. Monasch

Strekking:

In de Raad van Toezicht van elke toegelaten instelling zit minstens één commissaris die is aangewezen door de gemeenteraad van de kerngemeente van het verzorgingsgebied van de toegelaten instelling, zijnde een persoon die geen bestuurder of volksvertegenwoordiger is in een gemeente binnen het verzorgingsgebied.

Reactie:

Zoals ik in de tweede termijn van de plenaire behandeling heb aangegeven, ontstaat daarmee een dubbele pettenprobleem. De gemeente is enerzijds gesprekspartner van de toegelaten instelling als het gaat om het maken van prestatieafspraken, en zou bij aanneming van het amendement de mogelijkheid hebben een lid van de raad van toezicht voor te dragen. Deze dubbelrol van gemeenten heeft vanaf 1993 al eens bestaan, en is wegens slechte ervaringen daarmee in 1998 vervallen. Deze situatie is ook nu onwenselijk.

Om die reden ontraad ik aanvaarding van dit amendement.

Amendement nr. 98 van dhr. Monasch

Strekking:

Toegelaten instellingen organiseren elk kalenderjaar een jaarvergadering voor alle huurders waarin verantwoording wordt afgelegd over het gevoerde beleid van het afgelopen kalenderjaar.

Reactie:

Zoals ik ook al in de plenaire behandeling heb aangegeven vind ik het van belang dat de toegelaten instelling verantwoording aflegt over haar functioneren. Dat gebeurt via het jaarverslag en het volkshuisvestingsverslag. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld waaraan het volkshuisvestingsverslag moet voldoen. Een verplichting tot een jaarlijkse vergadering met de huurders acht ik niet wenselijk. In de Wet op het overleg huurders verhuurder zijn al regels gesteld aan het overleg tussen de verhuurder en huurdersorganisaties. Het staat de toegelaten instelling vrij de wijze waarop de communicatie met huurders plaats vindt zelf in te vullen. In de praktijk gebeurt dat ook. Om die reden ontraad ik aanvaarding van het amendement.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J. W. E. Spies

Naar boven