Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 32317 nr. 662 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 32317 nr. 662 |
Vastgesteld 3 december 2020
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) op 2 december 2020 (Kamerstuk 32 317, nr. 661), over het verslag van de informele JBZ-raad van 8–9 oktober 2020 (Kamerstuk 32 317, nr. 639), over het verslag van de informele JBZ-Raad van 13 november 2020 (Kamerstuk 32 317, nr. 660), over het fiche: Mededeling Veiligheidsuniestrategie (Kamerstuk 22 112, nr. 2925), over het fiche: Mededeling EU-strategie bestrijding seksueel kindermisbruik (Kamerstuk 22 112, nr. 2926), over het fiche: Mededeling EU-actieplan inzake vuurwapenhandel (Kamerstuk 22 112, nr. 2927), over het fiche: Mededeling EU Agenda en Actieplan Drugs 2021 – 2025 (Kamerstuk 22 112, nr. 2928), over de antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad van 8–9 oktober 2020 (Kamerstuk 32 317, nr. 637), over de achtste editie van het door de Europese Commissie jaarlijks gepubliceerde Europees Justitie Scorebord (EJS) (Kamerstuk 22 112, nr. 2938), over de reactie op het verslag van de Europese Commissie over de uitvoering van het kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel (Kamerstuk 35 535, nr. 6) en over de reactie op verzoek commissie over het bericht «Poolse justitie werkt niet meer mee met Nederland» (Kamerstuk 29 279, nr. 624).
De vragen en opmerkingen zijn op 30 november 2020 aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming voorgelegd. Bij brief van 1 december 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffier van de commissie, Burger
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende agendastukken van de JBZ-raad van 2 december 2020 en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen.
Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) op 2 december 2020
Raadsresolutie encryptie
De leden van de VVD-fractie hechten veel waarde aan het versterken van de online opsporing in het kader van de aanpak van ondermijning en terrorisme en achten het daarom van belang dat wordt gekeken hoe grote techbedrijven meer kunnen bijdragen aan het versterken van deze aanpak en hoe zij specifiek bijvoorbeeld meer relevante informatie kunnen delen. Tegelijkertijd zijn deze leden zich ervan bewust dat het sleutelen aan end-to-end encryptie niet zonder gevaren is, sterker nog: het brengt serieuze veiligheidsrisico’s met zich mee.
Om deze reden zijn voornoemde leden terughoudend met het beperken van het gebruik van end-to-end encryptie en is al tijdens de begrotingsbehandeling aan u gevraagd of u eerdergenoemde redenen mee wilt nemen in uw gesprekken met niet alleen Europese collega’s, maar ook met techbedrijven en veiligheidsdiensten. U heeft toegezegd de Kamer hier op de korte termijn over te informeren en tot dan geen onomkeerbare stappen te nemen. Kunt u, in afwachting van uw brief, toelichten hoe uw voornemen meer toegang te krijgen tot versleutelde data zich verhoudt tot het kabinetsstandpunt inzake encryptie van 2016 waarin de wenselijkheid werd uitgesproken geen wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van het gebruik van encryptie? Hoe beoordeelt u het wetgevend kader van de voorliggende resolutie in verhouding tot het kabinetsstandpunt inzake encryptie van 2016?
De conclusie van het kabinetsstandpunt luidt: «het kabinet [is] van mening dat het op dit moment niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland.» Daarnaast wordt in het kabinetsstandpunt geconstateerd dat «het kabinet tot taak heeft de veiligheid van Nederland te waarborgen en strafbare feiten op te sporen. Het kabinet onderstreept hierbij de noodzaak tot rechtmatige toegang tot gegevens en communicatie». In het kader van de opsporing en nationale veiligheid noopt de ontwikkeling rond encryptie tot het zoeken naar nieuwe oplossingen. Vanwege het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de belangen die zijn gemoeid met de nationale veiligheid is overleg nodig met aanbieders over effectieve gegevensverstrekking bij gebruik van hun diensten door kwaadwillenden.
Via de inventarisatie naar rechtmatige toegang tot versleutelde informatie bewijs, waartoe de raadsverklaring oproept, wordt invulling gegeven aan de constatering in het kabinetsstandpunt die ziet op het zoeken naar nieuwe oplossingen voor effectieve gegevensverstrekking. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld wordt bij inventarisaties gestreefd om binnen het kabinetsstandpunt te blijven1.
Wat is de huidige stand van zaken van de voorliggende Raadsresolutie inzake encryptie?
De Raadsresolutie Encryptie, die parallel aan deze informele Raad worden aangenomen via schriftelijke procedure, ligt als informatiepunt (zogeheten I-punt) in de JBZ-Raad op 14 december a.s.. Deze Raadsresolutie Encryptie vormt het startpunt om tezamen met technologie bedrijven, academici en andere relevante actoren een inventarisatie uit te voeren naar technische mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs.
Hoe zouden volgens u maatregelen ten aanzien van encryptie moeten worden genomen waarbij opsporingsdiensten meer toegang krijgen tot versleutelde data en waarbij tegelijkertijd deze toegang niet kan worden verkregen door kwaadwillenden zoals hackers en terroristen? Acht u dit haalbaar? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich in concrete wetgeving?
Er wordt op dit moment nog niet gesproken over concrete technische oplossingen. De Raadsresolutie stelt dat de opsporing zijn wettelijke taak moet kunnen uitvoeren, zowel online als offline. Er wordt geconstateerd dat encryptie de uitvoering van deze wettelijke taak belemmert waarop een inventarisatie wordt gestart naar mogelijkheden voor toegang tot versleuteld bewijs. Mogelijke technische oplossingen worden vervolgens in een later stadium overwogen. Wanneer technische of operationele oplossingen zich voordoen, zullen deze hun grondslag moeten hebben in een regelgevend kader, waarbij moet worden voldaan aan de principes van legaliteit, proportionaliteit en doeltreffendheid. In de Raadsresolutie staat tevens aangegeven dat een regelgevend kader in nauwe consulatie met dienstverleners, andere relevante actoren en alle relevante bevoegde autoriteiten vorm moet krijgen en geen sprake zou moeten zijn van een enkele voorgeschreven technische oplossing.
Justitiële aspecten van terrorismebestrijding
De leden van de VVD-fractie stellen het op prijs als het kabinet nogmaals benadrukt dat Nederland meeleeft met Frankrijk en Oostenrijk na de aanslagen en dat Nederland met hen zij aan zij staat in de aanpak van moslimextremisme en terreur. Deze leden vinden het daarbij van groot belang om niet alleen goed samen te werken, bijvoorbeeld door de buitengrensprocedure aan te scherpen zodat radicale inreizigers direct kunnen worden vastgezet, maar ook dat we van elkaar leren in de verdere aanscherping van de aanpak van terrorisme. In dat licht zijn deze leden benieuwd of in Oostenrijk en Frankrijk, na de brieven van het kabinet op 11 november 2020 (Kamerstuk 29 754, nr. 563), nog nieuwe maatregelen zijn genomen om extremisme en terrorisme effectief te kunnen aanpakken. Voornoemde leden kijken graag of het mogelijk is om effectieve maatregelen die deze lidstaten nemen ook hier over te nemen, voor zover Nederland dergelijke maatregelen niet reeds geïmplementeerd heeft. Graag ontvangen zij een reactie.
Naar aanleiding van de recente tragische gebeurtenissen in onder andere Frankrijk en Oostenrijk heeft Nederland bij diverse gelegenheden medeleven en steun betuigd met deze landen. In dit kader is tevens door Minister Blok en Minister Grapperhaus op 16 november jl. aan vicevoorzitter van de Commissie Schinas en Hoge Vertegenwoordiger van de EU Borrell een brief verzonden. Daarin wordt betoogd dat financiële stromen van buiten de EU kunnen bijdragen aan problematisch antidemocratisch gedrag. Om deze problematiek aan te pakken is een gezamenlijke Europese aanpak nodig. Ook andere lidstaten en vooraanstaande EU-functionarissen delen dit Nederlandse standpunt.
Het kabinet is de komende tijd in gesprek met diverse partijen om te bezien hoe een uitwisseling van standpunten, lessen en mogelijkheden kan worden geïnitieerd met lidstaten en EU-instellingen over deze grensoverschrijdende uitdaging.
De leden van de VVD-fractie onderschrijven de inspanning van het Duitse voorzitterschap voor de aanpak van online haatzaaien en vinden dat alle betrokkenen waaronder Nederland hier meer inspanning op kunnen en moeten leveren. Zij zijn in dat licht benieuwd naar de ontwikkeling van de Autoriteit kinderpornografische en terroristische content in Nederland. Deze leden zijn benieuwd of andere lidstaten soortgelijke autoriteiten kennen en welke content allemaal door deze soortgelijke autoriteiten bestreden wordt.
Zoals op november jl. in de brief2 aan uw Kamer aangegeven, zal de Nederlandse autoriteit zich op de verwijdering van kinderpornografische en terroristische content richten. Voor zover bekend zijn er (nu nog) geen vergelijkbare autoriteiten in andere lidstaten. Een bestuursrechtelijk systeem zoals in Nederland is niet één op één te vertalen naar andere lidstaten. Wel zijn er bewegingen te zien waarbij de overheden zich actiever gaan verhouden tot internetbedrijven en tot online content. Het actieplan van de Commissie ter bestrijding van (online) seksueel kindermisbruik is daar een voorbeeld van, evenals het Duitse NetzDG.
Voorts zijn de aan het woord zijnde leden benieuwd op welke manier het kabinet op de top van 2 december 2020 uitvoering gaat geven aan de motie van het lid Yesilgöz-Zegerius (Kamerstuk 29 754, nr. 579) om haatpredikers uit de Schengenzone te weren.
Het kabinet heeft kennis genomen van de motie van het lid Yesilgöz-Zegerius ten aanzien van het weren van extremistische sprekers uit de Schengenzone. Gezien de complexiteit van deze problematiek wordt de motie momenteel nader bestudeerd. Bij het verslag van de JBZ-Raad van 14 december a.s. zal hier nader op worden terugkomen.
In het kader van het effectief vervolgen en berechten van Foreign Terrorist Fighters voor terroristische misdrijven vragen voornoemde leden hoe het staat met de beoogde Europese samenwerking richting ondersteuning van de Koerden en hoe in Europa wordt samengewerkt om te voorkomen dat Syriëgangers die willen terugkeren de Europese grenzen passeren.
In juni 2019 is de wet op het gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven (PNR) aangenomen. Door deze wet is een effectievere informatie-uitwisseling tussen de EU-lidstaten mogelijk. In Nederland is sinds juni 2019 de passagiersinformatie eenheid Pi-NL operationeel voor het ontvangen en analyseren van passagiersgegevens van vluchten naar en vanuit Nederland. Deze Passenger Name Records, oftewel PNR-gegevens kunnen onder voorwaarden worden gebruikt voor het voorkomen, opsporen en vervolgen van ernstige delicten en terroristische misdrijven.
Daarnaast zijn de EU-lidstaten al enige tijd actief bezig met het verbeteren van de manier waarop foreign terrorist fighters worden geregistreerd in het Schengen informatiesysteem (SIS). Het OM heeft alle onderkende uitreizigers internationaal gesignaleerd en een Europees Aanhoudingsbevel tegen hen uitgevaardigd.
In internationaal verband – en dus ook tussen Schengenlanden – wisselt de politie informatie uit. De samenwerking tussen inlichtingendiensten is deels verankerd in de Counter Terrorism Group (CTG). Dit is een samenwerkingsverband van de veiligheidsdiensten uit de EU-landen plus Noorwegen en Zwitserland. Deze samenwerking versterkt de Nederlandse inlichtingenpositie en die van de aangesloten partners. Concreet leidt deze samenwerking tot het eerder onderkennen, identificeren en aanhouden van potentiële jihadistische aanslagplegers in Europa.
Wat is de laatste stand van zaken? Welke afspraken zijn hier gemaakt om lokale berechting te bevorderen?
Het kabinet hecht er groot belang aan dat uitreizigers die verdacht worden van terroristische misdrijven worden berecht. Zolang de personen in kwestie niet in Nederland zijn, blijft het kabinet zich dan ook inspannen voor vervolging en berechting van ISIS-strijders in de regio. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is Nederland samen met Europese partners een dialoog met de Iraakse autoriteiten gestart over de mogelijkheden voor berechting van FTF’s die op dit moment in detentie zitten in Noordoost-Syrië. Dit heeft gezien de politieke ontwikkelingen in Irak van de afgelopen maanden en de wereldwijde verspreiding van het Covid-19 virus ernstige vertraging opgelopen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in oktober jl. met zijn Iraakse collega afgesproken de dialoog over de mogelijkheden van berechting in Irak zo spoedig mogelijk weer op te zullen starten. Nederland houdt hierbij vast aan het uitgangspunt dat eventuele berechting in Irak moet voldoen aan internationale standaarden.
Zoals ook gesteld in de schriftelijke beantwoording van de vragen uit de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Zaken, is de berechting van ISIS-strijders door Syrische Koerden politiek en juridisch uiterst complex. De Kamer is daarover op 16 december 20193 en op 31 maart 20204 per brief geïnformeerd. Deze berechtingsoptie heeft het kabinet eerder besproken met de Europese partners. Conclusie van de bespreking was dat effectieve en legitieme berechting door de Syrische Koerden op dit moment wordt verhinderd door de omschreven politieke en juridische haken en ogen. Nederland blijft zich echter inzetten voor de vervolging van ISIS-strijders.
Digitale samenwerking
De leden van de VVD-fractie vragen wat u gaat inbrengen bij het vervolgtraject van het project Digital Criminal Justice. Hoe beoordeelt u het rapport ten aanzien van de studie Digital Criminal Justice gelet op uw eigen inbreng en op de huidige behoeften en uitdagingen die spelen in de Nederlandse digitale strafrechtelijke samenwerking met andere lidstaten?
De studie «Digital Criminal Justice» inventariseert de behoeften en uitdagingen bij de digitale strafrechtelijke samenwerking tussen lidstaten en EU-organisaties. Op basis daarvan stelt het rapport over de studie enkele oplossingen voor. Voor zover deze oplossingen tot doel hebben bestaande digitale informatiestromen te verbeteren, versnellen, vergemakkelijken of veiliger te maken, staat het kabinet hier positief tegenover. Ook het digitaliseren van informatiestromen die nu nog analoog verlopen, is positief. Bij de uitrol hiervan moet wel rekening worden gehouden met de technische aanpassingen die nodig zijn bij de deelnemende partijen, het draagvlak daarvoor en de kosten die daarmee gemoeid zijn. Verder is voor het kabinet van belang dat er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van e-CODEX. Dit platform is in de afgelopen jaren met veel inzet vanuit Nederland ontwikkeld en sluit goed aan bij onze binnenlandse digitale architectuur in het justitiële domein. Nog dit kalenderjaar zal de Commissie een mededeling presenteren als volgende stap in het project «Digital Criminal Justice». Het kabinet verwacht dat elementen uit het onderzoeksrapport in deze mededeling vervolg zullen krijgen. Uw Kamer zal langs de gebruikelijke BNC-procedure nader over de Nederlandse standpuntbepaling worden geïnformeerd.
Voornoemde leden hebben nog een vraag over de onderhandelingen over een tweede aanvullend protocol bij het Verdrag van Boedapest inzake cybercriminaliteit. Zij hebben kunnen lezen dat op het punt van directe toegang tot gegevens, zoals via online undercover onderzoek en via uitgebreide (voortgezette) netwerkzoeking geen overeenstemming is bereikt. Kunt u toelichten op welk inhoudelijke punt inzake netwerkzoekingen specifiek geen overeenstemming is bereikt? Kunt u toelichten in hoeverre dit punt werd gesteund onder de verdragspartijen? Wat is hier het Nederlands standpunt? Tot wanneer duren de onderhandelingen?
Momenteel zijn door de voorzitter van de onderhandelingen verdere besprekingen uitgesteld en buiten de reikwijdte van het tweede protocol geplaatst. Een van de grote verdragspartijen geeft namelijk aan dat er op dit moment nog onvoldoende politieke draagvlak bestaat binnen hun land op dit onderwerp. De voorzitter geeft aan dat de onderhandelingen niet te lang moeten gaan duren en voorkomen moet worden dat partijen het gehele protocol niet meer willen ondertekenen. De voorzitter stelt om die reden voor de besprekingen over directe toegang tot gegevens op een later tijdstip voort te zetten met de bedoeling een onderhandelingsresultaat neer te leggen in een nieuw instrument, zoals een supplement op het tweede protocol.
De Commissie en de EU-lidstaten betreuren deze beslissing, maar aanvaarden het voorstel omdat daarmee in 2021 een protocol aan het comité van Ministers van de Raad van Europa kan worden voorgelegd over de versterking van rechtshulpmogelijkheden en over het verzoeken van gegevens bij internetdienstenaanbieders. Deze partijen, waaronder Nederland, benadrukken dat de onderhandelingen over directe toegang tot gegevens moeten worden hervat na afronding van de onderhandelingen over de onderwerpen waarvoor binnen afzienbare termijn – naar verwachting mei 2021 – een eindversie gereed is. Momenteel bestaan nog geen internationale regels over directe gegevenstoegang zonder hulp van dienstenaanbieders, waardoor de totstandkoming van internationaal gecodificeerde afspraken een meerwaarde heeft. Daartegenover staat dat een praktijk (op basis van nationaal recht) is ontstaan waarbij toegang wordt genomen tot gegevens, ook als niet bekend is bij of via welke dienstenaanbieder deze gegevens worden verwerkt en bewaard. De praktijkverschillen ondermijnen de rechtszekerheid en staan rechtshandhavingsmogelijkheden in het digitaal domein in de weg.
Raadsconclusies inzake het Europees Arrestatiebevel
Kunt u voor de leden van de VVD-fractie aangeven wanneer het antwoord van het Hof van Justitie op de prejudiciële vragen van de Internationale rechtshulpkamer van de rechtbank Amsterdam aan het Hof van Justitie inzake de door Polen uitgevaardigde Europese Arrestatiebevelen (EAB’s) verwacht wordt?
Het is nog niet bekend wanneer het Hof van Justitie uitspraak zal doen. Aangezien het Hof van Justitie heeft ingestemd met het volgen van een prejudiciële spoedprocedure, ligt het voor de hand dat dit niet lang meer zal duren.
Wat betreft het recht op een eerlijk proces concentreren de Raadsconclusies zich op enkele praktijkproblemen. Wat houden die problemen in?
Het Voorzitterschap adresseert in deze Raadsconclusies inderdaad een aantal praktijkproblemen. De Raadsconclusies zijn vooral gericht op de rechters, de officieren van justitie en de advocaten die in concrete zaken concrete beslissingen moeten nemen of voorbereiden. De aandacht gaat in het bijzonder uit naar onderstaande onderwerpen.
Het voorkomen van onmenselijke behandeling door aandacht te geven aan de detentie-omstandigheden. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie moet er ook bij de executie van EAB’s op deze omstandigheden worden gelet door de uitvoerende justitiële autoriteit. Indien daar vragen over zijn, moet deze zich tot de uitvaardigende autoriteit in de betrokken lidstaat wenden om te vragen naar de condities in de inrichting waarheen de betrokkene wordt overgebracht na uitvoering van het EAB. Om dit werk te vergemakkelijken, is het Fundamental Rights Agency (FRA) van de EU begonnen met een database waarin per lidstaat staat vermeld staat welke condities in welke inrichting heersen. Hiermee kan de uitvoerende justitiële autoriteit die zo nodig toetsen aan de «European Prison Rules» van de Raad van Europa, waarin de minimumdetentiecondities zijn beschreven. Voldoet de inrichting daar niet aan, dan kan de uitvoerende justitiële autoriteit op grond van het kaderbesluit aanvullende garanties vragen aan de uitvaardigende lidstaat alvorens in te stemmen met de overlevering. Met het aannemen de Raadsconclusies wordt ingestemd met het initiatief van het FRA. Dat initiatief acht de Minister van Justitie en Veiligheid zeer zinvol. Het probleem met detentie-omstandigheden als algemeen vraagstuk treedt echter buiten het kader van de Raadsconclusies.
Daarnaast wordt de praktische kant van het recht op een eerlijk proces behandeld. Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat de uitvoerende rechterlijke autoriteiten moeten onderzoeken of er in het concrete geval een reëel gevaar bestaat op schending van het recht op een eerlijk proces, indien zij vaststellen dat de rechterlijke instanties in de uitvaardigende lidstaat niet onafhankelijk zijn wegens structurele of fundamentele gebreken in die lidstaat. Deze vaststelling moet zijn gebaseerd op objectieve, betrouwbare en controleerbare gegevens. In dat kader is een met redenen omkleed voorstel van de Commissie in het kader van artikel 7 VEU bijzonder relevant. In de Raadsconclusies wordt de Commissie daarom uitgenodigd om in het Handboek EAB dat van tijd tot tijd wordt herzien, deze adviezen op te nemen. De Minister van Justitie en Veiligheid kan zich in dit voorstel goed vinden.
Als laatste onderwerp worden garanties behandeld, die uitvoerende justitiële autoriteiten kunnen vragen aan de uitvaardigende lidstaten voor de betrokkene, zowel bij de detentieomstandigheden als bij mogelijke gevaren voor het niet volledig in acht nemen van andere grondrechten. In de Raadsconclusies wordt door de JBZ-Raad uitgesproken dat die garanties in het licht van de plicht tot loyale samenwerking en het belang van het onderlinge vertrouwen als basis voor de strafrechtelijke samenwerking niet vrijblijvend zijn. De Minister van Justitie en Veiligheid kan zich daarin vinden.
Rechtsstatelijke ontwikkelingen op het gebied van Justitie
De leden van de VVD-fractie lezen de volgende passage: «Om de rechtsstatelijke uitdagingen het hoofd te bieden dient er sprake te zijn van voortdurend onderhoud en waakzaamheid.» Hoe wordt hier zorg voor gedragen?
Hiervoor wordt op verschillende manieren zorg gedragen. De Commissie publiceert jaarlijks een rapport in het kader van de EU-toetsingscyclus van de rechtsstaat waar zowel in de RAZ als in de JBZ-Raad vervolg aan wordt gegeven. Lidstaten spreken elkaar aan in de periodieke wederzijdse evaluaties en op politiek niveau in de daarvoor in aanmerking komende Raden, waaronder de JBZ-Raad. De Commissie handhaaft het Unierecht, zo nodig ook met inbreukprocedures. Tenslotte geeft het Hof van Justitie de nodige uitleg aan het recht en kan het Handvest van de Grondrechten handhaven.
Fiche: Mededeling Veiligheidsuniestrategie
De leden van de VVD-fractie zijn positief over de terughoudende reactie van het kabinet met betrekking tot de aanpassing van de code voor politiële samenwerking. Deze leden zijn positief over samenwerking met andere lidstaten en Europol. Wel zijn zij benieuwd naar het standpunt van het kabinet ten aanzien van het initiatief tot het doen van onderzoek door Interpol en de samenwerking met de lidstaat daarbij. Wat deze leden betreft is het goed denkbaar dat Europol op basis van signalen die hen bekend zijn initiatief wil nemen tot het doen van nader onderzoek, maar kan dit evenwel nooit zonder toestemming van en samenwerking met de betreffende lidstaat.
In de resolutie van de Raad van 9 november jl. over de toekomst van Europol hebben de JBZ-Ministers vastgesteld dat het ontplooien van executieve bevoegdheden, zoals het opstarten en uitvoeren van opsporingsonderzoeken, de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten blijft. Gelet op haar huidige mandaat (artikel 6 van de Europol-verordening) kan Europol, een verzoek aan een lidstaat doen tot het instellen, uitvoeren of coördineren van een strafrechtelijk onderzoek maar blijft het de bevoegdheid en beslissing van een lidstaat om daartoe over te gaan. De lidstaat informeert Europol over de beslissing en over de redenen daarvoor mits dit niet de veiligheidsbelangen van de lidstaat, een lopend onderzoek of de veiligheid van personen in gevaar brengt.
Interpol beschikt ook niet over executieve bevoegdheden zoals het opstarten en uitvoeren van opsporingsonderzoeken. Deze onderzoeken worden door nationale autoriteiten ondernomen met waar door hen gewenst ondersteuning van Interpol.
Fiche: Mededeling EU-strategie bestrijding seksueel kindermisbruik
Kunt u voor de leden van de VVD-fractie aangeven welke opvolging nu wordt gegeven nadat de namen van aangeschreven hostingbedrijven, die niet tijdig kindermisbruikmateriaal van hun servers hebben verwijderd, zijn bekendgemaakt? Is al meer duidelijk over een eventuele internationale oplossing?
Ten eerste is het streven van de Minister van Justitie en Veiligheid dat de monitor van de Technische Universiteit Delft (TU Delft) een structureel karakter krijgt en de rapportage periodiek wordt gepubliceerd. Zo blijft zicht op deze bedrijven én hun prestaties. Voor nu blijft de Minister van Justitie en Veiligheid daarvoor samenwerken met de TU Delft en in de toekomst past het bij de taken van een beoogd toezichthouder om een monitorinstrument structureel in te zetten om periodiek inzicht te geven in het hostinglandschap. Ten tweede heeft de Minister van Justitie en Veiligheid een wet in voorbereiding genomen, waardoor met een bestuursrechtelijk handhavingsinstrumentarium kan worden opgetreden tegen hostingbedrijven die online kinderpornografisch materiaal niet, of niet tijdig, verwijderen. Het gaat concreet om een last onder dwangsom, die kan worden opgelegd als een melding niet accuraat wordt opgevolgd. Ook kan een bestuurlijke boete worden opgelegd. Zie hierover de brief van 20 november jl. aan uw Kamer5.
De Commissie heeft 24 juli jl. hun actieplan ter bestrijding van (online) seksueel kindermisbruik gepresenteerd. Het doel van de strategie is om de strijd tegen seksueel misbruik van kinderen zowel online als offline in de EU doeltreffender te maken. Het kabinet steunt de recente voorstellen van de Commissie om online seksueel kindermisbruik aan te pakken.6
Fiche: Mededeling EU Agenda en Actieplan Drugs 2021 – 2025
Voorts zijn de leden van de VVD-fractie positief over de kritische reactie van het kabinet ten aanzien van de eenzijdige blik van de Europese Commissie (EC) op repressie in de bestrijding van drugs. Hoewel deze leden een strenge aanpak van drugshandel voorstaan, zien zij het belang van meer aandacht voor de preventieve kant van drugsbestrijding zoals voorlichting over de gezondheidseffecten. Deze leden zijn benieuwd of en op welke manier het kabinet met eensgezinde lidstaten zal optrekken om de preventieve kant te benadrukken en de paradigmaverschuiving tegen te gaan.
Het kabinet steunt de lijn van het voorzitterschap om een evenwichtige, gezamenlijke nieuwe strategie te ontwikkelen die gebaseerd is op bewijs van wat werkt. Dit wordt breed gedeeld onder de lidstaten. Dit nieuwe document zal de komende maanden opgesteld worden met actieve inbreng van de lidstaten en met inachtneming van de goede elementen van de mededeling van de Commissie.
Achtste editie van het door de Europese Commissie jaarlijks gepubliceerde Europees Justitie Scorebord (EJS)
De leden van de VVD-fractie constateren dat de Raad voor de rechtspraak momenteel onderzoekt hoe met de toepassing van nieuwe technologische mogelijkheden de digitale toegankelijkheid van uitspraken verder kan worden verbeterd. Kunt u aangeven wanneer dit onderzoek naar verwachting afgerond zal zijn?
De Raad voor de rechtspraak heeft de Minister voor Rechtsbescherming laten weten dat het onderzoek waarnaar wordt verwezen verschillende initiatieven die de digitale toegankelijkheid van uitspraken verbeteren. De eerste resultaten van het onderzoek worden door de Raad voor de rechtspraak medio 2021 verwacht.
Overig
De leden van de VVD-fractie constateren dat op initiatief van Italië met ondersteuning van Europol een ad-hoc werkgroep is opgericht om meer inzicht te krijgen in de gevolgen van de coronacrisis en dan specifiek de gevolgen voor de georganiseerde misdaad. Voornoemde leden hebben vernomen dat Nederland ook aangesloten is bij deze werkgroep. Echter, hebben deze leden tot nu toe niets mogen vernemen van de inhoudelijke voortgang van deze werkgroep. Hoeveel bijeenkomsten van deze ad-hoc werkgroep hebben tot nu toe plaatsgevonden? Wat waren de belangrijkste uitkomsten van de afgelopen bijeenkomsten? Kunt u de Kamer voortaan informeren over de inhoudelijke voortgang van deze werkgroep?
De aan het woord zijnde leden hebben tevens kunnen vernemen dat bij de meest recente bijeenkomst van de werkgroep de nationale korpschefs van de politie aanwezig waren. Heeft u naderhand contact gehad met de korpschef hierover? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Tot slot hebben deze leden vernomen dat een aantal prioriteiten zijn vastgelegd door deze werkgroep, waaronder de toename van online fraude. Op welke wijze bent u voornemens opvolging te geven aan deze prioriteiten?
Het betreft een informele ad-hoc werkgroep op initiatief van Italië, met ondersteuning van Europol, waarin rechtshandhavingsautoriteiten ervaringen uitwisselen in relatie tot de Covid-19 pandemie, de verschillende vormen van lock down en veranderingen in criminaliteit. Italië heeft enkele landen, waaronder Nederland, Interpol en Europol voor deze ad-hoc werkgroep uitgenodigd en er hebben tot nu toe drie virtuele bijeenkomsten plaatsgevonden op 16 juni, 15 september en 12 november jl. De politie – niet de korpschef – heeft aan twee bijeenkomsten deelgenomen. In de laatste vergadering werden ervaringen gedeeld over Covid-19 gerelateerde economische fraude door georganiseerde criminaliteit en online seksueel misbruik van kinderen. Uit de bijeenkomst werd teruggekoppeld dat rechtshandhavingsautoriteiten zouden kunnen profiteren van een homogene set indicatoren voor Covid-19 gerelateerde criminaliteit, op basis waarvan kan worden gerapporteerd en risico’s ingeschat kunnen worden. Ook de SOCTA (Serious Organised Crime Threat Assessment) zou hiermee ondersteund kunnen worden. Indien er sprake is van vervolgbijeenkomsten, zal de Kamer hierover worden geïnformeerd.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad van 2 december 2020. Deze leden hebben nog enkele vragen over de agenda en bijbehorende stukken.
Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) op 2 december 2020
Verordening inzake cessie van vorderingen
De leden van de CDA-fractie begrijpen uit de geannoteerde agenda dat progressie wordt geboekt ten aanzien van de verordening over het recht dat van toepassing is op de derdenwerking van de cessie van vorderingen. Zij zien dat het vraagstuk van deze derdenwerking ook van belang is in geval van faillissement en dan met name een faillissement waarbij crediteuren uit verschillende EU-lidstaten komen. Voornoemde leden vragen of hier ook sprake is van verdere harmonisatie van insolventiewetgeving, zoals ook wordt beoogd door de EC in diens onlangs gepresenteerde plannen voor de kapitaalmarktunie. Ook vragen de aan het woord zijnde leden naar een verdere duiding van de zin dat er enkel nog op technisch niveau wordt onderhandeld over de tekst. Verwacht het kabinet dat er ook nog politiek en/of beleidsmatig over deze verordening onderhandeld moet gaan worden? Zo ja, over welke onderwerpen?
De Minister voor Rechtsbescherming bevestigt dat in dit voorstel geen sprake zal zijn van (verdere) harmonisatie van insolventiewetgeving van lidstaten. Het voorstel beperkt zich tot harmonisering van het toepasselijke recht op de derdenwerking van internationale cessie. Ten aanzien van de plannen van de Commissie voor de kapitaalmarktunie, geeft de Minister voor Rechtsbescherming aan dat de plannen van de Commissie om het insolventierecht te harmoniseren nog in een vroeg stadium verkeren. Uw Kamer heeft de Minister van Financiën daarover vragen gesteld die hij op korte termijn zal beantwoorden.
Er vinden momenteel technische onderhandelingen plaats. Het is niet ondenkbaar dat de beslissing over de vraag welke hoofdregel (het recht van de woonplaats van de cedent of het recht dat de overgedragen vordering beheerst) in het voorstel wordt gehanteerd voor het toepasselijke recht op de derdenwerking van internationale cessie uiteindelijk op politiek niveau genomen zal moeten worden. Hetzelfde geldt voor de vraag of er een afzonderlijke verwijzingsregel moet komen voor het toepasselijke recht op de derdenwerking van internationale cessie van vorderingen waarvoor een zekerheidsrecht is gevestigd op onroerende zaken.
Online hatespeech
De leden van de CDA-fractie lezen met instemming dat Duitsland als huidig voorzitter het tegengaan van de verspreiding van (online) haatzaaiende boodschappen als prioriteit heeft gesteld. De recente aanslagen op Europees grondgebied die gepleegd zijn door eenlingen die in Europa zijn geradicaliseerd laten eens te meer zien hoe giftig deze boodschappen van haat kunnen zijn, zo stellen deze leden. Is het kabinet bereid ook te benadrukken dat niet alleen (online) haatzaaien, maar ook de verheerlijking van terrorisme en van geweld onderdeel moet zijn van de gezamenlijke Europese aanpak van (online) haatzaaien, zoals ook is verwoord in de overweging 10 van de Terrorisme-richtlijn uit 2017?
De inzet van Nederland is gericht op bestrijding van alle vormen van online inhoud die illegaal of anderszins onrechtmatig zijn. De Minister van Justitie en veiligheid verwelkomt het gevoel van urgentie in reactie op de recente aanslagen en steunt de inspanningen op EU-niveau om de nodige volgende stappen te zetten in een alomvattende aanpak van terrorisme. Het tegengaan van radicalisering en het voorkomen van de verspreiding van terroristische online inhoud zijn hier een essentieel onderdeel van. Hierbij benadrukt het kabinet het uitgangspunt dat alle vormen van gewelddadig extremisme en terrorisme moeten worden aangepakt, los van ideologische signatuur.
Voornoemde leden vragen naar de motivatie van het kabinetsstandpunt voor zelfregulering op dit onderwerp, en indien dat niet volstaat, om naar vormen van co-regulering te kijken. Hoe verhoudt dit standpunt zich tot de realiteit dat een groot deel van de haatzaaiende content zich online verspreidt en daarmee niet gebonden is aan landsgrenzen? Kan zelf- of co-regulering dan niet leiden tot een waterbedeffect waarbij bepaalde lidstaten die het minder nauw nemen met het bestrijden van online haatzaaien niet snel geneigd zijn om op te treden?
Het kabinet steunt, mede vanwege het inherent grensoverschrijdende karakter van het internet, een gezamenlijke Europese aanpak van (online) haatzaaien als verschijningsvorm van illegale content. Het kabinet onderstreept het belang van samenwerking bij de strafrechtelijke vervolging en de belangrijke rol van het onderwijs bij preventie. Voor het kabinet staat hierbij een vrijwillige aanpak/zelfregulering voorop. Indien zelfregulering daarbij niet volstaat, is het kabinet inderdaad van mening dat naar vormen van co-regulering moet worden gekeken. Het is daarbij van belang te zorgen dat het instrumentarium in elke lidstaat voldoende is ingericht om haatzaaien tegen te gaan. In dit verband kan ook verkend worden of wederzijdse erkenning van instrumenten kan bijdragen aan een gezamenlijke aanpak.
Digitale samenwerking
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de conceptresolutie van de Europese Raad over dataencryptie. Zij vragen op het moment dat de definitieve Raadsresolutie verschijnt hier verwelkomend tegenover te staan.
Het kabinet kan deze Raadsresolutie steunen. De Raadsresolutie stelt dat de opsporing zijn wettelijke taak moet kunnen uitvoeren, zowel online als offline. Wanneer toegang tot digitale gegevens praktisch onmogelijk wordt, raakt dit de effectiviteit van belangrijke opsporingsbevoegdheden in de strijd tegen zware en ernstige criminaliteit, zoals georganiseerde misdaad en terrorisme. Technische oplossingen zouden moeten kunnen worden overwogen wanneer sterke versleuteling kan worden behouden en tegelijkertijd de belemmerende werking hiervan voor de opsporing kan worden verminderd. Proportionaliteit is hierbij van groot belang, zowel van het middel als de inzet ervan. Dit wordt in de voorwaarden en waarborgen in de Raadsresolutie expliciet genoemd.
Ook vragen deze leden of het kabinet kan aangeven of al een definitief akkoord is bereikt op deze Raadsresolutie Encryptie.
De Raadsresolutie Encryptie, die parallel aan deze informele Raad worden aangenomen via schriftelijke procedure, ligt als informatiepunt (zogeheten I-punt) in de JBZ-Raad voor op 14 december a.s.. Deze Raadsresolutie Encryptie vormt het startpunt om tezamen met technologiebedrijven, academici en andere relevante actoren een inventarisatie uit te voeren naar technische mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs.
In hoeverre strookt de concept-resolutie met het encryptiestandpunt van het kabinet en waar zitten mogelijke verschillen?
De conclusie van het kabinetsstandpunt luidt: «het kabinet [is] van mening dat het op dit moment niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland.» Daarnaast wordt in het kabinetsstandpunt geconstateerd dat «het kabinet heeft tot taak de veiligheid van Nederland te waarborgen en strafbare feiten op te sporen. Het kabinet onderstreept hierbij de noodzaak tot rechtmatige toegang tot gegevens en communicatie». In het kader van de opsporing en nationale veiligheid de ontwikkeling rond encryptie noopt tot het zoeken naar nieuwe oplossingen. Vanwege het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de belangen die zijn gemoeid met de nationale veiligheid is overleg nodig met aanbieders over effectieve gegevensverstrekking bij gebruik van hun diensten door kwaadwillenden.
Via de inventarisatie naar rechtmatige toegang tot versleutelde informatie bewijs, waartoe de raadsverklaring oproept, wordt invulling gegeven aan de constatering in het kabinetsstandpunt die ziet op het zoeken naar nieuwe oplossingen voor effectieve gegevensverstrekking. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld wordt bij inventarisaties gestreefd om binnen het kabinetsstandpunt te blijven7.
Rechtsstatelijke ontwikkelingen op het gebied van Justitie
De leden van de CDA-fractie zijn verrast over het kabinetsstandpunt ten aanzien van het nieuws dat Polen niet meer mee zal werken aan een Nederlands arrestatiebevel. Zij menen dat het natuurlijk ook aan de EC is om lidstaten aan te spreken op bijvoorbeeld het kaderbesluit EAB, maar dat het ook aan lidstaten afzonderlijk is om zich uit te spreken tegen lidstaten die handelen in strijd met de gedeelde Europese waarden over de rechtsstaat. Deze leden vragen dan ook om een meer proactieve houding aan te nemen dan enkel te kijken wanneer het opportuun is om in Europees en bilateraal verband aandacht te vragen voor dit onderwerp.
Het kabinet neemt de oproep van uw Kamer ter harte. Duurzame verandering met betrekking tot de rechtsstaat moet in eerste instantie van binnenuit een lidstaat komen, maar dat betekent niet dat we achterover kunnen leunen. Het handhaven en versterken van de rechtsstaat in de EU vergt een gezamenlijke en aanhoudende inspanning van alle EU-lidstaten en de EU-instellingen. Ook de lidstaten hebben een verantwoordelijkheid om duidelijk te maken dat wij staan voor democratie en rechtsstaat. Dit wordt aanhoudend door het kabinet onder de aandacht gebracht waarbij actief wordt gepleit voor versterking van de rechtsstaat.
Zo heeft Nederland zich met andere lidstaten in een aantal inbreukzaken van de Commissie tegen Polen bij Hof van Justitie van de EU gevoegd. Ook hebben Poolse rechters en de rechtbank Amsterdam zogenaamde prejudiciële vragen aan Hof van Justitie van de EU voorgelegd. Ook in een aantal van deze zaken deze heeft Nederland zich gevoegd. Daarnaast is het heel positief dat, in aanvulling op de besprekingen in de Raad Algemene Zaken van oktober en november jl., ook in de JBZ-raad van 2 december a.s. de rechtsstatelijkheid aan de hand van het eerste rapport van de Commissie van de EU-toetsingscyclus van de rechtsstaat wordt besproken. De JBZ-Ministers kunnen bij uitstek over juridische en justitiële elementen van rechtsstatelijkheid in de JBZ-Raad met elkaar spreken, omdat ze daarvoor in eigen land verantwoordelijk zijn. Tot slot, blijft het kabinet erop gericht de bilaterale contacten te onderhouden, juist ook ten behoeve van de inhoudelijke en constructieve dialoog.
Fiche: Mededeling EU-strategie bestrijding seksueel kindermisbruik
De leden van de CDA-fractie zijn positief over de inzet van de EC om te komen tot een meer effectieve strijd tegen seksueel kindermisbruik, zeker nu het afgelopen decennium met name het online seksueel kindermisbruik, dat zich niet aan grenzen houdt, enorm is toegenomen. Nederland is tegen wil en dank een grote speler op het gebied van hostingbedrijven die online seksueel misbruik in stand houden. Voornoemde leden zien de inspanningen die de Minister van Justitie en Veiligheid op dit terrein getroost en vragen zich dan ook in te spannen om de best practices uit uw beleid naar voren te brengen bij de Europese overleggen over de EU-strategie.
De strijd tegen online seksueel kindermisbruik is een internationale opgave, waarbij samenwerking tussen landen noodzakelijk is. Vandaar dat de Minister van Justitie en Veiligheid waar mogelijk de aanpak van online seksueel kindermisbruik agendeert in Europa. De Nederlandse publiek-private samenwerking voor een schoon en veilig internet wordt toegelicht en het belang benadrukt om onze krachten in de EU te bundelen in de strijd tegen online seksueel kindermisbruik. De Europese Commissie heeft 24 juli jl. hun actieplan gepresenteerd waarop Nederland actief input heeft geleverd. Het kabinet verwelkomt en steunt het actieplan van de Europese Commissie. De Minister van Justitie en Veiligheid zal zich blijven inspannen om de best practices uit de Nederlandse aanpak naar voren te brengen bij de Europese overleggen om online seksueel kindermisbruik gezamenlijk tegen te gaan.
Fiche: Mededeling EU-actieplan inzake vuurwapenhandel
De leden van de CDA-fractie zijn blij met de extra inspanningen die gedaan gaan worden in het kader van vuurwapenhandelbestrijding. Deze leden signaleren al langere tijd dat de vuurwapenhandel in Europa, maar ook in Nederland een groot en deels nog onzichtbaar probleem is. Zij zijn dan ook verbaasd over het kabinetsstandpunt dat de EU-vuurwapenrichtlijn per 1 oktober volledig is geïmplementeerd en dat daardoor legale vuurwapens beter van het illegale circuit afgeschermd worden. Voornoemde leden vragen hoe het staat met de deactivering van wapens en of daar al progressie is geboekt. Daarbij vragen zij in hoeverre er sprake kan zijn van een volledige implementatie op het moment dat bijvoorbeeld de deactivering van wapens nog steeds niet goed geregeld is. In dat licht vragen voornoemde leden hoe het kabinet de prioriteit ziet van de EC om lidstaten aan te sporen om aan EU-normen te voldoen. Vreest het kabinet een vermaning van de EC op het moment dat de deactivering van wapens (nog) niet is geregeld?
Nederland heeft de Europese regelgeving ten aanzien van de deactivering van vuurwapens in artikel 43 van de Wet wapens en munitie en artikel 18, derde lid van de Regeling wapens en munitie volledig geïmplementeerd. De Europese Commissie heeft op dit punt geen infractieprocedure tegen Nederland ingesteld. Bij de politie is een controle-autoriteit ingericht die al sinds enige tijd operationeel is.
Voor het overige verwijst de Minister van Justitie en Veiligheid naar de antwoorden op de vragen 22 tot en met 24 op Kamervragen van het lid Van Dam (CDA) over de uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland inzake de e-screener8.
Fiche: Mededeling EU Agenda en Actieplan Drugs 2021 – 2025
De leden van de CDA-fractie zien meerwaarde in de EU-agenda en het actieplan Drugs 2021–2025. Zij stellen dat gezien het internationale karakter van veel drugshandel, een EU-aanpak kan bijdragen aan het terugdringen van deze vorm van criminaliteit. Voornoemde leden vragen hoe dit EU-brede actieplan tegen drugsgebruik en drugscriminaliteit zich verhoudt tot plannen om drugs, bijvoorbeeld in Nederland, verder te legaliseren of reguleren. Kan een inschatting worden gegeven van het krachtenveld in de EU ten aanzien van dergelijke plannen? In hoeverre zouden plannen om soft- of harddrugs (nog) verder te legaliseren of reguleren onze positie in de EU beschadigen of van invloed zijn op onze toegang tot de vrije markt?
De EU-drugsstrategie en het nog te ontwikkelen EU Drugs-actieplan hebben tot doel zowel de aanbod- en de vraagkant als de schade van drugs te verminderen. Alle lidstaten zijn het met die doelen eens. Het wietexperiment dient diezelfde doelen en beoogt in kaart te brengen welke gevolgen regulering voor die doelen zou hebben. Het kabinet heeft geen plannen tot legalisering van soft- of harddrugs.
In die zin zijn de leden van de CDA-fractie ook benieuwd naar de verdere invulling van het kabinetsstandpunt dat het EU-actieplan ook aandacht moet besteden aan mensenrechten, zoals deze leden hebben gelezen in het fiche. Zij vragen of daarmee bedoeld wordt dat het de taak is van de overheid om haar burgers te beschermen tegen verslavende en schadelijke middelen? In die zin vragen de aan het woord zijnde leden waar de notie vandaan komt dat een strikt en effectief anti-drugsbeleid onvoldoende aandacht zou hebben voor de bescherming van mensenrechten.
Met mensenrechten in verband met drugsbeleid wordt gedoeld op de rechten van gebruikers: zijn moeten niet als criminelen gezien worden maar als mensen met een verslavingsprobleem die goede toegang tot medische of sociale hulp en medicijnen moeten hebben. In landen waar bijvoorbeeld spuitomruil, gebruikersruimten etc in het kader van een streng beleid niet mogelijk zijn, is het aantal drugsdoden aanzienlijk hoger dan in Nederland waar deze bewezen effectieve vorm van hulp wel bestaat.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de stukken op de agenda. Zij hebben nog enkele vragen over het verslag van het schriftelijk overleg voorafgaand aan de JBZ-raad van 8 en 9 oktober 2020 en over de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad van 2 december 2020.
Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) op 2 december 2020
Raadsresolutie encryptie
De leden van de D66-fractie spreken grote twijfels uit aangaande het bericht dat wordt gesproken over het verzwakken van encryptie. Kan worden toegelicht over welke technische oplossingen wordt gesproken?
Er wordt op dit moment nog niet gesproken over concrete technische oplossingen. De Raadsresolutie stelt dat de opsporing zijn wettelijke taak moet kunnen uitvoeren, zowel online als offline. Er wordt geconstateerd dat encryptie de uitvoering van deze wettelijke taak belemmert waarop een inventarisatie wordt gestart naar mogelijkheden voor toegang tot versleuteld bewijs. Mogelijke technische oplossingen worden vervolgens in een later stadium overwogen. Wanneer technische of operationele oplossingen zich voordoen zullen deze hun grondslag moeten hebben in een regelgevend kader, waar moet worden voldaan aan de principes van legaliteit, proportionaliteit en doeltreffendheid. In de Raadsresolutie staat tevens aangegeven dat een regelgevend kader in nauwe consulatie met dienstverleners, andere relevante actoren en alle relevante bevoegde autoriteiten vorm moet krijgen en geen sprake zou moeten zijn van een enkele voorgeschreven technische oplossing.
Deelt u de mening dat, zodra er een achterdeur bestaat in encryptie, dit niet alleen berichten toegankelijk maakt voor opsporingsdiensten maar ook voor criminelen en inlichtingendiensten van kwaadwillende landen? Deelt u de mening dat encryptie dan zijn nut verliest?
De voorliggende Raadsresolutie doet niets af aan de noodzaak voor sterke encryptie. Het belang van sterke encryptie wordt in de Raadsresolutie onderschreven en de ontwikkeling en het gebruik ervan moeten worden gestimuleerd. Welke consequenties een technische oplossing heeft, kan pas worden beoordeeld wanneer de technische oplossingen zijn geïnventariseerd. Het effect van een oplossing op de digitale veiligheid is een belangrijk criterium om de proportionaliteit van een technische oplossing te beoordelen. Hoogwaardige encryptie blijft het uitgangspunt in deze inventarisatie.
Hoe is het mogelijk om privacy een fundamenteel recht te noemen als het niet mogelijk is voor Europese burgers om in vertrouwen berichten uit te wisselen?
Op 23 november jl. (Kamerstuk 32 761, nr. 174) heeft de Minister van Justitie en Veiligheid de Kamer een brief gestuurd over privacy en opsporing. Hierin staat vermeld dat het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het privéleven een grondrecht is dat verankerd is in verschillende verdragen, maar dat een recht op privacy niet absoluut is. Voor een verdere toelichting verwijst de Minister van Justitie en Veiligheid naar de genoemde brief.
Er worden met deze inventarisatie geen onomkeerbare stappen genomen. Er zullen ook geen onverantwoorde beslissingen genomen worden wanneer het de (digitale) veiligheid van burgers, de nationale veiligheid, het bedrijfsleven en de overheid aangaat. In de besluitvorming omtrent een eventuele technische oplossing wordt ook het effect op fundamentele rechten meegenomen, zoals het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het communicatiegeheim en de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting.
Hoe is het mogelijk dat de steun voor de Raadsresolutie binnen het kabinetsstandpunt encryptie valt uit 2016 als er gesproken wordt van «effectief inzicht te kunnen verkrijgen in versleuteld bewijs»?
De conclusie van het kabinetsstandpunt luidt: «het kabinet [is] van mening dat het op dit moment niet wenselijk is om beperkende wettelijke maatregelen te nemen ten aanzien van de ontwikkeling, de beschikbaarheid en het gebruik van encryptie binnen Nederland.» Daarnaast wordt in het kabinetsstandpunt geconstateerd dat «het kabinet heeft tot taak de veiligheid van Nederland te waarborgen en strafbare feiten op te sporen. Het kabinet onderstreept hierbij de noodzaak tot rechtmatige toegang tot gegevens en communicatie». In het kader van de opsporing en nationale veiligheid de ontwikkeling rond encryptie noopt tot het zoeken naar nieuwe oplossingen. Vanwege het belang van de opsporing en vervolging van strafbare feiten en de belangen die zijn gemoeid met de nationale veiligheid is overleg nodig met aanbieders over effectieve gegevensverstrekking bij gebruik van hun diensten door kwaadwillenden.
Via de inventarisatie naar rechtmatige toegang tot versleutelde informatie bewijs, waartoe de raadsverklaring oproept, wordt invulling gegeven aan de constatering in het kabinetsstandpunt die ziet op het zoeken naar nieuwe oplossingen voor effectieve gegevensverstrekking. Zoals eerder aan uw Kamer gemeld wordt bij inventarisaties gestreefd om binnen het kabinetsstandpunt te blijven9.
Hoe worden journalisten, mensenrechtenactivisten, advocaten, medici en andere beroepen waarbij geheimhouding een essentieel onderdeel vormt van het belangrijke maatschappelijke werk dat zij verrichten meegenomen in de proportionele toepassing van «technische oplossingen» die encryptie zouden schaden? Kan worden gegarandeerd dat deze groepen in vertrouwen kunnen blijven communiceren? Zo nee, waarom niet? Wordt dit wenselijk geacht?
In het algemeen bestaan er reeds verhoogde voorwaarden en waarborgen voor toegang tot gegevens van deze beroepsgroepen. Deze regels gelden zowel online als offline. Overigens geldt in de besluitvorming omtrent een eventueel technische oplossing dat het effect op de fundamentele rechten belangrijk is, zoals het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het communicatiegeheim en de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting. Dit geldt ook voor de bescherming van journalisten, verdedigers van mensenrechten in repressieve regimes, advocaten en medici.
Online hatespeech
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het agendapunt online hatespeech en het voornemen tot uitwisseling van standpunten. De aan het woord zijnde leden horen graag wat de Nederlandse inzet is tijdens de triloogonderhandelingen tussen de Raad en het Europees Parlement over online terroristische content en of Nederland hierbij nog een rol gaat spelen.
Op 6 december 2018 is in de JBZ-Raad een algemene oriëntatie vastgesteld inzake de verordening ter voorkoming van de verspreiding van online terroristische inhoud. Nederland heeft benadrukt het doel van de verordening te steunen, maar niet te kunnen instemmen met de tekst vanwege het ontbreken van evenwicht tussen snelle verwijdering van terroristische inhoud en het waarborgen van fundamentele rechten, in het bijzonder het recht op een effectief rechtsmiddel. Nederland heeft dan ook tegen de algemene oriëntatie gestemd, als een van de weinige lidstaten. Dit is in lijn met de door uw Kamer aangenomen motie van de leden Van Nispen en van Toorenburg (Kamerstuk 22 112, nr. 2724), waarin de regering wordt opgeroepen zich te verzetten tegen een voorstel waarin een verwijderbevel uit een andere lidstaat rechtstreeks moet worden opgevolgd, als daar tegen geen rechtsmiddel open staat in de ontvangende lidstaat.
Op 13 september 2019 is de triloog gestart. Nederland heeft tijdens dit proces langs de lijn van de motie Van Nispen en Van Toorenburg gelobbyd en steeds, ook in de JBZ-Raad, aangedrongen op de rechtsbescherming in eigen land.
Nederland ondersteunt snelle afronding van het dossier maar alleen indien fundamentele rechten zorgvuldig worden geborgd, inclusief naleving van het principe van rechtsbescherming in eigen land. Hier blijft Nederland zolang de onderhandelingen voortduren aandacht voor vragen.
Kan worden toegelicht hoe andere lidstaten de term «haatzaaien» definiëren die zich niet beperkt tot strafbare uitingen?
Zonder in te gaan op de exacte definities van haatzaaien in andere lidstaten, kan de Minister van Justitie en Veiligheid u melden dat definities behoorlijk uit elkaar kunnen lopen. Voor Nederland is belangrijk dat bij de definitie van haatzaaien aandacht is voor de balans met de vrijheid van meningsuiting. Bij het bepalen van de grenzen van de vrijheid van meningsuiting is sprake van een belangenafweging. Het resultaat van deze belangenafweging is mede afhankelijk van de historische, maatschappelijke en culturele achtergrond van een land. Dit betekent ook dat waar de grenzen van de vrijheid van meningsuiting liggen, per lidstaat sterk verschilt.
Raadsconclusies inzake het Europees Arrestatiebevel
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het agendapunt over het Europees Arrestatiebevel. Zij merken op dat het Hof van Justitie van de Europese Unie vorige week uitspraak deed over de vraag of het Nederlandse Openbaar Ministerie (OM) kan worden beschouwd als «rechterlijke autoriteit» die instemt met de uitbreiding van de strafbare feiten die zijn opgenomen in een eerder, reeds uitgevoerd EAB. Het Hof antwoordde daarop ontkennend. Nederlandse officieren van justitie zijn geen «uitvoerende rechterlijke autoriteit» in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel, aangezien zij »individuele instructies kunnen ontvangen van de uitvoerende macht». Daarbij wordt op de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid gedoeld, zoals vastgelegd in artikel 127 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO). Het Nederlandse OM kan aldus niet worden beschouwd als een «rechterlijke autoriteit» die instemt met de uitbreiding van de strafbare feiten die zijn opgenomen in een eerder, reeds uitgevoerd EAB. Voornoemde leden vragen een reactie op deze uitspraak van het Hof. Welke implicaties heeft deze uitspraak voor het OM? Hoe zeer bemoeilijkt dit de Europese samenwerking bij EAB’s voor het OM? Hoe beziet u de uitspraak in het licht van het wetsvoorstel dat het lid Groothuizen in internetconsultatie heeft gebracht over het schrappen van de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft kennis genomen van de uitspraak in de zaak C-510/19 en is op dit moment de implicaties van die uitspraak nader aan het inventariseren. Het OM en de Raad voor de rechtspraak hebben de Minister van Justitie en Veiligheid ook al gewezen op het belang van deze uitspraak. Daarnaast heeft de Minister van Justitie en Veiligheid kennis genomen van het wetsvoorstel van het Kamerlid Groothuizen met betrekking tot het schrappen van de bijzondere aanwijzingsbevoegdheid. De Minister van Justitie en Veiligheid zal dit traject met belangstelling volgen.
In de brief van 15 oktober 2020 heeft de Minister van Justitie en Veiligheid reeds toegezegd uw Kamer over deze uitspraak van het Hof van Justitie van de EU te informeren en waar nodig de noodzakelijke voorzieningen te treffen om de wetgeving in lijn te brengen met deze uitspraak. De Minister van Justitie en Veiligheid komt hier binnenkort op terug.
De Minister van Justitie en Veiligheid hecht eraan te verduidelijken dat deze uitspraak in de juiste context geplaatst moet worden. Op grond van de Overleveringswet zijn zowel de Internationale rechtshulpkamer van de Rechtbank Amsterdam (hierna: IRK) als de officier van justitie aangewezen als uitvoerende rechterlijke autoriteit. In de onderlinge rolverdeling heeft de wetgever de belangrijkste beslissingsbevoegdheid, namelijk de instemming met een EAB, aan de rechtbank toebedeeld. Aan de officier van justitie komt een aantal andere, min of meer accessoire beslissingen toe, zoals de toestemming voor de vervolging van reeds overgeleverde personen voor andere feiten dan die waarvoor de overlevering strekte. Het is de laatstbedoelde bevoegdheid waarover de prejudiciële vragen zijn gesteld. Het is dus zeker niet zo dat de uitspraak tot gevolg heeft dat ingekomen EAB’s in het geheel niet meer ten uitvoer kunnen worden gelegd. Voor wat betreft de situatie tot aan een wetswijziging, heeft de IRK in een uitspraak (d.d. 25 november jl.) inmiddels geoordeeld dat een (voorlopige) aanhouding door een (hulp)officier van justitie niet in strijd is met het Kaderbesluit inzake het Europees aanhoudingsbevel (EAB). Wel is de IRK voornemens om oordelen te geven over de voortzetting van de overleveringsdetentie van aangehouden opgeëiste personen. Ook heeft de IRK geoordeeld dat de rol van het OM bij de feitelijke overlevering, waarbij een overlevering is toegestaan door de IRK zelf, niet in strijd is met het kaderbesluit EAB.
Antwoorden op vragen commissie over de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad van 8–9 oktober 2020
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de antwoorden op de vragen over het Europees Politie Partnerschap (EUPP) in het schriftelijk overleg over de JBZ-raad van 8 en 9 oktober 2020. Uit de Raadsconclusies «Internal Security and European Police Partnership» wordt duidelijk dat in 2025 een aantal mijlpalen behaald zouden moeten worden met het EUPP, waaronder dat rechtshandhavingsautoriteiten in hun werk ondersteund dienen te worden door technologie op basis van kunstmatige intelligentie. Kan een toelichting worden gegeven op het kabinetstandpunt ten aanzien van de acht mijlpijlen die in de Raadsconclusies worden genoemd? Hoe duidt u het gegeven dat het gebruik van technologie op basis van kunstmatige intelligentie als mijlpaal wordt genoemd? Deelt u de mening dat de inzet van kunstmatige intelligentie niet als doel op zich zou moeten worden gezien, maar als middel dat alleen dient te worden ingezet in de rechtshandhaving daar waar het een evidente meerwaarde heeft en geen disproportionele inbreuk vormt op de rechten van burgers?
Het kabinet onderschrijft de mijlpalen genoemd in de Raadsconclusies: sterke kwalitatief hoogwaardige informatiedeling en bundeling van informatie voor veiligheidsdoeleinden, veilige communicatie tussen rechtshandhavingsautoriteiten, een brede toepassing van signaleringsmogelijkheden, een gemoderniseerd wettelijk kader voor politiesamenwerking, gebruik van kunstmatige intelligentie als middel en met waarborgen omkleed, versterkte samenwerking met derde landen en private partijen onderhevig aan duidelijke waarborgen. Bovendien ondersteunt het kabinet de inzet om binnen de nationale en internationale wettelijke kaders de implementatie van bestaande instrumenten te verbeteren en ook informatie-uitwisseling in relatie tot individuen die een specifieke dreiging veroorzaken (de zogenaamde «Gefährder») te versterken.
Door het gebruik van technologieën, zoals kunstmatige intelligentie, worden de mogelijkheden vergroot om de gemeenschappelijke waarden in onze samenleving te beschermen. Het gebruik van kunstmatige intelligentie is een middel en geen doel op zichzelf maar kan mogelijk het versterken van veiligheid en het voorkomen, onderzoeken en vervolgen van criminaliteit vergemakkelijken en verbeteren. Dit kan bijvoorbeeld door met behulp van kunstmatige intelligentie bewijs te verzamelen in datasets en informatie beter te structureren, patronen en verbanden vast te stellen en slachtoffers, daders of de locatie van een misdrijf te identificeren. Deze toepassingen kunnen uiteindelijk als middel de doelmatigheid en doeltreffendheid van de rechtshandhavingsautoriteiten verhogen. Bij al deze toepassingen van kunstmatige intelligentie, is het steeds van belang dat de fundamentele rechten te allen tijde gerespecteerd worden. Om die reden is het kabinet van mening dat zorgvuldig en behoedzaam de mogelijkheden van kunstmatige intelligentie dienen te worden verkend en toegepast.
Geannoteerde agenda van de bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) op 2 december 2020
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda voor de aanstaande JBZ-raad. Zij hebben daarover enkele vragen.
Ten eerste merken de leden van de SP-fractie op dat als onderdeel van het EUPP de Raad de positie inneemt dat het mandaat van Europol uitgebreid dient te worden. De voorgenomen uitbreiding van het mandaat van Europol zou toezien op samenwerking en informatiedeling met derde landen en samenwerking met private partijen. Kunnen enkele voorbeelden worden genoemd waaruit deze behoefte voor samenwerking met derde landen en private partijen blijkt? Welk probleem zou dat op moeten lossen? Zijn andere instrumenten overwogen om het probleem dat hier aan ten grondslag ligt op te lossen?
Op 9 november jl. heeft de Raad een resolutie aangenomen over de toekomst van Europol. Daarbij hebben de JBZ-Ministers hun behoeften en kaders aangegeven inzake herziening van het Europol-mandaat. Naast het benadrukken van de belangrijke toegevoegde waarde van het EU-agentschap voor de veiligheid van de EU en haar lidstaten, benadrukt de Raad in deze resolutie dat Europol juist die meerwaarde dient te tonen door het verder vervullen van haar kerntaken. Te weten, een informatie- en analyse hub voor de rechtshandhaving en operationele ondersteuning en expertise bieden aan rechtshandhavingsautoriteiten in de lidstaten. Het ontplooien van executieve bevoegdheden zoals het opstarten en uitvoeren van opsporingsonderzoeken in lidstaten blijft de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten aldus de resolutie. Ook wordt in de resolutie gesteld dat door de centrale hub-functie met liaisons van EU-lidstaten en derde landen in Den Haag een uitbreiding van de vertegenwoordiging van Europol in de lidstaten en buiten de EU niet noodzakelijk is.
Voor het vervullen van haar kerntaken, zoals ook vastgelegd in haar huidige mandaat, is het essentieel dat Europol samenwerkt met derde landen en internationale organisaties zoals Interpol en de VN. Daarbij is volgens de resolutie complementariteit inzake inzet noodzakelijk. Door die samenwerking kunnen op een EU-brede en geïntegreerde wijze veiligheidsrisico’s, zoals die voortkomen uit terugkerende jihadstrijders en internationale drugs- en mensensmokkelactiviteiten, snel worden onderkend. Europol kan de nationale autoriteiten van de lidstaten ondersteunen door op die risico’s te wijzen en hen te adviseren over mogelijke handelingsperspectieven. Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor verder onderzoek of het uitvoeren van acties, al dan niet met ondersteuning van Europol of in samenwerking met derde landen en internationale organisaties. Op deze wijze biedt Europol een ondersteuning die recht doet aan de complexiteit van veiligheidsrisico’s, waar een bilaterale oplossing maar beperkte slagkracht biedt. Via Europol kan op een EU-brede wijze risico’s en interventies worden overzien en kan snel geschakeld worden met EU-lidstaten en belangrijke derde landen, waarbij de hoge standaarden inzake de rechtstaat en het beschermen van fundamentele rechten een ankerpunt van de samenwerking blijven.
Deze standaarden en nationale wetgeving zijn ook cruciaal voor de samenwerking van Europol met private partijen zoals uiteengezet in de resolutie en de Raadsconclusies over de samenwerking van Europol met private partijen uit 2019. De samenwerking met private partijen is van toegevoegde waarde met het oog op een goede kennispositie, o.a. voor het ondersteunen van lidstaten in de bestrijding van digitaal gefaciliteerde criminaliteit zoals seksueel misbruik online en terroristische inhoud online en voor het in kaart brengen van criminele modus operandi voor financieel gefaciliteerde criminaliteit. Ook hier is de centrale bundeling van analyse en expertise die breed aan EU-lidstaten beschikbaar wordt gesteld behulpzaam voor een doelmatige en doeltreffende inzet van opsporingscapaciteit. Deze samenwerking van Europol met private partijen vereist een met waarborgen omkleed mandaat, waarbij de nationale competentie, informatiepositie en rechtsmacht wordt gerespecteerd.
Ten tweede lezen voornoemde leden dat ook zal worden gesproken over dataencryptie. Is een definitief akkoord over de Raadsconclusies Encryptie binnen handbereik?
De Raadsresolutie Encryptie, die parallel aan deze informele Raad worden aangenomen via schriftelijke procedure, ligt als informatiepunt (zogeheten I-punt) in de JBZ-Raad op 14 december a.s.. Deze Raadsresolutie Encryptie vormt het startpunt om tezamen met technologie bedrijven, academici en andere relevante actoren een inventarisatie uit te voeren naar technische mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs.
Is de Nederlandse inzet dat opsporingsautoriteiten gemakkelijker toegang moeten krijgen tot versleutelde data? Zo ja, van welke waarborgen zou dit dan moeten worden voorzien?
Opsporingsautoriteiten moeten op een rechtmatige wijze toegang kunnen krijgen tot digitale gegevens bij de opsporing van zware en ernstige criminaliteit, zoals georganiseerde misdaad en terrorisme. In het Nederlandse Wetboek van Strafvordering zijn reeds voorwaarden en waarborgen verbonden aan die toegang. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gewezen op bestaande mogelijkheden tot het vorderen van gegevens, de interceptiebevoegdheid of de netwerkzoeking bij een inbeslaggenomen geautomatiseerd werk. Inzet van die bevoegdheden is alleen mogelijk indien aan door de wetgever gestelde vereisten is voldaan, waaronder toestemming van de officier van justitie en, in voorkomende gevallen, machtiging van de rechter-commissaris. Het is van belang dat de opsporingsdiensten en het openbaar ministerie in overeenstemming met geldende wet- en regelgeving uitvoering moet kunnen blijven geven aan hun wettelijke taak, ook als dit toegang tot versleutelde data vergt.
Naast de waarborgen voor de inzet, moet de gevonden technische oplossing zelf ook proportioneel en subsidiair zijn. De oplossing moet bijdragen aan een veilige maatschappij of de bescherming van kwetsbaren in onze samenleving. Deze vereisten bieden het kader waarbinnen de afweging gemaakt kan worden tussen de bij encryptie in het geding zijnde belangen, zoals het recht op de persoonlijke levenssfeer en het communicatiegeheim, de openbare en nationale veiligheid en het voorkomen van strafbare feiten.
Gaat dit straks ook voor Europol en Eurojust mogelijk worden?
Op dit moment worden eerst de technische mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs geïnventariseerd. In de Raadsresolutie staat vermeld dat dit ten behoeve van de uitvoering van nationale bevoegdheden gebeurt. Over Europol of Eurojust is niet gesproken. De Minister van Justitie en Veiligheid wil graag benadrukken dat Europol geen bevoegdheid heeft om zelfstandig strafrechtelijke onderzoeken uit te voeren, dat is voorbehouden aan lidstaten.
Klopt het dat het kabinet juist heeft ingezet om dit op Europees en niet op nationaal niveau te regelen en waarom dan?
Bij de inventarisatie naar mogelijkheden voor rechtmatige toegang tot versleuteld bewijs is het onder meer van belang te bezien of een internationale oplossing mogelijk is10. In deze discussie gaat het voornamelijk om grote internationale bedrijven waardoor een internationale aanpak in beginsel de voorkeur geniet. Daarnaast verwacht de Minister van Justitie en Veiligheid dat deze verkenning inhoudelijk beter kan worden uitgevoerd wanneer ervaringen en kennis uit de hele EU kunnen worden meegewogen.
Fiche: Mededeling EU Agenda en Actieplan Drugs 2021 – 2025
De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het kabinetsstandpunt. Zij zijn wel verbaasd over het feit dat deze strategie zonder betrokkenheid van de lidstaten tot stand is gekomen. Tegelijk constateren deze leden dat in de inleiding van de strategie van de EC wel degelijk vermeld is dat deze strategie in overleg met lidstaten tot stand is gekomen.11 Kunt u dit verschil toelichten? Is Nederland nu wel of niet betrokken bij het opstellen van deze strategie en wat was er anders geweest als Nederland wel betrokken was?
Op ambtelijk niveau heeft Nederland zowel bilateraal als in de Horizontale Raadswerkgroep Drugs regelmatig contact met de Europese Commissie. EU-lidstaten en belanghebbenden zijn echter niet geconsulteerd over de inhoud van plannen van de Europese Commissie voor een EU agenda en actieplan Drugs 2021–2025. De inhoud van de plannen werd pas bekend na de officiële publicatie op 24 juli jl. Het kabinet is van mening dat de Europese Commissie in een eerder stadium op omvattende wijze inhoudelijk overleg met de EU-lidstaten had moeten voeren en advies van experts en relevante belanghebbenden had moeten inwinnen. Dit was en is noodzakelijk gelet op de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en lidstaten inzake het drugsbeleid.
Het uitgangspunt van de Nederlandse inzet is vanouds een gebalanceerd drugsbeleid: inzet op zowel gezondheid, preventie, «harm reduction» en mensenrechten, als op de aanpak van ondermijning, handhaving en opsporing. Het voorstel sluit ten dele aan bij het kabinetsbeleid, het kabinet is dan ook positief over de stevigere inzet op de bestrijding van de georganiseerde drugscriminaliteit en aanpak van de ondermijnende effecten. Wel ziet het kabinet een gebrek aan balans in de mededeling door de beperkte aandacht voor gezondheid, mensenrechten en internationale samenwerking. De benodigde aanpassing om die balans te bereiken, wordt nu in Raadsverband alsnog gedaan.
Dan hebben voornoemde leden nog enkele vragen over de inhoud. Ten eerste vragen zij in hoeverre deze strategie het gedoogbeleid in Nederland toestaat. Hoe zit het vervolgens met het experiment van legalisering van cannabis? Is dat nog mogelijk onder deze nieuwe strategie? Tevens merken deze leden op dat er in Nederland nog altijd discussie is over het gedogen of legaliseren van een bredere groep drugs. In hoeverre wordt dat (on)mogelijk gemaakt door deze strategie?
Drugsbeleid is nationaal beleid. Lidstaten proberen dit zover mogelijk wel met elkaar af te stemmen. De drugsstrategie is dan ook niet verplichtend, al kan de Commissie voorstellen doen en streven naar gezamenlijk beleid. De nieuwe strategie zal dus niet interfereren met het Nederlandse coffeeshopbeleid en het wietexperiment.
Daarnaast merken de aan het woord zijnde leden op dat het kabinet de strategie niet evenwichtig acht. Het kabinet zou graag meer aandacht zien voor preventie, gezondheidsproblemen, behandeling en mensenrechten voor drugsgebruikers. Hoe gaat zij ervoor zorgen dat deze punten alsnog onderdeel worden van de EU-drugsstrategie en zijn er meerdere lidstaten die deze zorgen delen?
Het kabinet steunt de lijn van het voorzitterschap om een evenwichtige, gezamenlijke nieuwe strategie te ontwikkelen die gebaseerd is op bewijs van wat werkt. Deze lijn wordt breed gedeeld onder de lidstaten. Dit nieuwe document zal de komende maanden opgesteld worden met actieve inbreng van de lidstaten en met inachtneming van de goede elementen van de Mededeling van de Commissie.
Reactie op verzoek commissie over het bericht «Poolse justitie werkt niet meer mee met Nederland»
De leden van de SP-fractie maken zich nog altijd zorgen over de continue ontwikkelingen rondom de rechtsstaat in diverse Europese lidstaten. Uw recente brief naar aanleiding van een verzoek van de commissie over een nieuwsbericht heeft daar niets aan veranderd. Bij voornoemde leden ontstond juist het beeld dat de Nederlandse regering achterover leunt en het aan de EC wil overlaten. Kan het kabinet dit ontkrachten?
Duurzame verandering met betrekking tot de rechtsstaat moet in eerste instantie van binnenuit een lidstaat komen, maar dat betekent niet dat we achterover kunnen leunen. Het handhaven en versterken van de rechtsstaat in de EU vergt een gezamenlijke en aanhoudende inspanning van alle EU-lidstaten en de EU-instellingen. De lidstaten en de EU-instellingen hebben ook een verantwoordelijkheid om duidelijk te maken dat wij staan voor democratie en rechtsstaat.
Heel concreet krijgt dit op de volgende vlakken invulling. Er loopt momenteel tegen Polen nog steeds de procedure op grond van artikel 7 VEU. Aanvankelijk was gepland in de Raad Algemene Zaken van december hoorzittingen met Polen en Hongarije te houden. Vanwege het feit dat geen fysieke bijeenkomst mogelijk is, zijn deze voorlopig uitgesteld. Verder heeft de Commissie een aantal inbreukzaken tegen Polen bij Hof van Justitie aangespannen. Nederland heeft zich met andere lidstaten in een aantal van deze zaken gevoegd. Ook hebben Poolse rechters en de rechtbank Amsterdam prejudiciële vragen aan Hof van Justitie voorgelegd. Ook in een aantal van deze zaken heeft Nederland zich gevoegd.
Daarnaast is op 30 september jl. het eerste rapport van de Commissie van de EU-toetsingscyclus van de rechtsstaat verschenen. Het is van belang waar nodig follow-up te geven aan dit rapport en daarmee verder invulling te geven aan de inzet op de rechtsstaat in de EU. Het is dan ook heel positief dat, in aanvulling op de besprekingen in de Raad Algemene Zaken van oktober en november jl., ook in de JBZ-raad van 2 december a.s. de rechtsstatelijkheid aan de hand van dit rapport wordt besproken. De JBZ-Ministers kunnen bij uitstek over juridische en justitiële elementen van rechtsstatelijkheid in de JBZ-Raad met elkaar spreken, omdat ze daarvoor in eigen land verantwoordelijk zijn. Tot slot, blijft het kabinet erop gericht de bilaterale contacten te onderhouden en daarbij een constructieve dialoog te stimuleren en het gesprek aan te gaan over moeilijke onderwerpen.
Wat de aan het woord zijnde leden betreft is het conflict tussen Polen en Nederland over aanhoudingsbevelen niet louter een schending van de verdragen waarin de EC op moet treden. Zij zien het conflict ook als een gevolg van een beschadigde bilaterale relatie en vinden dan ook dat de regering zelf ook de moeite moet nemen om in actie te komen. In dat kader zijn de leden van de SP-fractie tevreden met de toezegging tijdens de begrotingsbehandeling van Justitie en Veiligheid op 26 november dat het kabinet een eerste juridische analyse gaat maken van de ontstane situatie en op zoek gaat naar gelijkgestemde lidstaten voor het inzetten van de artikel 259 VWEU-procedure. Voornoemde leden vragen of u de Kamer op de hoogte kunt houden van deze inzet. Kan een inschatting worden gemaakt van het aantal lidstaten dat gelijkgestemd is? Houdt het kabinet in de tussentijd alle bilaterale kanalen open om met Polen over dit conflict te spreken?
Het kabinet deelt de zorgen van de Kamer over de rechterlijke onafhankelijkheid in Polen. Het kabinet is van mening dat in de eerste plaats de Commissie in staat moet worden gesteld haar rol als hoedster van de verdragen uit te oefenen. De door haar gestarte inbreukzaken op het terrein van de rechtsstaat in Polen maken duidelijk dat zij deze verantwoordelijkheid ook in de praktijk ten uitvoer brengt. Niettemin is het kabinet bereid om samen met gelijkgezinde lidstaten te bezien wat de kansen en risico’s zijn ten aanzien van de eventuele inzet van artikel 259 VWEU. Juist omwille van de effectiviteit van deze inzet, staat voor het kabinet voorop dat we hier niet alleen opereren.
Het kabinet zal u, zoals toegezegd, op de hoogte houden van ontwikkelingen hieromtrent. Op dit moment kan nog geen nadere informatie worden gegeven over de gelijkgezinde lidstaten. Wel kan het kabinet benadrukken dat het naleven van de principes van de rechtsstaat voor vrijwel alle lidstaten een sine qua non is. Bovendien kan het kabinet bevestigen, in navolging op bovenstaand antwoord, dat het kabinet erop gericht blijft bilaterale contacten te onderhouden met alle EU lidstaten, juist ook ten behoeve van de inhoudelijke en constructieve dialoog.
De schending van de onafhankelijke rechtsstaat in Polen wordt steeds duidelijker. De leden van de SP-fractie zijn zelfs een brief onder ogen gekomen van 13 september 2019 van het Poolse Ministerie van Justitie waarin aan Poolse rechters wordt geschreven dat vragen van buitenlandse autoriteiten met betrekking tot Europese aanhoudingsbevelen alleen met goedkeuring van het ministerie mogen worden beantwoord. Dit zou een schending van de onafhankelijkheid van de Poolse rechtsstaat zijn. Bent u ook bekend met de inhoud van deze brief? Deelt u de mening dat dit op een schending van de onafhankelijkheid van de Poolse rechtsstaat kan duiden? Wat zegt dit volgens u over de aard van het conflict over aanhoudingsbevelen? Is dat nu juist juridisch van aard of is dit eigenlijk in wezen een politiek conflict? Bent u bereid de inhoud van deze brief mee te nemen in uw juridische analyse in het kader van de artikel 259 VWEU-procedure?
Het kabinet heeft kennis genomen van de brief waar de leden van de SP-fractie naar verwijzen. De inhoud van de brief wordt nog bestudeerd, hierover zal het kabinet u op een later moment nader informeren.
Wat betreft de analyse van de kansen en risico’s ten aanzien van de mogelijke inzet van artikel 259 VWEU, kan het kabinet u melden dat alle relevante informatie in overweging zal worden genomen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32317-662.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.