Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31954 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | 31954 nr. B |
Vastgesteld 27 april 2010
Het voorbereidend onderzoek heeft de commissie aanleiding gegeven tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
Inleiding
De leden van de CDA-fractie hebben met meer dan gewone interesse kennisgenomen van het omvangrijke pakket wetsvoorstellen, dat er toe moet leiden dat de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen deel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel. Samen met de wetsvoorstellen, waaronder de wijziging van het Statuut, die op 16 april jongstleden door de Tweede Kamer zijn aanvaard, zullen deze wetten leiden tot een nieuwe samenstelling van het Koninkrijk. Als gevolg van deze wijzigingen zal het land Nederlandse Antillen ophouden te bestaan, zullen Curaçao en Sint Maarten als land toetreden tot het Koninkrijk en zullen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen deel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel. De leden van de CDA-fractie respecteren de wens van de overgrote meerderheid van de inwoners van de huidige Nederlandse Antillen om tot deze ingrijpende wijziging te willen komen. Deze leden spreken de hoop en de verwachting uit dat deze wijzigingen mogen leiden tot een verhoging van het welzijn van de bewoners van de onderscheiden eilanden.
Deze leden hebben groot respect voor de inzet van de diverse actoren bij het tot stand brengen van het omvangrijke pakket wet- en regelgeving, zowel aan Nederlandse als aan Nederlands-Antilliaanse kant.
In de loop van het wetgevingsproces in de Tweede Kamer zijn vele aspecten van de wet- en regelgeving uitvoerig aan de orde geweest, zodat deze leden slechts behoefte hebben om een enkel aspect aan de orde te stellen.
Deze leden vragen de regering of de streefdatum 10 oktober 2010 als transitiedatum voor de BES-eilanden nog haalbaar is. Tevens vragen deze leden om – indien mogelijk – een actueel mogelijk overzicht te verschaffen van wetsontwerpen, al dan niet al ingediend bij de Tweede Kamer, die absoluut noodzakelijk zijn voor het halen van eerdergenoemde datum.
Graag ontvangen deze leden een actueel overzicht van nieuwe of nog te wijzigen verordeningen, die nog door de Staten van de Nederlandse Antillen moeten worden behandeld.
De aan het woord zijnde leden onderschrijven volledig het uitgangspunt dat de toetreding tot het Nederlandse staatsbestel van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen andere mogelijkheden voor deze eilanden binnen het Koninkrijk definitief uitsluit.
De aan het woord zijnde leden achten het een goede zaak dat na invoering van de onderhavige wetgeving gedurende de eerste vijf tot zes jaar zo weinig als mogelijk gewijzigd gaat worden en invoering van nieuwe wetgeving of van toepassingverklaring op de openbare lichamen ook zo veel als mogelijk zal worden vermeden. Deze leden vragen wie binnen de regering toezicht houdt en de regie voert over dit voornemen mede tegen de achtergrond van het nieuwe artikel 1 lid 2 van het Statuut, zoals in het voorstel van Rijkswet (32 213 (R1903)) is opgenomen.
De leden van de PvdA hebben de wetsvoorstellen met grote waardering gelezen. Deze waardering betrof niet alleen de inzet van de staatssecretaris, de politiek bestuurders op de eilanden en de ambtenaren in Nederland en op de eilanden, maar ook de leden van de Tweede Kamer.
Bonaire, Sint Eustatius en Saba worden binnenkort onderdeel van het Nederlandse Staatsbestel. Daarmee krijgt ons land naast zijn ligging in Europa voor een deel ook Caribisch grondgebied. Er gaat bovendien veel op de drie elanden veranderen. De leden van de SP-fractie vinden dat deze veranderingen vooral ten dienste moeten staan aan verbeteringen voor de bevolking van deze eilanden: verbeteringen in hun leefsituatie, in de gezondheidszorg- en onderwijsvoorzieningen en veiligheid. Bij een aantal van de zogenoemde BES-wetten hebben de leden van de SP-fractie nog enige vragen.
De leden van de fractie van CU, mede namens die van de SGP, hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige wetsvoorstellen, die een voorhoede vormen van een reeks wetsvoorstellen die het proces van staatkundige verandering vormgeeft. Genoemde leden spreken hun waardering uit voor allen die zich hiertoe buitengewoon veel inspanningen hebben getroost.
Deze leden hebben geconstateerd dat in de Tweede Kamer over deze wetsvoorstellen uitgebreid en uitvoerig, zowel schriftelijk als mondeling tijdens het wetgevingsoverleg en het plenaire debat, is gedebatteerd. Dat leidt er voor deze leden toe dat bij hen slechts vragen en opmerkingen leven met betrekking tot de bij amendement ingevlochten wetgeving over abortus, euthanasie en homohuwelijk.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben met waardering kennisgenomen van de voorstellen rond de vorming van de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Het gaat om een belangrijk pakket aan wetten die de voorwaarden vormen voor de beoogde staatkundige hervorming van de Nederlandse Antillen en Nederland. Niettemin heeft de fractie van GroenLinks op een aantal punten nog vragen.
De leden van de fractie van D66 hebben met buitengewoon veel belangstelling kennis genomen van een aantal van de wetsvoorstellen in het kader van de voorgenomen herstructurering van het Koninkrijk. Deze leden zijn zich bewust van het historische karakter, de omvang, de ingrijpendheid en de complexiteit van deze wetgevingsoperatie. Niet alleen zal dit proces leiden tot de opheffing van het Land der Nederlandse Antillen, daarnaast zullen, naast Aruba, met Curaçao en Sint Maarten twee nieuwe Landen ontstaan en zullen Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen in de zin van artikel 134 Grondwet integraal onderdeel van Nederland worden. De leden van de D66-fractie hebben de grootst mogelijke waardering voor de kwaliteit en zorgvuldigheid van de vele werkzaamheden die door de verantwoordelijke wetgevende organen en verantwoordelijke bestuurlijke ambtsdragers aan beide zijden van de oceaan zijn betracht bij de voorbereiding en inrichting van deze regelgeving.
Vanuit de verantwoordelijkheid die ook leden van de fractie van D66 als leden van het wetgevend orgaan dragen voor de rechtsstatelijkheid van deze wetgeving, willen deze leden zich met name richten op de constitutionele inbedding van de thans voorliggende voorstellen. Daarbij gaat het om de vraag of de voorgestelde wetgeving zich in voldoende mate beweegt binnen de grenzen van Statuut en Grondwet.
In het algemeen is het lid van de OSF-fractie er buitengewoon gelukkig mee dat het eerste pakket wetten dat de staatkundige veranderingen met betrekking tot de Nederlands-Caraïbische eilanden gestalte moet geven, nu in de Eerste Kamer voorligt. De materie die via het eerste pakket voor een deel geregeld wordt, de incorporatie van de BES-eilanden in het land Nederland, wordt door het lid van genoemde fractie beschouwd als een passende regeling voor de drie kleine eilanden, Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De OSF-fractie ziet dit als een regeling voor de lange termijn. Dat neemt niet weg dat de positie van de drie eilanden in het Nederlandse staatsverband zo bijzonder wordt, en – naar de mening van het lid van deze fractie – ook zal blijven, dat daarvoor op velerlei gebied aparte regelgeving nodig is, ook anders dan alleen bij wijze van overgangsmaatregelen. Het lid van de OSF-fractie heeft met betrekking tot dit eerste pakket wetten nog wel een aantal vragen.
Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (WolBES) (31 954)
De vormgeving van de openbare lichamen is in nauw overleg met de diverse bestuurscolleges en gebaseerd op de uitgangspuntennotitie van 31 januari 2008 tot stand gekomen.
De leden van de CDA-fractie onderschrijven deze uitgangspunten. Zij achten het juist dat de Gemeentewet uitgangspunt is en menen dat de diverse bepalingen die erop gericht zijn om een zo’n onafhankelijk mogelijk bestuur te waarborgen, ook voor andere afgeleide organen van het openbaar lichaam geëigend zijn tegen de achtergrond van de zeer bescheiden omvang van de drie eilanden. Genoemde leden houden enige reserve met betrekking tot het invoeren van het dualisme, mede tegen de toch niet altijd positieve ervaringen in Nederland op dit punt. In dat kader vragen zij de regering om de dualisering uitdrukkelijk te betrekken bij de evaluatie. Deze leden achten de onverenigbaarheid van functies zoals bij amendement-Remkes c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 954, nr. 19.) voor ambtenaren van Bonaire geregeld juist.
Tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer en in de brief van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 januari 2010 (Kamerstukken II 2009/10, 31 954 nr. 15.) is de vraag aan de orde geweest over de criteria voor de evaluatie. Tijdens het plenaire debat deed de staatssecretaris de toezegging om al in het eerste jaar met de Tweede Kamer te spreken over de te hanteren criteria. Deze leden vragen de staatssecretaris deze toezegging ook aan de Eerste Kamer te doen.
De aan het woord zijnde leden hebben veel waardering voor het bepaalde in artikel 209 lid 3, de consultatie omtrent ingrijpende beleidsvoornemens. Genoemde leden vragen, wellicht ten overvloede, de regering te bevestigen dat voorgenomen (ingrijpende) beleidsvoornemens altijd eerst getoetst zullen worden aan het nieuwe artikel 1, lid 2 van het Statuut en dat gedurende de eerste vijf jaren een grote terughoudendheid zal worden betracht.
De keus om de BES-eilanden in te richten als openbaar lichaam in de zin van artikel 134 van de Grondwet wordt door de leden van de VVD-fractie ondersteund. De gekozen oplossing verdient echter vanuit staatsrechtelijk perspectief niet de schoonheidsprijs, zo menen deze leden. Immers, het artikel is niet bedoeld om een permanente afwijking van de uniforme structuur van de territoriale decentralisatie mogelijk te maken. Er is dus sprake van een stelselbreuk die niet zonder wijziging van de Grondwet kan worden doorgevoerd. De regering wil vooralsnog volstaan met een wijzigingsartikel in het Statuut in afwachting van de uiteindelijke keus die gemaakt zal worden na de evaluatieperiode van vijf jaar. De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor het standpunt van de regering, maar hechten er aan dat de afwijkende vorm van territoriale decentralisatie zo snel mogelijk een plaats krijgt in de Grondwet. Nu het door de val van het kabinet niet mogelijk is om in de huidige kabinetsperiode over te gaan tot de eerste lezing van de noodzakelijke Grondwetswijziging, vernemen de leden van de VVD-fractie gaarne de visie van de staatssecretaris op het thans voorziene tijdspad voor de Grondwetsherziening. Is het naar het oordeel van de demissionaire regering mogelijk om de eerste lezing van de Grondwetsherziening ambtelijk zodanig voor te bereiden dat bij het aantreden van een nieuw kabinet zo min mogelijk tijd wordt verloren?
De leden van de fractie van de PvdA hebben een vraag met betrekking tot de positie van de toekomstige Rijksvertegenwoordiger. Uit de behandeling in de Tweede Kamer hadden deze leden begrepen dat de positie van de Rijksvertegenwoordiger vergelijkbaar is met die van de Commissaris van de Koningin. Kan de staatssecretaris deze leden aangeven hoe in de benoemingsprocedure wordt voorzien? Geldt hier een open sollicitatie? Hebben de eilanden inspraak in deze benoeming, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat de drie eilanden openbaar lichaam worden. Dit lijkt op een Nederlandse gemeente, maar is er niet helemaal gelijk aan. De openbare lichamen vallen rechtstreeks onder het Rijk omdat zij geen deel uitmaken van een provincie. De Raad van State adviseerde om de openbare lichamen, in verband met de artikelen 55, 4 en 53, in onze Grondwet op te nemen. De regering heeft er echter voor gekozen dit – vooralsnog – via een «trucje» in het Statuut te regelen, zoals een van de experts in een bijeenkomst met de Tweede Kamer NAAZ-commissie dit onlangs typeerde.
Ook al is in het Statuut straks constitutioneel vastgelegd dat de BES-eilanden deel uit maken van het Nederlandse staatsbestel en met de WolBES (31 954) – op grond van artikel 134 van de Grondwet – en de Wet Financiën Openbare Lichamen BES (31 958) en de voorgestane wijziging in de Kieswet (31 956) de positie van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba in het Nederlandse staatsbestel geregeld, toch vragen de leden van de SP-fractie waarom de regering nog geen Grondwetswijziging heeft ingediend, zoals de Raad van State adviseerde. De WolBES werd op 26 mei 2009 bij de Tweede Kamer ingediend. Er is dus inmiddels bijna een jaar verstreken, die hiervoor benut had kunnen worden. Nu niet tijdig, dat wil zeggen vóór 27 april 2010, de eerste lezing van een Grondwetswijziging in de Staten-Generaal afgerond kan zijn, zijn we jaren met «de koninklijke weg» in dezen achterop, zo menen deze leden. Kan de staatssecretaris toelichten waarom er zo lang is en – nog steeds – wordt gewacht? Kan zij bovendien aangeven wanneer wel een proeve van een Grondwetswijziging te verwachten is, zo vragen deze leden.
De WolBES regelt de instelling en inrichting van deze openbare lichamen en ook de samenstelling, de bevoegdheden van hun besturen, de openbaarheid van hun vergaderingen, het toezicht op deze structuren en de verhoudingen tot het Rijk. Dankzij het amendement-Remkes c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 954, nr. 19.) is de afwijkingsmogelijkheid van artikel 13 van de Gemeentewet (dat iemand in eenzelfde gemeente ambtenaar en raadslid kan zijn) beperkt gebleven tot Sint Eustatius en Saba. Is er inmiddels een proeve van Eilandsverordening welke functies op Sint Eustatius en Saba (on)verenigbaar zijn, zo vragen de aan het woord zijnde leden. En kan de staatssecretaris toelichten wanneer en hoe dit aspect van het bestuur geëvalueerd zal worden? En wanneer in praktijk dit toch teveel gevaren met zich mee blijkt te brengen, hoe de regeling van (on-)verenigbaarheid dan kan worden aangepast?
Is er, zo vragen de leden van de SP-fractie, al meer informatie over de staat van het bestuur op Bonaire vanuit het feitenonderzoek dat door de Nederlandse Antillen wordt uitgevoerd.
In onderhavig wetsvoorstel worden positie en bevoegdheden van zowel Gezaghebber als Rijksvertegenwoordiger geregeld. De positie van de Gezaghebber – zo begrijpen de leden van de fractie van GroenLinks – kan vergeleken worden met die van een burgermeester in een gemeente, de positie van Rijksvertegenwoordiger met die van de Commissaris van de Koningin. Echter, de bevoegdheden van de Rijksvertegenwoordiger lijken uitgebreider ten opzichte van de Gezaghebber, dan die van de Commissaris van de Koningin ten opzichte van de burgemeester. Is dat juist, zo vragen deze leden. En zo ja, kan aangegeven worden op welke punten dat het geval is? Ook vragen deze leden de regering te verhelderen hoe kan worden vermeden dat dubbel werk wordt verricht, dan wel dat er competentiegeschillen ontstaan tussen Gezaghebber en Rijksvertegenwoordiger. Artikel 204 van het wetsvoorstel bepaalt dat de Rijksvertegenwoordiger besluiten over benoeming, bevordering, schorsing en ontslag van eilandambtenaren moet goedkeuren. Tegelijkertijd zijn Gezaghebber (en het college) van hen afhankelijk voor het ontwikkelen en uitvoeren van beleid. Op welke gronden kan de Rijksvertegenwoordiger goed- dan wel afkeuren, zo vragen deze leden.
Een belangrijk verschil tussen rijksvertegenwoordiger en Commissaris van de Koningin is dat de laatste niet ter verantwoording kan worden geroepen door een democratisch gekozen orgaan. In de situatie van benoeming van de Commissaris van de Koningin hebben de provinciale staten een rol in de procedure. Hoe is dit geregeld in het geval van de Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen, zo vragen deze leden. Kan de staatssecretaris verduidelijken wat überhaupt de procedure is voor de benoeming van de Rijksvertegenwoordiger?
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat dit wetsvoorstel de grondslag biedt voor de inrichting en bevoegdheden van de Eilandsbesturen van de drie in het leven te roepen openbare lichamen als bedoeld in artikel 134 Grondwet. Het nieuwe bestuursstelsel is vrijwel volledig geschoeid op de leest van de Gemeentewet, zij het dat vastgehouden is aan de thans in de ERNA gehanteerde aanduidingen van de bestuursorganen van de Eilandgebieden.
Deze leden stellen vast dat de op grondslag van artikel 134 Grondwet ingerichte drie openbare lichamen niet beschikken over de voor gemeenten geldende grondwettelijke waarborgen voor de lokale autonomie en de verkiezing van de vertegenwoordigende organen. Ook de grondwettelijke regeling inzake taakverwaarlozing is niet van toepassing. Weliswaar bevat artikel 136 WolBES een met artikel 124 Grondwet vergelijkbare formulering, maar dat is niet meer dan een wettelijke, van lagere orde zijnde garantie. De regering erkent op zichzelf dit probleem (Kamerstukken II 2008/09, 31 954, nr. 3, blz. 6.), en na eerder aandringen van de Raad van State (Kamerstukken II 2008/09, 31954, nr. 4, blz. 2 en 3.) en de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2008/09, 31 954, nr. 6, blz. 6 e.v.) heeft de regering toegezegd (Kamerstukken II 2009/10, 31 956, nr. 12) een voorstel voor wijziging van de Grondwet in te dienen met als doel de definitieve status van de drie openbare lichamen in de Grondwet te regelen. Het zou naar de mening van de D66-fractie goed zijn als daarmee niet wordt gewacht. De inpassing van de BES-eilanden in het Nederlandse staatsbestel op basis van artikel 134 Grondwet draagt slechts een tijdelijk karakter en de periode van onduidelijkheid over de definitieve status van de drie te vormen openbare lichamen moet niet te lang duren. Daarom vragen deze leden wat de huidige stand van zaken rond deze toezegging is, met name gelet op de inmiddels demissionaire status van het kabinet. Is de regering voornemens voor dit doel een verklaringswet in te dienen vóór de verkiezingsdatum van 9 juni? Hoe kijkt de regering in dit verband aan tegen de opvatting2 als zouden de komende Kamerverkiezingen niet kunnen worden aangemerkt als ontbindingsverkiezingen in de zin van artikel 137, lid 3 van de Grondwet, nu het ontbindingsbesluit daarover niet rept?
De leden van de D66-fractie zien zich vervolgens geplaatst voor de vraag in hoeverre thans spanning blijft bestaan tussen de voorgestelde regeling en de Grondwet. Kan de regering nog eens aangeven hoe zij deze vraag beantwoordt?
De leden van de D66-fractie willen voorts een nadere toelichting vragen op de in artikel 73 voorgestelde figuur, dat – in afwijking van de sinds 2001 in de Gemeentewet vastgelegde procedure – de Eilandsraad niet de bevoegdheid heeft een aanbeveling te doen richting de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de benoeming van de Gezaghebber. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2008/09, 31 954, nr. 3, blz. 38.) geeft de regering aan dat deze keuze samenhangt met de kleinschaligheid van bestuur, de kwetsbaarheid op het gebied van de bestuurlijke integriteit en het belang dat de Gezaghebber daadwerkelijk boven de partijen staat. Voorshands los van de vraag, of er Nederlandse gebieden of gemeenten zijn aan te wijzen waar dit type risico’s zich zou (kunnen) voordoen, vragen deze leden of deze aspecten zwaar genoeg wegen om de beoogde systeemconformiteit op dit punt te doorbreken. Daarnaast vragen zij in hoeverre de in artikel 73, lid 4 bedoelde rol van de Rijksvertegenwoordiger (het in ontvangst nemen van een verslag van de vertrouwenscommissie uit de Eilandsraad van de met door de Rijksvertegenwoordiger geselecteerde kandidaten gevoerde gesprekken) het doen van een feitelijke of materiële aanbeveling aan de minister impliceert.
Een laatste kwestie in dit verband is de voorgestelde positie van de Rijksvertegenwoordiger. Naar de mening van de leden van de D66-fractie kan ten aanzien van deze ambtsdrager de vraag worden gesteld of er sprake is van voldoende evenwicht in de verhouding tussen de aard en omvang van de bevoegdheden en de democratische legitimatie. Zeker ook gelet op de toezichthoudende taken lijkt sprake van een dunnere politieke verantwoordingsplicht en daarmee dunnere politieke controle dan welke in vergelijkbare Nederlandse situaties bestaat. Deze leden hebben gezien dat de regering blijkbaar sterk hecht aan het thans vormgegeven gezaghebbend bestuurlijk orgaan met zelfstandige bevoegdheden. Om die reden is de suggestie van de Raad van State om te werken met een via de mandaatsfiguur aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gekoppelde ambtelijke functionaris niet overgenomen. Graag vragen deze leden de regering hoe zij dit democratische tekort beoordeelt en of zij mogelijkheden ziet daarvoor alsnog een voorziening te treffen.
Het feit dat de drie BES-eilanden in principe zelfbeschikkingsrecht toekomt moet er naar de opvatting van het lid van de OSF-fractie toe leiden dat de invulling van het begrip «lokale autonomie» met nog meer nadruk dan bij de lokale overheden in Europees Nederland afgestemd moet worden op de ter plaatse bestaande behoeften, uiteraard rekening houdend met de mogelijkheden van deze wel heel kleine entiteiten. Is de regering het met het lid van deze fractie eens?
De reikwijdte van de eigen autonomie van de eilanden wordt beperkt door de taken die de Nederlandse overheid zelf op zich neemt of die zij door wetgeving aan de eilanden in medebewind opdraagt, zo stelt het lid van deze fractie. Uit de WolBES blijkt dat bij medebewindstaken onderscheid gemaakt kan worden tussen de eilanden. Graag ziet dit lid de vraag beantwoord of dat ook het geval is met betrekking tot de taken voor de uitvoering waarvan Nederland zelf de verantwoordelijkheid op zich neemt.
Op Bonaire lijkt de voorkeur van een deel van bevolking en bestuur uit te gaan naar een mate van autonomie die wellicht beter in een andere staatkundige constructie te bereiken was geweest dan in een Nederlands openbaar lichaam. Is het mogelijk binnen de gekozen constructie aan die gevoelens tegemoet te komen en (ook hier) overeenstemming over de ruimte voor eigen autonomie te bereiken, zo vraagt het lid van de OSF-fractie. Is de aan de orde zijnde wetgeving in dit verband acceptabel voor het Bestuurscollege van Bonaire, luidt voorts de vraag van genoemd lid. En in hoeverre mag Bonaire (en trouwens ook de beide andere eilanden) ervan uitgaan dat de overeengekomen automie in die zin gegarandeerd is dat alleen met wederzijdse instemming de door Nederland verzorgde taken kunnen worden uitgebreid of beperkt, zo vraagt het aan het woord zijnde lid.
In de WolBES wordt vastgesteld dat de Rijksvertegenwoordiger de eed aflegt in het Nederlands, omdat «hij immers bestuursorgaan is van de Nederlandse rijksoverheid». Inderdaad gaat het hier weliswaar om een functie van de rijksoverheid, maar toch ook om een functie voor de BES. Genoemd lid vraagt de regering of dan als criterium niet eerder moeten gelden welke van de op de BES-eilanden voor officieel gebruik erkende talen de betreffende persoon beschouwt als zijn meest persoonlijke taal, zodat ook bij deze functie een keuze mogelijk zou moeten zijn.
Wijziging van de Kieswet (31 956)
De leden van de CDA-fractie hebben met bijzondere aandacht de discussie over dit wetsvoorstel gevolgd. Immers het oorspronkelijke voorstel van de regering hield een afwijkende regeling voor het actieve kiesrecht voor de verkiezing van de leden van de Eilandsraden in ten opzichte van dit recht voor de verkiezing van de leden van provinciale staten. Het gevolg zou zijn dat ook niet-Nederlanders indirect de leden van de Eerste Kamer zouden kunnen kiezen. Middels het amendement-Remkes (Kamerstukken II 2009/10, 31956, nr. 9) is dit voornemen van de regering geschrapt. Tevens werd bij derde nota van wijziging (Kamerstukken II 2009/10, 31 956, nr. 12.) het recht voor de leden van de Eilandsraden om de leden van de Eerste Kamer te kiezen gebonden aan een nog in te dienen voorstel tot herziening van de Grondwet, te weten artikel 55. Door de demissionaire positie van het kabinet zal het daardoor zeer waarschijnlijk niet meer mogelijk zijn om dit kiesrecht nog te effectueren voor de Statenverkiezingen van 2015 en zal – naar het zich laat aanzien – dit recht niet eerder dan in 2019 kunnen worden uitgeoefend. Deze leden betreuren dat door een aanvankelijk onjuiste insteek van de regering dit herzieningsvoorstel niet eerder kon worden ingediend.
Deze leden vragen voorts of onder «stukken» in lid 6 van de artikelen Ya 4 en Ya 6, die in een pak worden gedaan en verzonden, ook de begeleidingsverklaringen als bedoeld in lid 5 van de genoemde artikelen moeten worden begrepen.
Ter bespoediging van het kennisnemen van de gegevens wordt informatie eerst langs elektronische weg verzonden. Worden er maatregelen genomen om deze informatieoverdracht in een beschermde omgeving te doen plaatsvinden, zo vragen de leden van genoemde fractie.
Dit wetsvoorstel wijzigt de Kieswet, waardoor het voor inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba mogelijk wordt om deel te nemen aan de verkiezingen voor de leden van de Tweede Kamer, de Eerste Kamer en het Europese Parlement, zo lezen de leden van de SP-fractie. Met dit voorstel wordt ook het actief en passief kiesrecht voor de leden van de Eilandsraden geregeld. De vertegenwoordigende lichamen worden gekozen door de ingezetenen van het betrokken land met de Nederlandse nationaliteit.
Tot nu toe konden BES-inwoners zonder Nederlandse nationaliteit – naar de leden van deze fractie begrepen hebben – niet deelnemen aan de Eilandsraadverkiezingen. Door het amendement-Remkes (Kamerstukken II 2009/10, 31 956, nr. 9.) is het voor hen nog steeds niet mogelijk. Dit is in afwijking van Nederlandse gemeenten waar inwoners zonder Nederlandse nationaliteit die vijf jaar of langer legaal in Nederland verblijven wel mee kunnen doen aan de gemeenteraadsverkiezingen. Naar de opvatting van de leden van de SP-fractie is de afwijking voor BES-inwoners zonder Nederlandse nationaliteit terecht, omdat zij anders indirect (via de Eilandsraad als openbaar lichaam) de Eerste Kamer zouden kunnen kiezen.
De eerste verkiezing van de Eilandsraden vindt naar verwachting plaats op 2 maart 2011, gelijktijdig met de verkiezing van de Provinciale Staten. BES-bewoners zullen daardoor naar verwachting al aan de eerstvolgende verkiezingen van de Eerste Kamer meedoen. De drie BES-openbare lichamen worden in relatie tot de verkiezingen van de Eerste Kamer gezamenlijk als een provincie beschouwd. En ook hierbij stellen de leden van de SP-fractie de vraag of de staatssecretaris kan toelichten waarom er zo lang is en – nog steeds – wordt gewacht met een Grondwetsherziening, waarin het opnemen van de BES-eilanden als openbaar lichaam in het Nederlandse Staatsbestel wordt geregeld. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer er wèl een proeve van deze Grondwetswijziging te verwachten is, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van D66 hebben met instemming kennisgenomen van de derde nota van wijziging (Kamerstukken II 2009/10, 31 956, nr. 12.) waarmee de in dit wetsvoorstel opgenomen regeling inzake de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer pas in werking zal treden nadat artikel 55 van de Grondwet zodanig is aangepast dat ook de Eilandsraden betrokken worden bij deze verkiezing. Ook hebben zij vanwege de principiële onwenselijkheid om niet-Nederlanders invloed te geven op de samenstelling van de Staten-Generaal, met instemming kennisgenomen van het amendement-Remkes (Kamerstukken II 2009/10, 31 956, nr. 9.) dat beoogt om het kiesrecht voor de Eilandsraden te beperken tot Nederlanders.
Gevolg van deze ontwikkeling is nu wel, dat de leden van de drie Eilandsraden voorlopig hun kiesrecht bij de verkiezingen voor de Eerste Kamer in 2011 en wellicht ook in 2015 niet kunnen uitoefenen. Niet alleen is het, zoals in het kader van wetsvoorstel 31954 (WolBES) reeds opgemerkt, de vraag in hoeverre in verband met het beoogde voorstel tot aanpassing van de Grondwet de Kamerverkiezing van 9 juni 2010 als een op Grondwetswijziging betrekking hebbende ontbindingsverkiezing kan worden aangemerkt. De vraag is ook of het in tweede lezing aanvaarde voorstel, uitgaande van nieuwe reguliere Kamerverkiezingen in mei 2015, tijdig vóór de kandidaatstellingen voor de Eerste Kamer het Staatsblad bereikt. Graag vernemen deze leden hoe de regering deze situatie beoordeelt.
Na amendering geeft de Kieswet BES de ingezetenen-niet-Nederlanders van de BES-eilanden geen actief kiesrecht en de ingezetenen-Nederlanders (voorlopig) geen invloed op de samenstelling van de Eerste Kamer, zo heeft het lid van de OSF-fractie kunnen lezen. De invloed op de samenstelling van de Tweede Kamer is bovendien uiterst beperkt door het kleine aantal kiesgerechtigden. In andere landen is het niet ongebruikelijk dat minderheden of minderheidsregio’s in staat worden gesteld een zichtbare vertegenwoordiging in het nationale parlement te hebben. Waarom is het idee van een gegarandeerde eigen zetel voor de BES-eilanden nooit (serieus) overwogen, terwijl zij die nu in het Antilliaanse parlement wel hebben? Kan dit niet opgevat worden als een teken dat in feite voor deze eilanden, die toch zeer specifieke entiteiten vormen, op termijn niet naar een zichtbaar eigen positie in ons staatsverband gestreefd wordt, maar juist naar zo veel mogelijk volledige gelijkschakeling, zo vraagt genoemd lid.
Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (IBES) (31 957)
Dit wetsvoorstel in samenhang met het voorstel in de Aanpassingswet(ten) openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba vormt, naast de oprichting van de openbare lichamen, het hart van de BES-voorstellen. Het uitgangspunt voor de toekomstige wet- en regelgeving is dat de huidige Nederlands-Antilliaanse wet- en regelgeving van toepassing blijft en eventueel nu wordt aangepast. In dit wetsvoorstel wordt per Nederlands departement aangegeven welke regelgeving blijft bestaan. Het gaat om een positieve lijst; indien regelgeving niet op de lijst staat, is die regelgeving vervallen per transitiedatum. Het gaat om regelingen die de status van wet verkrijgen, regelingen die de status van algemene maatregel van bestuur verkrijgen en die de status van ministeriële regeling krijgen.
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de gevolgde manier van toepassingverklaring.
In hoofdstuk 6 worden voor vier departementen (Jeugd en Gezin, LNV, Sociale Zaken en Werkgelegenheid en VWS) een aantal delegatiebepalingen opgenomen. Met betrekking tot de mogelijkheid voor de departementen van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en VWS is middels het amendement-Remkes & Leerdam (Kamerstukken II, 2009/10, 31 957, nr. 12.) vastgelegd dat voor bepaalde voorstellen voor algemene maatregelen van bestuur de zware voorhangprocedure moet worden gevolgd. Het gaat om met name de onderstand en de zorgverzekeringen.
De in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II, 2009/10, 31 957, nr. 6.) opgenomen verwijzing naar de motie-Jurgens in verband met de in dit wetsvoorstel geboden mogelijkheden om wetgeving of algemene maatregelen van bestuur te wijzigen bij ministeriële regeling (de «vangnetregeling») hebben deze leden met interesse gelezen. In het kader van het onderhavige uiterst complexe wetgevings- en transitieproces, de hier aan gestelde voorwaarden, de beperkte geldingsduur van de mogelijkheid en de verplichte indiening van een goedkeuringswet in geval van het wijzigen van een formele wet, vallen de voorgestelde regelingen in de artikelen 19, 20, 21 en 22 te billijken, aldus de aan het woord zijnde leden.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Door inrichting van de BES-eilanden als openbaar lichaam, in plaats van als gemeente, kunnen op de BES-eilanden regels gelden die afwijken van de regels in het Europese deel van Nederland. De Nederlandse wetgeving zal geleidelijk worden ingevoerd. De Invoeringswet stelt de algemene regels vast voor het recht dat van toepassing wordt in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Ook wordt zoveel mogelijk algemeen overgangsrecht geregeld en bevat dit wetsvoorstel een aantal delegatiegrondslagen. Met de Invoeringswet wordt de bestaande Nederlands-Antilliaanse regelgeving zo soepel mogelijk overgenomen in de nieuwe staatkundige structuur. Daartoe is de zogenoemde positieve, gelimiteerde, IBES-lijst opgesteld, welke deel uitmaakt van genoemd wetsvoorstel. Hierdoor wordt de overgang voor zowel de autoriteiten als de burgers van de BES-eilanden zo veel mogelijk vereenvoudigd. Naast Grondwettelijke bezwaren om van dit uitgangspunt af te wijken, kunnen er ook beleidsmatige overwegingen zijn om bepaalde regelgeving van de Nederlandse Antillen niet op genoemde IBES-lijst te plaatsen en dan komt daarvoor bestaande Nederlandse of nieuwe regelgeving in de plaats, zoals de Belastingwet BES, welke nog bij de Tweede Kamer in behandeling is. De criteria die zijn gehanteerd bij het maken van de keuze wanneer wel en wanneer niet huidige Nederlands-Antilliaanse regelgeving van kracht blijft, zijn voor de leden van de SP-fractie niet altijd helder. Ook na de beantwoording door de regering van vragen hieromtrent van diverse fracties in de Tweede Kamer is dit voor deze leden niet veel transparanter geworden. De leden van de SP-fractie realiseren zich echter dat het een uiterst complexe en omvangrijke wetomvorming betreft. Dat er vier nota’s van wijziging van dit wetsvoorstel zijn, heeft volgens deze leden hiermee ook alles te maken. Bovendien moet de Invoeringswet in samenhang worden gezien met Aanpassingswet BES, waarin de aanpassingswetgeving van de verschillende ministeries is samengebracht. Het wetsvoorstel bevat per ministerie voorstellen tot aanpassing van die huidige Nederlandse regelgeving die ook van toepassing wordt op de BES-eilanden. Verder strekt het voorstel tot toepassing van Nederlands-Antilliaanse regelingen die op de BES-eilanden als formele Nederlandse wetten zullen gelden. En er zal nog een Tweede Aanpassingswet BES volgen, naar deze leden hebben begrepen. Die is momenteel in voorbereiding, waarin ondermeer wetten met betrekking tot onderwijs worden opgenomen. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer deze Tweede Aanpassingswet BES zal worden ingediend, zo vragen genoemde leden. Ook worden zij graag geïnformeerd of er nog een Derde Aanpassingswet BES komt.
Ook vragen deze leden hoe de stand van zaken is met betrekking tot het overleg tussen Nederland en de BES-eilanden met betrekking tot de nadere invulling van de Regeling Onderstand.
Wat betreft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is in de Invoeringswet in artikelen 18.4.3 en 18.4.14 in een (zware) voorhangprocedure voorzien voor het besluit Zorgverzekering BES. In de Nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2009/10, 31 959, nr. 6, blz. 41) wordt vermeld dat voor de BES-inwoners voorzien is in een nieuwe ziektekostenverzekering voor alle inwoners, die op de specifieke situatie van de eilanden is toegespitst en zowel curatieve als langdurige zorg zal omvatten. Kan de staatssecretaris aangeven wanneer deze Zorgverzekering BES in werking zal treden, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
Artikel 18.1 van de Invoeringswet bevat een delegatiebepaling die het mogelijk maakt regels met betrekking tot het aanbod van jeugdzorg op de BES bij algemene maatregel van bestuur te stellen, omdat de Nederlandse Antillen geen regelgeving met betrekking tot jeugdzorg kent, en anderzijds het – ook naar de opvatting van de leden van de SP-fractie – niet opportuun is de Wet Jeugdzorg 1;1 van toepassing te verklaren op de BES. Deze leden vragen de staatssecretaris toe te lichten of er al regels met betrekking tot het aanbod van jeugdzorg op de BES in de maak zijn. En mocht dit zo zijn, dan vernemen de genoemde leden graag welke gebieden deze betreffen en wanneer deze voorgelegd zullen worden.
Ook vragen de leden van de SP-fractie de staatssecretaris toe te lichten hoe gehandeld zal worden met de BES-wetgeving, in geval er in Nederland nieuwe wetgeving wordt ingediend, zeker waar het om wetgeving gaat die een verbetering van rechten van burgers betreft. De leden van de SP-fractie leggen ter zake graag een concreet voorbeeld voor. Volgens de Invoeringswet, Bijlage bedoeld in artikel 2 (Kamerstukken I 2009/10, 31 957, A, blz. 29.) zal de Verordening van den 21sten october 1921, tot regeling van het toezicht op krankzinnigen (PB 1922, no. 14) de status krijgen van Wet tot regeling van het toezicht op krankzinnigen BES. De aan het woord zijnde leden verzoeken de staatssecretaris toe te lichten of de regering zich voorneemt om nieuwe Nederlandse wetgeving die in Nederland de bestaande Wet BOPZ zal vervangen – zoals het wetsvoorstel Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (Kamerstukken II 2008/09, 31 996, nr. 2) en het wetsvoorstel in voorbereiding voor verplichte GGZ – straks ook op de BES van toepassing te laten zijn, ter vervanging van voornoemde Wet tot regeling van het toezicht op krankzinnigen BES, voor bijvoorbeeld de PAAZ-voorziening van het ziekenhuis Mariadal op Bonaire.
Ook verzoeken genoemde leden de staatssecretaris toe te lichten of het staatstoezicht op de volksgezondheid voldoende is voorbereid op haar taak zoals omschreven in de Aanpas-singswet in artikel 38, lid 2 (Kamerstukken I 2009/10, 31 959, A, blz. 494.), waaronder met betrekking tot de Wet toezicht op krankzinnigen BES.
De leden van de SP-fractie verzoeken overigens de staatssecretaris de staat van het onderwijs en van de Zorg op de BES-eilanden, waarover jaarlijks tot aan de eerste evaluatie aan de Tweede Kamer wordt gerapporteerd, in antwoord op de motie-Leerdam c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 954, nr. 23), eveneens aan de Eerste kamer toe te zenden.
In onderhavig wetsvoorstel en in het voorstel voor de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt bepaald welke huidige Antilliaanse regelingen de status van wet, besluit en ministeriële regeling krijgen en worden een reeks van wetten aangepast. Kan de staatsecretaris aangeven welke overwegingen en criteria gegolden hebben voor de aanpassing van de Nederlandse wet, dan wel het omzetten van een regeling in een specifieke BES-wet, zo vragen de leden van de GroenLinks-fractie. In een aantal sociale wetten worden concrete bedragen genoemd (Wet algemene ouderdomsverzekering BES, Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, Wet minimumlonen BES). De leden van de fractie van GroenLinks vragen, waarop deze bedragen zijn gebaseerd en hoe deze zich verhouden tot de levensstandaard op de onderscheiden eilanden.
Dit wetsvoorstel regelt in de vorm van een invoeringswet welke wettelijke voorschriften na de invoering van de drie openbare lichamen (BES) in deze drie lichamen zullen gelden, en bepaalt tevens de juridische status van deze voorschriften. Ook met betrekking tot dit voorstel kunnen vragen worden gesteld over de grondwettelijke inbedding, met name ten aanzien van de zogeheten vangnetbepalingen van de artikelen 19 en 20. Als de leden van de D66-fractie het goed zien, schrijft de IBES voor dat het thans geldende Nederlands-Antilliaanse recht en Eilandsrecht in beginsel op een vergelijkbaar juridisch niveau in Nederlandse regelgevingsfiguren zal worden omgezet, tenzij er strijd ontstaat met de Grondwet of ander recht van hogere orde. De noodzakelijke omzetting van dit recht in Nederlands recht vindt plaats door de wet.
In de eerste plaats rijst hier de vraag of de Nederlandse wetgever zelfstandig bevoegd is wetgeving van een ander land van het Koninkrijk om te zetten naar Nederlands recht en of de Nederlandse wetgever de status daarvan kan wijzigen dan wel nadere organen daartoe de bevoegdheid kan geven.3 Onze Grondwet biedt die mogelijkheid niet. Ook het feit dat de conceptRijkswet tot aanpassing van het Statuut zal regelen dat de drie openbare lichamen deel gaan uitmaken van het Nederlandse staatsbestel maakt de Nederlandse organen niet tot rechtsopvolger en derhalve niet bevoegd voor de andere Landen van het Koninkrijk. Hoe beoordeelt de regering deze situatie, zo vragen de genoemde leden.
In de tweede plaats hebben deze leden gezien dat de voor dit doel in een wettelijke bijlage opgenomen lijst van blijvend Antilliaans maar nog naar Nederlandse regelgevingstypen te transformeren recht, bij ministeriële regeling kan worden aangepast. Gedurende een jaar na inwerkingtreding van dit voorstel kan de minister wetten of amvb’s op de lijst plaatsen of daarvan afhalen om «onaanvaardbare gevolgen» te voorkomen. Deze regeling impliceert – zulks in afwijking van het grondwettelijke stelsel van bevoegdheidsverdeling tussen wetgever, regering en minister – dat bij ministeriële regeling hogere vormen van wetgeving, zoals wetten en amvb’s, kunnen worden gewijzigd of ingetrokken4. De regering heeft ook deze inconstitutionaliteit op zichzelf genomen erkend, maar heeft deze verdedigd met als argument dat deze constructie noodzakelijk is in verband met de complexiteit van de operatie (Kamerstukken II 2009/10, 31 957 nr. 6, blz. 5 e.v.). Graag vragen deze leden of deze inconstitutionaliteit niet een te zware wissel trekt op het vertrouwen dat de rechtsgenoten hebben in de rechtmatigheid van het handelen van overheidsorganen.
Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (FINBES) (31958)
De leden van de CDA-fractie kunnen zich goed vinden in de diverse regelingen die dit wetsvoorstel behelst. Al door de instelling van het College Financieel toezicht (sinds december 2007) is – zoals blijkt uit rapportages – al veel verbeterd in de financiële gang van zaken in de drie eilanden. Deze goede ontwikkeling kan middels dit wetsvoorstel worden uitgebreid. Het doel moet toch zijn dat Eilandsraad en Bestuurscollege op grond van juiste gegevens de prioriteiten van het beleid kunnen bepalen, die in een sluitende begroting kunnen neerleggen en volgens goedgekeurde begrotingsposten het geld kunnen uitgeven.
Ziet de regering op termijn de mogelijkheid van een grotere vrijheid voor de openbare lichamen om bijvoorbeeld zelfstandig te mogen lenen, een mogelijkheid die Nederlandse gemeenten en provincies wel hebben, zo vragen deze leden.
De huidige eilanden en de nieuwe openbare lichamen kennen wel heel veel soorten heffingen naast de grondbelasting. Het is bekend dat een en ander zo is afgesproken tijdens de miniconferentie van 10 en 11 oktober 2006. Maar zou het gezien de relatief kleine opbrengst van sommige van die heffingen en de daaraan verbonden perceptiekosten niet verstandig zijn om dit eens nader te bekijken, zo vragen deze leden de regering.
De openbare lichamen zullen een vrije uitkering en bijzondere uitkeringen ontvangen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De omvang hangt mede af van de verdeling van taken tussen de openbare lichamen en het Rijk. De leden van de CDA-fractie vragen de regering wanneer er duidelijkheid zal zijn over de takenverdeling en – als gevolg daarvan – de hoogte van de vrije uitkering.
Deze leden begrijpen dat het de bedoeling is dat alleen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de uitgaven voor de openbare lichamen in de begroting zal specificeren en dat de overige ministeries hun uitgaven voor de openbare lichamen niet als zodanig zullen specificeren. Deze leden vragen naar een motivering voor deze handelwijze.
Het voorzieningenniveau op de BES-eilanden heeft een directe relatie met het vaststellen van de vrije en bijzondere uitkeringen. Bij het vaststellen van het voorzieningenniveau gaat de regering enerzijds uit van de systematiek van de commissie-Havermans, die als uitgangspunt het voorzieningenniveau van Curaçao hanteert. Anderzijds stelt de regering dat het voorzieningenniveau wel «acceptabel moet zijn binnen Nederland». De leden van de VVD-fractie vragen zich af hoe het een met het ander valt te rijmen. Immers het huidige voorzieningenniveau van Curaçao is zeker niet acceptabel binnen Nederland en bovendien is het voorzieningenniveau geen statisch gegeven; het wordt enerzijds beïnvloed door de fluctuaties van het voorzieningenniveau op de omringende Caribische (ei)landen en anderzijds door fluctuaties van het voorzieningenniveau in Nederland. De leden van de VVD-fractie vernemen graag van de staatssecretaris hoe de regering denkt om te gaan met deze spagaat. Betekent dit bijvoorbeeld dat de Nederlandse wetgever telkens per afzonderlijke wet het voorzieningenniveau op de eilanden moet bijstellen, waarbij tevens inzicht wordt gegeven in de motivatie en de bekostiging, zo vragen deze leden.
Het is de leden van de PvdA-fractie niet duidelijk hoe de taakverdeling en de financiële verantwoordelijkheid tussen de rijksoverheid en de eilanden is en wordt verdeeld. In het verslag van het wetgevingsoverleg van 18 januari 2010 lezen zij (Kamerstukken II 2009/10, 31 954 nr. 14, blz. 6.) dat de staatssecretaris stelt dat de eilanden, in tegenstelling tot gemeenten, onder meer taken hebben ten aanzien van lucht- en zeehavens en dat dit de handelingsruimte van de eilanden groter maakt. De leden van de PvdA vragen zich af hoe zij deze uitspraak moeten begrijpen. Betekent dit ook dat de financiële verantwoordelijkheid voor de luchthavens bij de eilanden berust? De aan het woord zijnde leden menen dat, als dit het geval is, dit niet juist zou zijn. In Nederland zijn regionale luchthavens met een bovenregionaal belang onder directe verantwoordelijkheid van de rijksoverheid geplaatst. Het leek de leden van de PvdA voor de hand te liggen dat dit ook ten aanzien van de luchthavens op de eilanden het geval zou zijn. De luchthavens zijn immers van essentieel belang voor de eilanden, maar gaan de financiële draagkracht van de lokale bevolking ver te boven. De leden van de PvdA achten dit met name van belang omdat de verantwoordelijkheid voor een sluitende begroting naar hun oordeel gebaseerd moet zijn op een realistische opgave. Kan de staatssecretaris aangeven welke taken tot de financiële verantwoordelijkheid van de rijksoverheid behoren en welke taken tot de financiële verantwoordelijkheid van de eilanden, zo vragen deze leden.
De leden van de SP-fractie hebben kunnen lezen dat dit wetsvoorstel de financiële verhoudingen van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Rijk regelt, zoals deze gelden na de wijziging van de staatsrechtelijke positie van de BES-eilanden binnen het Koninkrijk. Met dit voorstel wordt de totstandkoming en inrichting van de begroting en rekening, het financiële beheer en controle en het financiële toezicht geregeld. Ook wordt de bevoegdheid tot het heffen van belastingen en de regels met betrekking tot de heffing en invordering van die belastingen en de financiële verhouding tot het Rijk vastgelegd. Er zijn met dit wetsvoorstel, waarin de «te heffen «gemeentelijke belastingen» BES» zijn opgenomen, en de voorstellen van Belastingwetten, die momenteel bij de Tweede Kamer in behandeling zijn, zoals de Belastingwet BES en de Douane- en Accijnswet, wel verschillen in belastingheffing binnen Nederland. Blijkens een artikel in NRC-Handelsblad van 28 november 20095 is het voorstel Belastingwet BES veel Curaçaoënaren een doorn in het oog, omdat het op Bonaire een fiscale concurrent schept op nog geen 50 kilometer afstand. De leden van de SP-fractie wachten de genoemde Belastingwetten met (enig) zorg af.
Graag worden genoemde leden geïnformeerd of er met betrekking tot de «gemeentelijke» belastingen al enig inzicht is in de specifieke invulling die de afzonderlijke BES-eilanden gaan geven aan het eigen lokale belastingbeleid en hoe dit eruit ziet. Mocht dit nog niet het geval, kan de staatsecretaris deze leden dan informeren wanneer hierover duidelijkheid zal worden geboden?
Artikel 56 van de Wet Financiën BES regelt de mogelijkheid tot het heffen van parkeerbelasting op de BES. Kennen de BES-eilanden, zo vragen de leden van de SP-fractie, een vergelijkbare regeling als die van de Europese Gehandicaptenparkeerkaart. Indien het antwoord bevestigend luidt, worden de houders van een dergelijke kaart op de BES-eilanden dan vrijgesteld van parkeerbelasting, zo vragen de aan het woord zijnde leden.
Het onderhavige wetsvoorstel bepaalt de kaders van het financiële beleid van de nieuwe openbare lichamen. Daarin wordt bepaald dat er een vrije uitkering is en bijzondere uitkeringen van de afzonderlijke ministeries. Bij de beoordeling daarvan is het van belang te weten wie nu waar (financieel) voor verantwoordelijk is. De bijzondere positie van de openbare lichamen brengt immers ook bijzondere kosten met zich mee. Zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks zich af hoe de verantwoordelijkheid zowel financieel als materieel verdeeld is bij bijzondere infrastructurele voorzieningen, zoals lucht- en zeehavens, grote (maritieme) natuurgebieden en monumenten. De leden van de fractie van GroenLinks zouden hier graag een nadere toelichting op ontvangen.
De huidige financiering van de openbare lichamen gaat – naast directe financieringen vanuit de departementen – onder meer via een apart BES-fonds. Ook hier kunnen de leden van de fractie van GroenLinks zich voorstellen dat dit voor de korte termijn de meest praktische oplossing is. Echter op de lange termijn heben deze leden een voorkeur voor een zo regulier mogelijke financiering en wel op de manier waarop het bij gemeenten gebeurt. Deelt de staatssecretaris de opvatting van deze leden en ziet zij daar – op de langere termijn – de mogelijkheid toe? Kan de staatssecretaris aangeven hoe groot, gezien ook de verplichtingen die er liggen, de werkelijke vrije financiële beleidruimte van de openbare lichamen is, zo vragen deze leden tot slot.
In wetsvoorstel Goedkeuring van verdragen BES wordt voorgesteld het Europees handvest inzake lokale autonomie ook van toepassing te verklaren op de BES-eilanden, zo constateert het lid van de OSF-fractie. In het wetsvoorstel Wet financiën openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt echter geregeld dat een buitengewoon zwaar preventief financieel toezicht wordt ingesteld. Daarbij wordt bijvoorbeeld zelfs het gebruik van bank- en chippassen aan voorafgaande toestemming onderworpen en worden ook bijvoorbeeld Eilandraadsleden die hun stem hebben uitgebracht voor uitgaven boven de begroting onder omstandigheden bedreigd met persoonlijke aansprakelijkheid voor deze uitgaven. Ook de modaliteiten van een te heffen grondbelasting worden tot en met een maximum voor niet in te vorderen bedragen exact geregeld. Kunnen dergelijke regelingen in overeenstemming worden geacht met het Europees handvest, vooral gelet op de art.3, lid 1, art.4, lid 2 en 4, art.8, lid 2 en 3, art.9, lid 1 en 8, zo vraagt het lid van genoemde fractie. Wat betekent overigens het feit dat dit Verdrag rechtstreekse werking heeft, zoals in de memorie van toelichting wordt gesteld, zo luidt de vervolgvraag. Welke concrete gevolgen heeft dat?
Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (ABES) (31 959)
Alleen al de omvang van dit wetsvoorstel maakt duidelijk welk een omvangrijke juridische operatie gemoeid gaat met de «simpele» omvorming van drie kleine eilanden vanuit het verband van de Nederlandse Antillen naar openbare lichamen die onderdeel gaan vormen van het Nederlandse staatsbestel. Alleen de tekst van het wetsvoorstel beslaat 530 pagina’s, de overige stukken bij dit wetsvoorstel beslaan nog eens ruim 400 bladzijden. Op zich is het een technische operatie, met ook enkele wijzigingen die zijn terug te voeren op beleidskeuzes. Door de omvang is moeilijk te beoordelen waar de beleidskeuzes zijn gemaakt. De leden van de CDA-fractie vragen de regering om per ministerie aan te geven waar beleidskeuzes hebben geleid tot aanpassing van Nederlands-Antilliaanse regelgeving en waar in Nederlandse regelgeving.
De aan het woord zijnde leden zijn geschrokken van de drie ingediende en aanvaarde amendementen (Kamerstukken II 2009/10, 31 959, nrs. 23, 24 en 25). Deze amendementen verklaren de Nederlandse wetgeving op het gebied van de euthanasie, afbreking zwangerschap en het huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht van toepassing op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het voorstel met betrekking tot de zwangerschapsafbreking moet binnen één jaar na de transitiedatum zijn ingevoerd, de andere twee voorstellen binnen twee jaar. Voor deze leden is het onbegrijpelijk dat op deze onverwachte wijze, zonder enig overleg met de betrokken Eilandsbesturen en Eilandsraden is gehandeld. Dit doorbreekt toch op flagrante wijze de uiterste zorgvuldigheid die de Nederlandse regering en haar gesprekspartners Bonaire, Sint Eustatius en Saba hebben nagestreefd. Immers alle drie onderwerpen, hoe belangrijk ook, zijn in Nederland pas na vele decennia van gedachtevorming, juridische procedures en langdurige zorgvuldige wetgevingsprocessen tot stand gekomen. Daarenboven bestaat in Noordwest-Europa ten aanzien van deze gevoelige onderwerpen een volstrekt andere beleving dan in Midden- en Zuid-Amerika. Naar het oordeel van deze leden staat een en ander op uiterst gespannen voet met het zojuist door dezelfde Tweede Kamer aanvaarde artikel 1 lid 2 van het Statuut. Deze leden hebben dan ook groot begrip voor het onbegrip en het gevoel van overvallen te zijn die in brede lagen van de bevolking in Bonaire, Sint Eustatius en Saba leven. Deze leden vragen de regering de uitvoering van deze zonder enige vorm van overleg opgedrongen wetgeving op een zo’n prudent mogelijke wijze in goed overleg met de bestuurders van de te vormen openbare lichamen vorm te geven. Zij vragen de regering of zij al kan aangeven hoe zij ter zake wil gaan handelen.
De leden van de VVD-fractie hebben begrip voor de vastgestelde overgangstermijn voor het van kracht worden van de wetgeving ten aanzien van levensbeëindiging en hulp bij zelfdoding, ten aanzien van de afbreking van zwangerschap en ten aanzien van het burgerlijk huwelijk tussen personen van hetzelfde geslacht. Als deze wetgeving na de overgangstermijn van kracht wordt, dan vragen deze leden zich af hoe deze wetgeving zich verhoudt tot de wetgeving op deze gebieden op Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Als abortus en euthanasie in die landen wel strafbaar blijven, hoe zit het dan met de strafbaarheid en de civiele aansprakelijkheid van ingezetenen van die landen na terugkeer van één van de BES-eilanden, alwaar men een abortus heeft ondergaan dan wel hulp heeft verleend bij zelfdoding? Zal een homo- of lesbohuwelijk, gesloten op één van de BES-eilanden, in die landen worden erkend, zo vragen deze leden.
De leden van de fractie van de CU, mede namens de SGP, vragen aandacht voor de bij amendement ingevlochten wetgeving over abortus, euthanasie en homohuwelijk. Tijdens het wetgevingsoverleg op 20 en 21 januari 2010 in de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 31 954 nrs. 13 en 14) heeft de staatssecretaris ten aanzien van deze punten een helder standpunt ingenomen, waarbij zij deze amendementen «ten sterkste» heeft afgeraden. Zij heeft hierbij aangevoerd dat «als deze zaken bovenop alle andere aanpassingen die de staatkundige herziening met zich meebrengen, komen, dit praktisch niet te doen is». Nu deze amendementen – in marginaal gewijzigde vorm – ondanks het sterk negatieve advies van de staatssecretaris toch zijn aangenomen (Kamerstukken II 2009/10, 31 959, nrs. 23, 24 en 25), vragen de genoemde leden zich af of er geen patstelling is ontstaan, gelet op de stelling van de staatssecretaris dat «dit praktisch niet te doen is». Zij verzoeken de staatssecretaris hierop te reageren.
Is het gelet op het feit dat er nu tijdsdruk staat op de invoering van deze wetten, überhaupt nog wel mogelijk om dit op een zorgvuldige wijze te doen, zo vragen deze leden verder. Op welke wijze gaat de staatssecretaris om met de weerstand die heerst op de BES-eilanden, niet alleen tegen de wetsvoorstellen sec, maar ook tegen de wijze waarop deze zonder overleg zijn opgelegd, zo willen zij graag weten.
In de brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 9 maart 2010 (Kamerstukken II, 2009/10, 31 959, nr. 27.) stelt hij gemotiveerd dat invoering van de abortuswetgeving een langere periode vereist dan de periode van één jaar die in het aangenomen amendement-Remkes c.s. (Kamerstukken II 2009/10, 31 959, nr. 25.) is genoemd. Hij bepleit een invoeringstermijn van drie jaar. Op welke wijze wordt gewaarborgd dat na de nu vastgelegde invoeringstermijn van één jaar, wordt voldaan aan alle criteria die de wet vereist, zo vragen de leden van genoemde fracties. Wordt binnen deze periode eveneens een preventieprogramma opgezet? Ook willen zij graag van de regering vernemen hoe wordt voorkomen dat de abortuspraktijk op de BES-eilanden gaat functioneren voor de gehele regio.
In het kader van dit voorstel ten behoeve van de incorporatie van de BES-eilanden in de Nederlandse rechtsorde kan naar de mening van de leden van de D66-fractie mogelijk een constitutioneel probleem van grondrechtelijke aard worden aangewezen. Dit probleem is in verschillende publicaties met name opgeworpen door de Groningse hoogleraar staatsrecht D.J. Elzinga.6 Hoewel de BES-eilanden een integraal onderdeel van Nederland worden, via wetgeving met financiële, justitiële en andere vormen van controle en toezicht, maar op onderdelen ook met enkele afwijkende arrangementen, lijkt het niet de bedoeling te zijn de inwoners van de BES-eilanden dezelfde rechten en voorzieningen te geven als de Europese Nederlander. Een deel van de op zichzelf relevante Nederlandse regelgeving wordt immers niet van toepassing verklaard. De reden daarvoor zou zijn dat invoering van bepaalde Nederlandse regels de samenlevingen van de drie eilanden te zeer zou kunnen ontwrichten.
De Nederlandse Grondwet is na de transitiedatum ook op de drie eilanden van toepassing. De Grondwet schrijft in artikel 1 gelijke behandeling van alle inwoners van het Land Nederland voor, dus inclusief de inwoners van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De regering meent blijkbaar, ook in het kader van dit wetsvoorstel, dat die gelijke behandeling op belangrijke onderdelen voor hen niet moet gelden. De regering wil nu kennelijk voor de acceptatie van verschillende differentiaties een grondslag in het Statuut opnemen. Zij gaat er daarbij vanuit dat deze differentiatievoorziening geen afwijking van de Grondwet oplevert. Nu het Statuut van hogere orde is dan de Grondwet, zou in de praktijk van de Grondwet mogen worden afgeweken. Graag vernemen deze leden van de regering of deze zienswijze juist is en of dit vervolgens betekent dat de inwoners van de BES-eilanden weliswaar een integraal onderdeel worden van Nederland met alle toezicht en controle die daarbij hoort, maar dat zij qua rechten en voorzieningen niet volledig Nederlander worden. Ook vragen zij de regering of een dergelijke voorziening in het Statuut strikt noodzakelijk is, nu de regering de objectieve verschillen in kenmerken van Nederland en de eilanden reeds ten grondslag heeft gelegd aan voorgestelde invoerings- en aanpassingswetgeving.7
De leden van de D66-fractie hebben vervolgens begrepen dat de Algemene wet bestuursrecht, zoals die geldt in Nederland, niet van toepassing zal worden verklaard voor de BES- eilanden. Als deze leden het goed zien, komt er een Wet administratieve rechtspraak BES. Deze wet zal naar verwachting dezelfde inhoud hebben als de Nederlands-Antilliaanse Landsverordening administratieve rechtspraak, de LAR. Mogelijk heeft de regering daarbij de volgende redenering gevolgd: voor de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten zal voor wat betreft de rechtsbescherming van de burger en de bijbehorende administratieve rechtspraak de LAR van toepassing worden verklaard en omdat van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie niet kan worden verwacht dat administratief recht wordt gesproken voor Curaçao en Sint Maarten op basis van de LAR, en voor de BES-eilanden op basis van de Awb, wordt voor de BES-eilanden afgezien van de invoering van de Awb.
Volgens de leden van de D66-fractie heeft de regering hiermee de kans gemist om door invoering van de Awb voor de BES-eilanden niet alleen de rechtsbescherming voor de burger te bevorderen, maar ook om op basis van de in die wet opgenomen normen voor behoorlijk en integer bestuur de deugdelijkheid van het bestuur op de drie eilanden op een gewenst niveau te brengen. Dit is temeer spijtig omdat deze leden hebben begrepen dat door het eilandgebied Sint Maarten op basis van de nieuwe Staatsregeling voor het land Sint Maarten een nieuwe Algemene wet bestuursrecht is ontworpen naar analogie van de Nederlandse Awb. Slechts omdat Curaçao niet aan een dergelijke ingrijpende integrale aanpak van het bestuursrecht wilde beginnen en daarmee het Gemeenschappelijk Hof de invoering van een Awb voor Sint Maarten kon ontraden op basis van de hierboven genoemde redenering, kon de RTC van 15 december 2008 blijkbaar niet anders concluderen dat de LAR van toepassing bleef en Sint Maarten «zijn» Awb moest wegleggen.
De leden van de D66-fractie menen als gezegd dat de regering hiermee een goede gelegenheid voorbij heeft laten gaan om door middel van het invoeren van de beginselen van een Algemene wet bestuursrecht zoals wij die in Nederland kennen, niet alleen de deugdelijkheid en rechtmatigheid van besluitvorming van de bestuursorganen van de nieuwe entiteiten te bevorderen, maar ook om daarmee de rechtsbescherming van de burgers van de nieuwe landen en de BES-eilanden te optimaliseren. Is de regering bereid haar standpunt met betrekking tot de invoering van de Awb voor de BES- eilanden te heroverwegen en wellicht door invoering van de Awb voor de BES-eilanden te bevorderen dat ook de nieuwe landen Curaçao en Sint Maarten overgaan tot de invoering van een eigen, dan wel eenvormige Awb te komen, zo vragen deze leden de regering.
Door de IBES en de ABES wordt (een deel van) de taakverdeling tussen land en eilanden duidelijk. Kan de regering in hoofdlijnen aangeven welke bevoegdheden rechtstreeks door Nederland zullen worden uitgeoefend en welke taken rechtstreeks door Nederland zullen worden uitgevoerd en in hoeverre daarover overeenstemming met de betreffende eilandbesturen bestaat, zo vraagt het lid van de OSF-fractie. Zijn er in dit opzicht ook beslissingen genomen tegen de zin van de Eilandbesturen?
Kan de regering het lid van de genoemde fractie informeren hoe in dit verband op de drie afzonderlijke eilanden wordt gereageerd op de in de Tweede Kamer aangenomen amendementen met betrekking tot abortus, euthanasie en homohuwelijk, zo wordt gevraagd.
Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging van verdragen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (32 047)
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van dit wetsvoorstel en hebben op dit moment daaromtrent geen vragen.
De leden van SP-fractie hebben bij dit wetsvoorstel geen nadere vragen.
Dit voorstel regelt dat verdragen die thans niet gelden op de BES-eilanden, na de invoeging in Nederland aldaar ook gaan gelden. En omgekeerd, dat verdragen die thans op de drie eilanden gelden, na de transitie aldaar niet meer zullen gelden. Het is de bedoeling dat deze wet een groot aantal verdragen voor de BES-eilanden goedkeurt en de Koninkrijksregering machtigt twee verdragen voor deze eilanden op te zeggen. De leden van de D66-fractie stellen8 ook hier de vraag op welke grondslag de bevoegdheid van de Nederlandse wetgever in casu stoelt. De regering acht deze basis blijkbaar aanwezig in de samenhang van de artikelen 1, lid 2 en 14, lid 3 van het Statuut. Het komt deze leden op zichzelf niet vreemd voor artikel 14, lid 3 Statuut zo te lezen dat goedkeuring van een uitsluitend in Nederland te gelden verdrag bij Nederlandse wet kan geschieden. Wel rijst dan de vraag of hieruit geconcludeerd kan worden dat verdragen die door de hogere Rijkswetgever voor de Nederlandse Antillen zijn goedgekeurd, door de lagere Nederlandse wetgever voor de BES-eilanden kunnen worden opgezegd. Graag vragen deze leden of dit voorstel niet beter in de vorm van een Rijkswet gegoten had kunnen worden.
Het Europees Handvest voor regionale talen of talen van minderheden is niet vermeld in onderhavig wetsvoorstel, zo heeft het lid van de OSF-fractie kunnen vaststellen. Betekent dit dat het geen geldigheid zal hebben op de BES eilanden, of moet juist op grond van art. 2 lid 1, juncto art. 1, het tweede deel van het Handvest automatisch van toepassing geacht worden op de Papiamentse en de Engelse taal, zo vraagt dit lid de regering. Is het overigens, ongeacht het antwoord op die vraag, niet zinvol te achten om de twee op de BES-eilanden naast het Nederlands gebruikte talen via het Handvest bescherming te bieden en daarom deze talen niet alleen onder deel II, maar ook onder deel III te brengen?
Het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden lijkt op grond van art. 30 lid 1 niet automatisch van toepassing te zijn op de BES-eilanden. Desondanks kan de vraag gesteld worden of de bevolking (of delen daarvan, bijvoorbeeld degenen met Papiaments of Engels als moedertaal) van ieder van de BES-eilanden na de incorporatie in het land Nederland beschouwd moeten worden als een nationale minderheid in de zin van het Kaderverdrag. Vindt de regering het in dit verband zinvol om van toepassingverklaring op de BES eilanden van het Kaderverdrag te overwegen, zo vraagt het lid van de OSF-fractie.
Wet bescherming persoonsgegevens BES (32 161)
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van dit wetsvoorstel.
Het is goed dat ook in de te vormen openbare lichamen maatregelen worden genomen ter bescherming van persoonsgegevens. Deze leden hebben er begrip voor dat diegenen die de wet aangaat enige tijd voor aanpassing krijgen (artikel 56).
In een aantal BES-wetten is een bepaling betreffende een evaluatie binnen zes jaar opgenomen. Het viel deze leden op dat in onderhavig wetsvoorstel in artikel 55 een termijn van vijf jaar wordt vermeld. Bestaat hier een bijzondere reden voor, zo vragen deze leden.
Dit wetsvoorstel bevat regels over de verwerking van persoonsgegevens op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zoals deze gelden na de wijziging van de staatsrechtelijke positie van deze eilanden binnen het Koninkrijk. Het wetsvoorstel is gebaseerd op de Wet bescherming persoonsgegevens. Om overbelasting van de bestuursorganen en het bedrijfsleven te voorkomen zijn het externe toezicht en de plicht om verwerking van de persoonsgegevens te melden bij de toezichthoudende autoriteit niet overgenomen in dit wetsvoorstel. De Raad van State plaatste hierbij opmerkingen. Gelet op het feit dat op dit moment in de Nederlandse Antillen geen algemene regeling voor verwerking van persoonsgegevens bestaat, vindt de regering de afwijkingen van de Wet bescherming persoonsgegevens vooralsnog te billijken. De leden van de SP-fractie vinden het een goede zaak dat in artikel 55 van het wetsvoorstel is voorzien in een evaluatie van dit wetsvoorstel, de doeltreffendheid en de effecten ervan in de praktijk, binnen vijf jaar.
Diversen
Het opheffen van het land Nederlandse Antillen brengt met zich mee dat de Exclusieve Economische Zone (EEZ) van de Nederlandse Antillen moet worden verdeeld tussen de autonome landen Curaçao, Sint Maarten en Nederland (i.v.m. de BES). De leden van de VVD-fractie vernemen gaarne van de regering wat de stand van zaken is bij deze boedelscheiding. Zijn er, afgezien van de (concept)Rijkswet tot vaststelling van de zeegrens tussen Curaçao en Bonaire en tussen Sint Maarten en Saba, plannen om te komen tot het instellen van een volwaardige EEZ-regiem voor het Nederlandse deel (= BES) van de EEZ in het Caribische gebied, zo vragen deze leden. Zijn Curaçao en Sint Maarten voornemens om te komen tot een volwaardige EEZ, of blijft het bij een visserijzone? Dezelfde vragen gelden voor Aruba. Zijn er plannen om te komen tot een gemeenschappelijk beheer van de (totale) EEZ van het Koninkrijk in het Caribische gebied, zo vragen deze leden. Zo nee, waarom niet?
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie de staatssecretaris of er al een regeringsreactie is op het Advies over de ondersteuning van het natuurbeleid op de BES-eilanden van de Raad Landelijk Gebied (Publicatie Koraalriffen in Nederland, RLG 09/04, juni 2009). Zo ja, of zij daarvan een afschrift mogen ontvangen, zo niet, wanneer een reactie is te verwachten?
Onder voorbehoud van tijdige en adequate beantwoording van het verslag acht de commissie de wetsvoorstellen gereed voor openbare behandeling op 11 mei 2010.
De leden van de commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken zien de reactie van de regering graag uiterlijk 5 mei 2010 tegemoet.
De voorzitter van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,
Linthorst
De griffier van de vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken,
Warmolt de Boer
Samenstelling:
Schuurman (CU), Werner (CDA), Van den Berg (SGP), Meindertsma (PvdA), Tan (PvdA), Terpstra (CDA), Meulenbelt (SP), Ten Hoeve (OSF), De Graaf (VVD), Linthorst (PvdA) voorzitter, Biermans (VVD), Noten (PvdA), Doek (CDA), Engels (D66), Laurier (GL), Hendrikx (CDA), Van Kappen (VVD) vicevoorzitter, Schaap (VVD), Hillen (CDA), Ten Horn (SP), Quik-Schuyt (SP), Strik (GL), Koffeman (PvdD), Van Bijsterveld (CDA), Lagerwerf-Vergunst (CU), Vliegenthart (SP) en Yildirim (Fractie-Yildirim).
Zie hiervoor: D.J. Elzinga, «Geen herziening Grondwet in demissionaire periode», Binnenlands Bestuur, 12 (26 maart 2010) blz. 25.
Deze vraag mede in het licht van: H.G. Hoogers, De normenhiërarchie van het Koninkrijk der Nederlanden, Nijmegen, 2009.
De Witt Wijnen, Ph. «Nederland,m dat is pas een fiscaal paradijs», NRC-Handelsblad, 28 november 2009, blz. 15.
D.J. Elzinga, «Bonaire als struikelblok», Binnenlands Bestuur, nr. 46 (13 november 2009), blz. 23.
Daartoe geïnspireerd door: H.G. Hoogers/M. Nap, Het Statuut, de Grondwet en het internationale recht, in: Vijftig jaar Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden (’s-Gravenhage, 2004), blz. 53–87.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31954-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.