29 628 Politie

Nr. 773 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 april 2018

Met deze brief informeer ik u over verschillende toezeggingen over het onderwerp politie. Tevens ga ik in op het bereik van 112 in relatie tot de aanrijtijden van de politie.

Giften aan Interpol

In het AO van 15 maart 2018 en het VAO politie van 4 april 2018 (Handelingen II 2017/18, nr. 69, VAO politie (organisatie)) heb ik toegezegd terug te komen op de giften aan Interpol. In de constitutie van Interpol staan de waarden waaraan deze internationale politieorganisatie zich verbindt. Neutraliteit is daar een belangrijk onderdeel van. Het spreekt voor zich dat het aannemen van twijfelachtige donaties onverenigbaar is met deze waarde. In het verleden stond in de verhouding tussen private en publieke gelden bij Interpol de neutraliteit, dan wel de mate van onafhankelijkheid van bepaalde belangen ter discussie. Dit leidde ook inhoudelijk tot zorgen bij een aantal Interpol-leden. Daarom is door een aantal landen, waaronder Nederland, de financiering door specifieke private partijen bij Interpol aan de orde gesteld. Dit gebeurde aan de hand van een brief1 en tijdens interventies in en rond de formele vergaderingen van Interpol, zoals de jaarlijkse General Assembly meetings en de Executive Commitee. Vanaf 2015 is, onder leiding van de nieuwe Secretaris-Generaal Stock, actief ingezet op de afbouw van dergelijke private financieringspraktijken.

De Interpol-organisatie en haar werkzaamheden worden gefinancierd door jaarlijkse contributies van de leden van Interpol naar analogie van de systematiek gehanteerd bij en voor de Verenigde Naties. Naast deze verplichte contributies kunnen lidstaten specifieke projecten aanvullend financieren. Grote additionele bijdragen van lidstaten lopen vaak via de Interpol Foundation for a Safer World. De Interpol Foundation ondersteunt de projecten en activiteiten van Interpol en is juridisch en bestuurlijk onafhankelijk. Additionele private contributies worden afzonderlijk beheerd en gerapporteerd, door middel van het Interpol Fund for International Police Cooperation. Voor beide fondsen geldt dat deze enkel kunnen worden ingezet voor projecten die vooraf zijn gedefinieerd door Interpol. In het kader van transparantie zijn alle details van de opbouw van de financiering en van de publieke en private donaties gepubliceerd op de website van Interpol.2

Net als Interpol acht Nederland publiek-private samenwerking3 evenwel essentieel om bepaalde vormen van criminaliteit aan te kunnen pakken. Denk bijvoorbeeld aan samenwerking met internet service providers in de aanpak van cybercrime en de samenwerking met banken in de aanpak van financieel-economische criminaliteit. De mogelijkheid tot publieke-private samenwerking is met strenge waarborgen omkleed. Op deze manier kan Interpol profiteren van toegang tot expertise, technologie en andere middelen die niet direct beschikbaar zijn in de publieke sector. Publiek-private samenwerking door Interpol wordt door Nederland dan ook gesteund, maar uiteraard alleen zolang deze in aard en opzet verenigbaar is met de principes, doelstellingen, regels en activiteiten van Interpol en mits de juiste voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. Interpol heeft de afgelopen jaren voorzorgsmaatregelen genomen om (potentiele) bijdragen – financieel of anderszins- uit de particuliere sector op de juiste wijze te beoordelen en beheren. De balans tussen private en publieke gelden is momenteel op een gezond niveau.

Een belangrijke voorzorgsmaatregel is de zogenoemde due diligence procedure4. Door middel van deze procedure wordt geborgd dat bijdragen door private partners worden gebruikt voor doeleinden die verenigbaar zijn met de principes, doelstellingen en activiteiten van Interpol. Een aspect van de due diligence procedure is dat de herkomst van deze bijdragen wordt beoordeeld op financiële en juridische juistheid. Hierbij komt de verplichting dat private financiering enkel kan worden ingezet op de door Interpol vooraf bepaalde projectenlijst, om te voorkomen dat donoren zelf kunnen inzetten op bepaalde onderwerpen. Bovendien dient de verschafte financiering niet de kerntaken van Interpol te raken en uitsluitend ter financiering van projecten die daarmee zelfvoorzienend zijn in hun financiering en niet leunen op de reguliere financiering van Interpol en haar taken. Sinds 2015 zijn na het doorlopen van de due diligence procedure bijvoorbeeld de contracten met een bepaalde groep van bedrijven niet verlengd. Sinds november 2015 accepteert Interpol in geen enkel geval donaties van de tabaks-, wapen-, alcohol, seks- en gokindustrie.

Nederland zet zich op verschillende niveaus in voor volledige openbaarmaking en transparantie met betrekking tot de herkomst en het gebruik van deze fondsen. Nederland zit in de Advisory Committee on Financial Matters (AGFM). In de AGFM worden door het INTERPOL Secretariaat-Generaal de stappen naar transparantie en duurzaamheid van de financiering behandeld.

Dierenwelzijn/dierenpolitie

Het lid Arissen (PvdD) heeft mij tijdens het AO Politie van 15 maart 2018 vijf vragen gesteld:

  • 1 Moet elke politieambtenaar, waaronder ook specialisten zoals digitaal specialisten, de zes daagse opleiding krijgen die de taakaccenthouders handhaving dierenwelzijn volgen? Of moeten er meer taakaccenthouders komen die meer tijd krijgen om zich te richten op handhaving dierenwelzijn, als alternatief?

  • 2 Hoe ziet de Minister de toekomst van de taakaccenthouders handhaving dierenwelzijn?

  • 3 Wanneer komt het houdverbod?

  • 4 Kan een uitzondering op het gebruik van de toepassing van een stroomhalsband bij politiehonden proportioneel zijn?

  • 5 Is er toezicht op misstanden bij hondenscholen en heeft de Minister hier al een beeld van?

Deels in aanvulling op hetgeen ik reeds heb gezegd bij het AO politie van 15 maart 2018 kan ik uw Kamer in antwoord op deze vragen het volgende melden.

Ad 1 en 2

Handhaving dierenwelzijn behoort tot de generieke politietaak en is niet voorbehouden aan de taakaccenthouders. In de basisopleiding zit een module handhaving dierenwelzijn. Daarnaast verspreidt de politie kennis over de handhaving van dierenwelzijn via interne communicatie en bijeenkomsten aan haar medewerkers. Het beleid van de politie is dat de minimaal 180 taakaccenthouders, zoals neergelegd in het door de Tweede Kamer geaccordeerde inrichtingsplan, actief hun kennis verspreiden onder hun collega’s en als vraagbaak dienen. De politie ziet geen noodzaak om elke politieambtenaar een opleiding te geven vergelijkbaar met die van taakaccenthouders. De inzet op de handhaving van dierenwelzijn is aan het lokale gezag die het oppakken van zaken prioriteert. De politie zal het hiervoor geschetste beleid met betrekking tot taakaccenthouders voortzetten.

Ad 3

Zoals aangegeven tijdens het AO gaat het wetsvoorstel houdverbod in het voorjaar in consultatie.

Ad 4 en 5

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is voornemens het relevante wijzigingsbesluit voor het gebruik van een stroomhalsband aan te passen.

De Minister is van plan in het Besluit houders van dieren twee gedragingen toe te voegen die moeten worden aangemerkt als dierenmishandeling, strafbaar gesteld in artikel 2.1 van de Wet dieren.

  • a) het gebruik van of het vastbinden of aanlijnen van een dier met een voorwerp met scherpe uitsteeksels waarmee pijn aan het dier kan worden toegebracht en

  • b) het gebruik van apparatuur waarmee het dier door middel van stroomstoten, elektromagnetische signalen of straling pijn kan worden toegebracht (waarbij enkele uitzonderingen zijn gemaakt ter voorkoming van o.a. gevaar voor mens en dier).

Waar het de proportionaliteit betreft wordt dus al een duidelijke beperking aangebracht bij het gebruik van de stroomhalsband, dit mag alleen ter voorkoming van gevaar voor mens en dier en alleen door medewerkers die zijn gecertificeerd. Bovendien moet het gebruik worden geregistreerd. Belangrijk is ook te vermelden dat er streng wordt toegezien op het naleven van de regels en dat het gebruik hiervan mede door de aanstaande wijziging beperkt is.

Voor een eventuele nadere inhoudelijke discussie over dit onderwerp verwijs ik u naar de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselveiligheid die beleidsmatig verantwoordelijk is voor de Wet Dieren en genoemd besluit.

Het streven van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is om het besluit per 1 juli 2018 in werking te laten treden. Daarbij geldt dat, zoals zij in haar antwoord op de Kamervragen inzake de uitzending van Rambam heeft aangegeven,5 zij van plan is nadere regels te stellen om het gebruik van de elektronische halsbanden verder in te kaderen (eisen ten aanzien van de deskundigheid van de gebruiker en technische eisen ten aanzien van de elektronische halsbanden). Dit specifieke onderdeel zal later in werking treden.

Zoals aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen over het programma Rambam, heb ik de korpschef verzocht om, indien het inderdaad een politiemedewerker betreft, diens handelen en uitlatingen te laten onderzoeken en te beoordelen. Dit verzoek is opgepakt.

Tot slot heeft het lid Arissen (PvdD) bij het VAO politie op 4 april jl. een motie ingediend met het verzoek om te onderzoeken of trainingsprogramma's volgens de AniCare-methodiek, zoals in gebruik genomen door de New Mexico Court, naar de Nederlandse situatie vertaald kunnen worden voor inzet bij plegers, zowel minder- als meerderjarigen, van dierverwaarlozing of mishandeling, en de Kamer hierover vervolgens te informeren (Kamerstuk 29 628, nr. 770). Alvorens op deze motie te reageren wil ik daarover eerst met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit overleggen. Ik zal daar voor de zomer op terugkomen.

Personele bezetting van het Landelijk Bureau Vermiste Personen

Tijdens het AO politie (personeel) van 21 december 2017 heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over de personele bezetting van het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP) (Kamerstuk 29 628, nr. 775). Hierover kan ik u het volgende mededelen.

Er wordt gewerkt aan het structureel op orde krijgen van de vaste bezetting bij het LBVP. De personele bezetting is momenteel met tijdelijke medewerkers op sterkte gebracht. De hoofdtaak van het bureau is het ondersteunen en adviseren van de regionale eenheden bij het vinden van vermiste personen, bijvoorbeeld bij de inzet van specialistische middelen. Het bureau is 24/7 uur voor consultatie bereikbaar voor de regionale eenheden. Er is regelmatig overleg tussen de specialisten vermiste personen bij de regionale eenheden en het LBVP. Deze samenwerking verloopt goed. Alle urgente werkzaamheden uit het takenpakket worden uitgevoerd. Het bureau werkt ook nauw samen met andere afdelingen van de Landelijke Eenheid.

Om een mogelijk misverstand uit te sluiten, wil ik benadrukken dat de opsporing bij een vermissing zich afspeelt in de regionale eenheid en niet bij het LBVP. Het LBVP kan, waar nodig, adviseren en ondersteunen. Een vermissingsonderzoek start in de regionale eenheid door melding en aangifte. Elke regionale eenheid beschikt over een specialist en coördinatoren, die ingezet kunnen worden op hun expertise op het gebied van vermissingen.

Strafeisverzwaring bij geweld onder invloed van middelen

Naar aanleiding van de vraag van het lid Helder (PVV) tijdens het AO van 15 maart 2018 over de strafeisverzwaring bij geweld onder invloed van middelen bericht ik uw Kamer het volgende.

Tijdens het Algemeen Overleg Strafrechtelijke onderwerpen op 8 februari 2018 heb ik aangegeven dat het nu nog te vroeg is om te bepalen in welke mate het OM de uitkomsten van het middelenonderzoek bij geweld betrekt bij het bepalen van de aard en de hoogte van de strafeis of strafbeschikking. De wet Middelenonderzoek bij geweldplegers (WMG) is op 1 januari 2017 in werking getreden en eerst beproefd in drie startgebieden. De evaluatie van deze eerste fase is bij brief van 17 augustus 2017 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 28 684, nr. 508). Hieruit kwam onder meer naar voren dat de aandacht voor alcoholgebruik in de processen-verbaal voor geweld in de eerste drie maanden van 2017 is toegenomen van 13% naar 19%. In de onderzochte periode is één strafrechtelijke zaak door het OM afgehandeld. In deze zaak heeft de WMG geleid tot een strafeisverhoging met 75%. Op 1 juli 2017 is gestart met de landelijke uitrol van de WMG. Op dit moment zijn de meeste geweldszaken uit de periode na de start van de landelijke uitrol nog niet op zitting geweest. Bovendien moet bedacht worden dat de straftoemeting – zeker in complexere geweldszaken – altijd maatwerk vereist. Tal van factoren spelen een rol, die leiden tot «plussen en minnen» bij het formuleren van de strafeis. De benutting van de WMG voor hetzij een strafeisverzwaring, hetzij het eisen van bijzondere voorwaarden die ingrijpen op het middelengebruik, vereist dan ook een diepgaande analyse, die pas op langere termijn uitgevoerd kan worden.

Naar aanleiding van de motie van de leden Van Oosten (VVD) en Marcouch (PvdA) van 16 januari 2016 heb ik toegezegd de WMG vier jaar na inwerkingtreding te evalueren. Over het verloop van de landelijke implementatie van de wet en de mate waarin deze door de politie wordt toegepast bij geweldplegers onder invloed zal ik uw Kamer dit jaar een voortgangsbericht sturen.

Bereik van 112 in relatie met aanrijtijden

In het vragenuur van 23 januari 2018 heb ik naar aanleiding van een vraag van het lid Van Toorenburg (CDA) toegezegd uw Kamer te informeren over het bereik van 112 in het gehele land en daarbij ook in te gaan op de relatie met de reactietijden van de politie (Handelingen II 2017/18, nr. 42, item 5). Op 14 april 2015 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken uw Kamer, mede namens mijn ambtsvoorganger, geïnformeerd over de mobiele bereikbaarheid van 112 (Kamerstuk 29 517, nr. 97). Uit onderzoek van Agentschap Telecom en TNO kwam een positief beeld naar voren: het percentage geslaagde mobiele testoproepen lag rond de 99%.

Het onderzoek liet verder zien dat naast mobiele dekking een aantal andere factoren invloed heeft op de slagingskans van een mobiele noodoproep, zoals de ontvangstgevoeligheid van de gebruikte mobiele telefoontoestellen en weersomstandigheden.

Op 18 februari 2016 heeft de toenmalige Minister van Economische Zaken uw Kamer verder geïnformeerd over de stand van zaken mobiele bereikbaarheid 112 (Kamerstuk 29 517, nr. 109). Er is de afgelopen jaren op verschillende manieren gewerkt aan het verder verbeteren van de mobiele bereikbaarheid van 112. Gemeenten hebben hierin goede initiatieven ontplooid om samen met operators te kijken naar verbetering van de bereikbaarheid. Operators hebben richting de Minister van Economische Zaken aangegeven dat zij verbeteringen hebben doorgevoerd in hun netwerken. Het gaat om het vernieuwen van bestaande apparatuur, het bijplaatsen van masten en antennes en het bijstellen van bestaande antenne-installaties. Ik heb er vertrouwen in dat gemeenten en operators hun verantwoordelijkheid blijven nemen bij het verbeteren van de mobiele bereikbaarheid van 112.

In de genoemde brief van 18 februari 2016 heeft de Minister van Economische Zaken ook aangegeven dat, in het geval 112 niet bereikt wordt, bellers zelf ook de kans op een geslaagde mobiele noodoproep kunnen vergroten. In de bevolkingskernen waar de kans op een geslaagde oproep ten tijde van de metingen door Agentschap Telecom statistisch lager was dan 99%, zijn mensen extra geïnformeerd over de mogelijkheden voor een beller om de slagingskans van een noodoproep zo groot mogelijk te maken. De lokale mobiele bereikbaarheid van 112 blijft continu onder de aandacht van mij en de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Voor de burger zijn zowel de mobiele bereikbaarheid als een adequate reactietijd van groot belang. De politie en de andere hulpverleningskolommen doen er dan ook alles aan om binnen zo kort mogelijke tijd bij een spoedmelding aanwezig te zijn. De politie streeft ernaar om in 90 procent van de spoedmeldingen binnen vijftien minuten aanwezig te zijn. In de meeste gevallen is de politie binnen 3 tot 10 minuten aanwezig. In de meer landelijke en uitgestrekte gebieden van Nederland blijkt het streven niet altijd haalbaar. De politie bekijkt in afstemming met het lokaal gezag waar optimalisatie van de reactietijden mogelijk is.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


X Noot
1

Brief aan de Secretaris-Generaal d.d. 11 juni 2012.

X Noot
3

Het gaat hierbij om samenwerking met zowel particuliere bedrijven, non-profitorganisaties, als niet-gouvernementele organisaties en stichtingen.

X Noot
5

Zie Aanhangsel Handelingen II 2017/18, nr. 1292

Naar boven