29 628 Politie

Nr. 1072 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 februari 2022

Tijdens het debat op 8 februari jl. (Handelingen III 2021/22, nr. 47, Rapport over de zelfdoding van een undercoveragent) over het rapport van de commissie Brouwer inzake de zelfdoding van een politie-infiltrant is een motie ingediend waarin de regering wordt verzocht zich maximaal in te spannen voor de erkenning van de aansprakelijkheid door de politie voor het overlijden de infiltrant.1 Uw Kamer heeft deze motie op 15 februari jl. (Handelingen II 2021/22, nr. 59, Stemmingen) aangenomen. Tijdens de stemmingen heeft het lid Wilders verzocht om een brief over de uitvoering van deze motie. Met deze brief geef ik gehoor aan dit verzoek.

Allereerst wil ik op deze plaats nogmaals mijn deelneming betuigen aan de nabestaanden. Het is verschrikkelijk dat zij verder moeten zonder hun geliefde. Het rapport van de commissie Brouwer2 was eenduidig over de feiten en omstandigheden van het overlijden van de infiltrant. De korpschef heeft erkend dat de politie ernstig tekort is geschoten bij de begeleiding van de infiltrant. Hij heeft laten weten dat hij zich bewust is van het feit dat de nabestaanden veel leed is bezorgd en voelt zich daarvoor als korpschef verantwoordelijk. In dit licht heeft de politie aangegeven de nabestaanden een passende vergoeding te zullen betalen. De gesprekken over de exacte inhoud hiervan zijn nog gaande.

De korpschef en ik zijn van mening dat een passende, ruimhartige vergoeding op zijn plaats is. De korpschef houdt mij op de hoogte van de voortgang van de gesprekken met de nabestaanden. Ik heb er vertrouwen in dat de politie en de nabestaanden op korte termijn overeenstemming zullen bereiken over de vergoeding en dat daarmee juridische procedures niet nodig zullen zijn.

De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Kamerstuk 29 628, nr. 1057

X Noot
2

Kamerstuk 29 628, nr. 1050

Naar boven