28 973 Toekomst veehouderij

Nr. 240 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 december 2020

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 24 april 2020 over het rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» (Kamerstuk 28 973, nr. 237).

De vragen en opmerkingen zijn op 28 mei 2020 aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 22 september 2020 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Lodders

De adjunct-griffier van de commissie, Clemens

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

1

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht». Deze leden hebben hierbij nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen in de uiteenzetting van de onderzoeksmethode dat de prevalentie (het voorkomen) van longontsteking in de afzonderlijke jaren 2014 tot en met 2017 vergeleken wordt tussen twee gebieden: het nieuwe onderzoeksgebied in de provincies Gelderland, Overijssel en Utrecht, en een controlegebied bestaande uit landelijke gebieden met geen/zeer weinig intensieve veehouderij, verspreid door heel Nederland. Kan het kabinet aangeven wat de bevolkingsdichtheid en verstedelijkingsgraad is in het onderzoeksgebied, in vergelijking met het controlegebied?

Antwoord

De onderzoekspopulatie bestaat uit patiënten van huisartsenpraktijken. Alle praktijken in het onderzoek (onderzoeksgebied en controlegebied) waren plattelandspraktijken in gemeentes met minder dan 30.000 inwoners en een stedelijkheidsgraad van 4 of 5.

2

Genoemde leden lezen dat het onderzoek zich toespitst op de gebieden Gelderland, Overijssel en Utrecht. Dit gebied heeft een hoge veehouderijdichtheid, maar een lagere achtergrondconcentratie fijnstof dan het VGO onderzoeksgebied in delen van Noord-Brabant en Limburg. Is of wordt ook onderzocht wat de oorzaak is van de lagere achtergrondconcentratie fijnstof in de onderzochte gebieden, ten opzichte van het onderzoeksgebied in delen van Noord-Brabant en Limburg? Kan het kabinet tevens aangeven wat de achtergrondconcentratie fijnstof was in de controlegebieden?

Antwoord

In VGO-III wordt geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van fijnstofconcentraties in de controlegebieden en ook niet in de intensieve veehouderijgebieden. Wel wordt in een van de VGO-III vervolgstudies op geitenbedrijven fijnstof gemeten gerelateerd aan bepaalde werkzaamheden.

In onderstaand kaartje is in rood aangegeven waar de controlegebieden zijn. Deze zijn gekozen op basis van vergelijkbare inwonersaantallen (tot 30.000 inwoners) maar met weinig tot geen intensieve veehouderij. Het onderzoeksgebied in Gelderland, Utrecht en Overijssel is aangegeven in groen en het onderzoeksgebied in Noord-Brabant en Limburg is aangegeven in blauw.

Rood: controlegebieden

Groen: onderzoeksgebied Utrecht, Gelderland en Overijssel

Blauw: onderzoeksgebied Noord Brabant en Limburg

De gemiddelde achtergrondconcentraties fijnstof over de jaren 2014–2019 in de controlegebieden is berekend met data van de punten, waar een Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) station aanwezig is. In totaal zijn dit 13 meetlocaties voor PM 10 (fijnstof) gevestigd in: Zuid-Limburg 1 LML station; Noord-Brabant West 2 LML stations; Zeeland 1 LML station, Zuid-Holland 2 LML stations; Noord-Holland 1 LML station; Utrecht 2 LML stations; Overijssel 1 LML station; Friesland 1 LML station; Drenthe 1 LML station en Groningen 1 LML station. Voor PM2,5 zijn er slechts 4 achtergrondlocaties in de controlegebieden beschikbaar: Zuid-Holland 1 LML station; Noord-Holland 1 LML station; Utrecht 1 LML station; Groningen 1 LML-station. De jaargemiddelde PM concentraties die zijn vastgesteld op de achtergrondlocaties in de controlegebieden zijn in onderstaande grafiek te zien.

3

De leden van de VVD-fractie lezen tevens dat personen die op een veehouderij wonen uitgesloten zijn van het onderzoek. Kan het kabinet aangeven wat de reden is dat deze personen zijn uitgesloten van het onderzoek? Deze leden zijn benieuwd welke resultaten onderzoek naar longontsteking bij deze groep oplevert. Is het kabinet voornemens om een apart onderzoek in te stellen naar deze doelgroep? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (VGO) is gericht op mogelijke gezondheidseffecten van veehouderij bij omwonenden. Mogelijke associaties tussen blootstelling aan veehouderij en gezondheid bij veehouders zelf en hun familieleden zijn door hogere blootstelling en eventuele immuniteit of tolerantie niet direct te vergelijken met effecten bij omwonenden. Wel zal in een van de vervolgonderzoeken van het VGO-III programma onderzoek worden gedaan naar mogelijke ziekteverwekkers bij geitenhouders.

4

Uit dit onderzoek in Utrecht, Gelderland en Overijssel kan geconcludeerd worden dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Dit onderzoek levert geen informatie over de oorzaak die deze associatie verklaart. Andere deelonderzoeken binnen het VGO-III-onderzoeksprogramma naar ziekteverwekkers bij patiënten met een longontsteking, bij geitenhouders, en op geitenbedrijven zullen meer inzicht moeten opleveren in de oorzaak (of oorzaken) van de verhoogde incidentie van longontsteking bij omwonenden van geitenhouderijen. Kan het kabinet aangeven welke onderzoeksmethodes de andere deelonderzoeken zullen hanteren?

Antwoord

Er zijn in het VGO-III onderzoeksprogramma nog drie verschillende vervolgonderzoeken gepland:

  • 1. Microbiologisch onderzoek bij patiënten met longontsteking

    Bij enkele honderden patiënten die de huisarts consulteren wegens een longontsteking wordt nagegaan door welke ziekteverwekker de longontsteking is veroorzaakt. De huisartsen zijn geselecteerd op basis van afstand van geitenhouderijen. Ook wordt in een controlegroep met dezelfde methoden onderzoek gedaan.

  • 2. Onderzoek bij geitenhouders

    Bij circa 100 geitenhouders en hun medewerkers wordt onderzocht of zij worden blootgesteld aan bepaalde ziekteverwekkers die mogelijk longontsteking veroorzaken.

  • 3. Onderzoek op geitenbedrijven

    Op geitenbedrijven wordt onderzocht of ziekteverwekkers aanwezig zijn, die gerelateerd kunnen zijn aan de longontstekingen bij omwonenden. Niet alleen dieren, maar ook de mest, stof en de lucht worden onderzocht. Tevens worden de verschillende manieren van werken op geitenhouderijen in kaart gebracht, met name hoe een bedrijf omgaat met mest en of dit leidt tot meer emissie van fijnstof en mogelijke ziekteverwekkers.

5

Er worden op dit moment in de (pluim)veesector verschillende maatregelen genomen om onder andere fijnstof terug te dringen. Na lezing van het rapport zouden de leden van de VVD-fractie graag willen pleiten voor een afgebakend gebied waar ontwikkelingen van de veehouderijen heel precies worden bijgehouden en waarbij gemonitord wordt wat de ontwikkelingen van de volksgezondheid zijn. Wanneer maatregelen en de effecten op de volksgezondheid gemonitord worden, kan er makkelijker bepaald worden welke maatregelen een positief effect hebben. Kan worden toegelicht hoe het kabinet tegenover dit voorstel staat?

Antwoord

Er zijn veel ontwikkelingen gaande in de veehouderij. Het is praktisch niet mogelijk om een «nulmeting» uit te voeren in een afgebakend gebied en vervolgens voor elke afzonderlijke ontwikkeling de effecten daarvan op de volksgezondheid te monitoren. Daarvoor zijn er eenvoudigweg te veel variabelen die hier van invloed op kunnen zijn. Uit eerdere onderzoeken, (Intensieve Veehouderij en Gezondheid en VGO-1 en VGO-2) is gebleken dat wonen in de nabijheid van een veehouderij zowel positieve als negatieve effecten kan hebben.

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

1

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het deelrapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» en de bijbehorende reactie van het kabinet. Uit dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Tegelijk levert het onderzoek geen informatie over de oorzaak die deze associatie verklaart. Genoemde leden hebben hier enkele vragen bij.

Het kabinet schrijft dat andere deelonderzoeken binnen het VGO-III-onderzoeksprogramma naar ziekteverwekkers bij patiënten met een longontsteking meer inzicht zullen moeten opleveren in de oorzaak (of oorzaken) van de verhoogde incidentie van longontsteking bij omwonenden van geitenhouderijen. De leden van de CDA-fractie vragen welke andere deelonderzoeken dit betreft, door wie die uitgevoerd worden, wat daarbij de (hoofd)vragen zijn en op welke termijn deze deelonderzoeken worden opgeleverd.

Antwoord

Er worden nog drie deelonderzoeken uitgevoerd binnen het VGO-III programma. De hoofdvraag is of er verschillen zijn in oorzakelijke micro-organismen van longontsteking tussen patiënten die dicht bij geitenbedrijven wonen vergeleken met patiënten die niet dicht bij geitenbedrijven wonen. Er zijn in het VGO-III onderzoeksprogramma nog drie verschillende vervolgonderzoeken gepland:

  • 1. Microbiologisch onderzoek bij patiënten met longontsteking

    Bij enkele honderden patiënten die de huisarts consulteren wegens een longontsteking wordt nagegaan door welke ziekteverwekker de longontsteking is veroorzaakt. De huisartsen zijn geselecteerd op basis van afstand van geitenhouderijen. Ook wordt in een controlegroep met dezelfde methoden onderzoek gedaan.

  • 2. Onderzoek bij geitenhouders

    Bij circa 100 geitenhouders en hun medewerkers wordt onderzocht of zij worden blootgesteld aan bepaalde ziekteverwekkers die mogelijk longontsteking veroorzaken.

  • 3. Onderzoek op geitenbedrijven

    Op geitenbedrijven wordt onderzocht of ziekteverwekkers aanwezig zijn, die gerelateerd kunnen zijn aan de longontstekingen bij omwonenden. Niet alleen dieren, maar ook de mest, stof en de lucht worden onderzocht. Tevens worden de verschillende manieren van werken op geitenhouderijen in kaart gebracht, met name hoe een bedrijf omgaat met mest en of dit leidt tot meer emissie van fijnstof en mogelijke ziekteverwekkers.

De onderzoeken worden uitgevoerd door het RIVM, Nivel (het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg) en het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS). Voor enkele deelonderzoeken worden ook andere onderzoekspartners betrokken. De start van deze deelonderzoeken is uitgesteld wegens de COVID-19 uitbraak. Tijdens de zomer 2020 zal geleidelijk worden opgestart.

2

Genoemde leden vragen waarom het totale VGO-III-onderzoeksprogramma enkele maanden vertraging oplevert als gevolg van de coronacrisis. Wat is hier exact de reden voor? Deelt het kabinet de mening van deze leden dat juist nu vanwege de coronacrisis inzicht in de oorzaak van de verhoogde ziektedruk er zo snel mogelijk moet zijn? Dat zou toch juist eerder aanleiding moeten zijn om (zo mogelijk) deze onderzoeken te versnellen?

Antwoord

Een deel van het VGO-onderzoeksgebied bevindt zich in de regio die ook zwaar getroffen is door de uitbraak van COVID-19. Het eerstvolgende deelonderzoek is een patiëntenstudie. Binnen het onderzoeksgebied worden hiertoe patiënten met een longontsteking onderzocht, om te achterhalen waardoor deze longontsteking wordt veroorzaakt. Het is bekend dat COVID-19 ook longontsteking kan veroorzaken. Om te voorkomen dat de patiëntenpopulatie voornamelijk bestaat uit patiënten met longontstekingen die door COVID-19 worden veroorzaakt, is besloten om de start van het onderzoek met enkele maanden uit te stellen, tot na de piek van de COVID-19 uitbraak. Ook konden de huisartsen tijdens de piek van de COVID-19 epidemie niet extra belast worden met deelname aan een studie met een vast omschreven protocol. Ook werd in veel plaatsen de organisatie van de huisartsenzorg sterk aangepast, bijvoorbeeld met speciale «hoestspreekuren» waardoor de aan het VGO onderzoeksprogramma deelnemende huisartsen vaak niet hun eigen patiënten zagen.

3

Correlatie Q-koorts en coronavirus

Tijdens het plenaire debat over de ontwikkeling rondom het coronavirus van 7 mei 2020 (Handelingen II 2019/20, nr. 70, item 5) heeft de Minister van VWS aangegeven dat er momenteel onder andere door de Universiteit Wageningen onderzoek wordt gedaan naar de correlatie tussen de Q-koorts uitbraak en de corona-uitbraak van nu en dat daartoe de luchtkwaliteit wordt onderzocht. De leden van de CDA-fractie vragen wat de huidige stand van zaken is van de onderzoeken naar deze correlatie. Op welke termijn kan de Kamer over de resultaten hiervan worden geïnformeerd?

Antwoord

De Minister van VWS heeft tijdens het debat van 7 mei over COVID-19 aan de Kamer toegezegd dat er onderzoek gedaan zal worden naar de relatie tussen het hebben gehad van Q-koorts en extra vatbaarheid voor en hogere risico's bij het krijgen van COVID-19. VWS heeft de vraag uitgezet bij veldpartijen, of zij op relatief korte termijn hierover onderzoek kunnen opzetten dat voortborduurt op eerder uitgevoerd onderzoek op het terrein van Q-koorts. Er is half augustus een voorstel ingestuurd. Hierin staat dat eerst op basis van meldingsgegevens enkele oriënterende analyses uitgevoerd worden. Daarnaast zijn een drietal korte onderzoeksvoorstellen geformuleerd, waarvoor verdere gegevens uit huisartsenpraktijken en ziekenhuizen in Brabant worden verzameld en geanalyseerd, om de vraag of mensen na het doormaken van Q-koorts een verhoogd risico op infectie met SARS-CoV-2 en op ernstig beloop van COVID-19 hebben zo goed en zo snel mogelijk te kunnen beantwoorden. Deze voorstellen zullen nog verder worden afgestemd. Zodra meer bekend is over dit onderzoek wordt uw Kamer geïnformeerd.

4

De correlatie tussen Q-koorts en corona zou er ook op kunnen wijzen dat het hebben gehad van Q-koorts kan betekenen dat je vatbaarder bent voor corona. Huisartsen vanuit Brabant en de GGD geven immers aan dat er vermoedens zijn dat men op sommige plekken vatbaarder is en ernstiger ziek is geraakt juist door een relatie met Q-koorts in het verleden. De Minister van VWS zegde in hetzelfde debat op 7 mei toe dat dat hij bereid is een onderzoek daartoe te laten uitvoeren. De leden van de CDA-fractie vragen wat hier nu de stand van zaken is. Is een dergelijk onderzoek inmiddels uitgezet, en zo ja, waar? Zo nee, waarom niet en/of op welke termijn wordt hier wel een onderzoek naar uitgezet en wanneer kunnen de resultaten hiervan worden verwacht?

Antwoord

Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, zijn er enkele voorstellen ingestuurd. Deze zullen nog nader worden afgestemd. Zodra hier meer over bekend is, wordt uw Kamer geïnformeerd.

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

1

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de brief van het kabinet betreffende veehouderij en gezondheid omwonenden alsmede het deelrapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht». Deze leden zien dit als een bevestiging dat het wonen in de nabijheid van veehouderijen een verhoogde kans geeft op longontstekingen en menen dat de resultaten van dit onderzoek gedurende deze coronacrisis extra van belang zijn. Genoemde leden willen het kabinet nog enkele vragen stellen.

De leden van de D66-fractie constateren dat uit eerder onderzoek in Limburg en Noord-Brabant (2009–2016) vergelijkbare resultaten naar voren zijn gekomen. Deze leden hebben enkele vragen over het onderzoek zelf. De resultaten van dit onderzoek betreffen met name de gevolgen van wonen in de nabijheid van geitenhouderijen en pluimvee. Deze leden riepen eerder al het kabinet op om onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s voor omwonenden van veehouderijen, niet alleen betreffende het coronavirus en longontsteking maar ook in zijn algemeenheid. Wat zijn volgens het kabinet de gevolgen voor de volksgezondheid en specifiek longontstekingen, wanneer men woont in de nabijheid van andere vormen van veeteelt? Indien deze resultaten niet beschikbaar zijn, zijn er dan internationale onderzoeken die hierover wetenschappelijk bewijs leveren? Wordt er in het onderzoek onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen geitenhouderijen en in welke mate deze geitenhouderijen hun stallen hebben ingericht op bijvoorbeeld luchtfilters?

Antwoord

De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar de effecten van veehouderij op gezondheid. Het programma Veehouderij en Gezondheid is erop gericht meer kennis te krijgen over de gezondheid van mensen die in de buurt van veehouderijen wonen. Het programma bestaat uit verschillende deelonderzoeken. Het eerste onderzoek «Intensieve Veehouderij en gezondheid» richtte zich op de vraag of er ziekten waren die in de omgeving van de veehouderijen vaker voorkwamen dan daarbuiten. Daarna startte het programma Veehouderij en Gezondheid Omwonenden. Sinds januari 2018 is het programma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden III (VGO-III) gestart. Het RIVM, Universiteit Utrecht, Wageningen University en Research en Nivel voeren samen de VGO onderzoeken uit. Uit deze onderzoeken is gebleken dat het wonen in de nabijheid van een veehouderij effecten kan hebben op de gezondheid, zowel positief als negatief. Zo komt astma en neusallergie minder voor bij mensen die dichtbij een veehouderij wonen. Ook is gebleken dat mensen die in de buurt van minimaal 15 veehouderijen wonen een minder goede longfunctie hebben. Ook is er een grotere kans op longontsteking. In de gebiedsvergelijkingen is naar alle veehouderijen gekeken en er is ook onderzoek gedaan naar verschillende soorten veehouderijen. Daaruit blijkt consistent, over de jaren heen, dat mensen die vlakbij een geitenhouderij wonen, iets meer kans hebben op het oplopen van een longontsteking. Voor mensen die in de buurt van een pluimveehouderij wonen werd in Noord-Brabant en Limburg ook enkele jaren een associatie gevonden een verhoogde kans op longontsteking en de woonafstand tot de pluimveehouderij. Deze associatie is niet consistent over de jaren heen gevonden en is ook niet gevonden in het onderzoeksgebied Utrecht, Gelderland en Overijssel. Voor andere soorten veehouderijen is geen duidelijk verband tussen longontsteking en de woonafstand tot veehouderijen gevonden.

In de komende deelonderzoeken wordt onder meer gekeken of het aantal patiënten met longontsteking in de omgeving afhangt van het type geitenhouderij. Daarvoor wordt een aantal geitenhouderijen onderzocht op de verschillende manieren van werken, met name hoe een bedrijf omgaat met mest. De onderzoekers combineren dit met metingen naar mogelijke ziekteverwekkers die op geitenhouderijen aanwezig kunnen zijn. Niet alleen de geitenhouders en hun medewerkers, maar ook de dieren, mest, stof en de lucht worden onderzocht.

2

De leden van de D66-fractie constateren dat sinds 2009 dieren standaard tegen de Q-koorts bacterie worden gevaccineerd. Desondanks komen er rondom bedrijven met meer dan vijftig geiten steeds meer longontstekingen voor dan op andere plaatsen in Nederland. Daarbij komt dat, ondanks dat provincies een moratorium hebben ingesteld voor het verlenen van nieuwe milieuvergunningen voor geitenhouders, nog steeds uitbreiding plaatsvindt door het invullen van reeds verleende milieuvergunningen. Zo is tussen 2010 en 2019 het aantal geiten in Nederland verdrievoudigd naar 614.000 in 2019. Is het kabinet bereid om een volstrekte stop uit te roepen op de uitbreiding van geitenhouderijen, zolang studies geen uitsluitsel geven over de negatieve invloed van de sector op de volksgezondheid?

Antwoord

In Nederland zijn de provincies bevoegde om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor geitenhouderijen in te stellen. Een aantal provincies (Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel, Zuid-Holland, Utrecht, Limburg, Noord-Holland en Flevoland) heeft voorzorgsmaatregelen getroffen, zoals een stop op het bouwen of uitbreiden van geitenhouderijen en een stop op het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij. De uitkomsten van dit rapport zijn geen aanleiding om de bevoegdheden anders te beleggen. Wel heeft het kabinet begrip voor de maatregelen die provincies hebben ingesteld.

3

De leden van de D66-fractie menen dat juist nu tijdens deze coronacrisis de onderzoeksresultaten belangrijk zijn voor beleidskeuzes. Deze leden hebben enkele vragen over de consequenties voor het beleid naar aanleiding van dit deelrapport. Is het kabinet het met deze leden eens dat juist nu tijdens de coronacrisis deze onderzoeksresultaten van belang zijn? Kan het kabinet in dit licht aangeven waarom er enkele maanden vertraging is in het uitvoeren van de vervolgonderzoeken? Zijn deze deelrapporten alsmede andere (inter)nationale onderzoeken van invloed op het beleid rondom de bestrijding van het coronavirus? Is het kabinet het met deze leden eens dat dit onderzoek het belang van preventie in de zorg aantoont? Hoe gaat het kabinet zich inzetten voor preventie om te voorkomen dat er in de buurt van veehouderijen meer longontstekingen komen?

Antwoord

Het VGO-onderzoek laat zien dat mensen die in de buurt van geitenhouderijen wonen een verhoogde kans hebben op het oplopen van een longontsteking. Ik kan me voorstellen dat mensen – nu het coronavirus ons land in haar greep houdt – daarvan schrikken. Voor nu is het belangrijk om zo spoedig mogelijk achter de oorzaak voor deze verhoogde kans te komen, zodat gekeken kan worden naar maatregelen om te voorkomen dat mensen ziek worden. De komende deelonderzoeken binnen VGO-III gaan daar nader op in. Het klopt dat de start hiervan vertraagd is. Een deel van het VGO-onderzoeksgebied bevindt zich in de regio die ook zwaar getroffen is door de uitbraak van COVID-19. Het eerstvolgende deelonderzoek is een patiëntenstudie. Binnen het onderzoeksgebied worden hiertoe patiënten met een longontsteking onderzocht, om te achterhalen waardoor deze longontsteking wordt veroorzaakt. COVID-19 kan ook longontsteking veroorzaken. Om te voorkomen dat de patiëntenpopulatie voornamelijk bestaat uit patiënten met longontstekingen die door COVID-19 worden veroorzaakt, is besloten om de start van het onderzoek met enkele maanden uit te stellen, tot na de piek van de COVID-19 uitbraak. Als er meer zicht is op de oorzaak voor de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking, zal worden gekeken naar gerichte risicoreducerende maatregelen.

Het beleid rondom de bestrijding van het coronavirus is gestoeld op advies van experts en beschikbaar wetenschappelijk onderzoek. De epidemiologische onderzoeken uit het VGO-III programma zijn uitgevoerd vóór de uitbraak van het coronavirus en staan dus los van de COVID-19 uitbraak. Wel heb ik, zoals ik in mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) heb aangegeven, het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19.

Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie

1

De leden van de GroenLinks-fractie vragen al jaren provinciaal en landelijk aandacht voor het verband tussen geitenhouderijen en de volksgezondheid. Genoemde leden zijn van mening dat de resultaten van het onderzoek vragen om doortastend overheidsbeleid. In de brief valt te lezen dat diverse provincies uit voorzorg een moratorium hebben ingesteld om uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen al dan niet tijdelijk tegen te gaan. Deze leden vragen welke provincies nog geen moratorium hebben ingesteld, of het kabinet van plan is deze provincies hier ook op te attenderen, en of deze bevindingen niet vragen om landelijke aanbevelingen.

Antwoord

De provincies Zeeland, Groningen, Friesland en Drenthe hebben op dit moment geen moratorium ingesteld om uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen (tijdelijk) tegen te gaan. In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. Het past niet in de verantwoordelijkheidsverdeling om als kabinet hierover aanbevelingen te geven aan provincies. Wel heeft het kabinet begrip voor de maatregelen die provincies hebben ingesteld.

2

Daarnaast vragen de leden van de GroenLinks-fractie hoeveel Nederlanders in totaal op minder dan 500 meter, minder dan 1.000 meter en tussen de 1 à 2 kilometer wonen van een geitenhouderij.

Antwoord

In Nederland wonen 1,7 miljoen mensen op minder dan 2 km afstand van een geitenhouderij. Het is in de VGO-onderzoeken niet berekend hoeveel mensen op 500, 1.000 en 1.500 meter afstand van een geitenhouderij wonen.

3

Tot slot vragen zij wat het aandeel is van mensen die permanente longschade overhouden aan een longontsteking.

Antwoord

Het VGO-III onderzoek richt zich op nieuwe episodes van longontsteking, niet op mogelijke lange termijn effecten zoals blijvende longschade.

Voor longontsteking hangt het risico op langdurige restschade af van de ernst van de infectie (duur, ziekenhuisopname), de oorzaak van de longontsteking, de gezondheidsstatus van de patiënt (leeftijd, gezondheid). Het risico op ernstig verloop is hoger bij jonge kinderen en bij ouderen met name wanneer er sprake is van co-morbiditeit.

4

De leden van de GroenLinks-fractie maken zich tevens grote zorgen over de relatie tussen COVID-19 besmettingen en dieren. Geiten lijken hier vooralsnog niet vatbaar voor, maar deze leden horen graag van het kabinet wat van dit onderzoek geleerd kan worden als het gaat over andere luchtwegaandoeningen en de luchtkwaliteit rondom stallen. Als het gaat over de Q-koorts, varkenspest of nu COVID-19, wordt Noord-Oost-Brabant steeds relatief hard getroffen. Is het kabinet bereid verder onderzoek te doen naar de invloed van luchtkwaliteit op de infectie en verspreiding van dierziekten en virussen?

Antwoord

Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid de volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord (hierna: SLA) zet het kabinet samen met decentrale overheden zich in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw, houtstook en industrie.

De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij (middels stalinnovaties) en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit. In mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) is aangegeven dat het RIVM is verzocht een verkenning uit te voeren naar onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Samen met mijn collega’s van I&W en VWS zal ik vervolgens besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daar zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

1

De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport over longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht. Deze leden hebben naar aanleiding van het rapport onderstaande opmerkingen en vragen.

Onderzoek

De leden van de SP-fractie vinden de resultaten van dit onderzoek van groot belang en zeer actueel. Zeker ook aangezien de luchtvervuiling door bijvoorbeeld veehouderijen mogelijk verband houdt met de bevattelijkheid van mensen voor COVID-19. Genoemde leden vragen dan ook of de nu gepresenteerde resultaten (al) iets kunnen leren over een mogelijk verband tussen luchtkwaliteit, wonen in de nabijheid van veehouderijen en het lopen van een groter risico op besmetting, ziekte of overlijden door het coronavirus.

Antwoord

In mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088) is aangegeven dat het RIVM is verzocht een verkenning uit te voeren naar onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderijen en COVID-19. Samen met mijn collega’s van I&W en VWS zullen we vervolgens besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt daar zo spoedig mogelijk over geïnformeerd.

2

Uit het gepresenteerde onderzoek blijkt dat in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen, met de nabijheid van veehouderijen als mogelijke oorzaak. Het onderzoek levert echter geen informatie over de oorzaak van deze associatie, andere onderzoeken moeten hierover meer duidelijkheid geven, zo wordt aangegeven. De resultaten van deze onderzoeken worden echter pas medio 2022 verwacht. De leden van de SP-fractie begrijpen dat het onderzoek enige vertraging oploopt door de corona-uitbraak maar achten de resultaten van dit onderzoek van groot belang, zoals hiervoor aangegeven juist ook in verband met deze corona-uitbraak.

De leden van de SP-fractie willen dan ook benadrukken dat verdere uitloop van het onderzoek voorkomen moet worden en zij vragen dan ook of gegarandeerd kan worden dat van verdere uitloop geen sprake zal zijn.

Antwoord

Het belang van dit onderzoeksprogramma onderschrijft het kabinet volledig. Er wordt dan ook alles aan gedaan om de vertraging door de COVID-19 uitbraak zo veel als mogelijk te beperken en te voorkomen dat er verdere vertragingen zullen ontstaan.

3

Geiten

De leden van de SP-fractie vragen wat omwonenden van geitenhouderijen geadviseerd wordt ter bescherming van hun gezondheid tot het moment van het verschijnen van de resultaten van de aangekondigde vervolgonderzoeken.

Antwoord

Op dit moment gelden er geen specifieke maatregelen of adviezen. Omdat de oorzaak van de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking niet bekend is, zijn er geen aanknopingspunten voor beleid waarmee deze kans verlaagd kan worden. De komende deelonderzoeken binnen het VGO-III onderzoeksprogramma richten zich op de mogelijke oorzaak van de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking. Wanneer daar inzicht in is, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden getroffen.

4

Genoemde leden vinden het een ernstige bevestigende conclusie dat de meta-analyse een associatie laat zien bij een woonafstand van minder dan 500 meter, namelijk dat er sprake is van circa 70% meer longontsteking. Deze leden vragen om een nadere reactie op deze bevinding en vragen of deze bevinding leidt tot een verandering in beleid.

Antwoord

Deze cijfers zijn inderdaad ernstig en onderstrepen het belang om snel achter de oorzaak van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen te komen, zodat er risicoreducerende maatregelen genomen kunnen worden. De komende deelonderzoeken gaan nader in op de mogelijke oorzaak voor de verhoogde ziektedruk.

5

De leden van de SP-fractie zijn groot voorstander van de ingestelde moratoria met betrekking tot de uitbreiding en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen. Echter, de bevoegdheid van een moratorium ligt bij de provincies. Deze leden zijn benieuwd of voor de verschillende provincies inzicht gegeven kan worden over de standpunten van die provincies op dit gebied. Beschikken reeds alle provincies waar geitenhouders actief zijn over een dergelijke maatregel? En kan het kabinet aangeven in hoeverre de provincies deze moratoria consequent handhaven en op welke wijze? Zo nee, in welke provincies staat het moratorium nog ter discussie, met welke redenen en wat gaat het kabinet ondernemen om het afzien van een dergelijk moratorium te voorkomen?

Antwoord

De provincies Zeeland, Groningen, Friesland en Drenthe hebben op dit moment geen moratorium ingesteld om uitbreiding of nieuwvestiging van geitenhouderijen (tijdelijk) tegen te gaan. In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. Wel heeft het kabinet begrip voor de maatregelen die provincies hebben ingesteld. De handhaving op dergelijke moratoria is decentraal belegd, hier kan het kabinet geen inzicht in verschaffen.

6

Deze leden wijzen erop dat de geitenpopulatie sinds 2000 in omvang is verdrievoudigd. Zelfs een hevige gezondheidscrisis als de Q-koortsepidemie en het afkondigen van moratoria hebben aan deze intensieve groei geen halt weten toe te roepen.

Omwonenden van veehouderijen verkeren al geruime tijd in onzekerheid over de potentiële gevolgen voor hun gezondheid. Daarnaast wijzen de leden van de SP-fractie erop dat zeker in de meest veedichte regio’s er dikwijls meerdere grootschalige veehouderijen in de nabijheid van woonhuizen te vinden zijn, waardoor omwonenden met meervoudige overlast worden geconfronteerd als het gaat om stank, lawaai, aantasting van de leefomgeving en risico’s voor de gezondheid.

Nu het bewijs tussen verhoogde prevalentie van longontsteking en luchtwegklachten in relatie tot de nabijheid van geitenhouderijen zich overtuigend opstapelt, achten deze leden de tijd rijp om de omvang van de geitenstapel terug te dringen teneinde de volksgezondheid afdoende te borgen.

De leden van de SP-fractie vragen welke maatregelen het kabinet hiertoe kan treffen en in hoeverre de bereidheid daarvoor bij het kabinet aanwezig is. Mocht het kabinet hier geen noodzaak toe zien dan zullen deze leden zich beraden op (initiatief)voorstellen van eigen hand.

Antwoord

In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor geitenhouderijen in te stellen. Wanneer er inzicht is in de uitkomst van de deelonderzoeken van het VGO-III programma, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden getroffen.

7

Pluimvee

De leden van de SP-fractie vinden de gezondheidsrisico’s van fijnstof (voor de omwonenden van veehouderijen) van groot belang en zien een reductie hiervan als belangrijke stap. Dit onderwerp behoeft blijvende aandacht, zo menen deze leden. Kan een tussenstand gegeven worden van de ontwikkelingen ten aanzien van deze reductie, in aanvulling op de door het kabinet aangehaalde brief van 4 september 2019?

Antwoord

In mijn Kamerbrief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218) heb ik de afspraken uit de sectorplannen van verschillende veehouderijsectoren met uw Kamer gedeeld. Eén van de plannen van de pluimveehouderijsector is halvering van de emissie van fijnstof binnen 10 jaar. In aanvulling op het sectorplan heeft de sector een plan uitgewerkt om de emissie van fijnstof te reduceren. De kern hiervan is een generieke aanpak, aangevuld met een specifieke gebiedsgerichte aanpak in zogenaamde hotspots waar de fijnstofuitstoot het hoogst is en waar dus ook de meeste gezondheidswinst te behalen is. Samen met de Staatssecretaris van I&W wil ik de sector de kans geven dit plan verder te concretiseren en uit te voeren. Het is de gezamenlijke voorkeur dat dit leidt tot de beoogde emissiereductie. Ik verwacht het geconcretiseerde plan van de pluimveesector op korte termijn te ontvangen. Vanwege de uitgestelde datum van het inwerking treden van de Omgevingswet, kan nieuwe wetgeving voor fijnstofreductie in de pluimveesector op zijn vroegst per 1 januari 2022 ingaan. Mocht de komende periode blijken dat het plan van de sector niet uitvoerbaar is of onvoldoende effect heeft, dan zal generieke reductie wettelijk worden vastgelegd. De Staatssecretaris van I&W bereidt deze momenteel voor.

In de brief van 1 juni 2017 (Kamerstuk 28 973, nr. 191) van de Staatssecretarissen van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu staan maatregelen beschreven naar aanleiding van de resultaten van de onderzoeken naar de relatie tussen veehouderij en gezondheid voor omwonenden. Hieruit komt het onderzoeks- en innovatieprogramma voort dat gericht is op het ontwikkelen van bij voorkeur nieuwe brongerichte maatregelen in de stal en end-of-pipe maatregelen die de emissies van onder andere fijnstof sterk terugbrengen. Met behulp van het Praktijkcentrum Emmissiearme Veehouderij zijn de afgelopen jaren verschillende fijnstofreducerende technieken getest. De eerste drie bewezen brongerichte fijnstofreducerende technieken die hier getest zijn, zijn opgenomen op de Fijnstoflijst.1

Op 13 januari 2020 heeft mijn collega van I&W het Schone Lucht Akkoord gepresenteerd (Kamerstuk 30 175, nr. 343). Hierin staat de afspraak van halvering van de fijnstofuitstoot in de pluimveesector genoemd. Ook staat hier de inmiddels gepubliceerde Subsidieregeling brongerichte verduurzaming (Sbv) genoemd. Deze bestaat uit twee modules, de innovatie- en investeringsmodule (Stcrt. 2020, nrs. 27006 en 31403). De innovatiemodule heeft als doel het ontwikkelen van integrale, brongerichte emissiereducerende maatregelen in zowel bestaande als nieuwe stallen. Daarbij geldt ook voor fijnstofemissies een minimaal reductiepercentage om in aanmerking te komen voor subsidie, voor alle veehouderijsectoren waarbij fijnstofuitstoot relevant is. De investeringsmodule richt zich op de uitrol van bewezen brongerichte technieken door first movers. Voor de pluimveesector zijn vijf brongerichte fijnstofreducerende technieken opgenomen in de momenteel opengestelde investeringsmodule. Drie van deze technieken zijn recent ontwikkeld. De openstelling van de investeringsmodule is van 1 juli 2020 tot en met 31 augustus 2020.

8

De leden van de SP-fractie vragen daarnaast in hoeverre verklaard kan worden dat de eerder in Noord-Brabant en Limburg gevonden associatie tussen pluimveehouderijen en longontsteking niet wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied. Kan het kabinet daarop reflecteren en deelt het kabinet de mening dat vervolgonderzoek hiernaar nodig is?

Antwoord

In mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 28 973, nr. 237) heb ik aangegeven dat de eerder in delen van Noord-Brabant en Limburg gevonden associatie tussen het wonen in nabijheid van een pluimveehouderij en een verhoogd risico op longontsteking (2009 tot en met 2014) niet wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied. Het nieuwe onderzoeksgebied, dat delen van de provincies Gelderland, Overijssel en de oostkant van Utrecht omvat, heeft een hoge veehouderijdichtheid. De achtergrondconcentratie fijnstof is lager dan het VGO onderzoeksgebied in delen van Noord-Brabant en Limburg. Dit kan verklaren dat de associatie tussen pluimveehouderijen en longontsteking niet wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied.

Het kabinet is niet van mening dat vervolgonderzoek naar de associatie tussen pluimveehouderijen en longontsteking nodig is. Hoewel in VGO de aandacht op longontsteking is gericht, veroorzaakt fijnstof een breder spectrum gezondheidsrisico’s. Het recente advies van de Gezondheidsraad benadrukt dat ook en adviseert daarom reductie van fijnstof ter verbetering van de luchtkwaliteit. In reactie daarop heb ik uw Kamer, in mijn brief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218), geïnformeerd over de invulling van het plan voor de reductie van fijnstof.

9

Schapen

De leden van de SP-fractie hebben in verband met de overdraagbaarheid van het coronavirus van dier-op-dier en dier-op-mens bij nertsenhouderijen gepleit voor het versneld sluiten van deze bedrijfstak. De nieuw gevonden verhoogde associatie tussen de aanwezigheid van nertsen en de kans op longontsteking sterkt deze leden in hun mening dat de risico’s van de nertsenhouderij voor de volksgezondheid van dien aard zijn dat versneld afbouwen noodzakelijk is om meerdere redenen.

Antwoord

Er wordt in het VGO-onderzoek geen bevinding gedaan van een verhoogd risico op longontsteking rondom nertsenhouderijen.

Zoals in de brief «Stand van zaken SARS-CoV-2 bij nertsen, OMT-Z advies en voorgenomen beleid nertsenhouderij» van 28 augustus jongstleden (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1124) is aangegeven, acht het kabinet het van belang om de verspreiding van het SARS-CoV-2 virus binnen de nertsenhouderij te stoppen, ook omdat de humane COVID-19-situatie ongewis is en dat te allen tijde moet worden voorkomen dat er een reservoir ontstaat dat mogelijk volgend voorjaar een groter risico voor de volksgezondheid vormt. Het kabinet heeft daarom besloten om aan het OMT-Z advies uitvoering te geven en zal wetgeving voorbereiden op basis waarvan het houden van nertsen op korte termijn moet worden beëindigd. Daarbij acht het kabinet van belang dat de afgelopen maanden de maatschappelijke onrust over de besmettingen op de nertsenbedrijven verder is toegenomen.

Het voorbereiden van wetgeving zal met spoed plaatsvinden. Streven is dat de wet, uiteraard na instemming van beide Kamers der Staten-Generaal, in elk geval voor het nieuwe fokseizoen (dat normaliter in maart begint) in werking kan treden. Het ligt voor de hand dat pelsdierhouders de huidige productiecyclus, die omstreeks 1 december aanstaande eindigt, zullen afmaken. De facto zal de voorgenomen wetswijziging de huidige uit de Wet verbod pelsdierhouderij voortvloeiende overgangstermijn (tot 1 januari 2024) met drie productieseizoenen verkorten.

10

Rapport

De leden van de SP-fractie vinden de resultaten van het gepresenteerde onderzoek verontrustend. Genoemde leden begrijpen dat uit de resultaten ten aanzien van geiten blijkt dat voor zowel Utrecht, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant als Limburg gevonden is dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Voor pluimvee werd in Noord-Brabant en Limburg wel een associatie gevonden tussen wonen in nabijheid van een pluimveehouderij en een verhoogd risico op longontsteking maar dat dit niet het geval is voor de provincies Utrecht, Overijssel en Gelderland. En als het gaat om schapen is een dergelijk verhoogd risico gevonden voor de provincies Gelderland, Overijssel en Utrecht maar juist weer niet voor Noord-Brabant en Limburg. De leden van de SP-fractie vragen om een nadere toelichting en reflectie op deze verschillen en zij vragen wat deze resultaten betekenen voor het toekomstige beleid op dit onderwerp.

Antwoord

Voor de geitenhouderij geldt dat voor zowel Utrecht, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant als Limburg gevonden is dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Voor de geitenhouderij zal vervolgonderzoek uitgevoerd worden naar de oorzaak van deze verhoogde ziektedruk.

Voor de pluimveehouderij heb ik in mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk

28 973, nr. 237) beschreven dat de eerder in delen van Noord-Brabant en Limburg gevonden associatie tussen het wonen in nabijheid van een pluimveehouderij en een verhoogd risico op longontsteking (2009 tot en met 2014) niet wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied. Het nieuwe onderzoeksgebied, dat delen van de provincies Gelderland, Overijssel en de oostkant van Utrecht omvat, heeft een hoge veehouderijdichtheid. De achtergrondconcentratie fijnstof is lager dan het VGO onderzoeksgebied in delen van Noord-Brabant en Limburg. Dit zou kunnen verklaren dat de associatie tussen pluimveehouderijen en longontsteking niet wordt gezien in het nieuwe onderzoeksgebied. Hoewel in VGO de aandacht op longontsteking is gericht, veroorzaakt fijnstof een breder spectrum gezondheidsrisico’s. Het recente advies van de Gezondheidsraad benadrukt dat ook en adviseert daarom reductie van fijnstof ter verbetering van de luchtkwaliteit. In reactie daarop heb ik uw Kamer, in mijn brief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218), geïnformeerd over de invulling van het plan voor de reductie van fijnstof voor de pluimveesector.

Voor de schapenhouderij heb ik in mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 28 973, nr. 237) aangegeven dat de onderzoekers nog niet weten hoe ze de resultaten moeten interpreteren. Zij zullen hier in verder onderzoek aandacht aan besteden.

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht». Genoemde leden hebben de volgende vragen.

1

Hoe oordeelt het kabinet over deze onderzoeksresultaten?

Antwoord

Dit rapport benadrukt het belang van inzicht in de oorzaak van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Zoals eerder al aan uw Kamer gemeld, laten wij onderzoek uitvoeren naar de oorzaak van de verhoogde ziektedruk om uiteindelijk risicoreducerende maatregelen te kunnen nemen.

2

Deelt het kabinet de opvatting dat gezien de conclusies van het voorliggende onderzoek het onwenselijk is dat geitenboerderijen zich nog verder uitbreiden in gebieden die nadrukkelijk de hoofdfunctie wonen hebben?

Antwoord

In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor geitenhouderijen in te stellen. Wanneer er inzicht is in de uitkomst van de deelonderzoeken van het VGO-III programma, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden getroffen.

3

Is het kabinet bereid tot het uitvaardigen van een landelijk verbod op de uitbreiding van geitenhouderijen?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op vraag 2 van de PvdA-fractie.

4

Hoe kijkt het kabinet aan tegen geitenboerderijen die zich bevinden in een woongebied en die recentelijk zijn uitgebreid?

Antwoord

Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik uw Kamer naar het antwoord op vraag 2 van de PvdA-fractie.

5

Is het kabinet net als de leden van de PvdA-fractie van mening dat met het instellen van een verbod op de uitbreiding van geitenboerderijen niet kan worden gewacht op de uitkomsten van aanvullend onderzoek (VGO-III)?

Antwoord

In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor geitenhouderijen in te stellen. Een aantal provincies (Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel, Zuid-Holland, Utrecht, Limburg, Noord-Holland en Flevoland) heeft voorzorgsmaatregelen getroffen, zoals een stop op het bouwen of uitbreiden van geitenhouderijen en een stop op het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij. Wel heeft het kabinet, zoals aangegeven op voorgaande vragen, begrip voor de maatregelen die provincies hebben ingesteld.

Vragen en opmerkingen van de ChristenUnie-fractie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht».

1

Genoemde leden zijn verontrust door de bevestiging dat ook in deze gebieden er een correlatie is aangetoond tussen een verhoogde kans op longontsteking en het wonen in de nabijheid van geitenhouderijen. Zij begrijpen de bezorgdheid die dit bij omwonenden, geitenhouders en hun gezinnen kan veroorzaken, zeker in het licht van de Q-koorts uitbraak 15 jaar geleden. Is op basis van dit onderzoek een significant hogere kans door geitenhouderijen dan andere (pluim)veehouderijen aangetoond?

Antwoord

Uit dit onderzoek in Utrecht, Gelderland en Overijssel kan geconcludeerd worden dat er in plattelandsgemeenten met veel intensieve veehouderij meer longontstekingen voorkomen. Daarnaast kan uit dit onderzoek geconcludeerd worden dat de associatie tussen het wonen in nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogd risico op longontsteking in Gelderland, Overijssel en Utrecht niet afwijkt van de eerder gevonden associatie in delen van Noord-Brabant en Limburg. Het is daarom redelijk te veronderstellen dat deze associaties zijn te vertalen naar andere gebieden in Nederland waar zich geitenhouderijen bevinden.

2

Deze leden zien dat er nog geen verder onderzoek is gedaan naar een causaal verband tussen wonen in de nabijheid van een geitenhouderij en een verhoogde kans op longontsteking. Welke conclusies kan het kabinet op basis van dit onderzoek betrouwbaar trekken, vragen deze leden. Welke mogelijke verklaring voor de correlatie achten de onderzoekers zelf waarschijnlijk? Zijn er concrete aanwijzingen voor directe veroorzakers van longontsteking bekend in de geitenhouderij, naast Q-koorts? Zo ja, is het kabinet bereid om in afwachting van verder onderzoek maatregelen te treffen die de kans op longontsteking voor omwonenden beperken?

Antwoord

De oorzaak voor een verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking bij omwonenden van geitenhouderijen is nog onbekend. Wel is duidelijk dat dit verband niet veroorzaakt wordt door Q-koorts, om een aantal redenen. Zo kwamen ook in de onderzochte jaren na de Q-koortsepidemie rond geitenhouderijen meer longontstekingen voor. Daarnaast is gebleken dat mensen met longontstekingen niet vaker een infectie met de Q-koortsbacterie doorgemaakt hadden. De komende deelonderzoeken gaan nader in op de oorzaak van de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking bij omwonden van geitenhouderijen. Zo wordt er een retrospectieve en prospectieve patiëntenstudie uitgevoerd en worden er onderzoeken gedaan op geitenhouderijen, naar mogelijke ziekteverwekkers en de verschillende manieren van werken op geitenhouderijen.

Om gericht maatregelen te kunnen nemen, is het noodzakelijk om eerst te achterhalen wat de oorzaak is van de verhoogde kans op longontsteking.

3

De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het begrijpelijk dat het kabinet de uitkomst van de wetenschappelijke discussie over onderzoeksmethoden afwacht alvorens het definitieve rapport naar de Kamer te sturen. Genoemde leden achten het in het belang van de volksgezondheid om zo snel mogelijk inzicht te verkrijgen in de eventuele risico’s die geitenbedrijven met zich meebrengen. Is het kabinet bereid de rapporten die ingaan op een causaal verband eerder naar de Kamer te sturen? Tot slot vragen deze leden of de uitkomsten van dit onderzoek ook betekenen dat omwonenden van geitenbedrijven of geitenhouders zelf een grotere kans hebben op ernstige klachten bij besmetting door het COVID-19 virus. Zo ja, is deze informatie bij het RIVM bekend en wat betekent dit voor de voorzorgsmaatregelen ter bestrijding van het virus in gebieden rondom geitenbedrijven?

Antwoord

Zodra een deelonderzoek is afgerond zal dit naar uw Kamer worden verstuurd. Of er een relatie is tussen het wonen nabij een geitenhouderij en (de kwetsbaarheid voor) COVID-19 is op basis van huidig onderzoek niet bekend. In algemene zin is het RIVM gevraagd de onderzoeksmogelijkheden te verkennen inzake de relatie luchtkwaliteit, veehouderij en COVID-19, zoals is aangegeven in mijn brief «COVID-19 en mogelijke relatie met dieren» van 22 april jongstleden (Kamerstukken 28 286 en 25 295, nr. 1088).

Vragen en opmerkingen van de PvdD-fractie

De leden van de fractie van de PvdD hebben met belangstelling kennisgenomen van het rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» en zijn ontsteld over de begeleidende brief van het kabinet. Het onderzoek bevestigt opnieuw wat al sinds 2009 bekend is: de geitenhouderij vormt een gezondheidsrisico voor omwonenden. Helaas moeten deze leden constateren dat het kabinet te weinig heeft geleerd van de Q-koorts epidemie waarbij 95 mensen zijn overleden en minstens 500 mensen chronisch ziek zijn geworden, omdat dezelfde argumenten die toen voor een drama hebben gezorgd, nu opnieuw worden gebezigd om gebrek aan maatregelen te verbloemen. Gebrek aan sluitend wetenschappelijk bewijs wordt aangegrepen om onder het mom van meer onderzoek tijd te rekken; maatregelen uit voorzorg blijven uit om de belangen van de sector te beschermen en locaties van geitenhouderijen worden niet vrijgegeven waardoor omwonenden niet weten welk risico zij lopen. De commissie Van Dijk concludeerde tien jaar geleden al dat een combinatie van dergelijke argumenten tijdens de Q-koorts epidemie tot een gebrek aan daadkracht van de overheid leidde waardoor de volksgezondheid het onderspit moest delven. De leden van de PvdD-fractie roepen het kabinet op niet opnieuw dezelfde fout te maken en het probleem bij de bron aan te pakken door het aantal geiten dat in Nederland wordt gefokt, gebruikt en gedood snel omlaag te brengen. Te beginnen door nu zo snel mogelijk een stelsel van productierechten in te voeren voor de geitenhouderij en de hoeveelheid rechten stapsgewijs naar beneden te brengen.

De leden van de PvdD-fractie vinden het onacceptabel dat 11 jaar na de eerste bevestiging dat omwonenden binnen een straal van twee kilometer van een geitenhouderij 40 tot 60% meer kans hebben op een longontsteking, het kabinet nog steeds stelt dat meer onderzoek nodig zou zijn en ondertussen nalaat om maatregelen te nemen. Het kabinet stelt correct dat de specifieke mechanismen die longontsteking veroorzaken nog niet bekend zijn, maar dat het vaker voorkomt, is nu herhaaldelijk bewezen en beschreven in rapporten in 2009, 2011, 2016 en 2017.

1

En nog altijd is er geen landelijke stop op de groei van de geitenhouderij ingesteld. Niet eens tijdelijk, waardoor het aantal geiten sinds de Q-koorts epidemie enorm is toegenomen, van 396.725 in 2012 naar maar liefst 614.645 in 2019. Zelfs in provincies met een provinciale geitenstop nam het aantal geiten in 2019 verder toe. Genoemde leden vragen hoe het kabinet deze groei beoordeelt. Erkent het kabinet dat door deze groei van het aantal geiten ook de gezondheidsrisico’s zijn vergroot? Voelt het kabinet hier een verantwoordelijkheid voor?

Antwoord

In Nederland zijn de provincies de bevoegde instanties om maatregelen te nemen binnen de ruimtelijke ordening. Zij kunnen bijvoorbeeld besluiten om een moratorium voor geitenhouders in te stellen. Een aantal provincies (Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel, Zuid-Holland, Utrecht, Limburg, Noord-Holland en Flevoland) heeft voorzorgsmaatregelen getroffen, zoals een stop op het bouwen of uitbreiden van geitenhouderijen en een stop op het omzetten van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij. Wel heeft het kabinet begrip voor de maatregelen die provincies hebben ingesteld.

Met de komende vervolgonderzoeken wordt nader onderzoek gedaan naar de mogelijke oorzaak van de verhoogde ziektedruk rond geitenhouderijen. Als er meer inzicht is in de oorzaak van deze verhoogde ziektedruk, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden getroffen.

2

De leden van de PvdD-fractie vragen waarom het kabinet niet uit voorzorg actie onderneemt om het aantal geiten te beperken. Is het kabinet het met deze leden eens dat de huidige stand van de wetenschap is dat geitenhouderijen een gezondheidsrisico vormen – ook al is de onderliggende oorzaak nog onbekend – en dat op basis daarvan maatregelen moeten worden genomen om omwonenden beter te beschermen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Om gericht maatregelen te kunnen nemen is er meer duidelijkheid nodig over de oorzaak van de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking bij mensen die in de buurt van een geitenhouderij wonen. De voorgaande rapporten bevestigen dat er een associatie is, maar gaan niet in op de oorzaak. Zoals ik in het antwoord op uw vorige vraag heb aangegeven, zullen de komende deelonderzoeken hier nader op ingaan.

3

De leden van de PvdD-fractie merken op dat het voorzorgsbeginsel (gelukkig) vaker wordt toegepast als het gaat om de volksgezondheid, zoals momenteel bij de coronacrisis. Scholen, horeca en kappers gingen halsoverkop dicht om de volksgezondheid te beschermen, ook al was de precieze werking van (de verspreiding van) SARS-CoV-2 nog niet tot in detail onderzocht. Onder het motto «voorzorg» zijn rigoureuze maatregelen genomen, en dat is maar goed ook. De leden van de PvdD-fractie vragen waarom het kabinet in het geval van de longontstekingen rond geitenhouderijen wel de precieze werking tot in detail wil laten onderzoeken alvorens eventueel maatregelen te treffen. Waarom geldt voor de bescherming van omwonenden van veehouderijen het voorzorgsbeginsel niet? Hoe legt het kabinet het uit aan omwonenden, die al wekenlang thuis moeten blijven om hun longen te beschermen tegen COVID-19, dat zij wel extra risico lopen op een longontsteking door de geitenhouderij, zonder dat de overheid daar iets tegen doet?

Antwoord

Tijdens de uitbraak van COVID-19 was duidelijk wat de bron van de infecties was; het SARS-CoV-2 virus. De stuwende kracht achter de uitbraak waren mens-op-mens transmissies. Wanneer de oorzaak en de stuwende kracht achter de uitbraak bekend zijn, kan gericht worden gekeken naar maatregelen om dit in te dammen. Daardoor kon het kabinet landelijke maatregelen instellen waarmee de uitbraak kon worden ingedamd.

De verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking rondom geitenhouderijen is echter een andere situatie. Het is niet bekend waardoor deze verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking wordt veroorzaakt. In de komende deelonderzoeken wordt nader ingegaan op de mogelijke oorzaak van de verhoogde ziektedruk. Als hier meer inzicht in is, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden genomen om omwonenden te beschermen. Een aantal provincies heeft vanuit het voorzorgsprincipe moratoria ingesteld voor geitenhouderijen. Die bevoegdheid ligt ook bij de provincies. Het kabinet heeft in de Kamerbrief «Rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» «van 24 april 2020 jongstleden (Kamerstuk 28 973, nr. 237) aangegeven begrip te hebben hiervoor.

4

Het kabinet stelt de moratoria op de vestiging of uitbreiding van geitenhouderijen door een aantal provincies te steunen. Kan het kabinet bevestigen dat de zorg voor de volksgezondheid de grondwettelijke taak van het Rijk is? Waarom stelt het kabinet (uit voorzorg, voor de volksgezondheid) geen landelijke stop in op de nieuwvestiging, omschakeling en uitbreiding van geitenhouderijen? Erkent het kabinet daarbij dat een moratorium slechts een eerste stap is, met als doel de gezondheidsrisico’s niet toe te laten nemen, maar dat de risico’s hierdoor ook niet afnemen?

Antwoord

Zorg voor de volksgezondheid is een taak voor de rijksoverheid. Ruimtelijke ordening is echter decentraal belegd. Provincies zijn daarom bevoegd om vanuit het voorzorgsprincipe maatregelen als een moratorium in te stellen. Het kabinet is van mening dat de provincies met hun instrumentarium voldoende uitgerust zijn om dergelijke maatregelen te treffen. Wel heeft het kabinet in de Kamerbrief «Rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» «van 24 april 2020 jongstleden (Kamerstuk 28 973, nr. 237) aangegeven begrip te hebben voor provincies die een dergelijk moratorium instellen.

5

Deelt het kabinet het inzicht van de leden van de PvdD-fractie dat de enige effectieve manier voor een verlaging van de ziektedruk rond geitenhouderijen het verminderen van het aantal geiten is? Zo nee, waarom niet? Genoemde leden pleiten al langer voor een systeem van productierechten voor de geitenhouderij (in het kader van de fosfaat- en stikstofuitstoot), waardoor de fok gecontroleerd en beperkt kan worden. De sector heeft de laatste jaren laten zien dat de benodigde krimp van het aantal dieren en zelfs een stand still in de geitenhouderij niet vanzelf gaat worden bereikt, gelet op de eerder genoemde explosieve groei. Erkent het kabinet dat hiervoor ingrepen vanuit de overheid nodig zijn? Niet alleen vanwege de volksgezondheid, maar ook voor het beperken van het enorme dierenleed dat speelt in de geitenhouderij. Om de productie van geitenmelk (o.a. voor geitenkaas) op gang te houden, moet de moedergeit een geitenlammetje krijgen dat direct na de geboorte bij haar wordt weggehaald en in een doos wordt gezet. (Een deel van de) vrouwelijke geitenlammetjes wordt aangehouden voor de melkproductie, maar de mannelijke geitenbokjes gelden steeds meer als «waardeloos bijproduct». De sterfte onder pasgeboren geitenlammetjes is ongekend; ruim 30% van de lammetjes sterft voortijdig in de stallen, met uitschieters tot wel 61% op één bedrijf. Omdat in Nederland de afzetmarkt voor het vlees van geiten die als «bijproduct» worden geboren beperkt is, worden de geitenbokjes veelal geëxporteerd naar Zuid-Europese landen en/of onverdoofd geslacht, zodat hun vlees als halal kan worden verkocht. Nu door de coronacrisis de exportmogelijkheden en afzetmogelijkheden in de horeca zijn beperkt, worden de pasgeboren geitenbokjes massaal zeer vroeg naar de slacht afgevoerd. De afgelopen maanden zijn tienduizenden pasgeboren geitenbokjes afgevoerd naar de destructie of verwerkt als hondenvoer. Zelfs vanaf een leeftijd van drie dagen oud. De problematiek die al jaren speelt, is door de coronacrisis nog schrijnender en zichtbaarder geworden.

Antwoord

Zolang niet bekend is wat de oorzaak is van de verhoogde kans op longontsteking rondom geitenhouderijen, is ook niet bekend welke maatregelen effectief zullen zijn om deze kans te verlagen.

Provincies hebben de bevoegdheid om uitbreidingsmogelijkheden (tijdelijk) te beperken. Een groot aantal provincies heeft een uitbreidings- en nieuwvestigingverbod ingesteld voor melkgeitenhouderijen. Sinds deze verboden zijn ingesteld is het aantal melkgeiten nog licht toegenomen op basis van vergunningen die nog voor de verboden waren afgegeven.

De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat omwonenden recht hebben op informatie over de locatie van geitenhouderijen en over (in het verleden) afgegeven vergunningen. Hiermee kunnen zij, in ieder geval zolang de landelijke overheid weigert het probleem bij de bron aan te pakken, een gedegen risico-inschatting voor hun gezondheid maken en nagaan welke mogelijkheden er zijn om in verweer te komen tegen besluiten van de (lokale) overheid wanneer zij van mening zijn dat hun gezondheid door beleid van de overheid wordt geschaad. Momenteel wordt omwonenden de informatie over de precieze locatie van geitenhouderijen, en daarmee het risico dat zij lopen, onthouden. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland beschikt over informatie over de locatie van geitenhouderijen in Nederland, maar weigert die informatie vrij te geven. Bovendien zijn (in het verleden afgegeven) vergunningen lang niet altijd terug te vinden.

6

Is het kabinet het met de leden van de PvdD-fractie eens dat omwonenden in staat moeten worden gesteld om zelf een verantwoordelijke keuze te maken of zij de in het rapport genoemde gezondheidsrisico’s willen lopen, en dat openbare informatie over de locaties van geitenhouderijen daarvoor onontbeerlijk is?

Antwoord

Ik stel voorop dat de formele wetgever bepaalde taken en bevoegdheden betreffende ruimtelijke ordening en milieu heeft neergelegd bij decentrale overheden, onder meer inzake het verlenen van en de controle en handhaving op de omgevingsvergunning voor veehouderijbedrijven. Gemeenten en, in voorkomend geval, provincies zijn het bestuursorgaan om lokaal en regionaal de juiste afweging te maken over het toestaan van de vestiging en uitbreiding van veehouderijbedrijven. Het verstrekken van informatie, binnen de wettelijke kaders, is dan ook een taak van deze decentrale overheden. Wanneer een informatieverzoek betrekking heeft op milieu-informatie moet deze informatie verstrekt worden. Het is aan de betrokken overheden om te oordelen of daar sprake van is.

7

Deze leden vragen of het kabinet met hen van mening is dat omwonenden recht hebben op dergelijke informatie, en of het kabinet dientengevolge die informatie zal delen.

Antwoord

Welke diercategorieën en hoeveel dieren van een diercategorie op een locatie en in een stal gehouden mogen worden is onderwerp van het omgevingsrecht. Het kabinet beschikt niet over informatie van omgevingsvergunningen en kan deze dus ook niet delen.

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beheert het Identificatie & Registratie systeem (I&R) en het register van Unieke Bedrijfsnummers (UBN). Hieruit kan informatie over de locatie van geitenhouderijen worden opgemaakt. Wanneer dergelijke informatie wordt opgevraagd, merk ik op dat dan rekening moet worden gehouden met de wettelijke vereisten betreffende de bescherming van persoonsgegevens. De gegevens over aantallen dieren die op een bedrijf worden gehouden, zullen namelijk veelal als persoonsgegevens moeten worden aangemerkt. Zie ook mijn brief van 30 oktober 2018 (Aanhangsel Handelingen II 2018/19, nr. 478).

8

Erkent het kabinet dat het een democratisch recht is om in verweer te komen tegen overheidsbeleid indien iemand van mening is dat het zijn/haar belang schaadt?

Antwoord

Ja.

9

Zo ja, erkent het kabinet dat burgers die mogelijkheid wordt ontnomen doordat zij geen informatie krijgen over de locatie van geitenhouderijen en over (in het verleden afgegeven) vergunningen? Is dit kabinet bereid daar iets aan te doen?

Antwoord

De verlening van omgevingsvergunningen is niet belegd bij de rijksoverheid. De rijksoverheid beschikt dan ook niet over informatie over dergelijke vergunningen. Dergelijke informatie kan bij provincies en/of gemeenten worden opgevraagd. Wanneer een informatieverzoek betrekking heeft op milieu-informatie moet deze informatie verstrekt worden. Het is aan de betrokken overheden om te oordelen of daar sprake van is.

10

Ook rond schapenhouderijen zijn aanwijzingen gevonden voor een hogere incidentie van longontstekingen, die eerder niet gevonden werden. De leden van de PvdD-fractie roepen het kabinet ook in dit geval op om het voorzorgsbeginsel te hanteren. Totdat onomstotelijk bewezen is dat schapenhouderijen geen gezondheidsrisico’s vormen, dient een landelijk moratorium ingesteld te worden op de nieuwvestiging, omschakeling en uitbreiding van schapenhouderijen. Graag ontvangen deze leden een reactie van het kabinet.

Antwoord

In een van de analysemethoden wordt in het onderzoeksgebied Utrecht, Gelderland en Overijssel een associatie gevonden tussen wonen in de nabijheid van een schapenhouderij en een verhoogd risico op het oplopen van een longontsteking die eerder in delen van Noord-Brabant en Limburg niet consistent over de onderzochte jaren werd gezien. In de andere gehanteerde analysemethoden binnen dit onderzoek wordt deze associatie echter niet gevonden. De onderzoekers weten nog niet hoe ze deze resultaten moeten interpreteren en zullen hier in het verdere onderzoek aandacht aan besteden. Het kabinet ziet hier geen aanleiding in om een landelijk moratorium voor schapenhouderijen in te stellen.

11

Wat betreft de pluimveehouderij stellen het rapport en het kabinet dat fijnstofemissies een punt van zorg blijven, ook als het gaat om de volksgezondheid. Kan het kabinet de Kamer informeren hoe het staat met de uitvoeringsagenda van de pluimveesector om de fijnstofemissies voor 2029 te halveren? Worden de resultaten gemonitord? Wanneer zal overgegaan worden op bindende wetgeving om de fijnstofemissies te reduceren? Is eventuele wetgeving hiervoor al ontwikkeld door de Staatssecretaris van I&W?

Antwoord

Ik verwacht op korte termijn het geconcretiseerde plan van de pluimveesector om de emissie van fijnstof te reduceren. Hierover zijn de Staatssecretaris van I&W en ik dan ook in overleg met de sector. Medio 2021 moet duidelijk zijn of het plan uitvoerbaar is en voldoende effect heeft op de reductie van fijnstof. Vanwege de uitgestelde datum van het inwerking treden van de Omgevingswet, kan nieuwe wetgeving voor fijnstofreductie in de pluimveesector op zijn vroegst per 1 januari 2022 ingaan. Mocht de komende periode blijken dat het plan van de sector niet uitvoerbaar is of onvoldoende effect heeft, dan zal generieke reductie wettelijk worden vastgelegd. De Staatssecretaris van I&W bereidt deze momenteel voor.

De luchtkwaliteit wordt gemonitord binnen het samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Ook onder de Omgevingswet zal monitoring van luchtkwaliteit in samenwerking met de decentrale overheden worden voortgezet.

Vragen en opmerkingen van de 50PLUS-fractie

De leden van de 50PLUS-fractie hebben kennisgenomen van het rapport «Longontsteking in de nabijheid van geitenhouderijen in Gelderland, Overijssel en Utrecht» en de reactie van het kabinet hierop. Genoemde leden hebben de volgende vragen.

1

In de reactie van het kabinet is te lezen dat diverse provincies vanuit het voorzorgsprincipe een moratorium hebben ingesteld om uitbreiding en/of nieuwvestiging van geitenhouderijen (tijdelijk) tegen te gaan. Geldt dit voor alle provincies met geitenhouderijen? En zijn de verschillende provincies voornemens het moratorium in stand te houden totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de verhoogde ziektedruk en er gerichte maatregelen zijn genomen die het risico reduceren? Mocht een provincie het moratorium voor die tijd opheffen, is het kabinet dan bereid in gesprek te gaan met de betreffende provincie?

Antwoord

In alle provincies in Nederland worden geiten gehouden. Het merendeel van de professionele geitenhouderijen bevindt zich echter in Noord-Brabant en Limburg. Deze provincies hebben, evenals Gelderland, Overijssel, Zuid-Holland, Utrecht, Noord-Holland en Flevoland, een moratorium ingesteld. Die bevoegdheid hebben de provincies ook. De moratoria lijken overwegend van tijdelijke aard, totdat er meer duidelijkheid is over de oorzaak van de verhoogde kans op het oplopen van een longontsteking.

2

Door de coronacrisis zijn de resultaten van het onderzoek naar de oorzaak van de verhoogde ziektedruk pas medio 2022 bekend. Dat is pas over twee jaar. De leden van de 50PLUS-fractie willen graag weten of er in de tussentijd nog andere maatregelen genomen kunnen worden om het aantal longontstekingen bij omwonenden van een geitenhouderij te reduceren. En is er een mogelijkheid, gezien de resultaten van dit onderzoek, het onderzoek naar de oorzaak eerder te laten plaatsvinden?

Antwoord

Het gehele onderzoeksprogramma is een langdurend traject, met meerdere deelonderzoeken. De onderzoeken tot nu toe betroffen met name epidemiologische gebiedsvergelijkingen. De komende deelonderzoeken betreffen andere type onderzoeken. Zo wordt een patiëntenstudie uitgevoerd, wordt er onderzoek bij geitenhouders en wordt een onderzoek op geitenhouderijen uitgevoerd. Dergelijk onderzoek vergt tijd. Het tijdpad kan daarom niet versneld worden. Zoals eerder toegezegd, wordt de Kamer na afronding van ieder deelonderzoek geïnformeerd over de uitkomsten daarvan.

Een aantal provincies heeft op basis van de resultaten van het VGO-III programma voorzorgsmaatregelen getroffen, zoals het instellen van een moratorium voor geitenhouderijen. Die bevoegdheid ligt ook bij hen. Zodra er meer inzicht is in de mogelijke oorzaak van de verhoogde ziektedruk, zal bepaald worden welke nadere maatregelen worden genomen.


X Noot
1

De emissie van fijnstof vanuit een huisvestingssysteem wordt aangegeven met een emissiefactor. Deze factor geeft de emissie in gram per dierplaats per jaar. De fijnstoflijst geeft een overzicht van de emissiefactoren per huisvestingssysteem. Daarnaast staan in de fijnstoflijst emissiereductiepercentages van additionele technieken.

Naar boven