Advies Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2020)

Nader Rapport

4 september 2019

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2020)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 22 mei 2019, nr. 2019001004, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 12 juli 2019, nr. W12.19.0128/III, bied ik U hierbij aan.

Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding tot het maken van opmerkingen over de bepaling die betrekking heeft op het eigenrisicodragerschap in de Ziektewet.

Hieronder ga ik in op het advies van de Afdeling. Het advies is integraal opgenomen in dit nader rapport en is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 22 mei 2019, no.2019001004, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2020), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel wijzigt een aantal wetten op het terrein van de arbeidswetgeving en de socialezekerheidswetgeving. Het wetsvoorstel behelst veelal technische wijzigingen, verduidelijkingen en zogeheten klein beleid.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over het toekennen van de publiekrechtelijke bevoegdheid aan eigenrisicodragers voor de Ziektewet. Zij acht aanpassing van het voorstel op dit onderdeel wenselijk, aangezien dit onderdeel niet voldoet aan de voorwaarden voor verzamelwetgeving, nu de omvang en complexiteit van die wijziging opname in een zelfstandig voorstel rechtvaardigen.

Sinds 2003 hebben werkgevers de mogelijkheid om zelf het risico te dragen voor het betalen van ziekengeld aan werknemers voor wie geen verplichting tot doorbetaling van het loon bij ziekte bestaat. Deze zogeheten eigenrisicodragers voor de Ziektewet zorgen voor de betaling van ziekengeld en de begeleiding (waaronder het re-integratieproces) van werknemers die laatstelijk bij hen in dienst waren.

Indien een besluit op grond van de Ziektewet moet worden genomen, is de eigenrisicodrager thans de voorbereider van het besluit.1 Zo bereidt de eigenrisicodrager besluiten voor inzake het toekennen of weigeren van ziekengeld, het herzien van de uitkering of het toepassen van een maatregel. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beslist vervolgens.

Volgens het UWV waren er in 2017 15.100 werkgevers eigenrisicodragers voor de Ziektewet, die 46% van de totale loonsom representeerden.2

Het wetsvoorstel wijzigt de Ziektewet, waardoor de eigenrisicodrager in het kader van zijn re-integratietaak bevoegd wordt om besluiten inzake het re-integratieproces voortaan zelfstandig te nemen. De toelichting noemt als (enig) voorbeeld van een dergelijk besluit het vaststellen van een plan van aanpak dat voldoende specifiek is om zelfstandig rechtsgevolgen te sorteren.3 Voor besluiten buiten het terrein van de re-integratie, zoals het toekennen of weigeren van ziekengeld, blijft de eigenrisicodrager slechts besluiten voorbereiden. Het UWV blijft in dat kader de besluiten nemen.

De toelichting vermeldt als doel bij de maatregel dat er sprake is van een verduidelijking van de rol van de eigenrisicodrager, en dat het voorstel de eigenrisicodrager in staat stelt om zijn re-integratietaak adequaat uit te voeren.4

De Afdeling stelt vast dat deze nieuwe wettelijke taak tot gevolg heeft dat de eigenrisicodrager voor de Ziektewet een publiekrechtelijke bevoegdheid krijgt toebedeeld. Daarmee kan de eigenrisicodrager de rechtspositie van zieke ex-werknemers eenzijdig bepalen. De eigenrisicodrager wordt dan bekleed met openbaar gezag,5 en is hij aan te merken als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht.6

De Afdeling merkt hierbij het volgende op.

a. Motivering van het voorstel

In de toelichting wordt nauwelijks ingegaan op de gevolgen die deze wijziging met zich brengt. Zo wordt niet ingegaan op de vraag of de eigenrisicodragende werkgevers zich erop voorbereiden dat zij vanaf de inwerkingtreding van het voorstel, voor zover zij een publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefenen, als bestuursorgaan gaan functioneren. Het voorstel heeft betekenisvolle gevolgen voor de werkwijze van de eigenrisicodrager.

In de eerste plaats dient de eigenrisicodrager het besluitvormingsproces vorm te geven en hierin een zelfstandige rol te vervullen volgens de voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht.7

Daarnaast moet over de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid verantwoording kunnen worden afgelegd. Zo wordt de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing op de eigenrisicodrager, voor zover hij de publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefent. De Afdeling merkt in dit verband op dat de toelichting niet duidelijk maakt hoe de positie van de eigenrisicodrager na de invoering van de voorgestelde publieke bevoegdheidstoekenning zich verhoudt tot de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Als de Afdeling het goed ziet, wordt met het voorstel de bevoegdheidsverdeling voor betrokken partijen minder transparant. Zo bereidt de eigenrisicodrager inzake het recht op ziekengeld besluiten (waaronder het opleggen van een maatregel) voor, waarop het UWV beslist. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete bereidt de eigenrisicodrager geen besluiten voor. Besluiten inzake het re-integratieproces neemt de eigenrisicodrager dan weer geheel zelfstandig. Ook in bezwaar en beroep is er sprake van een tweedeling: het UWV neemt de beslissingen op bezwaar en voert beroepsprocedures uit inzake de uitkering; de eigenrisicodrager doet dat inzake het re-integratieproces.8

De toelichting gaat niet in op het voorgaande. Daardoor is tevens een volledig oordeel over de inhoudelijke wenselijkheid van het voorstel nog niet te vormen. Dat is te meer van belang nu een groot aantal werkgevers een bestuursorgaan wordt met de daaraan verbonden verantwoordelijkheden, en niet duidelijk is in hoeverre dat – het geheel overwegend – passend is binnen het bestuursrechtelijk stelsel.

b. Verzamelwetgeving

Het voorstel is een verzamelwet. Een dergelijke wet dient slechts technische wijzigingen, verduidelijkingen en zogeheten klein beleid te behelzen.9

Gezien de (mogelijke) gevolgen voor een groot aantal werkgevers en werknemers, zoals onder a besproken, voldoet de wijziging van het eigenrisicodragerschap in de Ziektewet niet aan de voorwaarden voor verzamelwetgeving, nu de omvang en complexiteit behandeling in een afzonderlijk voorstel rechtvaardigen.

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is het voorstel aangepast. De bepaling die betrekking heeft op het eigenrisicodragerschap in de Ziektewet is uit het voorstel geschrapt. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling zal ik in overleg met UWV de door de Afdeling nodig geachte verdere uitwerking van de verduidelijking die met het onderhavige voorstel beoogd werd ter hand nemen. Bij deze nadere uitwerking zullen tevens de opmerkingen van de Afdeling met betrekking tot de taken- en bevoegdheidsverdeling tussen UWV en de eigenrisicodrager betrokken worden.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele redactionele verbeteringen in het voorstel van wet en de memorie van toelichting aan te brengen.

  • Als gevolg van de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd was een technische aanpassing van artikel III nodig.

  • De artikelen V, VIII, en IX zijn technisch verbeterd.

  • Daarbij is de artikelsgewijze toelichting van de artikelen III en V geactualiseerd.

  • De inwerkingtredingsbepaling is technisch verbeterd en aangevuld. Er wordt terugwerkende kracht verleend aan de artikelen V, onderdelen A en C, en XVII. Dit is noodzakelijk omdat de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten leef- en werkdomein, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd in werking is getreden met ingang van 1 juli 2019.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees.

Advies Raad van State

No. W12.19.0128/III

’s-Gravenhage, 12 juli 2019

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 22 mei 2019, no.2019001004, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2020), met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel wijzigt een aantal wetten op het terrein van de arbeidswetgeving en de socialezekerheidswetgeving. Het wetsvoorstel behelst veelal technische wijzigingen, verduidelijkingen en zogeheten klein beleid.

De Afdeling advisering van de Raad van State maakt een opmerking over het toekennen van de publiekrechtelijke bevoegdheid aan eigenrisicodragers voor de Ziektewet. Zij acht aanpassing van het voorstel op dit onderdeel wenselijk, aangezien dit onderdeel niet voldoet aan de voorwaarden voor verzamelwetgeving, nu de omvang en complexiteit van die wijziging opname in een zelfstandig voorstel rechtvaardigen.

Sinds 2003 hebben werkgevers de mogelijkheid om zelf het risico te dragen voor het betalen van ziekengeld aan werknemers voor wie geen verplichting tot doorbetaling van het loon bij ziekte bestaat. Deze zogeheten eigenrisicodragers voor de Ziektewet zorgen voor de betaling van ziekengeld en de begeleiding (waaronder het re-integratieproces) van werknemers die laatstelijk bij hen in dienst waren.

Indien een besluit op grond van de Ziektewet moet worden genomen, is de eigenrisicodrager thans de voorbereider van het besluit.1 Zo bereidt de eigenrisicodrager besluiten voor inzake het toekennen of weigeren van ziekengeld, het herzien van de uitkering of het toepassen van een maatregel. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) beslist vervolgens.

Volgens het UWV waren er in 2017 15.100 werkgevers eigenrisicodragers voor de Ziektewet, die 46% van de totale loonsom representeerden.2

Het wetsvoorstel wijzigt de Ziektewet, waardoor de eigenrisicodrager in het kader van zijn re-integratietaak bevoegd wordt om besluiten inzake het re-integratieproces voortaan zelfstandig te nemen. De toelichting noemt als (enig) voorbeeld van een dergelijk besluit het vaststellen van een plan van aanpak dat voldoende specifiek is om zelfstandig rechtsgevolgen te sorteren.3 Voor besluiten buiten het terrein van de re-integratie, zoals het toekennen of weigeren van ziekengeld, blijft de eigenrisicodrager slechts besluiten voorbereiden. Het UWV blijft in dat kader de besluiten nemen.

De toelichting vermeldt als doel bij de maatregel dat er sprake is van een verduidelijking van de rol van de eigenrisicodrager, en dat het voorstel de eigenrisicodrager in staat stelt om zijn re-integratietaak adequaat uit te voeren.4

De Afdeling stelt vast dat deze nieuwe wettelijke taak tot gevolg heeft dat de eigenrisicodrager voor de Ziektewet een publiekrechtelijke bevoegdheid krijgt toebedeeld. Daarmee kan de eigenrisicodrager de rechtspositie van zieke ex-werknemers eenzijdig bepalen. De eigenrisicodrager wordt dan bekleed met openbaar gezag,5 en is hij aan te merken als bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet bestuursrecht.6

De Afdeling merkt hierbij het volgende op.

a. Motivering van het voorstel

In de toelichting wordt nauwelijks ingegaan op de gevolgen die deze wijziging met zich brengt. Zo wordt niet ingegaan op de vraag of de eigenrisicodragende werkgevers zich erop voorbereiden dat zij vanaf de inwerkingtreding van het voorstel, voor zover zij een publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefenen, als bestuursorgaan gaan functioneren. Het voorstel heeft betekenisvolle gevolgen voor de werkwijze van de eigenrisicodrager.

In de eerste plaats dient de eigenrisicodrager het besluitvormingsproces vorm te geven en hierin een zelfstandige rol te vervullen volgens de voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht.7

Daarnaast moet over de uitoefening van de publiekrechtelijke bevoegdheid verantwoording kunnen worden afgelegd. Zo wordt de Wet openbaarheid van bestuur van toepassing op de eigenrisicodrager, voor zover hij de publiekrechtelijke bevoegdheid uitoefent. De Afdeling merkt in dit verband op dat de toelichting niet duidelijk maakt hoe de positie van de eigenrisicodrager na de invoering van de voorgestelde publieke bevoegdheidstoekenning zich verhoudt tot de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen.

Als de Afdeling het goed ziet, wordt met het voorstel de bevoegdheidsverdeling voor betrokken partijen minder transparant. Zo bereidt de eigenrisicodrager inzake het recht op ziekengeld besluiten (waaronder het opleggen van een maatregel) voor, waarop het UWV beslist. Bij het opleggen van een bestuurlijke boete bereidt de eigenrisicodrager geen besluiten voor. Besluiten inzake het re-integratieproces neemt de eigenrisicodrager dan weer geheel zelfstandig. Ook in bezwaar en beroep is er sprake van een tweedeling: het UWV neemt de beslissingen op bezwaar en voert beroepsprocedures uit inzake de uitkering; de eigenrisicodrager doet dat inzake het re-integratieproces.8

De toelichting gaat niet in op het voorgaande. Daardoor is tevens een volledig oordeel over de inhoudelijke wenselijkheid van het voorstel nog niet te vormen. Dat is te meer van belang nu een groot aantal werkgevers een bestuursorgaan wordt met de daaraan verbonden verantwoordelijkheden, en niet duidelijk is in hoeverre dat – het geheel overwegend – passend is binnen het bestuursrechtelijk stelsel.

b. Verzamelwetgeving

Het voorstel is een verzamelwet. Een dergelijke wet dient slechts technische wijzigingen, verduidelijkingen en zogeheten klein beleid te behelzen.9

Gezien de (mogelijke) gevolgen voor een groot aantal werkgevers en werknemers, zoals onder a besproken, voldoet de wijziging van het eigenrisicodragerschap in de Ziektewet niet aan de voorwaarden voor verzamelwetgeving, nu de omvang en complexiteit behandeling in een afzonderlijk voorstel rechtvaardigen.

c. Conclusie

De Afdeling adviseert de bepalingen die betrekking hebben op het eigenrisicodragerschap in de Ziektewet, voor zover deze worden gehandhaafd, op te nemen in een separaat voorstel.

De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij het voorstel en adviseert daarmee rekening te houden voordat het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Voorstel van wet tot wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid alsmede enkele wetten van andere ministeries (Verzamelwet SZW 2020)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om enige wijzigingen aan te brengen in de wetgeving van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en enkele andere ministeries;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I AANPASSINGSWET WNRA

De Aanpassingswet Wnra wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.1, onderdelen C en G, wordt ‘475d, vierde lid’ vervangen door ‘475d, derde lid’.

B

In artikel 2.4, onderdeel D, wordt ‘475d, vierde lid’ vervangen door ‘475d, derde lid’.

C

In artikel 2.9, onderdeel D, wordt ‘475d, vierde lid’ vervangen door ‘475d, derde lid’.

D

In artikel 2.22, onderdeel E, wordt ‘475d, vierde lid’ vervangen door ‘475d, derde lid’.

E

In artikel 2.23, onderdeel D, wordt ‘475d, vierde lid’ vervangen door ‘475d, derde lid’.

F

In artikel 3.1, onderdeel D, wordt ‘475d, vierde lid’ vervangen door ‘475d, derde lid’.

G

In artikel 5.1, onderdeel B, wordt ‘475d, vierde lid’ vervangen door ‘475d, derde lid’.

H

In artikel 6.5, onderdeel, B, wordt ‘475d, vierde lid’ vervangen door ‘475d, derde lid’.

I

In artikel 6.15, onderdeel B, wordt ‘475d, vierde lid’ vervangen door ‘475d, derde lid’.

ARTIKEL II ALGEMENE NABESTAANDENWET

In artikel 29a, derde lid, van de Algemene nabestaandenwet wordt ‘behoudens voor de toepassing van afdeling II van hoofdstuk 3’ vervangen door ‘behoudens voor de toepassing van artikel 16, tweede lid, en afdeling II van hoofdstuk 3’.

ARTIKEL III ALGEMENE OUDERDOMSWET

De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na onderdeel j, onder vervanging aan het slot van onderdeel j van de punt door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • k. in 2022 en de kalenderjaren daarna: de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd, die jaarlijks op basis van de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd op grond van het tweede lid worden vastgesteld.

2. De aanhef van het tweede lid komt te luiden:

De verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in 2022 en de kalenderjaren daarna wordt jaarlijks, voor de eerste maal uiterlijk op 1 januari 2017 voor het jaar 2022, vastgesteld volgens de volgende formule:.

B

In artikel 8, tweede lid, onderdeel c, vervalt ‘als bedoeld in artikel 8a, derde lid’.

C

Artikel 8a, derde lid, vervalt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het derde en vierde lid.

ARTIKEL IV ARBEIDSOMSTANDIGHEDENWET

In artikel 24, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet wordt voor de punt aan het slot ingevoegd ‘, en indien van toepassing, aan de bij een arbeidsongeval betrokken persoon of personen’.

ARTIKEL V PARTICIPATIEWET

De Participatiewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, tiende lid, wordt ‘, als bedoeld in artikel 10g’ vervangen door ‘, bedoeld in artikel 10g’.

B

Aan het slot van artikel 8b wordt toegevoegd ‘en de daarop berustende bepalingen’.

C

Artikel 10g wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘de gemeente’ vervangen door ‘het college’.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. In afwijking van artikel 17, 18, 18a en paragraaf 6.4 voert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dit artikel uit met overeenkomstige toepassing van de artikelen 2:7, 2:9, 2:31, 2:58, 2:59, 2:60, 2:61, 2:63, 2:64, 2:65 en 2:69 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.

3. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt ‘, de Wet sociale werkvoorziening’ en wordt ‘de Wet overige OCW-subsidies,’ vervangen door ‘de Wet overige OCW-subsidies of in verband met werkzaamheden als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening’.

D

Artikel 38, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Met ingang van de dag waarop de over het inkomen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, verschuldigde loonbelasting, premies, bijdragen en inhoudingen, bedoeld in artikel 31, derde lid, wijzigen, worden de bedragen en percentages ter vaststelling van de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen als bedoeld in artikel 31, vierde lid, gewijzigd.

E

In de aanhef van artikel 47 wordt na ‘van deze wet’ ingevoegd ‘en de daarop berustende bepalingen’.

ARTIKEL VI WERKLOOSHEIDSWET

Aan artikel 130h wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Het eerste tot en met het derde lid zijn niet van toepassing op aanvragen die na 31 december 2019 worden ingediend.

ARTIKEL VII WET AANSCHERPING HANDHAVING EN SANCTIEBELEID SZW-WETGEVING

In artikel XXV, vierde lid, van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving wordt ‘de artikelen XV, onderdeel J’ vervangen door ‘de artikelen XV, onderdeel K’.

ARTIKEL VIII WET ALGEMENE OUDERDOMSVERZEKERING BES

Artikel 8a van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘bedoeld in artikel 7b, eerste lid,’ ingevoegd ‘en het bedrag, bedoeld in artikel 14, eerste lid,’.

2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: ‘Het op grond van het eerste lid aangepaste bedrag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, treedt in de plaats van het eerder vastgestelde bedrag.’.

ARTIKEL IX WET ALGEMENE WEDUWEN- EN WEZENVERZEKERING BES

Artikel 12a van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste zin, wordt na ‘genoemde bedragen’ ingevoegd ‘en tevens past hij het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aan’.

2. Aan het derde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: ‘Het op grond van het eerste lid aangepaste bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, treedt in de plaats van het eerder vastgestelde bedrag.’.

ARTIKEL X WET ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS

De Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, derde lid, onderdeel c, wordt na ‘het ter beschikking stellen van arbeidskrachten’ ingevoegd ‘voor het verrichten van arbeid in een onderneming, die door dezelfde ondernemer in stand wordt gehouden als die de arbeidskrachten ter beschikking stelt, of’.

B

In artikel 8, tweede lid, vervalt ‘, bedoeld in het eerste lid,’ en wordt na ‘ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden’ ingevoegd ‘, bedoeld in het eerste lid, ‘.

C

Artikel 8a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt na ‘geldt’ ingevoegd ‘, behoudens het bepaalde in artikel 97 van de Pensioenwet,’.

2. In het achtste lid wordt na ‘waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt,’ ingevoegd ‘door dezelfde ondernemer in stand worden gehouden, of’.

3. In het negende lid, onderdeel b, wordt ‘met een arbeidsbeperking’ vervangen door ‘die arbeidsbeperkte zijn’ en na ‘Wet financiering sociale verzekeringen’ ingevoegd ‘of met arbeidsbeperkten worden gelijkgesteld als bedoeld in artikel 38f, vijfde lid, van die wet,’ en wordt ‘of werkzaam is’ vervangen door ‘of die werkzaam zijn’.

ARTIKEL XI WET ARBEID EN ZORG

De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3:11, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde, uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering geëindigd is, een verklaring vragen van een arts of verloskundige over de vermoedelijke datum van bevalling, welke is opgemaakt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk twee weken voor de datum waarop de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde het recht op uitkering wil laten ingaan.

B

In artikel 3:12, tweede lid, wordt ‘vrouwelijke werknemer’ vervangen door ‘vrouwelijke gelijkgestelde’.

C

Artikel 3:22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt ‘, onder overlegging van de verklaring van een arts of van een verloskundige waarin die datum is aangegeven’.

2. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering geëindigd is, een verklaring vragen van een arts of verloskundige over de vermoedelijke datum van bevalling, welke is opgemaakt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk twee weken voor de datum waarop de vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst het recht op uitkering wil laten ingaan.

D

Artikel 3:31 komt te luiden:

Overgangsbepaling vakantie-uitkering bij zwangerschap en bevalling
Artikel 3:31
  • 1. Op aanvragen als bedoeld in artikel 3:22, tweede of derde lid, ontvangen voor 1 juli 2019, zijn voor de gehele uitkering, bedoeld in artikel 3:23, tweede lid, dat artikellid en artikel 3:27, eerste lid, onder c, van toepassing, zoals die bepalingen luidden op 30 juni 2019.

  • 2. Op aanvragen als bedoeld in artikel 3:22, tweede of derde lid, ontvangen op of na 1 juli 2019, is voor de gehele uitkering, bedoeld in artikel 3:23, tweede lid, dat artikellid van toepassing.

ARTIKEL XII WET ARBEIDSVOORWAARDEN GEDETACHEERDE WERKNEMERS IN DE EUROPESE UNIE

In artikel 8, derde lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie wordt ‘voor aanvang van de werkzaamheden’ vervangen door ‘uiterlijk vijf werkdagen na aanvang van de werkzaamheden’.

ARTIKEL XIII WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 6, onderdeel c, en 100, wordt na ‘artikel 8’ ingevoegd ‘, artikel 8a’.

B

Artikel 475d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt ‘die beiden 21 jaar of ouder zijn’.

2. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt ‘21 jaar of ouder zijn, maar’.

3. Het tweede lid vervalt onder vernummering van het derde tot en met achtste lid tot tweede tot en met zevende lid.

4. Het tweede lid (nieuw) komt te luiden:

  • 2. Indien de schuldenaar ter verzorging of verpleging in een daartoe bestemde inrichting is opgenomen, bedraagt de beslagvrije voet de prijs die is verschuldigd voor verzorging dan wel verpleging, verhoogd met:

    • a. twee derde van de bijstandsnorm, genoemd in artikel 23, eerste lid, van de Participatiewet;

    • b. het bedrag, genoemd in artikel 23, tweede lid, van de Participatiewet.

ARTIKEL XIV WET FINANCIERING SOCIALE VERZEKERINGEN

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na ‘artikel 13 van de Algemene Ouderdomswet’ ingevoegd ‘voor zover de over dat jaar verschuldigde premie, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, niet is betaald’.

2. In het vierde lid komt de eerste zin te luiden: Indien een premieplichtige ten aanzien van wie een beslissing als bedoeld in het eerste lid is genomen, binnen vijf jaren na dagtekening van de aanslag het op aanslag verschuldigde bedrag alsnog geheel of gedeeltelijk betaalt en deze betaling op grond van het vijfde lid geheel of gedeeltelijk wordt toegerekend aan de verschuldigd gebleven premie voor de algemene ouderdomsverzekering, wordt de beslissing op grond van het eerste lid in zoverre gewijzigd of ingetrokken.

3. In het vijfde lid vervalt onderdeel b, onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

4. Het zesde lid vervalt onder vernummering van het zevende lid tot het zesde lid.

5. In het zesde lid (nieuw) vervalt de derde zin.

B

In artikel 83, eerste lid, vervalt onderdeel c, onder verlettering van de onderdelen d en e tot de onderdelen c en d.

C

Aan artikel 99 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • h. in afwijking van artikel 23 de rijksbijdrage in de uitvoeringskosten van het UWV, bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel e, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voor zover dit bij regeling van Onze Minister is bepaald.

D

Aan artikel 100, onderdeel c, wordt aan het slot toegevoegd ‘en voor zover deze betrekking hebben op de bij regeling van Onze Minister bepaalde uitvoeringskosten waarvoor op grond van artikel 99, onderdeel h, een deel van de rijksbijdrage in de uitvoeringskosten van het UWV ten gunste van het Algemeen Werkloosheidsfonds komt’.

E

Artikel 114 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel f komt te luiden:

  • f. een rijksbijdrage ter hoogte van het door Onze Minister geraamde bedrag aan lasten en uitvoeringskosten als bedoeld in artikel 115, eerste lid, onderdelen c en r, voor zover deze lasten en uitvoeringskosten betrekking hebben op de op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 2, en de op grond van artikel 3:30 van de Wet arbeid en zorg te betalen uitkeringen;.

2. In onderdeel j wordt ‘derde tot en met vijfde lid’ vervangen door ‘vierde tot en met zesde lid’.

F

In artikel 115, eerste lid, wordt in onderdeel s ‘vierde, vijfde en zesde lid’ vervangen door ‘vijfde, zesde en zevende lid’ en wordt in onderdeel u ‘derde lid’ vervangen door ‘vierde lid’.

G

In artikel 117b, derde lid, onderdeel i, wordt ‘derde lid’ vervangen door ‘vierde lid’.

ARTIKEL XV WET INVOERING EXTRA GEBOORTEVERLOF

De Wet invoering extra geboorteverlof wordt als volgt gewijzigd:

1. Artikel II komt te luiden:

Artikel II

In de artikelen 15, eerste lid, 16, derde, vierde en zevende lid, en 17, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wordt ‘hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg’ vervangen door ‘hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1 of artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg’.

2. Artikel IV komt te luiden:

Artikel IV

In de artikelen 11, eerste lid, onderdeel d, 17a, eerste lid, onderdeel d, en 37, van de Werkloosheidswet, wordt ‘hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg’ vervangen door: ‘hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg’.

3. Artikel VI komt te luiden:

Artikel VI

De Wet financiering sociale verzekeringen wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 17, vijfde lid, 24, tweede lid, 28, tweede lid, en 38a, eerste lid, wordt ‘hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg’ vervangen door ‘hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, of artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg’.

B

Artikel 115, eerste lid, onder c, komt te luiden:

  • c. de op grond van artikel 3:1a, hoofdstuk 3, afdeling 2, en artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg te betalen vergoedingen en uitkeringen;.

4. Artikel VII komt te luiden:

Artikel VII

De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8c wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel b, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. de werknemer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid en zorg aan wie een uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 4, paragraaf 1, van die wet.

B

In artikel 11, eerste lid, wordt ‘8c, onderdeel a’ vervangen door ‘8c, onderdelen a en c’.

5. Na artikel VII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel VIIA

De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7c wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel b, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. de werknemer, bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet arbeid en zorg aan wie een uitkering wordt betaald op grond van hoofdstuk 4, paragraaf 1, van die wet.

B

In artikel 10, eerste lid, wordt ‘7c, onderdeel a’ vervangen door ‘7c, onderdelen a en c’.

ARTIKEL XVI WET KINDEROPVANG

In artikel 1.48, tiende lid, van de Wet kinderopvang wordt ‘1.48c tot en met 160a’ vervangen door ‘1.48d tot en met 1.60’.

ARTIKEL XVII WET MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2015

Artikel 3a.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt ‘, 3:40, 3:45’.

2. In het vijfde lid, onderdeel b, vervalt ‘, de Wet sociale werkvoorziening’ en wordt na ‘de Wet overige OCW-subsidies’ ingevoegd ‘of in verband met werkzaamheden als werknemer in de zin van de Wet sociale werkvoorziening’.

ARTIKEL XVIII WET STRUCTUUR UITVOERINGSORGANISATIE WERK EN INKOMEN

De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel l, subonderdeel 2°, vervalt ‘de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria,’.

B

In artikel 30, eerste lid, vervalt ‘de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria,’.

C

In artikel 33, tweede lid, onderdeel a, wordt na ‘ten behoeve van de werknemersverzekeringen’ ingevoegd ‘en de uitvoering van taken die bij of krachtens enige andere wet dan bedoeld in artikel 30, eerste lid, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen zijn opgedragen’.

ARTIKEL XIX WET WERK EN INKOMEN NAAR ARBEIDSVERMOGEN

In artikel 84 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de werkgever die op grond van artikel 82, tweede en derde lid, het in dat artikel bedoelde risico van betaling draagt.

ARTIKEL XX ZIEKTEWET

De Ziektewet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 63a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt de eerste zin en wordt aan het slot toegevoegd: ‘De eigenrisicodrager is uit hoofde van de uitoefening van zijn in de vorige zin opgedragen taak bevoegd besluiten te nemen.’

2. In het tweede lid wordt ‘vierde of vijfde lid’ vervangen door ‘vijfde of zesde lid’.

3. Onder vernummering van het derde tot en met negende lid tot vierde tot en met tiende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

3. De eigenrisicodrager verricht met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, de werkzaamheden ter zake van de voorbereiding van besluiten op grond van deze wet inzake uitkeringen, met uitzondering van besluiten op grond van artikel 45a en besluiten op grond van bezwaar of beroep.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘de eerste zin van het eerste lid’ vervangen door ‘het derde lid’ en wordt in de tweede zin ‘derde lid’ vervangen door ‘vierde lid’.

5. In het zevende lid (nieuw) wordt ‘eerste en vierde lid’ vervangen door ‘eerste, derde en vijfde lid’.

6. In het achtste lid (nieuw) wordt ‘derde, vierde en vijfde lid’ vervangen door ‘vierde, vijfde en zesde lid’.

B

In artikel 63c, eerste en tweede lid, vervalt telkens ‘tweede zin,’.

C

In artikel 73b wordt ‘derde lid’ vervangen door ‘vierde lid’.

ARTIKEL XXI INWERKINGTREDING

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, waarbij artikel XI, onderdeel D, kan terugwerken tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip.

ARTIKEL XXII CITEERTITEL

Deze wet wordt aangehaald als: Verzamelwet SZW 2020.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

§ 1. Inleiding

Dit wetsvoorstel beoogt een aantal wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) te wijzigen. De wijzigingen betreffen zowel de arbeidswetgeving, de socialezekerheidswetgeving als wetgeving rondom de structuur van de uitvoeringsorganisatie. Het wetsvoorstel behelst onder andere wijzigingen die voortvloeien uit door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) en de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) aangedragen knelpunten in de uitvoering. Het gaat hierbij om tekstuele aanpassingen, technische verbeteringen en verheldering van bepaalde punten. Tot slot dienen enkele voorstellen ter verduidelijking en nadere invulling van eerder gemaakte beleidskeuzes en het herstellen van omissies. Met de voorgestelde wijzigingen worden geen substantiële beleidswijzigingen beoogd. Het wetsvoorstel behelst derhalve enkel zogenoemd ‘klein beleid’. Hiermee voldoet het wetsvoorstel aan de drie criteria die de regering in de brief van 20 juli 2011 heeft gesteld aan verzamelwetgeving, namelijk onderlinge samenhang, geen omvangrijke en complexe onderdelen en geen politiek omstreden inhoud.1 Het wetsvoorstel heeft geen (substantiële) financiële consequenties. De meeste wijzigingen hebben geen financiële consequenties. Bij de onderwerpen die wel beperkte financiële consequenties hebben, is dit nader beschreven in de toelichting. De kleine beleidsmatige wijzigingen worden hieronder kort per onderwerp toegelicht. In het artikelsgewijze deel van de memorie van toelichting wordt nader ingegaan op de verschillende wijzigingsvoorstellen.

§ 2. Klein beleid
§ 2.1 Verstrekking ongevalsrapport aan slachtoffer (artikel IV)

Slachtoffers van een arbeidsongeval waarbij door de Inspectie SZW géén overtreding van het bedrijf is geconstateerd beschikken momenteel niet over de wettelijke mogelijkheid (direct) toegang te krijgen tot het onderzoeksrapport van de Inspectie SZW. Dat kan nog wel via een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob); alleen wordt de informatie dan niet alleen aan het slachtoffer verstrekt, maar ook openbaar gemaakt. Daartoe moeten dan bijvoorbeeld de medische gegevens (waarover het slachtoffer juist wil beschikken) uit de rapportage worden weggelakt. Voorgesteld wordt om in artikel 24, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet op te nemen dat, naast de werkgever, de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, een slachtoffer van een arbeidsongeval altijd het onderzoeksrapport, inclusief de bijlagen, ontvangt van de Inspectie SZW. Het gaat daarmee om een bijzondere regeling die voorrang heeft op de Wob (zie artikel 2, eerste lid, Wob), zodat toetsing aan onder meer de weigeringsgronden uit artikel 10 van de Wob achterwege blijft.

§ 2.2 Afschaffing vervolguitkering WW VVU (artikel VI)

Voorgesteld wordt om artikel 130h Werkloosheidswet (WW), dat ziet op overgangsrecht in het kader van afschaffing van de vervolguitkering (VVU) van de WW met ingang van 1 januari 2004, buiten toepassing te verklaren voor aanvragen die na 31 december 2019 worden ingediend. Om de ten tijde van de afschaffing reeds bestaande rechten van werkloze werknemers op een VVU te eerbiedigen, is voor een aantal categorieën werkloze werknemers een overgangsregeling opgenomen in artikel 130h WW. Ten tijde van afschaffing van de VVU werd verwacht dat – gelet op de maximale duur van de loongerelateerde- en vervolguitkering tezamen – circa acht jaar na afschaffing van de VVU de in het overgangsrecht geregelde gevallen zich niet meer voor zouden kunnen doen. Op dit moment, 15 jaar nadat de VVU is afgeschaft, ontstaan er op grond van dit overgangsrecht in uitzonderlijke gevallen nog steeds nieuwe rechten op een VVU en wordt er momenteel nog steeds in een 20-tal (lopende) gevallen een VVU betaald. Het betreft voormalig WAO-gerechtigden aan wie een VVU is toegekend naar aanleiding van intrekking dan wel verlaging van de WAO-uitkering. Vanwege het feit dat inmiddels al meer dan acht jaar is verstreken sinds invoering van het overgangsrecht, wordt voorgesteld het betreffende artikel met ingang van 1 januari 2020 niet meer van toepassing te laten zijn. Dit gebeurt door een vijfde lid aan artikel 130h toe te voegen dat bepaalt dat het eerste tot en met het derde lid niet van toepassing zijn op aanvragen die na 31 december 2019 worden ingediend. Dit betekent dat er met ingang van 1 januari 2020 geen nieuwe aanspraken op een VVU kunnen ontstaan. Uitkeringsgerechtigden met een lopende VVU houden recht op deze uitkering tot einde duur van deze uitkering. Deze wijziging leidt tot een beperkte besparing op de WW-uitkeringslasten van circa € 250.000 per jaar.

§ 2.3 Controle melding WagwEU (artikel XII)

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) is de dienstverrichter, die een werknemer detacheert naar Nederland, verplicht dit schriftelijk of elektronisch aan Onze Minister te melden op een tijdstip voor aanvang van de werkzaamheden, waarbij de dienstverrichter opgave doet van de gegevens genoemd in dat lid. Op grond van het tweede lid verstrekt de dienstverrichter vóór aanvang van de werkzaamheden aan de dienstontvanger een afschrift van een deel van de melding. Op grond van het derde lid dient de dienstontvanger dit afschrift te controleren, en onjuistheden of het niet hebben ontvangen van het afschrift ook voor aanvang van de werkzaamheden schriftelijk of elektronisch aan Onze Minister door te geven.

Omdat de dienstverrichter ook aan zijn meldingsplicht kan voldoen door vlak voor de werkzaamheden een afschrift aan de dienstontvanger te zenden, is het mogelijk dat in de praktijk te weinig tijd overblijft voor de dienstontvanger om dit afschrift deugdelijk te controleren en onjuistheden tijdig door te geven. Bovendien kan pas op het moment van aanvang van de werkzaamheden worden vastgesteld dat het afschrift niet op tijd is ontvangen, in welk geval het voor de dienstontvanger niet mogelijk is om dit voor aanvang van de werkzaamheden door te geven. Daarom wordt voorgesteld de dienstontvanger een termijn te geven van vijf werkdagen, gerekend vanaf het moment van aanvang van de werkzaamheden, voor het melden van onjuistheden of het niet hebben ontvangen van het afschrift.

§ 2.4 Schuldig en nalatig verklaring (artikel XIV)

In artikel 61, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wordt verduidelijkt dat het schuldig nalatig verklaren van een premieplichtige alleen mogelijk is voor zover de premie voor de algemene ouderdomsverzekering onbetaald is gebleven. Dit blijkt wel uit de tekst van artikel 13, eerste en tweede lid, van de Algemene Ouderdomswet, maar wordt niet expliciet herhaald in de tekst van artikel 61, eerste lid, van de Wfsv. Om het misverstand te vermijden dat schuldig nalatig verklaren ook mogelijk is indien uitsluitend de premie voor andere volksverzekeringen niet is betaald, wordt laatstgenoemd artikel met het oog hierop verduidelijkt. Voor de volledigheid zij vermeld dat onder ‘betalen’ ook voldoening via verrekening, dwanginvordering etc. kan worden verstaan.

In het vierde lid is de eerste zin opnieuw geformuleerd omdat de opslag van 5% boven op de premie bij een nabetaling binnen 5 jaar komt te vervallen. Gebleken is dat deze opslag wordt ervaren als dubbelop, omdat de Belastingdienst in dat geval ook belastingrente of invorderingsrente oplegt op grond van de Algemene wet rijksbelastingen en de Invorderingswet. In de belastingwetgeving is derhalve al voorzien in een financiële prikkel om tijdig te betalen en de opslag is hiermee overbodig. De opslag zou premieplichtigen er juist van kunnen weerhouden om alsnog te betalen. Om die reden wordt voorgesteld de opslag van 5% op grond van artikel 61, vierde lid, van de Wfsv te laten vervallen. De verwijzing naar de opslag wordt tevens geschrapt in het vijfde lid, onderdeel b, het nieuwe zesde lid en in artikel 83, eerste lid, onderdeel c. In het nieuwe vierde lid wordt tevens geregeld dat bij betaling van de premie binnen vijf jaar de beslissing tot schuldig nalatigverklaring wordt gewijzigd of ingetrokken. Ten gevolge daarvan vervalt het overeenkomstige zesde lid en wordt het zevende lid vernummerd. De financiële effecten van de afschaffing van de 5% opslag worden geraamd op € 400.000 per jaar.

§ 2.5 Rijksbijdrage basisvoorzieningen (artikel XIV)

Thans wordt voor een deel in de kosten van uitvoering door UWV voorzien via rijksbijdragen. Hoewel denkbaar is dat deze rijksbijdragen separaat worden beheerd en de daaruit betaalde kosten separaat worden verantwoord, heeft het UWV aangegeven dat het voor een efficiënte uitvoering wenselijk is als deze rijksbijdragen mogen worden gestort in het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf), van waaruit de betreffende uitvoeringskosten kunnen worden betaald. In artikel 99 van de Wfsv wordt geregeld welke middelen ten gunste van het AWf mogen komen. In het nieuwe onderdeel h van dat artikel wordt de rijksbijdrage in de uitvoeringskosten van het UWV toegevoegd, voor zover dat bij ministeriële regeling is bepaald. Hiermee wordt beoogd om mogelijk te maken dat specifieke bij ministeriële regeling genoemde uitvoeringskosten van UWV ten laste van de rijksbijdrage in de uitvoeringskosten van UWV kunnen lopen via het AWf. Ter realisatie daarvan zal een overeenkomstig deel van deze rijksbijdrage ten gunste komen van het AWf, waardoor dit niet leidt tot financiële gevolgen voor het AWf. Vervolgens kan er bij ministeriële regeling op grond van artikel 121a van de Wfsv in worden voorzien om welke soorten uitvoeringskosten het daarbij gaat en hoe de bevoorschottings- en verantwoordingssystematiek daarvan wordt vormgegeven. In verband hiermee wordt er in artikel 100 in voorzien dat de uitvoeringskosten waarvoor een deel van de rijksbijdrage ten gunste van het AWf komt, ten laste van het AWf mogen komen, ook als deze geen directe betrekking hebben met de uitkeringen op grond van de WW of artikel 29, tweede lid, onderdeel d, van de Ziektewet.

§ 2.6 Verduidelijking van de rol van de eigenrisicodrager voor de Ziektewet (artikel XX)

De werkgever die eigenrisicodrager is voor de Ziektewet (ZW) is verantwoordelijk voor de re-integratie c.q. de begeleiding van zijn zieke ex-werknemers, die laatstelijk bij hem in dienst waren. Dit is onder meer geregeld in artikel 63a, eerste lid, van de ZW. Dit brengt met zich mee dat de ZW-eigenrisicodrager samen met de werknemer een plan van aanpak opstelt ingeval van ziekte van zijn gewezen werknemer. Dit is geregeld in artikel 76, derde lid, van de ZW. In zijn uitspraak van 14 juni 2017 (ECLI:NL: CRVB:2017:2260) heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) geoordeeld dat de ZW-eigenrisicodrager het UWV moet verzoeken een besluit af te geven als er in het kader van de re-integratie van de gewezen werknemer een plan van aanpak wordt vastgesteld dat concreet genoeg is om zelfstandig rechtsgevolgen in het leven te roepen en daarmee een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb is. De CRvB verwijst hierbij onder meer naar de omstandigheid dat het UWV verantwoordelijk is voor de uitvoering van de ZW. Deze eindverantwoordelijkheid van het UWV blijkt onder meer uit artikel 63a, eerste lid, van de ZW. Daarin is geregeld dat de ZW-eigenrisicodrager weliswaar besluiten inzake het recht op ziekengeld voorbereidt, maar het UWV het besluit afgeeft. Met de onderhavige wijziging wordt verduidelijkt dat het nemen van besluiten door het UWV ziet op het vaststellen van het recht op ziekengeld, maar niet toeziet op de re-integratie; voor de re-integratietaak is de ZW-eigenrisicodrager immers zelf verantwoordelijk. Om zijn re-integratietaak adequaat uit te kunnen oefenen wordt dan ook voorgesteld dat hij hierover zelf besluiten kan nemen.

§ 3. Uitvoering

Dit wetsvoorstel is door de minister voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan UWV, SVB, Belastingdienst en Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP).

Gemeenten zijn via het Uitvoeringspanel gemeenten bij het wetsvoorstel betrokken. Het Uitvoeringspanel acht de voorgestelde wijzigingen uitvoerbaar. Verder zijn DUO en de Inspectie SZW bij de voorbereiding van het wetsvoorstel betrokken geweest. Het wetsvoorstel heeft geen impact op de uitvoering bij DUO. De incidentele uitvoeringskosten voor dit wetsvoorstel zijn nihil. Er zijn geen structurele uitvoeringskosten. De Inspectie SZW acht de voorgestelde wijzigingen toezichtbaar.

§ 3.1 Toetsen
UWV

Het UWV acht het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar. De incidentele uitvoeringskosten voor dit wetsvoorstel komen uit op € 8.000. Er zijn geen structurele uitvoeringskosten.

SVB

De SVB acht het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar op de beoogde datum van inwerkingtreden.

Belastingdienst

De Belastingdienst heeft aangegeven dat het wetsvoorstel uitvoerbaar en handhaafbaar is op de beoogde datum van inwerkingtreding. Er zijn geen structurele uitvoeringskosten.

AP

De AP heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het wetsvoorstel.

§ 4. Regeldruk

De inhoudelijke nalevingskosten en de administratieve lasten vormen gezamenlijk de kosten die samenhangen met regeldruk. Het kabinet streeft ernaar de regeldruk voor burgers, bedrijven en professionals terug te dringen. De regeldrukeffecten van de voorgestelde wijzigingen in voorliggend wetsvoorstel zijn nihil. De ATR deelt de analyse en conclusie ten aanzien van de gevolgen voor de regeldruk.

II. Artikelsgewijs

Artikel I Aanpassingswet Wnra
Onderdelen A tot en met I (artikelen 2.1, 2.4, 2.9, 2.22, 2.23, 3.1, 5.1, 6.5, 6.15)

De Aanpassingswet Wnra is op 16 april 2019 aangenomen door de Eerste Kamer en op 17 april 2019 bekrachtigd.2 De Aanpassingswet Wnra zal op 1 januari 2020 in werking treden nadat deze is gewijzigd door onderhavige Verzamelwet SZW 2020. De voorgestelde wijzigingen in de Aanpassingswet Wnra zijn wetstechnische wijzigingen. Deze zijn noodzakelijk vanwege de voorgestelde wijzigingen in artikel 475d van het Wetboek van Rechtsvordering, namelijk het vervallen van het tweede lid en vernummering van artikelleden.

Artikel II Algemene nabestaandenwet
Enig onderdeel (artikel 29a)

Degene die recht heeft op een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) heeft tevens recht op een Anw-tegemoetkoming. Zolang betrokkene aan de voorwaarden van de Anw voldoet kan het voorkomen dat een nabestaandenuitkering en Anw-tegemoetkoming doorlopen tot de AOW-leeftijd wordt bereikt. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd eindigt het recht op nabestaandenuitkering en Anw-tegemoetkoming en ontstaat, als aan de daartoe gestelde voorwaarden wordt voldaan, recht op AOW-ouderdomspensioen en tevens recht op inkomensondersteuning in aanvulling op het ouderdomspensioen (AOW-inkomensondersteuning). De SVB stopt dan ook met het verstrekken van de nabestaandenuitkering en de Anw-tegemoetkoming met ingang van de dag dat betrokkene recht krijgt op het AOW-ouderdomspensioen en de AOW-inkomensondersteuning. Een en ander is geregeld in de artikelen 16, eerste lid, onderdeel c, jo. tweede lid, en 29a, eerste lid, Anw en de artikelen 7, eerste lid, onderdeel a, 16, eerste lid, en 33a, eerste lid, AOW. Hiermee heeft de wetgever beoogd te voorkomen dat er, zonder redelijke grond, dubbele uitkeringen en dubbele tegemoetkomingen zouden worden verstrekt.

In artikel 33a, derde lid, AOW is geregeld dat de AOW-inkomensondersteuning voor de toepassing van (onder meer) artikel 16, eerste lid, AOW, als ouderdomspensioen moet worden beschouwd. Omdat in genoemd artikel 16, eerste lid, is geregeld dat het ouderdomspensioen ingaat op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet (de dag waarop de AOW-leeftijd wordt bereikt), is daarmee expliciet geregeld dat ook de AOW-inkomensondersteuning ingaat op de dag waarop de belanghebbende de AOW-leeftijd bereikt. Geconstateerd is echter dat een expliciete bepaling die regelt dat de Anw-tegemoetkoming eindigt met ingang van de dag waarop de AOW-leeftijd wordt bereikt ontbreekt. Weliswaar is in artikel 16, tweede lid, Anw geregeld dat de nabestaandenuitkering eindigt met ingang van de dag dat de AOW-leeftijd wordt bereikt, maar deze bepaling is strikt genomen niet van toepassing op de Anw-tegemoetkoming, omdat deze, in artikel 29a, derde lid, voor de toepassing van artikel 16, tweede lid, niet als nabestaandenuitkering wordt beschouwd. In artikel 29a, derde lid, Anw wordt de Anw-uitkering wel als nabestaandenuitkering beschouwd voor de toepassing van afdeling II van hoofdstuk 3, maar artikel 16, tweede lid, is niet in die afdeling opgenomen. Uit een oogpunt van consistentie en ter verduidelijking wordt het daarom wenselijk geacht, om alsnog, overeenkomstig en aansluitend op de regeling in de AOW, ook in de Anw expliciet te regelen dat ook de Anw-tegemoetkoming eindigt met ingang van de dag dat de AOW-leeftijd wordt bereikt. Dit kan eenvoudigweg worden gerealiseerd door een verwijzing naar artikel 16, tweede lid, op te nemen in artikel 29a, derde lid, Anw.

Artikel III Algemene Ouderdomswet
Onderdeel A (artikel 7a)

In artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet zijn de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen i en j, van die wet vastgesteld voor kalenderjaren tot en met 2021. In artikel 7a, tweede lid, van de wet is de verdere verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd geregeld voor de kalenderjaren vanaf 2022. Inmiddels zijn op grond van artikel 7a, tweede lid, de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd en de op basis daarvan vastgestelde pensioengerechtigde leeftijd en aanvangsleeftijd voor 2022, 2023 en 2024 vastgesteld en door de Staatssecretaris/Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekendgemaakt in de Staatscourant.3

De pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd zijn in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet vastgelegd met de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. Met het Besluit aanpassing wetten inzake verhoging AOW-leeftijd en het Tweede aanpassingsbesluit verhoging AOW-leeftijd is in de volledige Nederlandse wetgeving de leeftijdsgrens van 65 jaar vervangen door ‘de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet’.4 Daarbij is er echter onvoldoende oog voor geweest dat de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd vanaf 2022 niet zijn geregeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, maar in artikel 7a, tweede lid, van die wet. Dat zou onbedoeld tot gevolg hebben dat de verwijzingen naar de pensioengerechtigde leeftijd in de Nederlandse wetgeving vanaf 2022 niet meer correct zouden zijn. Om dat te voorkomen zouden overal in de Nederlandse wetgeving de verwijzingen naar artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet moeten worden aangepast. Omdat dat een omvangrijke wetgevingsoperatie zou zijn wordt voorgesteld aan artikel 7a, eerste lid, een nieuw onderdeel k toe te voegen, waarmee eveneens wordt bereikt dat de verwijzingen naar artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet ook vanaf 2022 nog correct zijn.

Onderdelen B en C (artikelen 8 en 8a)

Uit het derde lid van artikel 8a AOW kan ten onrechte de indruk ontstaan dat het recht op partnertoeslag nu nog kan ontstaan of herleven nadat een AOW-gerechtigde weer in Nederland of een exportland is gaan wonen. Dit was alleen het geval tot 1 januari 2015. Uit artikel 8 AOW in combinatie met de toelichting bij de nota van wijziging bij de Verzamelwet SZW 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 988, nr.6, onderdeel 8) blijkt echter dat dit niet de bedoeling is. Omdat het derde lid betekenisloos is geworden, wordt voorgesteld het te schrappen. In verband hiermee wordt in artikel 8, tweede lid, van de AOW een verwijzing naar dat lid geschrapt.

Artikel IV Arbeidsomstandighedenwet
Enig onderdeel (artikel 24)

In artikel 24, vierde en vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet is neergelegd dat de toezichthouder op de Arbeidsomstandighedenwet een rapport opstelt ter zake van een arbeidsongeval of ter voldoening aan artikel 5:18, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Wanneer er geen sprake is van een boeterapport als bedoeld in artikel 36 van de Arbeidsomstandighedenwet, wordt het rapport op grond van het huidige artikel 24, vijfde lid, aan de werkgever, aan de ondernemingsraad of aan de personeelsvertegenwoordiging, maar niet aan het slachtoffer van een arbeidsongeval verstrekt. Hoewel een slachtoffer geen belanghebbende is in de zin van artikel 5:18 Awb, kan deze belang hebben bij het ongevalsrapport. Daarom wordt met deze wijziging van artikel 24, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet voorgesteld te regelen dat de toezichthouder het rapport ook aan de bij een arbeidsongeval betrokken persoon of personen verstrekt, overeenkomstig artikel 36 van de Arbeidsomstandighedenwet. Zie ook de algemene toelichting onder § 2.1.

Artikel V Participatiewet
Onderdelen A en C (artikelen 7 en 10g)

De wijzigingen in artikel 7 en 10g van de Participatiewet betreffen artikelen en artikelonderdelen die in de Participatiewet worden opgenomen via de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten leef- en werkdomein, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd. Het voorstel van die Wet (Kamerstukken 35 070) is in behandeling bij de Eerste Kamer. Deze artikelen en onderdelen treden in werking met ingang van uiterlijk 1-1-2020. Het voorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015) gaat ook om aanpassing van een artikel dat bij deze Wet in de WMO 2015 wordt opgenomen.

De wijziging van artikel 7, tiende lid, Participatiewet voorziet in een wetstechnische wijziging.

Artikel 10g, vierde lid, van de Participatiewet is aangepast om de uitvoering door het UWV van de tolkvoorzieningen beter in te passen in de systematiek van de Participatiewet en voor de uitvoering door het UWV alleen te verwijzen naar de Wajong voor zover dit aansluit bij de Wajong en in de Participatiewet geen specifieke bepalingen gericht op dit soort voorzieningen zijn opgenomen. Het gaat daarbij om bepalingen over de inlichtingenverplichtingen en medewerking aan onderzoek, terugvordering en herziening, en het opleggen van een bestuurlijke boete. Daarnaast is de voorziening voor een auditief beperkte geregeld in artikel 2:22 en 2:23 van de Wajong. Het ligt meer voor de hand om de artikelen uit hoofdstuk 2 van de Wajong van overeenkomstige toepassing te verklaren in plaats van de equivalente bepalingen in hoofdstuk 3, zoals in dit artikel. Vandaar dat de verwijzingen in het vierde lid worden vervangen door de algemene artikelen van hoofdstuk 2 in de Wajong. Daarbij gaat het materieel om dezelfde onderwerpen als genoemd zijn in het vierde lid. Er is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Het vijfde lid is aangepast omdat de Wet sociale werkvoorzieningen geen regeling voor tolkvoorzieningen kent, maar deze voorzieningen wel kunnen zijn toegekend, omdat de persoon met een auditieve beperking werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin van die wet.

Onderdelen B en E (artikelen 8b en 47)

In artikel 8b en 47 van de Participatiewet wordt verduidelijkt dat de verordeningsplicht ook geldt voor de op de wet berustende bepalingen, zoals bijvoorbeeld de bepalingen in het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Onderdeel D (artikel 38)

Met deze wijziging wordt een verwijzing hersteld in artikel 38, vierde lid, van de Participatiewet. Daarnaast worden taalkundige verbeteringen aangebracht. De gewijzigde bedragen en percentages ter vaststelling van de aanspraak op vakantietoeslag worden als gevolg van de herstelde verwijzing voortaan medegedeeld in de Staatscourant.

Artikel VI Werkloosheidswet
Enig onderdeel (artikel 130h)

Verwezen wordt naar de algemene toelichting onder § 2.2.

Artikel VII Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving
Enig onderdeel (artikel XXV)

Met deze wijziging wordt een verwijzing hersteld in artikel XXV, vierde lid, van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. De desbetreffende leden van artikel 34 van de Arbeidsomstandighedenwet zijn niet opgenomen in onderdeel J maar in onderdeel K van artikel XV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving.

Artikel VIII Wet algemene ouderdomsverzekering BES
Enig onderdeel (artikel 8a)

Met de voorgestelde wijzigingen van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES en de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES wordt een omissie hersteld. Tot op heden ontbreken de indexeringsgrondslagen voor de bedragen genoemd in artikel 1 van de Regeling AOV en AWW bijdragen aan zorginstellingen BES. Met de voorgestelde wijzigingen wordt alsnog voorzien in de benodigde indexeringsgrondslagen. De bedragen genoemd in artikel 1 van de Regeling AOV en AWW bijdragen aan zorginstellingen BES zijn in 2018, ondanks de nog ontbrekende indexeringsgrondslagen, geïndexeerd overeenkomstig de bedragen van de onderstand (Stcrt. 2018, 67250).

Artikel IX Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES
Enig onderdeel (artikel 12a)

Verwezen wordt naar de artikelsgewijze toelichting onder artikel VIII.

Artikel X Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs

Met betrekking tot de in het bij koninklijke boodschap van 6 november 2018 ingediende voorstel van wet tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, de Wet financiering sociale verzekeringen en enige andere wetten om de balans tussen vaste en flexibele arbeidsovereenkomsten te verbeteren (Wet arbeidsmarkt in balans) (Kamerstukken I 2018/19, 35 074, A) voorgestelde wijzigingen in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) worden in dit wetsvoorstel enkele technische wijzigingen voorgesteld.

Onderdeel A (artikel 1, derde lid, onderdeel c)

In artikel II, onderdeel A, van de Wet arbeidsmarkt in balans is een wijziging voorgesteld van artikel 1, derde lid, onderdeel c, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Met deze wijziging is de definitie van intra-concern detachering in overeenstemming gebracht met artikel 7:691, zesde lid, van het Burgerlijk Wetboek, waarin is aangesloten bij de artikelen 24a en 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze definitie ziet echter niet op de publiekrechtelijke rechtspersonen, bedoeld in artikel 1, boek 2, BW, zodat intra-concern detacheringen bij deze rechtspersonen niet onder de definitie vallen. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld.

Onderdeel B (artikel 8, tweede lid)

In onderdeel B wordt verduidelijkt dat in artikel 8, tweede lid, van de Waadi, zoals dat is voorgesteld in artikel II, onderdeel C, van de Wet arbeidsmarkt in balans, wordt verwezen naar de arbeidsvoorwaarden, die genoemd worden in het eerste lid, onderdelen a en b, van artikel 8.

Onderdeel C (artikel 8a, vierde, achtste en negende lid)

In het vierde lid van artikel 8a is verduidelijkt dat het bepaalde in artikel 8a met betrekking tot een adequate pensioenregeling geen afbreuk doet aan het bepaalde in artikel 97 van de Pensioenwet. Artikel 97 van de Pensioenwet betreft een implementatie van de Beschermingsrichtlijn,5 en regelt dat indien een gedetacheerde werknemer in Nederland werkt, de werkgever en hij worden vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van bijdragen in Nederland indien tijdens detachering in Nederland de betaling van bijdragen in een andere lidstaat wordt voortgezet.

Voor de wijziging van artikel 8a, achtste lid, zij verwezen naar de toelichting bij onderdeel A, van dit artikel.

In het in de Wet arbeidsmarkt in balans voorgestelde artikel 8a, negende lid, van de Waadi is de mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur categorieën van arbeidskrachten met een arbeidsbeperking aan te wijzen. Naast arbeidskrachten die arbeidsbeperkte zijn als bedoeld in artikel 38b van de Wet financiering sociale verzekeringen dienen ook personen die met arbeidsbeperkten gelijkgesteld zijn als bedoeld in artikel 38f, vijfde lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen onder de reikwijdte van dit artikel te vallen. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld.

Artikel XI Wet arbeid en zorg

Met betrekking tot de Wet arbeid en zorg wordt een aantal kleine technische wijzigingen voorgesteld.

Onderdelen A tot en met D (artikelen 3:11, 3:12, 3:22 en 3:31)

De onderdelen A, B en C betreffen technische correcties van de aanduiding van zwangere vrouwelijke werknemers, vrouwelijke gelijkgestelde, vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst. Het nieuwe derde lid van artikel 3:22 is inhoudelijk gelijkluidend aan het tweede lid van artikel 3:11 (en het bestaande artikel 3:12, tweede lid). Standaard hoeft in de gevallen, bedoeld in de artikelen 3:11, 3:12 en 3:22 van de Wet arbeid en zorg geen verklaring van een arts of verloskundige bij een aanvraag voor een zwangerschap- of bevallingsuitkering aan het UWV te worden overgelegd. Het UWV kan een dergelijke verklaring echter wel opvragen.

Het overgangsrecht van artikel 3:31 is uitgewerkt. Op die plaats wordt, met onderdeel D, een nieuwe overgangsbepaling opgenomen. Het nieuwe artikel 3:31 van de Wet arbeid en zorg regelt het volgende.

In de Verzamelwet SZW 2019 is opgenomen dat per 1 juli 2019 de vakantie-uitkering voor de zwangerschaps- en bevallingsuitkering verdisconteerd wordt in de uitkering. Vóór genoemde datum vindt de betaling van de vakantie-uitkering eenmaal per jaar in de maand mei plaats over de aan die maand voorafgaande maanden, of, indien het recht op uitkering eerder dan in de maand mei eindigt, in de desbetreffende maand. UWV voert dit zo uit dat de vrouwelijke zelfstandige en beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst die na 1 juli 2019 een aanvraag doet voor de uitkering, de vakantie-uitkering verdisconteerd krijgt uitbetaald, ongeacht de periode waarover het recht bestaat. Bij aanvragen die door UWV worden ontvangen vóór 1 juli 2019 wordt, ongeacht de periode waarover het recht bestaat, de vakantie-uitkering gereserveerd en apart uitbetaald. Hiermee worden technische en organisatorische problemen voorkomen van aanvragen die op of na 1 juli 2019 door UWV worden ontvangen en deels betrekking hebben op perioden voor 1 juli 2019 en aanvragen die voor 1 juli 2019 door UWV worden ontvangen en deels betrekking hebben op perioden op of na 1 juli 2019. UWV heeft er weloverwogen voor gekozen niet uit te gaan van het moment van recht, maar van het moment van het ontvangen van de aanvraag. Om dit ook formeel rechtsgeldig zo te kunnen doen is een overgangsbepaling opgenomen. Voor de hoogte van de zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor de vrouwelijke zelfstandige en beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst heeft dit allemaal geen consequenties. Aan de hoogte van de uitkering verandert niets. Onderdeel D zal in werking treden met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel regelt wordt geplaatst en terug werken tot en met 1 juli 2019.

Artikel XII Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie
Enig onderdeel (artikel 8)

Voorgesteld wordt om de dienstontvanger een termijn te geven van vijf werkdagen voor het melden van onjuistheden of het niet hebben ontvangen van het afschrift, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de WagwEU. Deze termijn begint op het moment van aanvang van de werkzaamheden. Onder werkdag wordt niet begrepen de zaterdag of de zondag. Indien de werkzaamheden bijvoorbeeld op een woensdag aanvangen, en de dienstontvanger het afschrift twee weken voor die dag ontvangt, dient de dienstontvanger uiterlijk de woensdag na de woensdag waarop de werkzaamheden zijn begonnen alle onjuistheden in het afschrift te melden aan Onze Minister.

Artikel XIII Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
Onderdeel A (artikelen 6 en 100)

Met deze wijziging van de artikelen 6, onderdeel c, en 100, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt voorgesteld te regelen dat de Nederlandse rechter eveneens rechtsmacht heeft in zaken betreffende rechtsvorderingen gegrond op het in de Wet arbeidsmarkt in balans voorgestelde artikel 8a van de Waadi. Op grond van deze bepalingen is de Nederlandse rechter reeds (mede) bevoegd in zaken betreffende een rechtsvordering op grond van artikel 8 van de Waadi.

Onderdeel B (artikel 475d)

In de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is er voor gekozen geen apart tarief voor jongeren tot 21 jaar te hanteren. De beslagvrije voet voor jongeren sluit in het nieuwe stelsel aan bij de bijstandsnorm voor 21 jaar en ouder. Door het tweede lid van artikel 475d van het Wetboek voor Burgerlijke Rechtsvordering te laten vervallen en het eerste lid in die zin aan te passen dat de uitzondering voor jongeren van 18 tot 21 jaar vervalt, wordt in lijn met de door staatssecretaris Van Ark in haar brief van 13 februari 2019 (TK 2018 – 2019, nr. 24 515, nr. 468) gedane toezegging, dit onderdeel van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet – vooruitlopend op een inwerkingtreding van deze wet per 1 januari 2021 en dus op basis van de huidige berekening van de beslagvrije voet – vervroegd tot uitvoering gebracht.

In gelijke zin wordt in lijn met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet – het derde lid van artikel 475d verduidelijkt. Deze verduidelijking ziet op de verhoging met het in artikel 23, tweede lid, van de Participatiewet genoemde bedrag. In lijn met de bedoeling van de wetgever wordt door de voorgestelde tekst geëxpliciteerd dat een verhoging met het gehele in deze bepaling opgenomen bedrag (en dus niet 2/3 van dit bedrag) is beoogd. Ook hiervoor geldt dat staatssecretaris Van Ark in haar eerder aangehaalde brief heeft toegezegd deze verduidelijking vervroegd in de wet op te nemen.

Artikel XIV Wet financiering sociale verzekeringen
Onderdelen A en B (artikelen 61 en 83)

Verwezen wordt naar de algemene toelichting onder § 2.4.

Onderdelen C en D (artikelen 99 en 100)

Verwezen wordt naar de algemene toelichting onder § 2.5. Het toe te voegen onderdeel is als onderdeel h geletterd, omdat artikel II van de Wet van 11 juli 2018, houdende maatregelen met betrekking tot de transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid (Stb. 2018, 234) aan artikel 99 van de Wfsv twee onderdelen toevoegt. Deze wijziging moet nog in werking treden.

Onderdelen E tot en met G (artikelen 114, 115 en 117b)

In deze onderdelen worden enige technische verwijzingen binnen artikel 114, onderdeel f, van de Wet financiering sociale verzekeringen gecorrigeerd en worden technische verwijzingen in artikelen 114, onderdeel j, 115, eerste lid, onderdeel s, en 117b, derde lid, onderdeel i, aangepast vanwege de wijziging van artikel 63a Ziektewet (artikel XX).

Artikel XV Wet invoering extra geboorteverlof

Met dit artikel wordt in vier, nog niet in werking getreden, artikelen van de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG) een aantal verwijzingen gecorrigeerd. Voorts wordt in de WIEG nog een extra bepaling opgenomen (artikel VIIA). De artikelen II, IV, VI, VII en het nieuwe artikel VIIA van genoemde wet treden, nadat ze met deze wet zijn gewijzigd, met ingang van 1 juli 2020 in werking. Het betreft in de artikelen II, IV, VI naast een verwijzing naar de uitkeringen uit hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg een aanvullende verwijzing naar artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg, waarin de uitkering in het kader van het aanvullend geboorteverlof is geregeld. Gebleken is dat de toevoeging van artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg in een aantal artikelen nog ontbreekt. Deze omissie wordt hersteld. In de artikelen VII wordt een verwijzing in de Ziektewet gecorrigeerd. In de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt met artikel VIIA dezelfde technische correctie doorgevoerd als in de Ziektewet.

(artikel II)

Allereerst betreft het de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML). Naast de aanvulling van artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg in artikel 15 van de WML is het noodzakelijk genoemde aanvulling ook op te nemen in de artikelen 16 en 17 van de WML.

(artikel IV)

Gebleken is dat in de Werkloosheidswet, naast de al bestaande wijziging van artikel 17a, ook de artikelen 11 en 37 aanpassing behoeven in verband met de nieuwe uitkering op grond van artikel 4:2b van de Wet arbeid en zorg. Dit gebeurt op soortgelijke wijze als ten aanzien van artikel 17a.

(artikel VI)

Met dit artikel wordt in de Wet financiering sociale verzekeringen eveneens een aantal verwijzingen gecorrigeerd naar uitkeringen op grond van artikel 4:2b de Wet arbeid en zorg.

(artikel VII en VIIA)

In de Ziektewet wordt met de Wet invoering extra geboorteverlof aan artikel 8c een onderdeel c toegevoegd. In artikel 11 moet vervolgens nog naar dat nieuwe onderdeel worden verwezen. In de artikelen 7c en 10 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering worden overeenkomstige wijzigingen aangebracht.

Artikel XVI Wet kinderopvang
Enig onderdeel (artikel 1.48)

In artikel 1.48, tiende lid, van de Wet kinderopvang worden artikelen van die wet niet van toepassing verklaard op een voorziening als bedoeld in het eerste en tweede lid van dat artikel. In artikel 1.48, eerste lid, is geregeld dat de Minister van SZW een in een andere lidstaat dan Nederland of een in Zwitserland gevestigde voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, kan gelijkstellen met een geregistreerd kindercentrum of een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door inschrijving daarvan in het register buitenlandse kinderopvang. In het tweede lid is geregeld dat de Minister van SZW een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt door een in Nederland gevestigde gastouder die gastouderopvang biedt op het woonadres van een van de ouders van de kinderen voor wie de gastouderopvang wordt geboden, waarbij dat woonadres zich in een andere lidstaat dan Nederland of in Zwitserland bevindt, gelijk kan stellen met een geregistreerde voorziening voor gastouderopvang door inschrijving daarvan in het register buitenlandse kinderopvang. In artikel 1.48, tiende lid, worden dus een aantal artikelen van de Wet kinderopvang niet van toepassing verklaard op in andere EU-Lidstaten of Zwitserland gevestigde kinderopvangvoorzieningen of voorzieningen voor gastouderopvang. Een aantal van de artikelen die in artikel 1.48, tiende lid, van de Wet kinderopvang niet van toepassing worden verklaard is echter inmiddels vervallen. Artikel 1.48c is met ingang van 1 januari 2015 vervallen (Zie Artikel XX, onderdeel E, van de Verzamelwet SZW 2015). Artikel 160a is met ingang van 1 januari 2016 vervallen (Zie artikel I, onderdeel G, van de Wet versterking positie ouders kinderopvang en peuterspeelzalen). Verzuimd is destijds bij het vervallen van de genoemde artikelen ook de verwijzing ernaar in artikel 1.48, tiende lid, aan te passen. In verband daarmee wordt artikel 1.48, tiende lid, nu alsnog aangepast. Het betreft een louter wetstechnische wijziging.

Artikel XVII Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Enig onderdeel (artikel 3a.1.1)

Het voorstel tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (WMO 2015) betreft een artikel dat in de WMO 2015 wordt opgenomen via de Wet centraliseren tolkvoorzieningen auditief beperkten leef- en werkdomein, luisterlijnen en vertrouwenswerk jeugd. Het voorstel van die Wet (Kamerstukken 35 070) is in behandeling bij de Eerste Kamer. Dit artikel treedt in werking met ingang van uiterlijk 1-1-2020.

De wijziging van artikel 3a.1.1, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 heeft te maken met de systematiek van de wet. Artikel 3:40 van de Wajong betreft het opleggen van een bestuurlijke boete. Deze sanctie kent de WMO 2015 voor de voorzieningen voor maatschappelijke ondersteuning niet. Artikel 3: 45 van de Wajong bevat een regeling voor betaalstelling die niet zondermeer overeenkomstig hoeft te worden toegepast door het UWV. Daarom is verwijzing naar dit artikel niet noodzakelijk.

Het vijfde lid is aangepast omdat de Wet sociale werkvoorzieningen geen regeling voor tolkvoorzieningen kent, maar deze voorzieningen wel kunnen zijn toegekend omdat de persoon met een auditieve beperking werkzaam is in een dienstbetrekking in de zin van die wet.

Artikel XVIII Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
Onderdelen A en B (artikelen 1 en 30)

Op 31 juli 2017 is de Tijdelijke wet beperking inkomensgevolgen arbeidsongeschiktheidscriteria komen te vervallen. Op dit moment zijn er geen personen meer die een uitkering ontvangen op grond van de vervallen regeling of daar een beroep op zouden kunnen doen. De voorgestelde wijziging laat de overbodig geworden verwijzingen in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, subonderdeel 2, en artikel 30, eerste lid, naar de vervallen regeling vervallen.

Onderdeel C (artikel 33)

In artikel 33, tweede lid, staan de doeleinden beschreven waarvoor het UWV gegevens in de polisadministratie verwerkt. Onderdeel a betreft het vastleggen van werknemersgegevens over zijn arbeidsverhouding en uitkeringsverhouding ten behoeve van de werknemersverzekeringen. Het UWV heeft echter op grond van artikel 32d ook taken die zijn opgedragen bij andere wetten of bij lagere regelgeving, waarvoor rechtmatig gegevens van werknemers worden verwerkt die geen betrekking hebben op de werknemersverzekeringen. Een voorbeeld betreft de taken op grond van de Wet tegemoetkomingen loondomein om doelgroepverklaringen te verstrekken ten behoeve van de verstrekking van loonkostenvoordelen. Een ander voorbeeld betreft de Wet financiering sociale verzekeringen, op grond waarvan het UWV gegevens verwerkt over premies en premielonen ten behoeve van de premieheffing voor de fondsen, de gedifferentieerde premies voor de Werkhervattingskas en de uitvoering van de quotumheffing. Om te verduidelijken dat het UWV gegevens ook voor andere taken in de polisadministratie kan vastleggen, wordt voorgesteld om onderdeel a van het tweede lid te wijzigen.

Artikel XIX Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Enig onderdeel (artikel 84)

De werkgever die eindigt eigenrisicodrager te zijn alsmede de werkgever die een onderneming verkrijgt in geval van overgang van onderneming en ingeval van een dergelijke overgang bij faillissement, blijven of gaan op grond van artikel 82, tweede en derde lid, onderdeel b, het risico dragen van de betaling van de WGA-uitkering aan arbeidsongeschikte werknemers, die hun eerste dag van de wachttijd hadden voordat het eigenrisicodragen eindigde of de onderneming werd overgedragen. Er is niet expliciet in de wet opgenomen dat wanneer bovengenoemde werkgevers de WGA-uitkering niet aan de werknemer uitbetalen en het UWV de betaling verricht, het UWV overeenkomstig artikel 84, derde lid, de uitbetaalde bedragen op deze werkgevers verhaalt. Dit kan tot verwarring leiden over de bevoegdheid van het UWV om deze bedragen via de publiekrechtelijke route op deze werkgevers te verhalen. Met de voorgestelde wijziging wordt beoogd de wettekst op dit punt aan te vullen en te verduidelijken door aan artikel 84, waarin de verhaalmogelijkheden van het UWV op de eigenrisicodrager zijn geregeld, een zevende lid toe te voegen. In dit zevende lid worden de invorderingsbevoegdheden, waaronder het dwangbevel, die het UWV jegens de eigenrisicodrager heeft van overeenkomstige toepassing verklaard op de bovenbedoelde werkgevers. Deze wijziging heeft een technisch karakter en er wordt geen wijziging van de lastenverdeling in het hybride stelsel aangebracht.

Artikel XX Ziektewet
Onderdelen A tot en met C (artikelen 63a, 63c en 73b)

Er wordt allereerst een redactionele wijziging van artikel 63a voorgesteld. In de eerste zin van het eerste lid is neergelegd dat de eigenrisicodrager met betrekking tot de personen, bedoeld in artikel 29, tweede lid, onderdelen a, b en c, die laatstelijk tot hem in dienstbetrekking stonden, besluiten op grond van de Ziektewet inzake uitkeringen voorbereidt, behoudens bestuurlijke boetes en besluiten op grond van bezwaar en beroep. In de tweede zin is bepaald dat de eigenrisicodrager diezelfde personen begeleidt bij hun re-integratie. In dit eerste lid zijn dus twee te onderscheiden taken van de eigenrisicodrager neergelegd. Voorgesteld wordt om deze verplichtingen in afzonderlijke leden op te nemen. De eerste zin, waarin de voorbereidende rol voor de eigenrisicodrager bij besluiten inzake uitkeringen is neergelegd, wordt opgenomen in een nieuw in te voegen derde lid. Hierdoor gaat de tweede zin de eerste zin van het nieuwe eerste lid vormen. De verwijzingen binnen het artikel en de verwijzingen in een tweetal andere artikelen van de Ziektewet (onderdelen B en C) worden in lijn gebracht met deze nieuwe redactie.

In het eerste lid wordt voorts de rol van de eigenrisicodrager in het re-integratieproces geëxpliciteerd door in dit lid op te nemen dat de eigenrisicodrager uit hoofde van zijn re-integratietaak zelfstandig bevoegd is besluiten te nemen. Dit betreft besluiten waarvan het rechtsgevolg niet op de hoogte van het ziekengeld of het recht op een uitkering ziet. Een voorbeeld van een dergelijk besluit is een plan van aanpak dat voldoende specifiek is om zelfstandig rechtsgevolgen te sorteren. Voor wat betreft besluiten inzake uitkeringen, bedoeld in het nieuw in te voegen derde lid, blijft de eigenrisicodrager een voorbereidende rol vervullen en is geen wijziging beoogd ten opzichte van het geldende regime.

Artikel XXI Inwerkingtreding

Het voornemen is de artikelen van deze wet in werking te laten treden met ingang van 1 januari 2020, met uitzondering van artikel XI, onderdeel D, waarvoor een afwijkende beoogde datum van inwerkingtreding geldt. In de artikelsgewijze toelichting bij het betreffende artikel is het tijdstip van inwerkingtreding en de voorgestelde terugwerkende kracht toegelicht.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,


X Noot
1

Met uitzondering van besluiten inzake bestuurlijke boetes en beslissingen op bezwaar; deze besluiten worden voorbereid (en daadwerkelijk genomen) door het UWV.

X Noot
2

UWV-monitor ontwikkelingen Ziektewet 2010–2016, p. 9.

X Noot
3

Zo kunnen in het plan van aanpak verplichtingen worden neergelegd, strekkende tot inschrijving als werkzoekende bij UWV of het wekelijks solliciteren naar werk.

X Noot
4

Toelichting, paragraaf 2.6.

X Noot
5

ABRvS, 1 november 2006, AB 2007, 176 en ABRvS, 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3379, r.o. 5.1.

X Noot
6

Ook voor de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten in de Wet werk en inkomen naar vermogen kan een werkgever het eigenrisico dragen, waarbij deze werkgever daadwerkelijk besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht neemt. De Centrale Raad van Beroep heeft – onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis – deze eigenrisicodrager aangemerkt als een bestuursorgaan (ECLI:NL:CRVB:2015:1712, r.o. 4.5).

X Noot
7

Dit betreft onder meer het motiveren van het besluit, het besluit voorzien van een bezwaarclausule, het behandelen van bezwaren tegen besluiten en het voeren van verweer bij de rechter indien tegen het besluit beroep wordt ingesteld.

X Noot
8

Dat de eigenrisicodrager voor de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen reeds een publiekrechtelijke bevoegdheid in het re-integratieproces heeft, maakt dit niet eenvoudiger, omdat tussen beide systemen ook (nog) verschillen bestaan.

X Noot
9

Vergelijk Aanwijzing 6.4 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, alsook de toelichting, paragraaf 1. In de Notitie verzamelwetgeving (Kamerstukken I 2010/11, 32 500 VI, M) is aangegeven wanneer een onderdeel zich leent voor tot opname in verzamelwetgeving. Daartoe wordt slecht overgegaan indien de verschillende onderdelen samenhang hebben, de verschillende onderdelen niet van een omvang en complexiteit zijn waardoor zij een afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen en niet op voorhand verwacht kan worden dat een van de onderdelen zo politiek gevoelig is dat een goede parlementaire behandeling van andere onderdelen in het geding komt.

X Noot
1

Met uitzondering van besluiten inzake bestuurlijke boetes en beslissingen op bezwaar; deze besluiten worden voorbereid (en daadwerkelijk genomen) door het UWV.

X Noot
2

UWV-monitor ontwikkelingen Ziektewet 2010–2016, p. 9.

X Noot
3

Zo kunnen in het plan van aanpak verplichtingen worden neergelegd, strekkende tot inschrijving als werkzoekende bij UWV of het wekelijks solliciteren naar werk.

X Noot
4

Toelichting, paragraaf 2.6.

X Noot
5

ABRvS, 1 november 2006, AB 2007, 176 en ABRvS, 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3379, r.o. 5.1.

X Noot
6

Ook voor de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten in de Wet werk en inkomen naar vermogen kan een werkgever het eigenrisico dragen, waarbij deze werkgever daadwerkelijk besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht neemt. De Centrale Raad van Beroep heeft – onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis – deze eigenrisicodrager aangemerkt als een bestuursorgaan (ECLI:NL:CRVB:2015:1712, r.o. 4.5).

X Noot
7

Dit betreft onder meer het motiveren van het besluit, het besluit voorzien van een bezwaarclausule, het behandelen van bezwaren tegen besluiten en het voeren van verweer bij de rechter indien tegen het besluit beroep wordt ingesteld.

X Noot
8

Dat de eigenrisicodrager voor de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen reeds een publiekrechtelijke bevoegdheid in het re-integratieproces heeft, maakt dit niet eenvoudiger, omdat tussen beide systemen ook (nog) verschillen bestaan.

X Noot
9

Vergelijk Aanwijzing 6.4 van de Aanwijzingen voor de regelgeving, alsook de toelichting, paragraaf 1. In de Notitie verzamelwetgeving (Kamerstukken I 2010/11, 32 500 VI, M) is aangegeven wanneer een onderdeel zich leent voor tot opname in verzamelwetgeving. Daartoe wordt slecht overgegaan indien de verschillende onderdelen samenhang hebben, de verschillende onderdelen niet van een omvang en complexiteit zijn waardoor zij een afzonderlijk wetsvoorstel rechtvaardigen en niet op voorhand verwacht kan worden dat een van de onderdelen zo politiek gevoelig is dat een goede parlementaire behandeling van andere onderdelen in het geding komt.

X Noot
1

Kamerstukken I 2010/11, 32 500 VI, M.

X Noot
2

Kamerstukken I 2018/19, 35 073, A.

X Noot
3

Mededelingen van de Staatssecretaris/Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 oktober 2016, 7 november 2017 en 1 november 2018 tot bekendmaking van de pensioengerechtigde leeftijd en de aanvangsleeftijd in respectievelijk 2022, 2023 en 2024 (Stcrt. 2016, 59248, Stcrt. 2017, 65191, en Stcrt. 2018, 62839).

X Noot
4

Zie bijvoorbeeld de artikelen 1, onderdeel p, jo. 2, eerste lid, onderdelen b en d, 15, derde lid, 16, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, en 17, eerste, tweede en vijfde lid, van de Algemene nabestaandenwet, de artikelen 1, onderdeel p, jo. 3, eerste lid, 19, eerste lid, onderdeel i, 53, eerste en tweede lid, en 67, onderdeel c, van de Werkloosheidswet of artikelen 3:2, twintigste lid, 3:3, eerste lid, onderdeel c, 3:5, vierde lid, onderdeel a, en 3:6, derde lid, onderdeel c, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten.

X Noot
5

Richtlijn 98/49/EG van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de bescherming van de rechten op aanvullend pensioen van werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen.

Naar boven