Advies Raad van State, betreffende het Besluit van ... tot aanpassing van diverse besluiten aan de Politiewet 200 (Aanpassingsbesluit Politiewet 201X)

Nader Rapport

22 november 2012

nr. 297171

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koningin

Nader rapport inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur tot aanpassing van diverse besluiten aan de Politiewet 2012 (Aanpassingsbesluit Politiewet 2012)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 26 september 2011, nr. 11.002271, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 16 december 2011, nr. W03.11.0385/II, bied ik U hierbij aan.

De Afdeling onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over het tijdelijk besluit dat voorziet in doorzettingsmacht bij een terroristische dreiging, een verwijzing naar een wet die niet tot stand is gekomen en de wijziging van wetsbesluiten.

1. Tijdelijk besluit doorzettingsmacht terrorismebestrijding

De Afdeling wijst erop dat het Besluit houdende tijdelijke herindeling van ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter (Stb. 662) een tijdelijke karakter heeft en adviseert in de toelichting van het ontwerpbesluit te vermelden wanneer het aangekondigde wetsvoorstel zal worden ingediend.

Bij brief van 25 oktober 2010 heeft de minister-president aan de voorzitter van de Tweede Kamer laten weten het wetsvoorstel doorzettingsmacht terrorismebestrijding te zullen intrekken (Kamerstukken II 2010/11, 32 417, nr. 47). In het nader rapport van 18 oktober 2012, nr. 305190, inzake het voorstel van wet houdende regeling van de bevoegdheid om maatregelen te nemen ter voorkoming van een terroristisch misdrijf, of om op voorhand de gevolgen daarvan te beperken (Wet doorzettingsmacht terrorismebestrijding) is de Koningin verzocht het wetsvoorstel buiten verdere behandeling te laten. Daartoe is aangegeven dat het wetsvoorstel naar aard en strekking overeenkomt met het reeds geldende Besluit van 14 december 2005, houdende tijdelijke herindeling van ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter (Stb. 662). Met dat besluit, dat in bijzondere gevallen met het oog op de voorkoming van een terroristisch misdrijf specifieke bevoegdheden overhevelt naar de Minister van Veiligheid en Justitie, kan een eventuele terroristische crisis adequaat worden geadresseerd. Het wetsvoorstel is daarmee overbodig.

Anders dan de Afdeling adviseert, is de toelichting van het ontwerpbesluit hierop niet aangevuld. De toelichting ziet alleen op de wijzigingen die in het Besluit houdende tijdelijke herindeling van ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter worden aangebracht.

2. Verwijzing naar ingetrokken wetsvoorstel

Het advies van de Afdeling om de verwijzing naar het inmiddels ingetrokken wetsvoorstel Wet bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid in artikel 4:4 van het Besluit politiegegevens te laten vervallen, is overgenomen (zie artikel 2.14, onderdeel F, onder 2).

3. Wijziging van wetsbesluiten

Het advies om de artikelen 2.15 en 5.6 van het ontwerpbesluit zoals dat aan de Afdeling is aangeboden, te schrappen, is overgenomen. De aanpassing van beide wetsbesluiten zal geschieden bij wet (wetsvoorstel Reparatiewet IV Veiligheid en Justitie).

De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen, met uitzondering van de kanttekening om in artikel 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten het begrip ‘korpschef’ definiëren aangezien dit begrip in het besluit niet voorkomt.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het ontwerpbesluit enige andere aanpassingen aan te brengen:

  • Onder vernummering van de overige artikelen in hoofdstuk 2 zijn enkele artikelen (artikelen 2.4, 2.16 en 2.31) ingevoegd strekkende tot een aanpassing van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, van het Besluit politieonderwijsraad en van het Transactiebesluit 1994. De louter technische aanpassingen van deze besluiten sluiten aan bij de overige in het ontwerpbesluit opgenomen technische aanpassingen.

  • In artikel 2.5 (wijziging van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar) is een foutieve verwijzing naar ‘de Ambtsinstructie voor de politie en de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar’ vervangen door: de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren. Tevens zijn in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar twee nieuwe artikelen (artikelen 44 en 45) opgenomen waarin een overgangsvoorziening is getroffen voor de voor 1 januari 2013 aangewezen toezichthouder en direct zichthouder.

  • In artikel 2.12 (nieuw) wordt het Besluit kwaliteitszorg politie ingetrokken.

  • In artikel 2.17 is de wijziging van het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket aangepast en in de artikelsgewijze toelichting is melding gemaakt van het voornemen tot vaststelling van een nieuw Besluit landelijk en functioneel parket.

  • Onder vernummering van de overige artikelen in hoofdstuk 3 is een nieuw artikel (artikel 3.9) ingevoegd waarin het Besluit van 29 juni 2012, houdende wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000, het Besluit modern migratiebeleid, het Besluit politiegegevens en het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen (Stb. 308) technisch is gewijzigd.

  • Het oorspronkelijke artikel 10.3 is geschrapt. Dit artikel bepaalde dat voor het tijdstip van plaatsing in het Staatsblad de in dit besluit voorkomende aanduiding ‘201X’ wordt vervangen door het jaartal van het Staatsblad, waarin het bij koninklijke boodschap van 21 november 206 ingediende voorstel van wet houdende vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (31 880), na tot wet te zijn verheven, is geplaatst. Nu voornoemde wet inmiddels in het Staatsblad (Stb. 2012, 315) is geplaatst, is de aanduiding ‘201X’ vervangen door: 2012.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Advies Raad van State

’s-Gravenhage, 16 december 2011

No. W03.11.0385/II

Aan de Koningin

Bij Kabinetsmissive van 26 september 2011, no.11.002271, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot aanpassing van diverse besluiten aan de Politiewet 200. (Aanpassingsbesluit Politiewet 201X), met nota van toelichting.

De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over het tijdelijk besluit dat voorziet in doorzettingsmacht bij een terroristische dreiging, een verwijzing naar een wet die niet tot stand is gekomen en de wijziging van wetsbesluiten. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.

1. Tijdelijk besluit doorzettingsmacht terrorismebestrijding

Het ontwerpbesluit brengt enkele wijzigingen aan in het Besluit houdende tijdelijke herindeling van ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter.1 Dit is een klein koninklijk besluit, gebaseerd op artikel 44, eerste lid, van de Grondwet. Het is op 21 december 2005 in werking getreden en heeft een tijdelijk karakter: het vervalt op het tijdstip waarop een wet die dezelfde materie regelt, in werking treedt. Een voorstel voor een dergelijke wet is nog niet ingediend bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal, maar wel enkele keren aangekondigd, het laatst in oktober 2009.2

De Afdeling adviseert in de toelichting te vermelden wanneer het aangekondigde wetsvoorstel zal worden ingediend.

2. Verwijzing naar ingetrokken wetsvoorstel

Het ontwerpbesluit brengt onder meer wijziging aan in het Besluit politiegegevens. In dat besluit is de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid toegekend politiegegevens te verstrekken ‘ten behoeve van het nemen van een beslissing omtrent een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van beweging, als voorzien in de Wet bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid’.3

De Afdeling merkt op dat het voorstel van Wet bestuurlijke maatregelen nationale veiligheid inmiddels is ingetrokken.4 Daarom adviseert de Afdeling de verwijzing naar die wet in het Besluit politiegegevens te laten vervallen.

3. Wijziging van wetsbesluiten

Het ontwerpbesluit wijzigt het Besluit politieke delinquenten 1945 en het Tribunaalbesluit.5 Dat is echter niet mogelijk: het betreft twee zogenaamde wetsbesluiten.6 Wetsbesluiten zijn regelingen, vastgesteld bij koninklijk besluit tijdens de Duitse bezetting (of in het eerstgenoemde geval: na de bezetting maar voordat de Staten-Generaal weer in vergadering bijeen waren gekomen), die op grond van objectief noodrecht de status van wet hebben en alleen bij wet kunnen worden gewijzigd. In het Besluit politieke delinquenten 1945 en het Tribunaalbesluit is een stelsel van straf- en tuchtrechtspraak ingesteld, waarbij straffen – inclusief vrijheidsstraffen – kunnen worden opgelegd.

De Afdeling adviseert de desbetreffende bepalingen in het ontwerpbesluit te schrappen en te voorzien in regeling bij wet.

4. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Afdeling naar de bij het advies behorende bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, H.D. Tjeenk Willink

Bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.11.0385/II met redactionele kanttekeningen die de Afdeling in overweging geeft

  • In artikel 2.2 bepalen dat in artikel 7, derde lid, van het Besluit alcoholonderzoeken de zinsnede ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken en’ vervalt.

  • In diverse bepalingen in het ontwerpbesluit ‘(een onderdeel van) de landelijke eenheid politiediensten’ vervangen door: ‘(een onderdeel van) een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25 van de Politiewet 201X’, aangezien in een algemene maatregel van bestuur bij voorkeur niet wordt verwezen naar een begrip uit een ministeriële regeling.

  • Artikel 2.12 (Besluit van 12 januari 1966, betreffende de organisatie van de Veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis (Stb. 21)) – volgens de alfabetische volgorde van de benamingen – invoegen na artikel 2.23 (aanwijzing 223a van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Voorts artikel 3.10 (Besluit modern migratiebeleid) invoegen vóór artikel 3.8.

  • In artikel 2.13 bepalen dat in artikel 4:3 van het Besluit politiegegevens de verwijzing naar artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van het Besluit algemene rechtspositie politie wordt geschrapt, nu dit onderdeel komt te vervallen (artikel I van het ontwerp-Wijzigingsbesluit rechtspositie politie).

  • In artikel 3.10 de aanhef vervangen door: Artikel I van het Besluit modern migratiebeleid wordt als volgt gewijzigd: .

  • In artikel 5.4 de wijziging van het Besluit Herinneringsmedaille Humanitaire hulpverlening bij Rampen achterwege laten, aangezien het gaat om hulpverlening door medewerkers van het Korps landelijke politiediensten na de Tsunami in 2004 en 2005.

  • In artikel 1 van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (artikel 7.5 van het ontwerpbesluit) het begrip ‘korpschef’ definiëren.

  • In artikel 1k van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg (artikel 9.1 van het ontwerpbesluit) ‘Onze Minister voor Jeugd en Gezin’ vervangen door ‘Onze Minister van Volksgezondheid, welzijn en Sport’, nu de verantwoordelijkheid voor de coördinatie van het jeugdbeleid en voor de verwijsindex risicojongeren is overgegaan op die minister (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 XVI, nr. 2, blz. 118; 2010/11, 32 529, nr. 7, blz. 2).

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ... tot aanpassing van diverse besluiten aan de Politiewet 200 (Aanpassingsbesluit Politiewet 201X)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [datum en nummer];

Gelet op de artikelen 44, eerste lid, en 89 van de Grondwet, de artikelen I en IV van de Wet bescherming staatsgeheimen, de artikelen 3, eerste en derde lid, 22, tweede lid, 28, vijfde lid, en 35 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, de artikelen 18, derde lid, 124, zesde lid, onderdeel a, 127, tweede lid, 130 149a, derde lid, 163, tiende lid, en 173, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikelen 37ac, eerste lid, van de Luchtvaartwet, artikel 17, derde lid, van de Wet op de economische delicten, de artikelen 9, tweede lid, 27b, vijfde lid, 61a, derde lid, 118, eerste lid, 126g, negende lid, 126h, vierde lid, 126i, vierde lid, 126j, vierde lid, 126m, negende lid, 126o, zesde lid, 126p, vierde lid, 126q, vierde lid, 126qa, vierde lid, 126ee, 142, vierde lid, 151a, zesde en negende lid, 151b, vijfde lid, 163, derde lid, 195a, vierde en vijfde lid, 195d, derde en vijfde lid, 226l, 257b, 257ba, eerste en tweede lid, 572, tweede lid, en 577, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 28, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 22, vijfde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, artikel 33, zesde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de artikelen 2, tweede en derde lid, 4, vijfde lid, 8, vierde en vijfde lid, 9, eerste lid, 13, eerste lid, 25, 36, 39 en 49 van de Wet justitiële gegevens, de artikelen 6, zesde en zevende lid, 11, derde lid, 13, vierde lid, 15, tweede lid, 17, zesde lid, 18, eerste lid, 21, 22, tweede lid, 23, tweede lid, en 31, eerste lid, van de Wet politiegegevens, de artikelen 3.10, 13.2, derde lid, 13.4, vierde lid, en 13.5, vierde lid, van de Telecommunicatiewet, artikel 6, eerste lid, van de Faillissementswet, artikel 439, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, artikel 21, tweede lid, van de Politiewet 201X, artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, artikel 182 van de Provinciewet, artikel 4, eerste lid, van de Wet wettelijke grondslag bdu siv, de artikelen 78, zesde lid, 88, derde lid, en 103, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, de artikelen 23 en 24 van Wet van 15 juni 1972, tot gemeentelijke herindeling van Noordwest-Overijssel (Stb. 449), de artikelen 46, tweede lid, 48, vierde lid, 52, eerste lid, en 54, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, artikel 45, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931, artikel 2, zesde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, artikel 8a.50, eerste lid, van de Wet luchtvaart, artikel 2, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000, de artikelen 4 en 9 van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 27 van de Spoorwegwet 1875, de artikelen 8.40, 8.41, 9.2.1.4, 9.2.2.1 en 9.2.2.3 van de Wet milieubeheer, de artikelen 36, tweede lid, en 54, vijfde lid, 63, eerste lid, 75, eerste lid, en 95 van de Flora- en faunawet, artikel 16, vierde en zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 5:12, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet en artikel 2b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de jeugdzorg;

De Raad van State gehoord (advies van [datum en nummer]);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [datum en nummer];

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. MINISTERIE VAN ALGEMENE ZAKEN

Artikel 1.1

Het Besluit van 14 december 2005, houdende tijdelijke herindeling van ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter (Stb. 662) wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1, 2, 3 en 4 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In de bijlage vervallen de onderdelen 1, 4, 12 en 15, onder vernummering van:

  • de onderdelen 2 en 3 tot 1 en 2,

  • de onderdelen 5 tot en met 11 tot 3 tot en met 9, en

  • de onderdelen 13 en 14 tot 10 en 11.

HOOFDSTUK 2. MINISTERIE VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Artikel 2.1

Het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘de korpschef van het politiekorps waarbij zij in dienst zijn, dan wel hun praktijkstage vervullen’ door: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.

B

In artikel 2, eerste lid, onderdeel b, wordt ‘een politiekorps’ vervangen door: de politie.

C

In artikel 8, eerste lid, wordt ‘het Ministerie van Justitie’ vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

D

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.

2. In het eerste lid (nieuw) wordt ‘Wat de regionale politiekorpsen betreft doen de korpsbeheerders’ vervangen door: Wat de politie betreft doet de korpschef.

E

In artikel 12 wordt ‘Hoofdstuk IX van de Politiewet 1993’ vervangen door ‘artikel 57, 58 of 59 van de Politiewet 201X’ en wordt ‘het politiekorps waaraan bijstand wordt verleend’ vervangen door: de politie.

Artikel 2.2

Het Besluit alcoholonderzoeken wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 2, 3, 4, 5, 7, 8, 11, 13, 17, 18, 19, 21, 22 en 23 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 7, eerste lid, wordt ‘de betrokken korpschef, bedoeld in artikel 24, onderscheidenlijk 38 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.

Artikel 2.3

Het Besluit beveiliging burgerluchtvaart wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt ‘artikel 6, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 201X.

2. In onderdeel d wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 14, tweede lid, wordt ‘het politiekorps in de desbetreffende regio’ vervangen door: de politie.

Artikel 2.4

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

2. In het eerste lid, onderdeel g, wordt ‘artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 201X.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘zijn taak in meer politieregio’s, dan wel in het gehele land uit te oefenen’ vervangen door: uit te oefenen in een gebied waarin meerdere regionale eenheden van de politie de politietaak uitvoeren, dan wel in het gehele land.

4. In het tweede lid, onderdeel b, wordt ‘in één politieregio uit te oefenen’ vervangen door: uit te oefenen in het gebied waarin één regionale eenheid van de politie de politietaak uitvoert.

B

In artikel 25, derde lid, wordt ‘artikel 8, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 7, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Politiewet 201X.

C

In artikel 26a, tweede lid, wordt ‘een politiekorps’ vervangen door: de politie.

D

Artikel 36, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘binnen de grenzen van een politieregio’ vervangen door ‘binnen het gebied waarin een regionale eenheid van de politie de politietaak uitvoert’ en wordt ‘de korpschef, bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.

2. In onderdeel b wordt ‘is gelegen in meer dan één politieregio’ vervangen door ‘groter is dan het gebied waarin een regionale eenheid van de politie de politietaak uitvoert’ en wordt ‘een korpschef’ vervangen door: de korpschef.

3. In onderdeel c wordt ‘artikel 6, derde lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, derde lid, van de Politiewet 201X.

Artikel 2.5

Het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, onderdeel e, wordt ‘een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van de Politiewet 1993, een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van die wet’ vervangen door: een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder a, van de Politiewet 201X, een ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2, onder b, van die wet.

B

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt ‘de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid van de Politiewet 1993’ vervangen door: de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 2, onder a, c en d, van de Politiewet 201X, die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

2. In het tweede lid, onderdeel d, wordt ‘het Korps landelijke politiediensten, bedoeld in artikel 38 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

3. In het vierde, zesde en achtste lid wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ telkens vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

Artikel 2.6

Het Besluit elektronische aangifte wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 7 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot tweede tot en met vierde lid.

Artikel 2.7

Het Besluit getuigenbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 , onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 2, eerste lid, wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

Artikel 2.8

Het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 9, negende lid, wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ telkens vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

B

In artikel 11, eerste lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 2.9

Het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d, aanhef, wordt ‘onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

2. In onderdeel e, wordt ‘het Korps Landelijke Politiediensten’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

B

In artikel 7, tweede lid, wordt ‘het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Artikel 2.10

Het Besluit justitiële gegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 11a, tweede lid, wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

B

In artikel 16, onderdeel d, wordt ‘de korpschef van een regionaal politiekorps’ vervangen door: de korpschef.

C

In artikel 19, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister’ vervangen door: Onze Minister voor Immigratie en Asiel.

D

Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘artikel 2 van de Politiewet’ vervangen door ‘artikel 3 van de Politiewet 201X’ en wordt ‘artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 201X.

2. In de onderdelen b en c, wordt ‘de divisie Recherche van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de Dienst Nationale Recherche van de landelijke eenheid politiediensten.

3. In onderdeel e wordt ‘de korpschef van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de korpschef.

E

Artikel 23, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘de korpsbeheerder van een regionaal politiekorps’ vervangen door ‘de korpschef’ en wordt ‘dat korps’ vervangen door: bij de politie.

2. De onderdelen c en d vervallen.

3. De onderdelen e tot m worden geletterd c tot en met k.

4. Onderdeel e (nieuw) wordt ‘Onze Minister’ vervangen door ‘het College van procureurs-generaal’ en wordt ‘bijzondere ambtenaar van politie’ vervangen door: ambtenaar van de rijksrecherche.

5. In onderdeel i (nieuw) wordt ‘het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’ vervangen door: het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

F

In artikel 30, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘het Ministerie van Justitie’ vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

G

In artikel 31, tweede lid, wordt ‘de korpschef in wiens regio de gemeente is gelegen’ vervangen door: de politiechef wiens regionale eenheid de politietaak uitvoert in het gebied waarin de gemeente is gelegen.

Artikel 2.11

Het Besluit OM-afdoening wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3.1, tweede lid, onderdeel a, wordt ‘de korpschef van het politiekorps waarbij zij in dienst zijn, dan wel hun praktijkstage vervullen’ vervangen door: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.

B

In artikel 3.2, tweede lid, wordt ‘een politiekorps’ vervangen door: de politie.

Artikel 2.12

Het Besluit van 12 januari 1966, betreffende de organisatie van de Veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis (Stb. 21) wordt ingetrokken.

Artikel 2.13

Het Besluit politiegegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2:3, derde lid, wordt ‘een eenheid van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: een onderdeel van de landelijke eenheid politiediensten.

B

In artikel 2:9, laatste volzin, wordt ‘bij regeling van Onze Ministers’ vervangen door: bij ministeriële regeling.

C

In artikel 2:13, eerste lid, onderdeel c, wordt ‘de korpsbeheerder’ vervangen door: de korpschef.

D

Artikel 4:2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdelen f en p, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

2. In het eerste lid, onderdeel k, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door ‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie’ en vervalt subonderdeel 3°.

3. In het eerste lid, onderdelen m en r, wordt ‘Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit’ telkens vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

4. Het eerste lid, onderdeel o, komt te luiden:

  • o. de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, ten behoeve van het toezicht op de taakuitvoering door de politie of het verrichten van onderzoek, bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdelen a, b en d, van de Politiewet 201X;

5. In het eerste lid, onderdeel s, wordt ‘het desbetreffende politiekorps’ vervangen door: de politie.

6. In het eerste lid, onderdeel u, wordt ‘artikel 61, tweede lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 68, tweede lid, onderdeel a, van de Politiewet 201X.

7. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel w door een puntkomma, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • x. Onze Minister voor Immigratie en Asiel, ten behoeve van het verwerken van gegevens omtrent de identiteit van vreemdelingen in de Basisvoorziening Vreemdelingen en de verdere verstrekking van die gegevens aan instanties die zijn betrokken bij de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000, ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van vreemdelingen, en aan andere instanties met een publieke taak belast, ten behoeve van registratie, identificatie en verificatie van vreemdelingen, hun documenten of hun verblijfsrechtelijke positie.

8. In het tweede lid wordt ‘bij regeling van Onze Ministers’ vervangen door: bij ministeriële regeling.

E

Artikel 4:3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

2. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘het Ministerie van Justitie’ vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

3. In het eerste lid, onderdeel e, wordt ‘de korpschef van een regionaal politiekorps’ vervangen door: de korpschef.

4. In het eerste lid, onderdeel f, wordt ‘een politiekorps, een voorziening tot samenwerking als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van het Besluit algemene rechtspositie politie’ vervangen door: de politie.

5. In het vijfde lid wordt ‘de Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

F

In artikel 4:4 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

G

In artikel 4:7, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

H

Artikel 5:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘artikel 1, onderdeel g, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Politiewet 201X.

2. In het derde lid, eerste volzin, wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door ‘de landelijke eenheid politiediensten.

3. Het derde lid, tweede volzin, komt te luiden: De verstrekking kan zonder tussenkomst van deze landelijke eenheid plaatsvinden overeenkomstig afspraken met politieautoriteiten in het buitenland, voor zover deze afspraken zijn goedgekeurd door Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

4. In het vierde lid wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

I

In artikel 5:5, tweede lid, wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

J

In artikel 6:2, tweede lid, wordt ‘de korpsen’ telkens vervangen door ‘de politie’ en wordt ‘nodig hebben’ vervangen door: nodig heeft.

K

In artikel 6:3, derde lid, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

L

Artikel 6:5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste, derde en vierde lid wordt ‘bij regeling van Onze Ministers’ telkens vervangen door: bij ministeriële regeling.

2. In het vijfde lid wordt ‘Bij regeling van Onze Ministers’ vervangen door: Bij ministeriële regeling.

M

Artikel 6a:2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid worden de onderdelen g tot en met x geletterd h tot en met y.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • g. artikel 2:13, eerste lid, onderdeel c, wordt in plaats van ‘de korpschef’ gelezen: de korpsbeheerder.

3. In onderdeel p (nieuw) wordt ‘artikel 1, onderdeel g, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Politiewet 201X.

4. In onderdeel r (nieuw) wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

N

Artikel 6a:5, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel d wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister voor Immigratie en Asiel.

2. In onderdeel g wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister voor Veiligheid en Justitie.

O

Artikel 6a:6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

2. In het eerste lid, onderdeel d, vervalt:, personen die anderszins werkzaamheden verrichten voor een politiekorps alsmede buitengewone agenten van politie.

3. In het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • h. Onze Minister van Veiligheid en Justitie, ten behoeve van het verrichten van een onderzoek naar de betrouwbaarheid en geschiktheid ten aanzien van personen die anders dan als ambtenaar van politie werkzaamheden verrichten voor het politiekorps alsmede buitengewone agenten van politie.

4. In het tweede lid, aanhef, wordt ‘artikel 4:2, tweede lid’ vervangen door: artikel 4:3, tweede lid.

5. In het vijfde lid wordt ‘de Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 2.14

In artikel 2, tweede lid, van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten wordt ‘4:2, eerste lid, de onderdelen a, c, d, e, f, i, j, k, o en q’ vervangen door: 4:2, eerste lid, de onderdelen a, c, d, e, f, i, j, k, o, q en x.

Artikel 2.15

Het Besluit politieke delinquenten 1945 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1, 4, 16 en 17a wordt ‘Onzen Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In de artikelen 2, 3 en 35 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

C

In artikel 14, derde lid, wordt ‘het hoofd van plaatselijke politie van de gemeente, waarin de vreemdeling het laatst zijn woon- of verblijfplaats heeft gehad,’ vervangen door ‘de korpschef’ en wordt ‘het hoofd van den Rijksvreemdelingendienst’ vervangen door: het hoofd van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Artikel 2.16

In artikel 3, onderdeel b, van het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket wordt ‘het landelijk rechercheteam en de regionale politiekorpsen’ vervangen door: de landelijke en de regionale eenheden van de politie.

Artikel 2.17

Het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

2. Onderdeel f komt te luiden:

f. de korpschef:

de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X;.

B

In de artikelen 2, 5, 6, 7, 9, 15, 16 en 24 wordt ‘de korpsbeheerder’ telkens vervangen door: de korpschef.

C

In artikel 17, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

D

In artikel 22, eerste lid, wordt ‘het Korps Landelijke politiediensten’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

E

In artikel 25 wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

Artikel 2.18

Het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1, 2, 7, en 8 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 7, eerste lid, wordt ‘het Ministerie van Justitie’ vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

C

Artikel 9, eerste volzin, wordt ‘De beheerder van een politiekorps of van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door ‘De korpschef’ en wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 2.19

Het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel b, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 9, eerste lid, wordt ‘het Ministerie van Justitie’ vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

C

In artikel 11 wordt ‘De beheerder van ee politiekorps’ vervangen door: De korpschef.

Artikel 2.20

Het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 4 wordt ‘de korpsbeheerder’ vervangen door: de korpschef.

C

In artikel 6 wordt ‘de korpsbeheerder’ vervangen door ‘de korpschef’ en wordt ‘politieambtenaar als bedoeld in artikel 3 van de Politiewet 1993’ vervangen door: ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 201X.

D

In artikel 12 wordt ‘krachtens artikel 9 van de Regeling politiespeurhonden 1997’ vervangen door: krachtens artikel 21, derde lid, van het Besluit bewapening en uitrusting politie.

Artikel 2.21

Het Besluit uitvoering artikel 577, tweede lid wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1, 2, 7 en 8 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

In artikel 7, eerste lid, wordt ‘het Ministerie van Justitie’ vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

C

In artikel 9 wordt ‘De beheerder van een politiekorps’ vervangen door ‘De korpschef’ en wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 2.22

In artikel 1, eerste lid, van het Besluit van 6 juni 1888, tot vaststelling van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld bij artikel 439, no. 2, van het Wetboek van Strafrecht (Stcrt. 87) wordt ‘den burgemeester of den commissaris van politie zijner woonplaats’ vervangen door: de burgemeester van zijn woonplaats of de korpschef.

Artikel 2.23

In artikel 3 van het Besluit van 8 december 1964, tot toepassing van artikel 4 van de Wet installaties Noordzee (Stb. 460) wordt ‘De opsporingsambtenaren van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: De opsporingsambtenaren die zijn tewerkgesteld bij de landelijke eenheid politiediensten.

Artikel 2.24

Het Besluit van 26 april 2010, houdende de aanwijzing van een verboden plaats ten behoeve van het Korps landelijke politiediensten (Stb. 692) wordt ingetrokken.

Artikel 2.25

In het enige artikel van het Besluit van 27 januari 1926, houdende voorschriften ter uitvoering van artikel 6 der Faillissementswet (Stb. 14) wordt:

1. ‘ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ telkens vervangen door ‘ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’.

2. ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 2.26

In artikel 3 van het Besluit van 29 augustus 1990, houdende regels met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de gijzeling als bedoeld in artikel 28, eerste lid, onder c, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Stcrt. 440) wordt ‘de ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: de ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

Artikel 2.27

Het Besluit veiligheidsregio’s wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.2.2, tweede lid, wordt ‘het regionale college, bedoeld in artikel 22 van de Politiewet 1993,’ vervangen door: de korpschef.

B

In de artikelen 6.2.1, vierde lid, en 7.2, derde lid, onderdeel d, wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

C

In artikel 8.1, eerste lid, wordt ‘het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties’ vervangen door: het Ministerie van Veiligheid en Justitie.

D

In bijlage 2 wordt ‘Ministerie van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 2.28

Het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel e komt te luiden:

e. infiltratieteam:

een team van de landelijke eenheid politiediensten dat is belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening en tot stelselmatige inwinning van informatie;

2. Onderdeel f vervalt.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 141, onderdeel c, of artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering’ vervangen door: artikel 141, onderdelen c of d, of artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering.

2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

3. In het derde lid wordt ‘De korpsbeheerder van het beheerskorps’ vervangen door: De korpschef.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘artikel 141, onderdeel c, of artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering’ vervangen door: artikel 141, onderdelen c of d, of artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering.

2. In het tweede lid wordt ‘De ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Politiewet, door Onze Ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in te stellen eenheid bij het Korps landelijke politiediensten ter ondersteuning van infiltratieteams’ vervangen door: Het hoofd van het team van de landelijke eenheid politiediensten dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Onze Ministers van Justitie en van Defensie’ vervangen door: Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie.

2. In het tweede lid wordt ‘De eenheid van het Korps landelijke politiediensten, bedoeld in artikel 3, tweede lid’ vervangen door ‘Het hoofd van het team, bedoeld in artikel 3, tweede lid’ en wordt ‘Onze Ministers’ vervangen door: Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De eenheid, bedoeld in het eerste lid, werkt samen met het team van de landelijke eenheid politiediensten dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams alsmede met de infiltratieteams. In het besluit, bedoeld in het eerste lid, kunnen Onze Ministers van Veiligheid en Justitie en van Defensie hierover voorschriften opnemen. De krachtens artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 201X gestelde regels ter zake van de bekwaamheid van de leden van de infiltratieteams zijn van toepassing op de leden van de eenheid, bedoeld in het eerste lid.

E

In artikel 5, tweede lid, wordt ‘de eenheid van het Korps landelijke politiediensten, bedoeld in artikel 3, tweede lid’ vervangen door: het hoofd van het team, bedoeld in artikel 3, tweede lid.

F

In artikel 6, tweede lid, wordt na ‘een bevel tot infiltratie’ ingevoegd:, tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie.

HOOFDSTUK 3. MINISTERIE BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Artikel 3.1

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 20d, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De ambtenaar die als vrijwillige ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in werkelijke dienst is, wordt geacht met verlof te zijn.

B

In artikel 32, onderdeel a, wordt ‘op grond van een verbintenis als vrijwilliger in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a of b van de Rechtstoestandregeling reservepolitie of van een overeenkomstige verbintenis, als bedoeld in de artikelen 53 en 54 van die regeling’ vervangen door: als vrijwillige ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie,.

Artikel 3.2

Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 32, eerste lid, komt te luiden:

B

In artikel 53, onderdeel a, wordt ‘op grond van een verbintenis als vrijwilliger in de zin van artikel 2, eerste lid, onder a. of b. van de Rechtstoestandregeling reservepolitie of van een overeenkomstige verbintenis, als bedoeld in de artikelen 53 en 54 van die regeling’ vervangen door: als vrijwillige ambtenaar van politie als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Besluit rechtspositie vrijwillige politie,.

Artikel 3.3

De Ambtsinstructie commissaris van de Koning wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4 vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.

B

Artikel 9 vervalt.

Artikel 3.4

In artikel 3, tweede lid, van het Besluit beschikbaarstelling ambtenaren aan het Caribisch deel van het Koninkrijk wordt ‘het Korps landelijke politiediensten of een regionaal politiekorps’ vervangen door: de politie.

Artikel 3.5

In artikel 8, eerste lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid wordt ‘artikel 14 van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 13 van de Politiewet 201X.

Artikel 3.6

Het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 en bijlage 3, onderdeel 6, onder b, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister voor Immigratie en Asiel.

B

In artikel 68, derde lid, wordt ‘Onze Minister van Economische Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

C

Artikel 68i, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘onder a tot en met c’ vervangen door: onder a en b.

2. In onderdeel a wordt ‘de regionale politiekorpsen’ vervangen door ‘de politie’ en wordt ‘artikel 2 van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 3 van de Politiewet 201X.

3. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel b.

4. In onderdeel b (nieuw) wordt ‘artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 201X.

Artikel 3.8

Het Besluit van 23 november 1972, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 24 van de wet van 15 juni 1972, Stb. 449, tot gemeentelijke herindeling van Noordwest-Overijssel (Stb. 672) wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Binnenlandse Zaken’ vervangen door: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

B

In artikel 9 wordt ‘bij de Reserve Rijks- en Gemeentepolitie’ vervangen door: als vrijwillige ambtenaar van politie.

Artikel 3.9

Het Vreemdelingenbesluit 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4.2, derde lid, tweede volzin, komt te luiden: De grensdoorlaatposten in het gebied waarin de regionale eenheid van de politie, bedoeld in artikel 46, eerste lid, onder b, van de Wet, de politietaak uitvoert, worden eveneens bediend door de ambtenaren van politie die zijn tewerkgesteld bij die regionale eenheid.

B

In artikel 4:17, tweede lid, wordt ‘de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond’ vervangen door: de korpschef.

C

In de artikelen 4.24, eerste lid, onderdeel d, en 4.29, eerste lid, onderdeel a, wordt ‘een korpschef’ telkens vervangen door: de korpschef.

D

In artikel 4.32, tweede lid, vervalt: van het regionale politiekorps waarin de nieuwe woon- of verplaatsplaats is gelegen,.

E

Artikel 4.37, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen.

2. In onderdeel b vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen van waaruit de vreemdeling vertrekt.

3. In onderdeel c vervalt: van het regionale politiekorps waarin de nieuwe woon- of verblijfsplaats is gelegen.

4. In onderdeel d vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente waaruit de vreemdeling vertrekt is gelegen.

F

In artikel 4.39 vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijf is gelegen.

G

In artikel 4.40 vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar de vreemdeling verblijft is gelegen.

H

In artikel 4.42, eerste lid, vervalt: van het regionale politiekorps, waarin de gemeente waar de vreemdeling verblijft is gelegen.

I

In artikel 4.43, eerste lid, vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar de vreemdeling verblijft is gelegen.

J

In artikel 4.44, eerste volzin, vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft is gelegen.

K

In de artikel 4.47, eerste lid, en 4.48, eerste lid, vervalt telkens: van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

L

In artikel 4.49, eerste lid, vervalt: van het regionale politiekorps waarin de in deze aantekening vermelde gemeente is gelegen.

M

In artikel 4.50, eerste lid, vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij werk zoekt is gelegen.

N

In artikel 4.51, eerste lid, vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente van verblijf is gelegen,.

O

Artikel 4.52 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente van verblijf is gelegen.

2. In het tweede lid vervalt: van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft is gelegen.

P

Artikel 8.1, zesde lid, vervalt.

Artikel 3.10

Het Besluit modern migratiebeleid wordt als volgt gewijzigd:

A

In de onderdeel NNNN en QQQQ, onderdeel 2, wordt ‘de korpschef van het regionale politiekorps ... is gelegen’ telkens vervangen door: de korpschef.

B

In onderdeel VVVV wordt ‘de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft’ vervangen door: de korpschef.

C

In onderdeel CCCCC vervalt het derde lid.

HOOFDSTUK 4. MINISTERIE VAN FINANCIËN

Artikel 4.1

De A1-lijst, onderdeel Ministerie van Veiligheid en Justitie, van het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie wordt als volgt gewijzigd:

1. ‘politieregio’s, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 1993’ wordt vervangen door: politie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X.

2. ‘– Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN).’ vervalt.

HOOFDSTUK 5. MINISTERIE VAN DEFENSIE

Artikel 5.1

In artikel 126g, onderdeel a, van het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt ‘een regionaal politiekorps, het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door ‘de politie’ en vervalt:, een voorziening tot samenwerking waarbij een publiekrechtelijke rechtspersoon is ingesteld als bedoeld in artikel 47a van de Politiewet 1993.

Artikel 5.2

Artikel 2, vijfde lid, onderdeel c, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen wordt ‘de artikelen 58, 59 of 60 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de artikelen 57, 58 of 59 van de Politiewet 201X.

Artikel 5.3

In artikel 70g, onderdeel a, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie wordt ‘een regionaal politiekorps, het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door ‘de politie’ en vervalt:, een voorziening tot samenwerking waarbij een publiekrechtelijke rechtspersoon is ingesteld als bedoeld in artikel 47a van de Politiewet 1993.

Artikel 5.4

In artikel 10d, tweede lid, van het Besluit Herinneringsmedaille Humanitaire hulpverlening bij Rampen wordt ‘het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: de landelijke eenheid politiediensten.

Artikel 5.5

In artikel 7 van het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie wordt ‘bij de Reserve Rijks- en Gemeentepolitie’ vervangen door: als vrijwillige ambtenaar van politie bij de politie.

Artikel 5.6

In artikel 35, onderdeel 2a, van het Tribunaalbesluit wordt ‘het betrokken hoofd van plaatselijke of Rijks-politie’ vervangen door: de korpschef.

HOOFDSTUK 6. MINISTERIE VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Artikel 6.1

Het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

  • a. de korpschef,

2. Onderdeel b vervalt, onder verlettering van onderdeel c tot b.

3. In onderdeel b (nieuw) wordt ‘artikel 6, eerste lid, onder c, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, onder c, van de Politiewet 201X.

B

In artikel 38 wordt ‘ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak,.

C

In artikel 60a vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

Artikel 6.2

Het Besluit burgerluchthavens wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 7, eerste en derde lid, en 22 wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ telkens vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

B

In artikel 20, onderdeel j, van het wordt ‘artikel 2 van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 3 van de Politiewet 201X.

Artikel 6.3

In artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit gegevens scheepvaart 2007 wordt ‘ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

Artikel 6.4

Artikel 7, eerste lid, van het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt ‘het Ministerie van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

2. In onderdeel c vervalt: namens de portefeuillehouder verkeer van de Raad van Hoofdcommissarissen.

Artikel 6.5

In artikel 2, onderdeel b, van het Besluit personenvervoer 2000 wordt ‘ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak,.

Artikel 6.6

Artikel 1 van het Besluit verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen scheepvaartverkeer wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

2. In onderdeel b wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

3. In onderdeel i wordt ‘het Korps Landelijke Politiediensten, dan wel voor 1 april 1994 afgegeven door het Korps Rijkspolitie’ vervangen door: de politie, dan wel tussen de datum waarop de Politiewet 201X in werking treedt en 1 april 1994 afgegeven door het Korps landelijke politiediensten of voor 1 april 1994 afgegeven door het Korps Rijkspolitie.

Artikel 6.7

Artikel 4 van het Besluit wegslepen van voertuigen wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. de korpschef;

2. Onderdeel d vervalt, onder verlettering van onderdeel e tot d.

3. In onderdeel d (nieuw) wordt ‘artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 201X.

Artikel 6.8

In artikel 9 van het Drinkwaterbesluit wordt ‘en artikel 9 van de Politiewet 1993’ vervangen door: en met de politie.

Artikel 6.9

Het Metroreglement wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

B

In artikel 66, tweede lid, wordt ‘het regionale politiekorps werkzaam in de gemeente waarin het ongeval plaatsvond’ telkens vervangen door: de politie.

Artikel 6.10

Het Reglement rijbewijzen word als volgt gewijzigd:

A

In artikel 45, derde lid, onderdeel a, wordt ‘een ambtenaar, belast met de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: een ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

B

In artikel 130, tweede lid, wordt ‘de plaatselijke politie’ vervangen door: de politie.

C

Artikel 131 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ‘de korpschef, bedoeld in artikel 24, onderscheidenlijk artikel 38 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X,.

2. In onderdeel b wordt ‘de commandant, bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: de commandant, bedoeld in artikel 4, derde lid, van de Politiewet 201X,.

D

In artikel 149 wordt ‘De betrokken ambtenaar, belast met de uitvoering van de politietaak’ vervangen door: De betrokken ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak.

E

In artikel 173h wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 6.11

In bijlage I van het Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas wordt ‘de betrokken ambtenaar van Rijks- of gemeentepolitie’ vervangen door: de betrokken ambtenaar van politie.

Artikel 6.12

In artikel 3B.1, zevende lid, van het Vuurwerkbesluit vervalt: van de politieregio waar de aanvrager is gevestigd,.

HOOFDSTUK 7. MINISTERIE VAN ECONOMISCHE ZAKEN, LANDBOUW EN INNOVATIE

Artikel 7.1

In artikel 1, onderdeel c, onder 1°., van het Besluit beveiliging gegevens telecommunicatie wordt ‘de korpsbeheerder’ vervangen door: de korpschef.

Artikel 7.2

Het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, wordt ‘een door de korpsbeheerder aangewezen onderdeel van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door: een door de korpschef aangewezen onderdeel van de landelijke eenheid politiediensten.

B

In artikel 4, eerste lid, wordt ‘de door de korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten aangewezen opsporingsambtenaar van het Korps landelijke politiediensten’ vervangen door ‘de door de korpschef aangewezen opsporingsambtenaar die is tewerkgesteld bij de landelijke eenheid politiediensten’ en wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

Artikel 7.3

Het Besluit faunafonds wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3 wordt ‘de korpschef van het regionale politiekorps in de regio, waarin de woonplaats van de aanvrager is gelegen, of, indien deze niet woonachtig is in Nederland, door tussenkomst van de korpschef van het politiekorps in de regio Haaglanden’ vervangen door: de korpschef.

B

In artikel 4 wordt ‘het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.

Artikel 7.4

Het Besluit prepareren van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel b, wordt ‘korpschef als bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993’ vervangen door: korpschef als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.

B

In artikel 6, eerste lid, wordt ‘een korpschef’ vervangen door: de korpschef.

Artikel 7.5

Het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel d, onder 1°., wordt ‘de beheerder van een politiekorps’ vervangen door ‘de korpschef’ en wordt ‘de beheerder voor zijn korps’ vervangen door: de korpschef voor zijn korps.

B

In de artikelen 2, 5, 6, 7, 8 en 11 wordt ‘Onze Minister van Justitie’ telkens vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

C

In artikel 8 wordt ‘de politiekorpsen’ telkens vervangen door: de politie.

Artikel 7.6

In artikel 14, derde lid, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten wordt ‘het regionale politiekorps in de regio waar een dier wordt aangetroffen’ vervangen door: de politie.

Artikel 7.7

Het Jachtbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onderdeel d, wordt ‘korpschef als bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993’ vervangen door: korpschef als bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X.

B

In artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, onder 1°., wordt ‘de korpschef van de regio, waarin de woonplaats van de jachthouder is gelegen, dan wel, indien de jachthouder niet woonachtig is in Nederland, bij de korpschef van het politiekorps in de regio Haaglanden’ vervangen door: de korpschef.

C

In artikel 18, tweede lid, vervalt: die de jachtakte heeft uitgereikt.

D

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt: die een jachtakte uitreikt,.

2. In het tweede lid, aanhef, wordt ‘De in het eerste lid bedoelde korpschef’ vervangen door: De korpschef.

3. In het tweede lid, onderdeel a, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

HOOFDSTUK 8. MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Artikel 8.1

Het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.17 wordt ‘artikel 2 van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 3 van de Politiewet 201X.

B

In artikel 1.20 wordt ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ telkens vervangen door: Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

C

In artikel 1.29, onderdeel b, wordt ‘de artikelen 58, 59 of 60 van de Politiewet 1993’ vervangen door: de artikelen 57, 58 of 59 van de Politiewet 201X.

D

In artikel 1.33, derde lid, wordt ‘artikel 6, eerste lid, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 4, eerste lid, van de Politiewet 201X.

Artikel 8.2

In artikel 5.11:1 van het Arbeidstijdenbesluit wordt ‘artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 1993’ vervangen door: artikel 2, onderdeel c, van de Politiewet 201X.

HOOFDSTUK 9. MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID EN SPORT

Artikel 9.1

Het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1a, onderdeel c, wordt ‘de Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

B

Artikel 1g, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. de politie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X;

C

In artikel 1k wordt ‘Onze Minister voor Jeugd en Gezin’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

D

In artikel 61, eerste lid, wordt ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door: Onze Minister van Veiligheid en Justitie.

HOOFDSTUK 10. SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10.2

Dit besluit wordt aangehaald als: Aanpassingsbesluit Politiewet 201X.

Artikel 10.3

Voor het tijdstip van plaatsing in het Staatsblad vervangt Onze Minister van Veiligheid en Justitie de in dit besluit voorkomende aanduiding ‘201X’ door het jaartal van het Staatsblad, waarin het bij koninklijke boodschap van 21 november 206 ingediende voorstel van wet houdende vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (31 880), na tot wet te zijn verheven, is geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het Aanpassingsbesluit Politiewet 201X bevat wijzigingen van diverse algemene maatregelen van bestuur en kleine koninklijke besluiten in verband met de invoering van de Politiewet 200. (hierna te noemen: Politiewet 201X). Het betreft algemene maatregelen van bestuur en kleine koninklijke besluiten die niet op de Politiewet 1993 berusten.

Algemene maatregelen van bestuur die op grond van artikel 7 van de Invoerings- en aanpassingswet 201X worden omgehangen, worden aangepast in twee separate aanpassingsbesluit, te weten:

  • het Besluit tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en enkele andere rechtspositionele besluiten in verband met de inwerkingtreding van de Politiewet 200. en

  • het Besluit tot aanpassing van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren en het Besluit van 25 april 1994, houdende aanwijzing van de personen, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Politiewet 1993, over wie de politietaak van de Koninklijke marechaussee zich mede uitstrekt (Stb. 353).

De aanpassingen in het Aanpassingsbesluit Politiewet 201X zijn hoofdzakelijk technisch van aard. Deze nota van toelichting is als volgt opgezet. In het algemeen deel van de toelichting wordt een overzicht gegeven van typen aanpassingen die in meerdere algemene maatregelen van bestuur en kleine koninklijke besluiten terugkomen. Deze aanpassingen worden in de artikelsgewijze deel niet opnieuw afzonderlijk toegelicht. In het artikelsgewijze deel wordt uitsluitend ingegaan op eventuele bijzonderheden.

De volgende aanpassingen komen in meerdere besluiten terug:

  • 1. het begrip ‘regionaal politiekorps’ en ‘regionale politiekorpsen’ wordt vervangen door ‘de politie’.

    De Politiewet 201X voorziet in de oprichting van één landelijk politiekorps met rechtspersoonlijkheid. Dit korps bestaat uit tien eenheden die zijn belast met de uitvoering van de politietaak op regionaal niveau, één of meer landelijke eenheden die zijn belast met de uitvoering van de politietaak en één of meer ondersteunende diensten. De bij de Politiewet 1993 opgerichte regionale politiekorpsen en het Korps landelijke politiediensten (Klpd) en de krachtens die wet opgerichte voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN) houden op te bestaan.

  • 2. de begrippen ‘de korpsbeheerder (van een regionaal politiekorps)’ en ‘korpschef (van een regionaal politiekorps)’ worden vervangen door ‘de korpschef’ van het landelijk politiekorps. Net als in de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X wordt als algemene leidraad gehanteerd dat deze begrippen worden vervangen door de korpschef (Kamerstukken 2010/11 32 822, nr. 3, blz. 2). Daarbij is de vorming van een nationaal politiebestel leidend. De regionale politiekorpsen, het Klpd en de vtsPN verdwijnen en daarvoor in de plaats komt er één landelijk politiekorps met aan het hoofd de korpschef die is belast met de leiding en het beheer. Taken en bevoegdheden die berusten bij de korpschef van een regionaal politiekorps, komen te berusten bij de (landelijke) korpschef. Deze taken en bevoegdheden kunnen door de korpschef worden gemandateerd aan zijn ondergeschikten.

  • 3. Verwijzingen naar een artikel of artikelen van de Politiewet 1993 worden vervangen door een verwijzing naar het desbetreffende artikel of de artikelen van de Politiewet 201X. Zo zijn de artikelen 1, eerste lid, onderdeel g (taken ten dienste van de justitie), 2 (omschrijving politietaak), 6 (Koninklijke marechaussee), 8 (politiebevoegdheden) van de Politiewet 1993 in de Politiewet 201X overgenomen in de respectievelijke artikelen 1, eerste lid, onder i, 3, 4 en 7.

  • 4. Het begrip ‘Korps landelijke politiediensten’ worden vervangen door ‘de landelijke eenheid politiediensten’. De taken waarmee het Klpd op grond van de Politiewet 1993 is belast, worden krachtens de Politiewet 201X door een of meer bij ministeriële regeling aan te wijzen landelijke eenheden van het landelijk politiekorps uitgevoerd. In deze ministeriële regeling wordt de landelijke eenheid politiediensten als landelijke eenheid aangewezen.

  • 5. In de algemene maatregelen van bestuur en kleine koninklijke besluiten die als gevolg van de komst van de Politiewet 201X moeten worden aangepast, wordt het begrip ‘Onze Minister van Justitie’ vervangen door ‘Onze Minister van Veiligheid en Justitie. Op grond van artikel 1 van het Besluit van 14 oktober 2010, houdende de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid (Stcrt. 16528) is de Minister van Veiligheid en Justitie belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van veiligheid behoudens de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, voor zover deze voor 14 oktober 2010 was opgedragen aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Tot de aangelegenheden op het terrein van de veiligheid behoren de aangelegenheden op het terrein van de politie.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Ministerie van Algemene Zaken
Artikel 1.1 (Besluit van 14 december 2005, houdende tijdelijke herindeling van ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter)

Abusievelijk zijn de onderdelen 1, 12 en 15 van de bijlage niet vervallen op het tijdstip waarop de Wet veiligheidsregio’s in werking trad. Op grond van het Besluit van 14 oktober 2010, houdende de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid is de Minister van Veiligheid en Justitie de (enige) verantwoordelijke minister wat betreft de Wet veiligheidsregio’s. Die wet is dan ook niet opgenomen in het Besluit houdende tijdelijke herindeling van ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter.

Het Besluit van 14 oktober 2010 brengt tevens mee dat deze minister de (enige) verantwoordelijke is ten aanzien van de politie. Om die reden komt onderdeel 4 van de bijlage, waarin werd verwezen naar artikelen van de Politiewet 1993, te vervallen.

Hoofdstuk 2. Ministerie van Veiligheid en Justitie
Artikel 2.1 (Besluit administratieve handhaving verkeersvoorschriften 1994)
Onderdeel A

Het Besluit administratieve handhaving verkeersvoorschriften 1994 hanteert een van de Politiewet 1993 en de Politiewet 201X afwijkende definitie van korpschef. Ingevolge het oorspronkelijke artikel 1, tweede lid, wordt als korpschef in de zin van dat besluit met betrekking tot de ambtenaren, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van dat besluit aangemerkt: de korpschef van het politiekorps waarbij zij in dienst zijn, dan wel hun praktijkstage vervullen. Deze zinsnede wordt vervangen door: de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X. De korpschef is op grond van voornoemd artikel immers belast met de leiding en het beheer van de politie.

Onderdeel E

Artikel 12 heeft betrekking op de betaling van de administratieve sanctie op de wijze van en de afrekening en verantwoording en controle van de ontvangen gelden in het geval aan het regionale politiekorps bijstand wordt verleend. In dat artikel werd verwezen naar hoofdstuk IX van de Politiewet 1993. Dat hoofdstuk regelden bijstand:

  • a. aan een regionaal politiekorps door andere politiekorpsen (artikelen 54, 55 en 56),

  • b. aan het Korps landelijke politiediensten door regionale politiekorpsen (artikel 57),

  • c. door de Koninklijke marechaussee (artikel 58),

  • d. door andere onderdelen van krijgsmacht (artikel 59),

  • e. door bijstandseenheden (artikel 60).

De Politiewet 201X regelt de invoering van een landelijk politiekorps dat onder meer bestaat uit regionale eenheden. Binnen het korps zal de betaling van de administratieve sanctie en de afrekening en verantwoording en controle van de ontvangen gelden hetzelfde zijn. In de artikelen 57, 58 en 59 van de Politiewet 201X is geregeld dat de Koninklijke marechaussee, andere onderdelen van de krijgsmacht en bijzondere bijstandeenheden bijstand kunnen verlenen aan het landelijk politiekorps. Het gewijzigde artikel 12 voorziet erin dat in het geval bijstand wordt verleend, de betaling van de administratieve sanctie geschiedt op de wijze van en de afrekening en verantwoording en controle van de ontvangen gelden door het landelijk politiekorps.

Artikel 2.3 (Besluit beveiliging burgerluchtvaart)
Onderdeel B

De exploitant van een luchtvaartterrein moet zorgen dat de beveiligingsmedewerkers hun taak in overeenstemming met de normen van het Besluit beveiliging burgerluchtvaart uitvoeren (artikel 2). De exploitant heeft evenwel geen wettelijke rol in de vrachtafhandeling en om die reden is deze zorgplicht daarop niet van toepassing. De plicht om onregelmatigheden met vracht te melden rust op de luchtvaartmaatschappij en de geregistreerde aanbieder (artikel 37p van de Luchtvaartwet). Doordat luchtvracht ook buiten het luchtvaartterrein aangeboden en gecontroleerd wordt, geldt de meldingsplicht in deze gevallen ook buiten het luchtvaartterrein. De Koninklijke marechaussee moet als houder van het register wel op de hoogte gesteld worden, maar is buiten het luchtvaartterrein in de regel niet belast met de uitvoering van de politietaak. Van geregistreerde – dus betrouwbare – vrachtafhandelaars wordt daarom geëist dat ze naast de Koninklijke marechaussee ook de politie waarschuwen, zodat onmiddellijk optreden zo nodig mogelijk is.

Artikel 2.4 (Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar)
Onderdeel A, onder 3 en 4

Bij de definitie van standplaats in het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar is aangesloten bij het gebied waarin een regionale eenheid van de politie de politietaak uitvoert. De grenzen van deze gebieden worden gevormd door de grenzen van de arrondissementen (zie artikel 25, tweede lid, van de Politiewet 201X).

Onderdeel D

In het algemeen deel is uiteengezet dat als algemene leidraad wordt gehanteerd dat ‘de korpschef, bedoeld in artikel 24 van de Politiewet 1993,’ wordt vervangen door de korpschef (bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201X). Daarbij is de vorming van een nationaal politiebestel leidend. De taken en bevoegdheden als direct toezichthouder op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar kunnen door de korpschef worden gemandateerd aan zijn ondergeschikten. Gelet op de koppeling aan de gebieden waarin de regionale eenheden van de politie de politietaak uitvoeren, kan gedacht worden aan het beleggen van deze taken en bevoegdheden binnen de regionale eenheden.

Artikel 2.6 (Besluit elektronische aangifte)

Met de komst van de nationale politie kan artikel 7, tweede lid, van het Besluit elektronische aangifte komen te vervallen.

Artikel 2.9 (Besluit inbeslaggenomen voorwerpen)
Onderdelen A, onder 1, en B

Zie de toelichting bij artikel 2.6, onderdelen A, onder 1 en 3, en B, onder 1 en 3.

Artikel 2.10 (Besluit justitiële gegevens)
Onderdeel C

Artikel 19, onderdeel a, van het Besluit justitiële gegevens is aangepast in verband met het Besluit van 14 oktober 2010, houdende departementale herindeling met betrekking tot vreemdelingenzaken (Stcrt. 16527).

Onderdeel E, onder 1 tot en met 4

De korpschef is belast met de leiding van de nationale politie (artikel 27 van de Politiewet 201X). Hij stelt het personeel aan (artikel 45, eerste lid). De onderdelen c en d van artikel 23, eerste lid, komen daarmee te vervallen.

In onderdeel e (nieuw; oorspronkelijke onderdeel g) is de minister vervangen door het College van procureurs-generaal. Op grond van artikel 53, eerste lid, van de Politiewet 201X worden de ambtenaren van de rijksrecherche door het College van procureurs-generaal aangesteld.

Artikel 2.11 (Besluit OM-afdoening)

De bijlage bij het Besluit OM-afdoening wordt in het voorliggende besluit niet aangepast. Bij de periodieke wijziging van deze bijlage zullen de noodzakelijke aanpassingen van de bijlage in verband met de Politiewet 201X worden meegenomen.

Artikel 2.12 (Besluit organisatie Veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis)

Op de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 1993 is het waken voor de veiligheid van leden van het Koninklijk Huis en andere door de Minister van Veiligheid en Justitie aangewezen personen een taak geworden van het Klpd (Dienst Koninklijke en Diplomatieke beveiliging). De Veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis is toen verdwenen.

Op grond van artikel 42, eerste lid, onderdeel c, van de Politiewet 201X berust voornoemde taak bij een of meer landelijke eenheden. Het Besluit van 12 januari 1966, betreffende de organisatie van de Veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis (Stb. 21) kan dan ook worden ingetrokken.

Artikel 2.13 (Besluit politiegegevens)
Onderdelen D, onder 2 en 7, en M, onder 1

De artikelen 4:2, eerste lid, onderdeel k, en 6a:5, eerste lid, onderdeel d, van het Besluit politiegegevens zijn aangepast in verband met het Besluit van 14 oktober 2010, houdende departementale herindeling met betrekking tot vreemdelingenzaken (Stcrt. 16527). Subonderdeel 3 is als nieuw onderdeel x in artikel 4:2, eerste lid, ingevoegd.

Onderdeel D, onder 3

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in artikel 4:2, eerste lid, onderdelen m en r, is aangepast in verband het Besluit van 14 oktober 2010, houdende opheffing van de ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en instelling van een ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Stcrt. 16584).

Onderdeel D, onder 4

Als gevolg van de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid (Stcrt. 2010, 16528) valt de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid volledig onder het gezag van de Minister van Veiligheid en Justitie. Voorts is de verwijzing naar de Politiewet 1993 vervangen door de Politiewet 201X.

Onderdeel O, onder 2 en 3

Als gevolg van de departementale herindeling met betrekking tot veiligheid is de Minister van Veiligheid en Justitie de verantwoordelijke minister ten aanzien van personen die anders dan als ambtenaar van politie werkzaamheden verrichten voor het politiekorps alsmede buitengewone agenten van politie. Artikel 6a:6, eerste lid, is dienovereenkomstig aangepast.

Onderdeel O, onder 4

In het oorspronkelijke artikel 6a:6, tweede lid, aanhef, werd abusievelijk verwezen naar artikel 4:2, eerste lid, in plaats van artikel 4:3, eerste lid.

Artikel 2.14 (Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten)

In verband met de toevoeging van onderdeel x in artikel 4:2, eerste lid, (zie artikel 2.13, onderdeel D, onder 7, van het Aanpassingsbesluit Politiewet 201X) is artikel 2 van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten aangepast.

Artikel 2.15 (Besluit politieke delinquenten 1945)
Onderdeel C

Sinds 1 mei 1956 is Rijksvreemdelingendienst opgeheven. De door de Rijksvreemdelingendienst verrichte taken worden nu uitgevoerd door de Immigratie- en Naturalisatiedienst, een onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De verwijzing naar de Rijksvreemdelingendienst in artikel 14, derde lid, van het Besluit politieke delinquenten 1945 is hierop aangepast.

Artikel 2.17 (Besluit technische hulpmiddelen strafvordering)
Onderdeel C

De verwijzing naar ‘de Minister van Economische Zaken’ is aangepast in verband met de departementale herindeling. Op grond van artikel 3 van het Besluit van 14 oktober 2010, houdende opheffing van de ministeries van Economische Zaken en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en instelling van een ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (Stcrt. 16584) is de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie belast met de behartiging van alle aangelegenheden die voor 14 oktober 2010 waren opgedragen aan Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 2.18 (Besluit tenuitvoerlegging geldboete)
Onderdeel C

Het oorspronkelijke artikel 9 van het Besluit tenuitvoerlegging geldboete legde de beheerder van een politiekorps of van het Klpd de verplichting op jaarlijks opgave te doen van de uitvoering van de voorschriften van de minister omtrent de verstrekking en het beheer van de betalingswijzen, de afrekening en de verantwoording van de ontvangen gelden en de in verband daarmee te voeren administratie, alsmede van de met het oog op de toepassing van dit besluit verrichte accountantscontrole.

Na inwerkingtreding van de Politiewet 201X berust deze verplichting bij de korpschef als beheerder van het landelijk politiekorps.

Artikel 2.19 (Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen)
Onderdeel C

Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.17.

Artikel 2.22 (Besluit van 6 juni 1888, tot vaststelling van den algemeenen maatregel van bestuur, bedoeld bij artikel 439, no. 2, van het Wetboek van Strafrecht)

In het oorspronkelijke artikel 1, eerste lid, van voornoemd besluit werd verwezen naar ‘de commissaris van de politie’ in plaats van de korpschef (van een regionaal politiekorps). Met het oog op de Politiewet 201X is dit begrip gewijzigd in de korpschef.

Artikel 2.24 (Besluit van 26 april 2010, houdende de aanwijzing van een verboden plaats ten behoeve van het Korps landelijke politiediensten)

Op grond van artikel I van de Wet bescherming staatsgeheimen kan elke plaats in gebruik bij de staat of bij een staatsbedrijf ter bescherming van gegevens, waarvan de geheimhouding door het belang van de veiligheid van de staat wordt geboden, bij koninklijk besluit als verboden plaats worden aangewezen. De politie is geen onderdeel van de staat (of een staatsbedrijf), zodat de grondslag voor het besluit komt te ontvallen. Het besluit wordt dan ook ingetrokken.

Artikel 2.27 (Besluit veiligheidsregio’s)
Onderdeel A

Ingevolge artikel 2.2.1 van het Besluit veiligheidsregio’s stelt het bestuur van de veiligheidsregio criteria vast voor de situaties waarin de meldkamer tot grootschalige alarmering overgaat. Op grond van het oorspronkelijke artikel 2.2.2, tweede lid, van het Besluit veiligheidsregio’s stemt het bestuur van de veiligheidsregio met het regionale college, bedoeld in artikel 22 Politiewet 1993, af op welke wijze de meldingen die geen verband houden met een ramp of crisis worden afgehandeld.

Op grond van de Politiewet 201X wordt de Politiewet 1993 ingetrokken en verdwijnen de regionale colleges. Op grond van het gewijzigd artikel 35, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s (zie artikel 33, onderdeel H, van de Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 201X) draagt de korpschef van het landelijk politiekorps zorg voor het in stand houden van de meldkamer politie, als onderdeel van de meldkamer . Het ligt in de rede dat het bestuur van de veiligheidsregio met de korpschef afstemt op welke wijze de meldingen die geen verband houden met een ramp of crisis worden afgehandeld (gewijzigd artikel 2.2.2 van het Besluit veiligheidsregio’s).

Overigens zij erop gewezen dat de verwijzing in de aanhef van het Besluit veiligheidsregio’s naar artikel 45, eerste lid, van de Politiewet 1993 met de komst van de Politiewet 201X achterhaald is. Dit betekent niet dat dat besluit in zoverre een wettelijke grondslag ontbeert. Wat betreft de regels over de politie en de Koninklijke marechaussee is de grondslag immers gelegen in artikel 18, eerste lid, onder b, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 2.28 (Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden)

Op grond van het – op de Politiewet 1993 gebaseerde – Besluit beheer regionale politiekorpsen beschikte het regionale politiekorps, zelfstandig of samen met een of meer andere politiekorpsen, over een eenheid die was belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie en met de begeleiding van personen die op grond van artikel 126w van het Wetboek van Strafvordering bijstand verlenen aan de opsporing. Daarnaast kon deze eenheid worden belast met de uitvoering van een bevel tot pseudo-koop of pseudo-dienstverlening en een bevel tot stelselmatige inwinning van informatie.

Dit betroffen de zogenoemde politiële infiltratieteams (PIT’s). Bevelen tot infiltratie werden uitgevoerd door vijf regionale PIT’s, waarvan vier territoriaal gedecentraliseerd: de teams Noord- en Oost-Nederland, Zuid-Nederland, Haaglanden en Rotterdam-Rijnmond. Het vijfde team, Noord West-Nederland, was ondergebracht bij de KLPD. Ook was er een landelijk infiltratieteam (LIT) dat eveneens was ondergebracht bij het KLPD.

In oktober 2008 zijn de PIT’s gecentraliseerd en ondergebracht bij het Klpd, Unit Werken Onder Dekmantel (Unit WOD). Het centraliseren van de inzet van politiële infiltranten en het bij het Klpd onderbrengen van de Unit WOD, biedt de mogelijkheid tot verdere professionalisering en uniformering van de uitvoering van bevelen tot infiltratie, tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie. Ook wordt hiermee de ontwikkeling van een eenduidig beleid rond de uitvoering van deze bevelen, op bijvoorbeeld het gebied van werving, selectie en opleiding van politiële infiltranten en hun begeleiders, vereenvoudigd. Het hoofd van het landelijk parket en de korpsbeheerder van het KLPD, die beiden deel uitmaken van de KLPD-driehoek, waren belast met de uitoefening van respectievelijk het gezag en het beheer over de Unit WOD.

Het Besluit beheer regionale politiekorpsen alsmede het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn hierop nog niet aangepast.

In het krachtens artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 201X gestelde ministeriële regeling over het beheer van de politie door de korpschef wordt dit voor de politie meegenomen. Ten aanzien van het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn de noodzakelijke aanpassingen meegenomen in artikel 2.29.

Onderdeel A

Binnen de politie zijn er infiltratieteams die onderdeel uitmaken van de landelijke eenheid politiediensten. Het beheerskorps (oorspronkelijke artikel 1, onderdeel f) komt te vervallen.

Onderdelen B en C

Bij Wet van 29 mei 2006 tot vaststelling van regels met betrekking tot de bijzondere opsporingsdiensten en de instelling van het functioneel parket (Stb. 2006, 285) is aan artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering een nieuwe onderdeel d toegevoegd, luidende: ‘d. de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten’ en is artikel 142, eerste lid, onder c, hierop aangepast. Abusievelijk waren de artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden hierop niet aangepast. Het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden heeft betrekking op de inzet van opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee en van bijzondere opsporingsdiensten bij de uitvoering van een bevel tot infiltratie of stelselmatige inwinning van informatie. Dit betreffen de ambtenaren die zijn opgesomd in artikel 141, onderdelen c en d, van het Wetboek van Strafvordering.

De in het oorspronkelijke artikel 3, tweede lid, van het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden opgenomen ondersteuning door het Klpd aan de regionale PIT’s bij het beoordelen van een opsporingsambtenaar die niet lid is van een infiltratieteam, komt te vervallen. Het hoofd van het team van de landelijke eenheid politiediensten dat is belast met de operationele ondersteuning van de infiltratieteams, beoordeelt nu of de opsporingsambtenaar beschikt over de specifieke kennis en vaardigheden die nodig zijn voor de uitvoering van het bevel.

Onderdeel D

Op de leden van een eenheid bij de Koninklijke marechaussee die is belast met de uitvoering van bevelen tot infiltratie, zijn de eisen van bekwaamheid van de leden van het infiltratieteam van toepassing. Deze regels worden krachtens artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 201X gesteld.

Onderdeel F

In het oorspronkelijke artikel 6, tweede lid, was abusievelijk alleen bepaald dat de persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die wordt belast met de uitvoering van een bevel tot infiltratie, wordt begeleid door een begeleider van een infiltratieteam. Begeleiding dient ook te geschieden bij een bevel tot pseudo-koop of -dienstverlening of tot stelselmatige inwinning van informatie.

Hoofdstuk 3. Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Artikelen 3.1 en 3.2 (Algemeen Rijksambtenarenreglement en Ambtenarenreglement Staten-Generaal)

In de oorspronkelijke artikelen 20d, eerste lid, en 32, onderdeel a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en in de oorspronkelijke artikelen 32, eerste lid, en 53, onderdeel a, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal werd verwezen naar de Rechtstoestandregeling reservepolitie. Op 1 april 1994 is de reservepolitie opgeheven. Daarvoor in de plaats zijn er de vrijwillige ambtenaren van politie. Abusievelijk zijn voornoemde artikelen hierop niet aangepast.

Artikel 3.3 (Ambtsinstructie commissaris van de Koning)

De artikelen 25, 32, 34 en 35 van de Politiewet 1993 vormden de grondslag voor de artikelen 4, tweede en derde lid, en 9 van de Ambtsinstructie commissaris van de Koning. In de Politiewet 201X komen deze artikelen niet terug. De commissaris van de Koning heeft op grond van de Politiewet 201X geen rol bij de benoeming van de korpschef. Voorts heeft hij evenmin een rol bij de geschilbeslechting ter zake van de vaststelling van het beleidsplan. Om die reden komen de artikelen 4, tweede en derde lid, en 9 van de Ambtsinstructie commissaris van de Koning te vervallen.

Ter verduidelijking wordt erop gewezen dat artikel 2 van de Ambtsinstructie commissaris van de Koning met het oog op de Politiewet 201X niet gewijzigd wordt. De verwijzing in dat artikel naar ‘in de provincie werkzame rijksambtenaren’ heeft immers geen betrekking op de ambtenaren van de politie, bedoeld in artikel 2 van de Politiewet 201X. Met ‘rijksambtenaren’ wordt verwezen naar het begrip ‘ambtenaar’ in de zin van de Ambtenarenwet. De ambtenaren van politie vallen niet onder dit begrip, omdat zij niet werkzaam zijn bij de Staat of een openbaar lichaam, doch bij de politie, bedoeld in artikel 25 van de Politiewet 201X.

Artikel 3.5 (Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid)

Het lokale driehoeksoverleg is in de Politiewet 201X wettelijk vastgelegd in artikel 13. In het driehoeksoverleg overleggen de burgemeester, de officier van justitie tezamen met het hoofd van het territoriale onderdeel van de regionale eenheid binnen welker grondgebied de gemeente geheel of ten dele valt, en zo nodig met de politiechef van deze regionale eenheid, over de taakuitvoering van de politie en over het beleid ten aanzien van de taakuitvoering. In artikel 8, eerste lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid wordt de verwijzing naar het artikel 14 van de Politiewet 1993 vervangen door artikel 13 van de Politiewet 201X.

Artikel 3.6 (Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens)
Onderdeel C

In de artikelen 78, vijfde lid, 88, derde lid, en 103, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is geregeld dat over verstrekking van gegevens aan een afnemer geen mededeling aan een andere afnemer, een derde of de ingeschrevene wordt gedaan, indien het achterwege laten van die mededeling noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een nadere regeling worden getroffen welke afnemers het betreft en in verband met welke aan deze afnemers opgedragen wettelijke taken het niet vermelden van het gegeven over de verstrekking noodzakelijk is. Het gaat hierbij dus om afnemers waarbij de hen opgedragen wettelijke taak en het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten, zich verzetten tegen de openbaarheid van de verstrekkingen uit de basisadministratie aan die afnemers.

Ingevolge het oorspronkelijke artikel 68i van het Besluit GBA werd over de verstrekking van gegevens aan de regionale politiekorpsen, het Klpd en de Koninklijke marechaussee in verband met de uitvoering van de aan hen in artikel 2, 38 onderscheidenlijk 6 van de Politiewet 1993 opgedragen taken, voor zover de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten in het geding is, geen informatie verstrekt aan andere afnemers, derden of de burgers.

Met de komst van de Politiewet 201X is er een landelijk politiekorps en verdwijnen de regionale politiekorpsen en het Klpd. Onder dezelfde voorwaarden als voorheen ten aanzien van de regionale politiekorpsen en het Klpd, wordt geen informatie verschaft over de verstrekking van gegevens aan het landelijke politiekorps, de politie.

Artikelen 3.7 (Besluit van 23 november 1972, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 24 van de wet van 15 juni 1972, Stb. 449, tot gemeentelijke herindeling van Noordwest-Overijssel)
Onderdeel B

In het oorspronkelijke artikel 9 van het Besluit van 23 november 1972, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 24 van de wet van 15 juni 1972, Stb. 449, tot gemeentelijke herindeling van Noordwest-Overijssel wordt verwezen naar ‘de Reserve Rijks- en Gemeentepolitie’. Het gewijzigde artikel 9 is als gevolg van de wijziging gelijkluidend aan artikel 9 van het Besluit vaststelling algemene maatregel van bestuur ex artikel 23 Wet gemeentelijke herindeling Noordwest-Overijssel, artikel 10 van het Rijkswachtgeldbesluit 1959 en artikel 10 van de Uitkeringsregeling 1966 zijn nu gelijkluidend.

Artikel 3.9 (Vreemdelingenbesluit 2000)
Onderdelen A en B

Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Politiewet 201X is er een regionale eenheid in elk van de arrondissementen, genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling. Daarbij wordt uitgegaan van de Wet op de rechterlijke indeling, zoals deze luidt nadat het voorstel Wet herziening gerechtelijke kaart tot wet is verheven en in werking is getreden. De grenzen van het gebied waarin een regionale eenheid de politietaak uitvoert, zijn daarmee gekoppeld aan de grenzen van de arrondissementen. De namen van de regionale eenheden zijn geen onderwerp van de wettelijke regeling. Om die reden is artikel 4.2, tweede lid, tweede volzin, opnieuw geredigeerd.

De wijziging brengt overigens niet mee dat het aantal grensdoorlaatposten in het gebied waarin de haven van Rotterdam is gelegen, wijzigt.

De politiechef van de regionale eenheid is ondergeschikt aan de korpschef van de politie. In verband met het toezicht van de korpschef op de politiechef, geschiedt de verstrekking van de gegevens, bedoeld in artikel 4.17, tweede lid, door tussenkomst van de korpschef.

Artikel 3.10 (Besluit modern migratiebeleid)

In artikel 3.11 van het voorliggende besluit wordt het Vreemdelingenbesluit 2000 aangepast. Die onderdelen van het Besluit modern migratiebeleid die op het tijdstip waarop het voorliggende besluit in werking treedt niet in werking zijn getreden, worden hierop aangepast.

Hoofdstuk 4. Ministerie van Financiën
Artikel 4.1 (Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie)

In de toelichting bij de nota van wijziging van de Politiewet 200. (Kamerstukken II 2010/11, 30 880, nr. 11, blz. 77) staat dat de politieorganisatie geplaatst zal worden op de zogenoemde A-lijst van de Comptabiliteitswet 2001. De wijziging in dit artikel strekt daartoe.

Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001 worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur de rechtspersonen, bedoeld in artikel 91, eerste lid, onderdeel d, aangewezen die ten behoeve van een doelmatig en risico-arm kasbeheer hun liquide middelen rentedragend aanhouden in 's Rijks schatkist. In het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie worden in artikel 1 als rechtspersonen, bedoeld in artikel 45, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, aangewezen de rechtspersonen, opgenomen in bijlage A, onderdeel 1, behorende bij dat besluit. In de zogenoemde A1-lijst waren als rechtspersonen aangewezen de politieregio’s, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de Politiewet 1993, en de voorziening tot samenwerking Politie Nederland. Dit is vervangen door ‘de politie, bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 201X’.

Hoofdstuk 5. Ministerie van Defensie
Artikel 5.2 (Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen)

De verwijzing naar de artikelen 58, 59 en 60 van de Politiewet 1993 ten aanzien van bijstand van de Koninklijke marechaussee, andere onderdelen van de krijgsmacht en bijstandseenheden komen in de Politiewet 201X terug in de artikelen 57, 58 en 59, zij het iets aangepast.

Artikel 5.5 (Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie)

De reserve Rijks- en Gemeentepolitie is op 1 april 1994 opgeheven. De verwijzing in het oorspronkelijke artikel 7 van het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie naar ‘de Reserve Rijks- en Gemeentepolitie’ is dan ook vervangen. Zie tevens de toelichting bij de artikelen 3.7 en 3.8.

Hoofdstuk 6. Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Artikel 6.1 (Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer)
Onderdeel C

Het oorspronkelijke artikel 60, tweede lid, voorzag erin dat de Minister van Verkeer en Waterstaat de wegvakken waarop het experimentverkeersbesluit van toepassing is, aanwijst na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Het Besluit van 14 oktober 2010, houdende opheffing van de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Verkeer en Waterstaat en instelling van een ministerie van Infrastructuur en Milieu (Stcrt. 16525) brengt mee dat dit artikellid komt te vervallen.

Artikel 6.4 (Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten)

Op grond van de Politiewet 201X berust de leiding en het beheer van de politie bij de korpschef van het landelijk politiekorps. Hij bepaalt wie namens de politie deelneemt aan het overleg, bedoeld in artikel 149a, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, over de uitvoering van de artikelen 149a en 149b van die wet.

Artikel 6.6 (Besluit verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen scheepvaartverkeer)
Onder 2

Voor een toelichting op de wijziging van het begrip ‘Onze Minister van Verkeer en Waterstaat’ wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2.6, onderdelen A, onder 1 en 3, en B, onder 1 en 3.

Artikel 6.8 (Drinkwaterbesluit)

Op grond van artikel 51 van het Drinkwaterbesluit oefent de eigenaar van een drinkwaterbedrijf ten minste eenmaal per jaar de inzet van het drinkwaterbedrijf bij verstoringen. Ten minste eenmaal per vier jaar worden deze oefeningen gecombineerd met oefeningen van de veiligheidsregio en met de politie.

Hoofdstuk 8. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Artikel 8.2 (Arbeidstijdenbesluit)

In artikel 2, onderdeel c, van de Politiewet 201X is bepaald dat in die wet onder vrijwillige ambtenaar van politie wordt aangemerkt: de vrijwillige ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, alsmede de vrijwillige ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie. Door wijziging van artikel 5.11:1 van het Arbeidstijdenbesluit is paragraaf 5.11 van dat besluit van toepassing op beide categorieën vrijwillige ambtenaren.

Hoofdstuk 9. Ministerie van Volksgezondheid en Sport
Artikel 9.1 (Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg)
Onderdeel C

De verwijzing in artikel 1k van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg naar ‘Onze Minister voor Jeugd en Gezin’ is aangepast aan de departementale herindeling. Ingevolge artikel 1 van het Besluit van 14 oktober 2010, houdende departementale herindeling inzake jeugd en gezin (Stcrt. 16540) is de Minister van Veiligheid en Justitie volledig belast met de behartiging van de aangelegenheden op het terrein van jeugd en gezin waarmee voor 22 februari 2007 uitsluitend Onze Minister van Justitie was belast en die van 22 februari 2007 tot 14 oktober 2010 behoorden tot het aan Onze Minister voor Jeugd en Gezin opgedragen programma, behoudens de gesloten jeugdzorg voor jongeren buiten het strafrechtelijk kader.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen
Artikel 10.1

In dit artikel is de mogelijkheid neergelegd voor verschillende tijdstippen van inwerkingtreding voor artikelen of onderdelen daarvan.

Artikel 10.3

Het jaartal in de citeertitel van de nieuwe Politiewet is afhankelijk van het jaartal van het Staatsblad waarin die wet wordt geplaatst. Op grond van artikel 11.3 krijgt de Minister van Veiligheid en justitie de bevoegdheid voor publicatie van het onderhavige besluit dat jaartal in het onderhavige besluit in te voegen.

De Minister van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Stb. 2005, 662.

X Noot
2

Kamerstukken II 2003/04, 29 754, nr. 1, blz. 9; 2009/10, 32 123 VI, nr. 13, blz. 29, vraag 104; niet opgenomen in het overzicht van in voorbereiding zijnde wetgeving bij de begroting van het Ministerie van Justitie voor 2012 (Kamerstukken II 2011/12, 33 000 VI, bijlage).

X Noot
3

Artikel 4:4 van het Besluit politiegegevens.

X Noot
4

Kamerstukken I 2010/11, 30 566, E.

X Noot
5

Voorgestelde artikelen 2.15 en 5.6.

X Noot
6

Kamerstukken II 1946/47, 2 IV, nr. 16, blz. 4.

Naar boven