Besluit van 15 april 2021, houdende voorschriften inzake berekening, toekenning en het beheer van de bekostiging voor scholen voor voortgezet onderwijs (Besluit bekostiging WVO 2021)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, van 12 februari 2021, nr. WJZ/26388334 (8374), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 6h, tweede lid, 77, derde lid, 79, eerste lid, onderdeel a, en derde lid, 81, 82, derde lid, 96n, eerste lid, 96r, 106, 110a, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, de artikelen 149, tweede lid, 152, tweede lid, 153, derde lid, en 154, van de Wet voortgezet onderwijs BES, de artikelen 2.2.1, derde lid, en 2.2.5, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES en artikel 8, vierde lid, van de Wet register onderwijsdeelnemers;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 17 maart 2021, nr. W05.21.0034/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 13 april 2021, nr. WJZ/27464360 (8374), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

aanvullende bekostiging:

aanvullende bekostiging als bedoeld in de artikelen 79a, 82 en 83 van de wet;

accountant:

accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de wet;

bijzondere school:

bijzondere school als bedoeld in artikel 1 van de wet;

eerste schooldag:

1 augustus of de dag waarop het onderwijs aan de school in enig schooljaar is aangevangen;

havo:

hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de wet;

hoofdvestiging:

hoofdvestiging als bedoeld in artikel 73a van de wet;

leerwegondersteunend onderwijs:

onderwijs als bedoeld in artikel 10e van de wet;

mavo:

middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 9 van de wet;

nevenvestiging:

nevenvestiging als bedoeld in artikel 73b van de wet;

nieuwkomer:

leerling die:

  • a. vreemdeling als bedoeld in artikel 1 van de Vreemdelingenwet 2000 is,

  • b. als werkelijk schoolgaand staat ingeschreven bij een school,

  • c. geen Internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs of Europees secundair onderwijs volgt, en

  • d. op de teldatum korter dan twee jaar in Nederland verblijft;

Onze Minister:

Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

openbare school:

openbare school als bedoeld in artikel 1 van de wet;

ouders:

met het gezag over de leerling belaste ouders, voogden of verzorgers;

praktijkonderwijs:

praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de wet;

samenwerkingsverband:

samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1 van de wet;

scholengemeenschap:

gemeenschap van twee of meer scholen voor voortgezet onderwijs;

school:

school voor voortgezet onderwijs;

schooljaar:

tijdvak van 1 augustus van enig kalenderjaar tot en met 31 juli van het daarop volgende kalenderjaar;

teldatum:

datum van 1 oktober, bedoeld in artikel 81 van de wet;

uitkering:

een werkloosheidsuitkering, een suppletie inzake arbeidsongeschiktheid of een uitkering wegens ziekte en arbeidsongeschiktheid van gewezen personeel anders dan op grond van de Ziektewet,

verticale scholengemeenschap:

een gemeenschap van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs en een school;

vbo:

voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10b van de wet;

vmbo:

voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 21 van de wet;

vwo:

voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 van de wet;

wet:

Wet op het voortgezet onderwijs.

HOOFDSTUK 2. VASTSTELLING OMVANG BEKOSTIGING

Artikel 2. Bekostiging school of scholengemeenschap

  • 1. Een vestiging van een school of scholengemeenschap komt in aanmerking voor het bedrag, bedoeld in artikel 79, eerste lid, onderdeel a, van de wet indien:

    • a. sprake is van een hoofdvestiging of een nevenvestiging, waaraan door Onze Minister een registratienummer als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit register onderwijsdeelnemers is toegekend; en

    • b. bij die vestiging op de teldatum ten minste 130 leerlingen of, indien sprake is van een vestiging waaraan uitsluitend praktijkonderwijs wordt verzorgd, 60 leerlingen, staan ingeschreven.

  • 2. Bij het bepalen van het bedrag per vestiging, bedoeld in artikel 79, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt onderscheid gemaakt tussen een bedrag voor de hoofdvestiging van een school en een bedrag voor een nevenvestiging.

  • 3. Bij het bepalen van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 79, eerste lid, onderdeel b, van de wet wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a. leerlingen in het praktijkonderwijs of in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het vbo; en

    • b. leerlingen in het vwo, havo, mavo of vbo, met uitzondering van leerlingen in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg van het vbo.

  • 4. Een hoofd- of nevenvestiging van een scholengemeenschap komt in aanmerking voor aanvullende bekostiging als bedoeld in artikel 82, derde lid, van de wet, indien aan die vestiging onderwijs wordt verzorgd in alle leerjaren van het vwo, havo, mavo en vbo. De hoogte van deze aanvullende bekostiging wordt vastgesteld bij ministeriële regeling.

Artikel 3. Vaststellen van de bekostiging

  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor elke school of scholengemeenschap de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 80 van de wet vast.

  • 2. Onze Minister stelt voor elke school of scholengemeenschap die daarvoor in aanmerking komt het bedrag van de aanvullende bekostiging, bedoeld in de artikelen 82 en 83 vast.

  • 3. De bekostiging bedoeld in het eerste lid komt tot stand door het aantal vestigingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, en het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 8, te vermenigvuldigen met de bedragen per vestiging en per leerling, bedoeld in artikel 79, eerste lid, van de wet, waarbij de uitkomst van deze vermenigvuldigingen bij elkaar wordt opgeteld.

Artikel 4. Aanvang bekostiging; startbekostiging

  • 1. Het Rijk verstrekt de bekostiging, bedoeld in de artikelen 79 en 79a van de wet, met ingang van de eerste schooldag van een school waarvan het bekostigd onderwijs op grond van afdeling I van titel III van de wet een aanvang neemt.

  • 2. Onze Minister kan op verzoek van het bevoegd gezag een door hem te bepalen deel van de bekostiging, bedoeld in de artikelen 79 en 79a van de wet, verstrekken gedurende een periode van ten hoogste vier maanden voorafgaand aan de eerste schooldag van een school waarvan het bekostigd onderwijs op grond van afdeling I van titel III van de wet een aanvang neemt.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gesteld over de wijze waarop de bekostiging wordt vastgesteld en verstrekt.

Artikel 5. Vermindering bekostiging in verband met verrekening kosten werkloosheidsuitkeringen en suppleties arbeidsongeschiktheid

  • 1. Onze Minister brengt op de bekostiging, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, van de wet voor een school voor een kalenderjaar een bedrag in mindering volgens de volgende formule:

    (PI/PL) x (A + B + C + D)

    In deze formule wordt verstaan onder:

    PI: de bekostiging, bedoeld in artikel 79 van de wet van de desbetreffende school voor het desbetreffende kalenderjaar;

    PL: de bekostiging, bedoeld in artikel 79 van de wet, van alle scholen voor het desbetreffende kalenderjaar;

    A: de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de scholen voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd voor 1 augustus 1995;

    B: de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de scholen voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd in de periode tussen 31 juli 1995 en 1 januari 2007 en waarvoor de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b van de wet, zoals luidend op 31 december 2006, heeft ingestemd op grond van artikel 96o, derde lid, tweede volzin, van de wet, zoals luidend op 31 december 2006, met het ten laste van bedoelde rechtspersoon brengen van de kosten van deze uitkeringen;

    C: een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de scholen voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd op of na 1 januari 2007, waarbij ten aanzien van de verschillende soorten uitkeringen verschillende percentages kunnen worden vastgesteld;

    D: de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van een school die de taken beëindigt, anders dan op grond van een samenvoeging, een bestuursoverdracht als bedoeld in artikel 42c van de wet indien het een openbare school betreft, en artikel 50 van de wet indien het een bijzondere school betreft, of een splitsing, indien het bevoegd gezag van deze school niet tevens een andere school onder zijn bestuur heeft.

  • 2. Onze Minister brengt tevens op de bekostiging van een school of samenwerkingsverband voor het in het eerste lid bedoelde kalenderjaar in mindering:

    • a. de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de desbetreffende school voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd in de periode tussen 31 juli 1995 en 1 januari 2007 en waarvoor de rechtspersoon, bedoeld in artikel 98b van de wet, zoals luidend op 31 december 2006, niet heeft ingestemd op grond van artikel 96o, derde lid, tweede volzin, van de wet, zoals luidend op 31 december 2006, met het ten laste van bedoelde rechtspersoon brengen van de kosten van deze uitkeringen; en

    • b. een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van de desbetreffende school of samenwerkingsverband voortvloeiend uit een ontslag dat is geëffectueerd op of na 1 januari 2007, waarbij het percentage bedoeld in het eerste lid, onder c, en het in dit onderdeel bedoelde percentage samen 100 bedraagt.

  • 3. De uitkomsten van de in het eerste en tweede lid bedoelde berekeningen worden rekenkundig afgerond op hele eurocenten.

  • 4. Indien een school is opgeheven, wordt het desbetreffende bevoegd gezag belast indien deze nog ten minste één andere school onder zijn bestuur heeft.

  • 5. Over het moment en de wijze van in mindering brengen, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden gegeven.

Artikel 6. Bekostiging scholen voortgezet onderwijs in verticale scholengemeenschappen

In afwijking van artikel 2, tweede lid, wordt er voor een verticale scholengemeenschap in het bedrag per vestiging geen onderscheid gemaakt tussen de hoofdvestiging en een nevenvestiging. De hoofdvestiging van een verticale scholengemeenschap die voldoet aan artikel 2, eerste lid, komt in aanmerking voor het op grond van artikel 2, tweede lid, vastgestelde bedrag voor een nevenvestiging.

Artikel 7. Toepassing op cursussen

Onze Minister bepaalt de wijze waarop de artikelen 79 en 79a van de wet en de hoofdstukken 1 en 2 van toepassing zijn op een cursus als bedoeld in artikel 75 van de wet, verbonden aan een school of scholengemeenschap, in verband met de aard, inhoud, omvang of duur van de cursus.

HOOFDSTUK 3. LEERLINGENTELLING

Artikel 8. Leerlingentelling

  • 1. Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de wet worden, onverminderd de artikelen 9, 10, 11, 12 en 15 de leerlingen meegeteld die op de teldatum:

    • a. op die school als werkelijk schoolgaand staan ingeschreven; of

    • b. in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen tijdelijk buiten de school waar zij staan ingeschreven zijn geplaatst.

  • 2. Een leerling telt voor één school mee voor de bekostiging.

Artikel 9. Leerlingen die niet worden meegeteld

  • 1. Voor het bepalen van de hoogte van de bekostiging van een school of scholengemeenschap worden niet meegeteld:

    • a. leerlingen die vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd;

    • b. leerlingen die al met goed gevolg eindexamen aan een school voor vwo, havo, mavo of vbo hebben afgelegd en zich voorbereiden op het opnieuw afleggen van het eindexamen aan een gelijksoortige school, met dien verstande dat het afleggen van het eindexamen in een bepaalde leerweg van het vmbo door een leerling die al met goed gevolg het eindexamen heeft afgelegd van een andere leerweg van het vmbo niet wordt aangemerkt als het opnieuw afleggen van het eindexamen aan een gelijksoortige school;

    • c. leerlingen die deelnemen aan het onderwijs in het kader van contractactiviteiten als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de wet; en

    • d. voor zover het betreft de bekostiging bedoeld in de artikelen 79, eerste lid, onderdeel b, en 79a van de wet: nieuwkomers die op de teldatum korter dan 1 jaar in Nederland zijn.

  • 2. Als geldige reden voor verzuim als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt aangemerkt:

    • a. ten aanzien van een leerplichtige leerling: een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet 1969;

    • b. ten aanzien van een niet-leerplichtige leerling: dezelfde gronden als die welke leiden tot vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in onderdeel a.

Artikel 10. Telling leerlingen in leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs

  • 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 8, 9 en 11 wordt een leerling meegeteld voor de aanvullende bekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs, bedoeld in artikel 79a, eerste lid, van de wet, indien:

    • a. het samenwerkingsverband voor de teldatum heeft bepaald dat de leerling aangewezen is op leerwegondersteunend onderwijs of toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs; of

    • b. er sprake is van een tijdelijke plaatsing als bedoeld in artikel 27, lid 2f, van de wet.

  • 2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 8 en 9 wordt een leerling in het praktijkonderwijs meegeteld voor de aanvullende bekostiging voor praktijkonderwijs, bedoeld in artikel 79a, tweede lid, van de wet, indien:

    • a. het samenwerkingsverband voor de teldatum heeft bepaald dat de leerling toelaatbaar is tot het praktijkonderwijs; of

    • b. er sprake is van een tijdelijke plaatsing als bedoeld in artikel 27, lid 2f, van de wet.

Artikel 11. Telling leerlingen binnen samenwerkingsovereenkomst VO-BVE

  • 1. Leerlingen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het Besluit samenwerking VO-BVE worden aangemerkt als leerlingen die op de teldatum als werkelijk schoolgaand op de school zijn ingeschreven, als bedoeld in artikel 8, eerste lid. Het bepaalde in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, over verzuim is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, tellen leerlingen die zijn afgewezen voor een eindexamen als bedoeld in artikel 29 van de wet en aansluitend op grond van artikel 3 van het Besluit samenwerking VO-BVE voor een of meer vakken voortgezet algemeen volwassenenonderwijs volgen in plaats van voortgezet onderwijs, op de teldatum voor 50% mee.

  • 3. In afwijking van het eerste lid en van artikel 9, eerste lid, onderdeel b, tellen leerlingen die met goed gevolg eindexamen aan een school voor vwo, havo of mavo hebben afgelegd, zich voorbereiden op het opnieuw afleggen van het eindexamen aan een gelijksoortige school en op grond van artikel 3 van het Besluit samenwerking VO-BVE voor een of meer vakken voortgezet algemeen volwassenenonderwijs volgen in plaats van voortgezet onderwijs, op de teldatum voor 50% mee.

Artikel 12. Voorschriften aan meetellen onderwijstijd op andere school of instelling

  • 1. Voor de toepassing van artikel 6h, eerste lid, van de wet is vereist dat tussen het bevoegd gezag van een school of scholengemeenschap en het bevoegd gezag van een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, dan wel van een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra, een schriftelijke overeenkomst over de uitvoering daarvan wordt gesloten.

  • 2. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, bevat in elk geval afspraken over:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de vakken waarin de leerling onderwijs zal ontvangen;

    • c. het aantal lesuren per week per vak dat ten minste wordt aangeboden; en

    • d. de aanwezigheid van leraren, onderwijsondersteunend personeel en andere begeleiding van de leerling.

  • 3. Een leerling kan gedurende een termijn van ten hoogste drie maanden aaneengesloten het volledige onderwijsprogramma volgen op een school of instelling als bedoeld in het eerste lid. De overeenkomst, bedoeld in het eerste lid, bevat dan in elk geval afspraken over:

    • a. de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan;

    • b. de aanwezigheid van leraren, onderwijsondersteunend personeel en andere begeleiding van de leerling; en

    • c. het bedrag voor de bekostiging dat het bevoegd gezag van de school of scholengemeenschap waar de leerling is ingeschreven betaalt aan het bevoegd gezag van de school of instelling, bedoeld in het eerste lid, waarmee de overeenkomst wordt gesloten.

  • 4. Het derde lid, onderdeel c, is niet van toepassing op een overeenkomst met een school waaraan onderwijs wordt gegeven aan leerlingen die zijn opgenomen in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen of een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

  • 5. Indien voor de toepassing van artikel 6h, eerste lid, van de wet, scholen, scholengemeenschappen dan wel instellingen binnen hetzelfde bevoegd gezag zijn betrokken, maakt dit bevoegd gezag afspraken met deze betrokken scholen, scholengemeenschappen of instellingen over de onderdelen, genoemd in het tweede of derde lid.

HOOFDSTUK 4. LEERLINGENADMINISTRATIE

Artikel 13. Inhoud leerlingenadministratie

  • 1. Het bevoegd gezag draagt zorg voor:

    • a. een overzichtelijke administratie van de inschrijving van leerlingen;

    • b. de beschikbaarheid van de uitschrijving en het verzuim van leerlingen; en

    • c. de beschikbaarheid van de gegevens van leerlingen en hun ouders die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging.

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de leerlingenadministratie wordt ingericht.

Artikel 14. Inschrijving

  • 1. Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Les- en cursusgeldwet schrijft het bevoegd gezag van een school een leerling slechts in na een beslissing van het bevoegd gezag tot toelating van de leerling, of indien de leerling tijdelijk op de school wordt geplaatst op grond van artikel 27, lid 2f, van de wet.

  • 2. Het bevoegd gezag schrijft de leerling in met ingang van:

    • a. de dag waarop de leerling de school voor het eerst bezoekt; of

    • b. 1 augustus van het schooljaar, indien de leerling de school voor het eerst op de eerste schooldag van het schooljaar bezoekt.

Artikel 15. Uitschrijving

  • 1. Het bevoegd gezag schrijft de leerling uit met ingang van:

    • a. 31 juli van het schooljaar, indien de leerling de school op de laatste schooldag van dat schooljaar heeft bezocht; of

    • b. de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht.

  • 2. Indien het bevoegd gezag van een school waarop de leerling stond ingeschreven, binnen vier weken na de dag waarop de leerling de school voor het laatst heeft bezocht uit het register onderwijsdeelnemers, bedoeld in de Wet register onderwijsdeelnemers, een melding ontvangt van de inschrijving van de leerling op een andere school of een school voor ander onderwijs, wijzigt het bevoegd gezag de datum van uitschrijving, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, alsnog in de datum van de dag voorafgaande aan de dag van inschrijving op die andere school of die school voor ander onderwijs.

Artikel 16. Bewaren van de gegevens

De gegevens die in de leerlingenadministratie zijn opgenomen, blijven daarvan in ieder geval deel uitmaken gedurende 5 jaar nadat de desbetreffende leerling van de school is uitgeschreven.

HOOFDSTUK 5. BETALING VAN DE BEKOSTIGING

Artikel 17. Betaalritme en in mindering brengen bedragen

  • 1. Het Rijk betaalt elke maand van het kalenderjaar aan het bevoegd gezag van een school een gedeelte van de bekostiging, bedoeld in artikel 3, eerste lid, waarop het over dat jaar recht heeft.

  • 2. Onze Minister kan op de in artikel 3, eerste lid, bedoelde bekostiging verwachte bedragen als bedoeld in artikel 96m, tweede lid, onderdelen a tot en met d, van de wet in mindering brengen.

  • 3. De aanvullende bekostiging, bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt in een keer betaald dan wel wordt betaald volgens een bij ministeriële regeling te bepalen betaalritme.

Artikel 18. Terugmelding gegevens aantal leerlingen op de teldatum; accountantscontrole

  • 1. Voor de vaststelling van de bekostiging zendt Onze Minister jaarlijks voor 15 januari volgend op de teldatum aan het bevoegd gezag overzichten van de gegevens, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 6, derde lid, en 8, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit register onderwijsdeelnemers over het aantal leerlingen op de teldatum dat bij de vaststelling van de bekostiging voor het daarop volgende kalenderjaar in aanmerking wordt genomen.

  • 2. Het bevoegd gezag dient jaarlijks voor 1 juli volgend op de teldatum bij Onze Minister in:

    • a. een verklaring van het bevoegd gezag omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in de artikelen 5, eerste lid, 6, derde lid, en 8, vijfde lid, onderdeel a, van het Besluit register onderwijsdeelnemers van de leerlingen op de teldatum die het aan Onze Minister heeft gemeld; of

    • b. indien de in onderdeel a bedoelde gegevens naar het oordeel van het bevoegd gezag onjuist zijn, de door het bevoegd gezag gecorrigeerde gegevens; en

    • c. een verklaring van een accountant omtrent de juistheid van de gegevens, bedoeld in onderdeel a of onderdeel b.

  • 3. Bij ministeriële regeling kan worden vastgesteld:

    • a. een model voor de in het tweede lid, onderdelen a en c, bedoelde verklaringen;

    • b. een leidraad voor de controle door de accountant, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c.

  • 4. Indien voor 1 juli in enig jaar aanvullende bekostiging is vastgesteld, dient het bevoegd gezag voor die datum bij Onze Minister een verklaring in omtrent de juistheid van de in voorkomende gevallen voor de vaststelling van de aanvullende bekostiging aan Onze Minister gemelde gegevens. Het tweede lid, onderdelen b en c, en het derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19. Bekendmaking en latere wijziging bekostiging

  • 1. Onze Minister maakt het bedrag voor de bekostiging, bedoeld in artikel 80 en 82, van de wet bekend voorafgaand aan het kalenderjaar, waarop dit betrekking heeft. Indien de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel c, daartoe aanleiding geeft, wijzigt Onze Minister de bekostiging of aanvullende bekostiging.

  • 2. Onze Minister kan de bekostiging wijzigen wegens algemene salarismaatregelen of wegens andere al dan niet uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen.

Artikel 20. Voorlopige inhouding; definitieve vaststelling verminderingen

  • 1. Onze Minister gaat gedurende het kalenderjaar waarop de verminderingen op de bekostiging, bedoeld in artikel 5, eerste lid, betrekking hebben, per maand over tot een voorlopige inhouding op de bekostiging.

  • 2. De definitieve vaststelling van de verminderingen, bedoeld in het eerste lid, vindt zo snel mogelijk na afloop van het desbetreffende kalenderjaar plaats.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de wijze waarop toepassing wordt gegeven aan het in mindering brengen van bekostiging.

Artikel 21. Afwijking wegens bijzondere inrichting onderwijs

Ten behoeve van een school of scholengemeenschap met een bijzondere inrichting van het onderwijs kan Onze Minister op verzoek van het bevoegd gezag toestaan dat wordt afgeweken van de artikelen 1 tot en met 20. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van een aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

HOOFDSTUK 6. BOEKHOUDING, FINANCIEEL BEHEER EN FINANCIËLE CONTROLE

Artikel 22. Boekhouding

  • 1. De boekhouding van een school is zodanig ingericht dat op doelmatige wijze informatie kan worden verkregen omtrent het gevoerde financiële beheer.

  • 2. Het bevoegd gezag verstrekt op verzoek van Onze Minister nadere financiële informatie met betrekking tot de school. De wijze waarop deze informatie wordt verstrekt, kan bij ministeriële regeling worden geregeld.

  • 3. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 23. Vaststelling begroting

  • 1. Het bevoegd gezag stelt jaarlijks tijdig voor het komende begrotingsjaar een begroting vast voor de school.

  • 2. De begroting bevat een raming van de baten en lasten van de school en is sluitend. De in de begroting voorziene baten uit de van het Rijk te ontvangen bekostiging komen overeen met de voor het desbetreffende jaar door Onze Minister vastgestelde bekostiging.

  • 3. Het bevoegd gezag doet de noodzakelijke uitgaven binnen de grenzen van de begroting.

  • 4. Af- en overschrijving op de uitgavenposten van de begroting kunnen door het bevoegd gezag geschieden overeenkomstig door het bevoegd gezag vastgestelde regels.

  • 5. Indien Onze Minister het bevoegd gezag daarom verzoekt, wordt de vastgestelde begroting aan Onze Minister overgelegd.

  • 6. Bij ministeriële regeling kan een model voor de inrichting van de begroting worden vastgesteld.

Artikel 24. Jaarverslag

  • 1. Het jaarverslag, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt ingericht overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels.

  • 2. Het bevoegd gezag stelt jaarlijks ten behoeve van de school een jaarverslag vast over het afgelopen jaar.

  • 3. In de jaarrekening legt het bevoegd gezag verantwoording af over het financieel beheer. Uit de jaarrekening blijkt dat sprake is van een rechtmatige aanwending van de rijksbekostiging. De jaarrekening omvat ook de gegevens die van belang zijn voor de verantwoording met betrekking tot de besteding van toegekende aanvullende bekostiging.

  • 4. Het bevoegd gezag zendt het vastgestelde jaarverslag voor 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar aan Onze Minister. Het jaarverslag gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door het bevoegd gezag aangewezen accountant. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt het bevoegd gezag dat aan Onze Minister op diens verzoek inzage wordt geboden in de controlerapporten en de controledossiers van de accountant.

  • 5. Indien het bevoegd gezag meer dan één school in stand houdt, wordt voor deze scholen een gezamenlijke balans en een gezamenlijke exploitatierekening vastgesteld. Bij de jaarrekening is een bijlage gevoegd die inzicht biedt in het bestedingspatroon ten aanzien van de afzonderlijke scholen van het bevoegd gezag.

  • 6. Bij ministeriële regeling wordt een model voor de inrichting van de jaarrekening vastgesteld.

  • 7. Bij ministeriële regeling kan een leidraad worden vastgesteld over de inrichting en de uitvoering van de controle door de accountant.

Artikel 25. Vermelding aanvullende bekostiging in jaarrekening

  • 1. Indien aan het bevoegd gezag van een school een aanvullende bekostiging is verstrekt onder de voorwaarde dat deze bekostiging voor het bij de verstrekking aangegeven doel wordt besteed, blijkt uit de jaarrekening van de school in hoeverre deze bekostiging voor dat doel is besteed.

  • 2. Indien verrekening plaatsvindt of zal plaatsvinden van het daadwerkelijk bestede bedrag met de vastgestelde aanvullende bekostiging, maakt het bevoegd gezag in de desbetreffende jaarrekening melding van het daadwerkelijk bestede bedrag.

Artikel 26. Onderzoek vanwege de minister en correctie bekostiging

  • 1. Onverminderd de bevoegdheid van de Inspectie van het onderwijs op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze Minister een onderzoek instellen of doen instellen naar:

    • a. de jaarverslaggeving;

    • b. de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging;

    • c. de rechtmatigheid van de bestedingen; en

    • d. de doelmatigheid van het beheer van de school.

  • 2. Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister correcties aanbrengen op de bekostiging. Onze Minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.

  • 3. Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 103, eerste lid, van de wet, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 103, vierde lid, van de wet of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging, onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 27. Betaling correcties

Een in artikel 26, tweede lid, bedoelde correctie wordt, indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in artikel 26, tweede lid, door Onze Minister betaald.

HOOFDSTUK 7. SAMENVOEGING, AFSPLITSING EN OPHEFFING SCHOLEN EN BEËINDIGING BEKOSTIGING

Artikel 28. Afwijken teldatum en leerlingentelling bij aanvang en beëindiging bekostiging

  • 1. In geval van oprichting, verplaatsing of splitsing van een school kan Onze Minister afwijken van de teldatum en de op die afwijkende datum getelde leerlingen toerekenen aan de nieuwe scholen. Hij kan daarbij nadere voorschriften geven.

  • 2. Onze Minister kan in verband met de aanvang of de beëindiging van de bekostiging van een school, van een scholengemeenschap of van een profiel aan een school voor vbo afwijken van de artikelen 8 en 9.

Artikel 29. Dóórlopen bekostiging in geval van samenvoeging of afsplitsing per 1 augustus

Bij samenvoeging van scholen als bedoeld in artikel 72 van de wet of afsplitsing van een of meer scholen van een scholengemeenschap als bedoeld in artikel 64, derde lid, van de wet, op 1 augustus van enig kalenderjaar worden de bekostiging op grond van artikel 79 van de wet, en de aanvullende bekostiging van alle bij de samenvoeging betrokken scholen dan wel van de bij de afsplitsing betrokken scholengemeenschap gehandhaafd tot het einde van dat kalenderjaar.

Artikel 30. Opheffing van een school

Het bevoegd gezag doet binnen twee weken na een besluit tot opheffing van de school daarvan mededeling aan Onze Minister, gedeputeerde staten, de inspectie, bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, en indien het een bijzondere school betreft, eveneens aan burgemeester en wethouders van de gemeente waarin de school is gelegen.

Artikel 31. Verrekening exploitatie-overschot bij opheffing school

  • 1. Indien een school wordt opgeheven anders dan in verband met samenvoeging met een andere school of de aanspraak op bekostiging voor een school verloren gaat, stort het bevoegd gezag het exploitatie-overschot terug in ’s Rijks kas. Het neemt daarbij het derde lid in acht.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder exploitatie-overschot verstaan:

    • a. het bedrag van de bekostiging, bedoeld in artikel 96m, eerste lid, van de wet, verminderd met de lasten over dat jaar voor zover deze als rechtmatig kunnen worden aangemerkt;

    • b. de reserveringen voor zover afkomstig uit ’s Rijks kas, met inbegrip van de ontvangen rentebaten; en

    • c. voor zover het een bijzondere school betreft, de niet bestede gedeelten van de uitkeringen op grond van de voorschriften inzake de gemeentelijke overschrijding.

  • 3. Indien het exploitatie-overschot van een bijzondere school mede is opgebouwd uit uitkeringen als bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, geldt als maatstaf voor de verdeling van dat deel van het exploitatie-overschot tussen het Rijk en de desbetreffende gemeente de verhouding tussen het ontvangen bedrag aan bekostiging van het Rijk en het ontvangen bedrag aan overschrijdingsuitkeringen van de gemeente in een periode van vijf jaren, voorafgaand aan het jaar van de beëindiging van de bekostiging. De verdeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

HOOFDSTUK 8. SAMENWERKINGSVERBANDEN

Artikel 32. Leerlingafhankelijk aantal formatieplaatsen samenwerkingsverbanden

De formatie, bedoeld in artikel 84, vijfde lid, van de wet bedraagt 0,007930 formatieplaats per leerling.

Artikel 33. Vaststelling van de aanvullende bekostiging voor regionale ondersteuning door samenwerkingsverbanden

De bekostiging voor regionale ondersteuning, bedoeld in de artikelen 85, eerste en vierde lid, en 90, eerste en vierde lid, van de wet, wordt berekend door een jaarlijks bij ministeriële regeling te bepalen bedrag te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 8 dat als werkelijk schoolgaand staat ingeschreven op de vestigingen van scholen binnen het samenwerkingsverband.

Artikel 34. Van overeenkomstige toepassing

Hoofdstuk 6 is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband.

HOOFDSTUK 9. SLOTBEPALINGEN

Artikel 35. Wijziging Bekostigingsbesluit WVO BES

Het Bekostigingsbesluit WVO BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

CAPE:

Caribbean Advanced Proficiency Examination als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES;

CCSLC:

Caribbean Certificate of Secondary Level Competence als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES;

CSEC:

Caribbean Secondary Education Certificate als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES;

CVQ:

Caribbean Vocational Qualification als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES;

havo:

hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 14 van de wet;

ISK-leerlingen:

leerlingen in een internationale schakelklas op scholen op Bonaire;

lower forms:

de eerste drie leerjaren van het voortgezet onderwijs aan scholen op Sint Eustatius en Saba, dat wordt ingevuld met CCSLC, eventueel aangevuld met vakken van CSEC en CVQ;

mavo:

middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 15 van de wet;

praktijkonderwijs:

praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 31 van de wet;

vbo:

voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 17 van de wet;

vwo:

voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 13 van de wet;.

2. De begripsbepaling van het begrip «eerste schooldag» komt te luiden:

eerste schooldag:

1 augustus of de dag waarop het onderwijs aan de school in enig schooljaar is aangevangen;.

3. De begripsbepaling van het begrip «teldatum» komt te luiden:

teldatum:

datum van 1 oktober, bedoeld in artikel 154 van de wet;.

B

In artikel 3, eerste lid, wordt «De directeur of rector» vervangen door «Het bevoegd gezag».

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «De directeur of rector» vervangen door «Het bevoegd gezag».

2. In het derde lid wordt «de directeur of rector» vervangen door «het bevoegd gezag».

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De directeur of rector» vervangen door «Het bevoegd gezag».

2. In het tweede lid wordt telkens «de directeur of rector» vervangen door «het bevoegd gezag».

E

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7. Leerlingentelling
  • 1. Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de wet worden, onverminderd artikel 5, 7a en 14, vierde lid, de leerlingen meegeteld die:

    • a. op de teldatum als werkelijk schoolgaand staan ingeschreven; of

    • b. op de teldatum in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen tijdelijk buiten de school waar zij staan ingeschreven zijn geplaatst.

  • 2. Een leerling telt voor één school mee voor de bekostiging.

F

Na artikel 7 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a. Leerlingen die niet worden meegeteld
  • 1. Voor het bepalen van de hoogte van de bekostiging worden niet meegeteld:

    • a. leerlingen die vanaf het begin van het schooljaar tot de teldatum meer dan de helft van het aantal schooldagen zonder geldige reden hebben verzuimd; en

    • b. leerlingen die deelnemen aan het onderwijs in het kader van contractactiviteiten als bedoeld in artikel 43, tweede lid, van de wet.

  • 2. Als geldige reden als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor verzuim wordt aangemerkt:

    • a. ten aanzien van een leerplichtige leerling: een vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in de Leerplichtwet BES; of

    • b. ten aanzien van een niet-leerplichtige leerling: dezelfde gronden als die welke leiden tot vrijstelling van geregeld schoolbezoek als bedoeld in onderdeel a.

  • 3. Bij het bepalen van het aantal leerlingen op de school, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, worden tevens ingeschreven studenten als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES meegeteld.

G

Het opschrift van hoofdstuk 2 komt te luiden:

Hoofdstuk 2. Vaststelling omvang bekostiging.

H

In hoofdstuk 2 vervalt het opschrift «Titel 1. Vaststelling van de bedragen voor personeels- en exploitatiekosten».

I

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. Bekostiging school
  • 1. De bekostiging, bedoeld in de artikelen 152 en 153 van de wet, voor scholen op Bonaire bestaat uit:

    • a. een bedrag per school dat afhangt van het aantal leerlingen op de school;

    • b. een bedrag per leerling, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

      • 1°. leerlingen in het praktijkonderwijs of in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het vbo, alsmede ISK-leerlingen en leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte; en

      • 2°. leerlingen in het vwo, havo, mavo of vbo, met uitzondering van leerlingen in het derde of vierde leerjaar van de basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg van het vbo, ISK-leerlingen en leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte;

    • c. een bij ministeriële regeling te bepalen procentuele opslag over de optelsom van de bedragen bedoeld in de onderdelen a en b, in verband met de zorg aan leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte, bedoeld in artikel 149, eerste lid, van de wet; en

    • d. een aanvullend bedrag per school voor het opzetten en in stand houden van kleine arbeidsmarktgerelateerde mbo-opleidingen.

  • 2. De bekostiging, bedoeld in de artikelen 152 en 153 van de wet, voor scholen als bedoeld in artikel 1 van het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES, bestaat uit:

    • a. een bedrag per school, dat afhangt van het aantal leerlingen op de school;

    • b. een bedrag per leerling, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen:

      • 1°. leerlingen in de lower forms of leerlingen die CSEC en CAPE volgen; en

      • 2°. leerlingen in het praktijkonderwijs of leerlingen die CVQ volgen.

    • c. een bij ministeriële regeling nader te bepalen procentuele opslag over de optelsom van de bedragen, bedoeld in de onderdelen a en b, in verband met de zorg aan leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte, bedoeld in artikel 149, eerste lid, van de wet;

    • d. een bij ministeriële regeling te bepalen procentuele opslag over de optelsom van de onderdelen a tot en met c in verband met het loon- en prijspeil en de examenkosten op Sint Eustatius en Saba;

    • e. een aanvullend bedrag per school in verband met de geïsoleerde ligging en de kleinschaligheid op Sint Eustatius en Saba, dat afhangt van het aantal leerlingen op de school; en

    • f. een aanvullend bedrag per school voor het opzetten en in stand houden van kleine arbeidsmarktgerelateerde CVQ-opleidingen.

  • 3. De bekostiging, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt vastgesteld in US dollars, en wordt rekenkundig afgerond op twee decimalen.

J

Artikel 10 vervalt.

K

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11. Vaststelling van de bekostiging
  • 1. Onze Minister stelt jaarlijks voor elke school of scholengemeenschap de hoogte van de bekostiging, bedoeld in artikel 9 en in de artikelen 155 en 156 van de wet vast.

  • 2. Het Rijk betaalt elke maand van het kalenderjaar aan het bevoegd gezag van een school een gedeelte van de bekostiging, bedoeld in artikel 9, waarop het over dat jaar recht heeft.

  • 3. De aanvullende bekostiging, bedoeld in de artikelen 155 en 156 van de wet, wordt in een keer betaald, dan wel wordt betaald volgens een bij ministeriële regeling te bepalen betaalritme.

L

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12. Aanvang bekostiging; startbekostiging
  • 1. Het Rijk verstrekt de bekostiging, bedoeld in artikel 152 van de wet, met ingang van de eerste schooldag van een school waarvan het bekostigd onderwijs op grond van afdeling I van titel III van de wet een aanvang neemt.

  • 2. Onze Minister kan op verzoek van het bevoegd gezag een door hem te bepalen deel van de bekostiging, bedoeld in artikel 152 van de wet, verstrekken gedurende een periode van ten hoogste vier maanden voorafgaand aan de eerste schooldag van een school waarvan het bekostigd onderwijs op grond van afdeling I van titel III van de wet een aanvang neemt.

M

In artikel 13, eerste lid, wordt «bedoeld in de artikel 14, tweede lid, onder c» vervangen door «bedoeld in artikel 14, tweede lid, onderdeel c».

N

In hoofdstuk 4 wordt voor artikel 22 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 21a. Afwijken teldatum bij aanvang bekostiging
  • 1. In geval van oprichting, verplaatsing of splitsing van een school kan Onze Minister afwijken van de teldatum en de op die afwijkende datum getelde leerlingen toerekenen aan de nieuwe scholen. Hij kan daarbij nadere voorschriften geven.

  • 2. Onze Minister kan in verband met de aanvang of de beëindiging van de bekostiging van een school, van een scholengemeenschap of van een profiel aan een school voor vbo afwijken van de artikelen 7 en 7a, eerste en tweede lid.

O

Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt «de artikelen 209» vervangen door «artikel 152 van de wet».

2. In onderdeel b wordt «de artikelen 155 of 157 van de wet» vervangen door «de artikelen 155 of 156 van de wet».

P

Artikel 23a vervalt.

Q

Artikel 24, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De artikelen 7, 9, eerste en derde lid, 10, 13 en 14 treden in werking op het tijdstip waarop artikel 35 van het Besluit bekostiging WVO 2021 in werking treedt.

Artikel 36. Wijziging Besluit register onderwijsdeelnemers

Artikel 8 van het Besluit register onderwijsdeelnemers wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel c, wordt «en de artikelen 85b, derde lid, en 89a, derde lid, WVO» vervangen door «en de artikelen 84, derde lid, en 89, derde lid, WVO».

2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «een aanvullende vergoeding voor personeelskosten als bedoeld in artikel 85a, eerste lid, WVO of artikel 155, eerste lid, WVO BES» vervangen door «aanvullende bekostiging als bedoeld in artikel 82, eerste lid, WVO of artikel 155, eerste lid, WVO BES».

Artikel 37. Wijziging Besluit vbo-groen in een AOC 2016

Artikel 1 van het Besluit vbo-groen in een AOC 2016 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen u, v, w en x worden vervangen door drie onderdelen, luidende:

  • u. artikel 79;

  • v. artikel 79a;

  • w. de artikelen 80 tot en met 83;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel qq door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • rr. artikel 118ll.

Artikel 38. Wijziging Uitvoeringsbesluit WEB

In artikel 2.3.2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit WEB wordt «artikel 85b1, zesde lid en artikel 89a1, vijfde lid, Wet voortgezet onderwijs» vervangen door «artikel 85, zesde lid, en artikel 90, vijfde lid, van de Wet voortgezet onderwijs».

Artikel 39. Wijziging Uitvoeringsbesluit WEB BES

Het Uitvoeringsbesluit WEB BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 vervalt.

B

Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de omschrijving van «p1» wordt «voltijds student» vervangen door «student in de beroepsopleidende leerweg».

2. In de omschrijving van «q1» wordt «voltijds studenten» vervangen door «studenten in de beroepsopleidende leerweg» en wordt «het tweede jaar voorafgaand» vervangen door «het jaar voorafgaand».

3. In de omschrijving van «p2» wordt «deeltijds student» vervangen door «student in de beroepsbegeleidende leerweg».

4. In de omschrijving van «q2» wordt «deeltijds studenten» vervangen door «studenten in de beroepsbegeleidende leerweg» en wordt «het tweede jaar voorafgaand» vervangen door «het jaar voorafgaand».

C

Artikel 6 vervalt.

Artikel 40. Intrekking besluiten

De volgende besluiten worden ingetrokken:

  • a. het Bekostigingsbesluit WVO;

  • b. het Formatiebesluit WVO;

  • c. het Besluit van 18 juli 1995, houdende vaststelling van een nieuw Formatiebesluit voor de scholen voor v.w.o., a.v.o. en v.b.o. en wijziging van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Besluit onderwijsvoorrangsgebieden en het Uitvoeringsbesluit W.C.B.O., in verband met invoering van lump-sum-bekostiging, alsmede wijziging van een aantal besluiten in verband met het harmoniseren van de teldata (invoering lump-sum-bekostiging v.w.o.-a.v.o.-v.b.o.; harmonisatie teldata) (Stb. 1995, 370);

  • d. het Besluit van 21 februari 1998, houdende wijziging en hernieuwde vaststelling van het Bekostigingsbesluit W.V.O. alsmede wijziging of intrekking van enkele andere besluiten, in hoofdzaak in verband met invoering van bestemmingsbedragen, aanpassing van controlebepalingen, aanpassing aan de Wet educatie en beroepsonderwijs en aan de gewijzigde wettelijke bepalingen met betrekking tot de huisvesting (wijzigingen van uiteenlopende aard alsmede hernieuwde vaststelling Bekostigingsbesluit W.V.O.) (Stb. 1998, 117);

  • e. het Besluit van 2 juni 1998 tot wijziging van enkele algemene maatregelen van bestuur naar aanleiding van het totstandbrengen van een Wet op het primair onderwijs en een Wet op de expertisecentra en toevoeging van een tweede deel aan de Wet op het voortgezet onderwijs en in verband met het onderwijs in allochtone levende talen (Stb. 1998, 413);

  • f. het Besluit van 22 januari 1999, houdende voorschriften van overgangsrechtelijke aard in verband met de invoering van leerwegen in middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (regeling overgangsmaatregelen mavo-vbo) (Stb. 1999, 44);

  • g. het Besluit van 26 februari 2003, houdende wijziging van het Bekostigingsbesluit WEC, het Formatiebesluit WEC, het Onderwijskundig besluit WEC, het Bekostigingsbesluit WPO, het Formatiebesluit WPO en het Bekostigingsbesluit W.V.O. in verband met de invoering van leerlinggebonden financiering (Stb. 2003, 108);

  • h. het Besluit van 17 januari 2005, houdende actualisering van het Bekostigingsbesluit W.V.O., het Formatiebesluit W.V.O. en het Besluit RVC's, regionaal zorgbudget en praktijkscholen met declaratiebekostiging mede in verband met vereenvoudiging van de bekostigingsbepalingen in de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede opneming in het Bekostigingsbesluit W.V.O. van regels voor de berekening van de rijksbijdrage voor kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven voor hun taken bij leer-werktrajecten vmbo (Stb. 2005, 62);

  • i. het Besluit van 22 mei 2015 tot wijziging van onder meer het Uitvoeringsbesluit WEB inzake technische wijzigingen in verband met onder meer de overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven en tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 16 april 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie en beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (Stb. 2015, 170) (Stb. 2015, 214).

Artikel 41. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bekostiging WVO 2021.

Artikel 42. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 april 2021

Willem-Alexander

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Uitgegeven de vierde mei 2021

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De aanleiding voor dit besluit is de vereenvoudiging van de bekostiging in het voortgezet onderwijs, neergelegd in de Wet van 28 oktober 2020 tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (Stb. 2002, 437) (hierna: wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen). Dit besluit regelt de uitwerking van de bekostigingsbepalingen in de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), de Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES) en de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES). Het Bekostigingsbesluit WVO en het Formatiebesluit WVO worden samengevoegd in het Besluit bekostiging WVO 2021.

2. Hoofdlijnen van het voorstel

2.1. Aanleiding

Met de wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen is de bekostiging van het voortgezet onderwijs (vo) vereenvoudigd. De bekostiging van het vo, die gold voor inwerkingtreding van voornoemde wet, was complex, bevatte onbedoeld sturende prikkels en sloot onvoldoende aan bij de werkelijke exploitatie van schoolbesturen. Met de invoering van de wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen ontstaat een sterk vereenvoudigd bekostigingsmodel voor het vo. Dit vereenvoudigde bekostigingsmodel faciliteert het verbeteren van de (meerjarige) financiële planning door schoolbesturen, vermindert de onbedoelde sturing op de onderwijsinhoud, vergroot de transparantie en draagt bij aan lagere administratieve lasten. Ook kan een eenvoudige bekostiging schoolbesturen helpen om scherper te begroten en onnodig hoge reserves af te kunnen bouwen.

Bovengenoemde wet ziet alleen op het wijzigingen van de juridische grondslagen van de bekostiging van de vo-scholen. De daadwerkelijke vormgeving van het vereenvoudigde bekostigingsmodel, en hiermee de uitwerking van de juridische grondslagen, vindt grotendeels plaats op het niveau van een algemene maatregel van bestuur, in dit Besluit bekostiging WVO 2021. Het Besluit bekostiging WVO 2021 vervangt het Bekostigingsbesluit WVO en het Formatiebesluit WVO en voert overeenkomstige wijzigingen door in het Bekostigingsbesluit WVO BES, dat daarmee ook wordt aangepast aan de vereenvoudiging van de bekostiging. Voor een algemene toelichting op nut en noodzaak van de vereenvoudiging van de bekostiging en het volledige proces dat tot het vereenvoudigde bekostigingsmodel heeft geleid, wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen (Kamerstukken II 2019/20, 35 354, nr. 3).

2.2. Uitgangspunten van het vereenvoudigde bekostigingsmodel

Met de vereenvoudiging van de bekostiging wordt beoogd een eenvoudige en niet-sturende basisbekostiging voor het vo in te voeren, die rekening houdt met reële kosten en aansluit op de onderwijspraktijk. Met de term basisbekostiging wordt de bekostiging bedoeld die wordt verstrekt voor het personeel en de exploitatie van scholen. Met deze basisbekostiging kan de reguliere bedrijfsvoering van scholen (zoals het in dienst hebben van docenten en het inkopen van lesmateriaal) worden ingericht. Tegenover deze basisbekostiging staat aanvullende bekostiging. Dit zijn aanvullende geldstromen die zijn gericht op het realiseren van specifieke beleidsdoelen, zoals het terugdringen van voortijdig schoolverlaten, het bieden van leerwegondersteuning en het bestrijden van onderwijsachterstanden.

Bij de ontwikkeling van het nieuwe bekostigingsmodel stonden de volgende uitgangspunten centraal:

  • de bekostiging voor personeel en exploitatie wordt samengevoegd;

  • het onderscheid in de bekostiging tussen onderwijzend personeel, onderwijsondersteunend personeel en directie wordt weggenomen;

  • de bekostiging van de school is niet langer afhankelijk van het totale aanbod op de school, maar van het type onderwijs dat de leerlingen op de school volgen;

  • het systeem van ratio’s en gpl’en (gemiddelde personeelslasten) als grondslag voor de bekostiging wordt vervangen door een beperkt aantal bedragen per leerling; en

  • de bekostiging wordt – net als nu – verstrekt aan het bevoegd gezag van een school.

Bij het vereenvoudigen van de basisbekostiging is gezocht naar een balans tussen enerzijds een zo eenvoudig mogelijk model en anderzijds een model dat recht doet aan kostenverschillen tussen scholen, door rekening te houden met bepaalde kostenbepalende elementen. Door het hanteren van minder parameters in de bekostiging wordt de meerjarige financiële planvorming door schoolbesturen en scholen eenvoudiger. Het vereenvoudigde model draagt er aan bij dat bijvoorbeeld medezeggenschapsraden beter kunnen meepraten met het schoolbestuur over de besteding van de middelen en de afwegingen hierin. De onbedoelde sturing die nu uitgaat van het onderscheid tussen bekostiging voor personeel en bekostiging voor exploitatie vervalt, zodat niet de wet, maar de begroting van een schoolbestuur leidend is voor de besteding van de bekostiging en de verantwoording daarover.

2.3. Vormgeving van het vereenvoudigde bekostigingsmodel

Het vereenvoudigde bekostigingsmodel wordt bepaald door vier parameters. Deze vier parameters zijn:

  • 1) een bedrag voor alle onderbouwleerlingen in het vwo, havo, mavo en vbo en voor alle bovenbouwleerlingen in het algemeen vormend onderwijs (vwo, havo en mavo, alsmede de gemengde leerweg in het vmbo);

  • 2) een bedrag voor alle leerlingen in het pro en de bovenbouwleerlingen in het vbo;

  • 3) een vast bedrag voor de hoofdvestiging van een school; en

  • 4) een vast bedrag voor de nevenvestiging(en) van een school.

Het vereenvoudigde bekostigingsmodel heeft zoals gezegd alleen betrekking op de basisbekostiging en herverdeelt geen aanvullende middelen, zoals de ondersteuningsmiddelen voor praktijkonderwijs (hierna: pro) en leerwegondersteuning (hierna: lwoo). Deze worden buiten deze vereenvoudiging gehouden. Dit geldt ook voor de middelen voor aanvullende bekostigingsregelingen, zoals de Regeling leerplusarrangement vo, de Regeling aanvullende bekostiging eerste opvang nieuwkomers vo en de Regeling versterking functiemix vo-leraren in de Randstadregio’s.

Het eerste kostenbepalende element betreft het type onderwijs dat door de leerling wordt gevolgd. Hieruit vloeien de eerste twee bekostigingsparameters voort. Op hoofdlijnen kan onderscheid worden gemaakt tussen algemeen vormend onderwijs (inclusief de onderbouw) enerzijds en het beroepsgericht onderwijs en pro anderzijds. Tot nu toe ontvingen leerlingen in de bovenbouw op het vbo altijd een hogere (materiële) bekostiging dan leerlingen op het havo en het vwo. Ook in het vereenvoudigde bekostigingsmodel ontvangen schoolbesturen voor bovenbouwleerlingen die beroepsgericht onderwijs volgen een hoger bedrag dan bovenbouwleerlingen die algemeen vormend onderwijs volgen. De hogere bekostiging van beroepsgericht onderwijs vloeit voort uit het kostenverschil tussen dit type onderwijs en theoretisch onderwijs. Het beroepsgericht onderwijs in de bovenbouw is naar zijn aard duurder dan theoretisch onderwijs, omdat er praktijklokalen nodig zijn, er duurdere materialen nodig zijn en doordat klassen relatief klein zijn in verband met de veiligheid bij praktijklessen. Dit geldt ook voor het pro. Daarom kent het vereenvoudigde bekostigingsmodel één prijs per leerling voor de gehele onderbouw (vwo tot en met vbo) en de bovenbouw van het algemeen vormend onderwijs (parameter 1) en geldt één hogere prijs per leerling voor de leerlingen in de bovenbouw van het vbo en het gehele pro (parameter 2).

Een tweede kostenbepalend element is het aantal vestigingen waarop onderwijs wordt gegeven. De derde en vierde parameter uit het vereenvoudigde bekostigingsmodel vloeien hieruit voort. Onder het woord «vestiging» wordt in deze nota van toelichting de hoofdvestiging van een school en de eventuele nevenvestiging(en) van een school verstaan, tenzij anders aangegeven. Het huidige bekostigingssysteem van het vo voorziet alleen in een vast bedrag voor de hoofdvestiging van een school, terwijl het in stand houden van elke hoofdvestiging én nevenvestiging bepaalde vaste kosten met zich mee brengt. Scholen hebben per definitie één hoofdvestiging, maar kunnen daarnaast ook één of meer nevenvestigingen hebben.

Iedere nevenvestiging heeft, ongeacht het onderwijsaanbod, te maken met vaste lasten, zoals aansturing, schoonmaak en onderhoud. Evenwel is de kostenopbouw per type vestiging variabel. Hier wordt rekening mee gehouden in de bekostigingsparameters. De kosten die direct ontstaan bij een hoofdvestiging zijn hoger dan de kosten die ontstaan bij een nevenvestiging. Hierbij kan gedacht worden aan de aansturing op schoolniveau en de administratie. Dit is extra relevant voor kleine schoolbesturen met slechts één school, zonder nevenvestigingen (met dus alleen een hoofdvestiging). Daarom is het vaste bedrag voor een hoofdvestiging (parameter 3) hoger dan het vaste bedrag voor een nevenvestiging (parameter 4).

In het vereenvoudigde bekostigingsmodel wordt geen vast bedrag verstrekt voor de tijdelijke nevenvestiging. Vanwege de aard van de tijdelijke nevenvestiging worden naar verwachting geen grote investeringen in het gebouw gedaan. Daarnaast is het realistisch om aan te nemen dat een schoolbestuur niet (veel) extra personeel zal aannemen indien de vestiging tijdelijk wordt geëxploiteerd. Daar komt bij dat de eisen aan een aanvraag voor een tijdelijke nevenvestiging lichter zijn dan de eisen aan het stichten van een nieuwe hoofdvestiging (dat is een nieuwe school) en de aanvraag van een nevenvestiging: voor een tijdelijke nevenvestiging volstaan een huisvestingsverklaring van de gemeente en een melding aan de minister van OCW.

Om voor een vast bedrag in aanmerking te komen moet een vestiging voldoen aan een aantal criteria. Deze criteria zijn ontworpen om te verzekeren dat het vaste bedrag doelmatig wordt verstrekt. Deze criteria zijn:

  • Een vestiging van een school moet geregistreerd staan bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en heeft een adres (bestaande uit straatnaam, huisnummer en eventuele toevoeging).

  • Hoofdvestigingen en nevenvestigingen komen in aanmerking voor het vaste bedrag. Tijdelijke nevenvestigingen komen niet in aanmerking voor het vaste bedrag.

  • Op een vestiging moet een minimum aantal leerlingen als werkelijk schoolgaand zijn ingeschreven, voordat deze vestiging voor een vast bedrag in aanmerking komt. Daarbij gelden de volgende twee regels:

    • Het bevoegd gezag krijgt voor een vestiging een vast bedrag wanneer op die vestiging op 1 oktober in het jaar daarvoor in totaal 130 leerlingen of meer worden geteld;

    • Het bevoegd gezag krijgt voor een vestiging waar alleen pro wordt gegeven een vast bedrag wanneer op die vestiging op 1 oktober in het jaar daarvoor in totaal 60 leerlingen of meer worden geteld.

  • Wanneer een schoolbestuur meerdere vestigingen op hetzelfde adres heeft geregistreerd, wordt er voor iedere vestiging een deel van het vaste bedrag verstrekt, naar rato van het aantal vestigingen op dat adres. Wanneer meerdere schoolbesturen een vestiging op hetzelfde adres hebben geregistreerd, wordt voor elke vestiging een vast bedrag toegekend.

De normen van 60 en 130 leerlingen zijn afgeleid van de stichtingsnormen in het vo. De norm van 60 leerlingen komt voort uit de helft van de stichtingsnorm van een pro-school. De norm van 130 leerlingen komt voort uit de helft van de laagste stichtingsnorm van een school voor het overige onderwijs, namelijk een vbo-school met één profiel. Er is gekozen voor twee normen, met daarbij een lagere norm voor het pro, omdat het pro naar zijn aard kleinschaliger is dan het overige onderwijs.

In dit nieuwe besluit worden de vier parameters en de criteria waar een vestiging aan moet voldoen om voor een vast bedrag in aanmerking te komen, juridisch verankerd. Hiermee komen vrijwel alle bepalingen in het Bekostigingsbesluit WVO en het volledige Formatiebesluit WVO over de huidige bekostiging van het vo te vervallen. De bepalingen in het Bekostigingsbesluit WVO waar de vereenvoudiging van de bekostiging geen verandering in aanbrengt, bijvoorbeeld de bepalingen over de jaarverslaggeving en het financieel beheer van scholen, zijn inhoudelijk ongewijzigd in het Besluit bekostiging WVO 2021 overgenomen. De bepalingen die in het Formatiebesluit WVO opgenomen waren over aanvullende formatie voor scholen onder de opheffingsnorm, die op grond van artikel 108 WVO geopend mogen blijven, worden opgenomen in een ministeriële regeling. Op die manier wordt gegarandeerd dat de zogenaamde uitzonderingsscholen hun aanvullende bekostiging behouden. Deze aanvullende bekostiging wordt niet meer, zoals nu, verstrekt in de vorm van aanvullende formatie, maar zal in lijn worden gebracht met de uitgangspunten en methodiek van het vereenvoudigde bekostigingsmodel, waarin de bekostiging voor personeel en exploitatie zijn samengevoegd.

2.4. Caribisch Nederland

Met bovengenoemde wet zijn ook de grondslagen voor de bekostiging van de drie vo-scholen in Caribisch Nederland vereenvoudigd. Met de vereenvoudiging van de bekostiging wordt de bekostigingssystematiek van de vo-scholen in Caribisch Nederland (die ook mbo aanbieden) zo veel mogelijk gelijkgetrokken met de systematiek die voor de vo-scholen in Europees Nederland wordt gebruikt. De bekostiging van het vo wordt door de vereenvoudiging van de bekostiging transparanter, voorspelbaarder, begrijpelijker en minder sturend, waardoor de financiële planning door schoolbesturen eenvoudiger wordt. Deze voordelen zijn voor de schoolbesturen in Caribisch Nederland net zo relevant als voor de schoolbesturen in Europees Nederland. Door het vereenvoudigde bekostigingsmodel ook zoveel mogelijk in Caribisch Nederland toe te passen vindt een verdere integratie met de Europees Nederlandse wetgeving plaats en wordt tegelijkertijd een formeel vastgelegde systematiek ingevoerd die ook goed past bij de vo-scholen in Caribisch Nederland. Wel gelden er voor Caribisch Nederland uitzonderingsbepalingen, waardoor rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden waarin deze drie scholen verkeren. Ook wordt er rekening gehouden met de verschillen die er binnen Caribisch Nederland zijn. De vo-school op Bonaire is vergelijkbaar met Europees Nederland. De scholen op Sint Eustatius en Saba kennen een eigen onderwijssystematiek met eigen schoolsoorten.1

De bekostiging voor de vo-school op Bonaire bevat de volgende parameters:

  • 1) een bedrag per school, dat afhangt van het totaal aantal leerlingen (hierbij worden ook de mbo-studenten meegeteld);

  • 2) een bedrag voor alle leerlingen in het pro, de leerlingen in de bovenbouw van het vbo, leerlingen in internationale schakelklassen (ISK-leerlingen) en leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte;

  • 3) een bedrag voor alle onderbouwleerlingen en voor alle leerlingen in de bovenbouw van het vwo, havo en mavo, alsmede de gemengde leerweg van het vmbo;

  • 4) een bedrag voor alle mbo-studenten in de beroepsopleidende leerweg;

  • 5) een bedrag voor alle mbo-studenten in de beroepsbegeleidende leerweg;

  • 6) een procentuele opslag over het totaalbedrag op basis van parameter 1 tot en met 5 in verband met de lichte zorgondersteuning voor leerlingen en studenten;

  • 7) een aanvullend bedrag per school voor het opzetten en in stand houden van kleine arbeidsmarkt gerelateerde mbo-opleidingen.

De bekostiging voor de vo-scholen op Sint Eustatius en Saba bevat de volgende parameters:

  • 1) een bedrag per school, dat afhangt van het totaal aantal leerlingen;

  • 2) een bedrag voor alle leerlingen in de lower forms en leerlingen die CSEC of CAPE volgen;

  • 3) een bedrag voor alle leerlingen in het pro en de leerlingen die CVQ volgen;

  • 4) een procentuele opslag over het totaalbedrag op basis van parameter 1 tot en met 3 in verband met de lichte zorgondersteuning voor leerlingen;

  • 5) een procentuele opslag over het totaalbedrag op basis van parameter 1 tot en met 4 in verband met het loon- en prijspeil en de examenkosten op Sint Eustatius en Saba;

  • 6) een aanvullend bedrag per school in verband met de geïsoleerde ligging en kleinschaligheid op Sint Eustatius en Saba, dat afhangt van het aantal leerlingen;

  • 7) een aanvullend bedrag per school voor het opzetten en in stand houden van kleine arbeidsmarktgerelateerde CVQ-opleidingen.

De parameters met betrekking tot leerlingbedragen, het vaste bedrag per school, lichte zorgondersteuning en arbeidsmarktgerelateerde mbo/CVQ-opleidingen gelden voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De mate van beroepsgerichtheid is ook in het bekostigingsmodel voor de vo-scholen in Caribisch Nederland (die ook mbo aanbieden) leidend bij de twee leerlingbedragen. De enige verschillen bij de leerlingbedragen zijn de benamingen van de schoolsoorten. De scholen op Sint Eustatius en Saba ontvangen daarnaast een correctie voor het loon- en prijspeil en de examenkosten ten opzichte van Bonaire. De prijzen op Sint Eustatius en Saba liggen hoger dan op Bonaire, waardoor een correctie plaatsvindt. Daarnaast ontvangen de scholen op Sint Eustatius en Saba een toeslag in verband met de geïsoleerde ligging en kleinschaligheid.

In het bekostigingsmodel voor Caribisch Nederland is geen aparte ondersteuningsbekostiging voor leerlingen in het lwoo en pro opgenomen. Dit wordt ondervangen door een algemene opslag voor lichte zorgondersteuning, die voor de totale bekostiging van de school en dus voor iedere leerling en student geldt. De bekostiging voor de scholen in Caribisch Nederland wordt, net als in de huidige situatie, verstrekt in Amerikaanse dollars (USD).

3. Gevolgen

De implementatie van dit besluit leidt tot een kostenvolgend en vereenvoudigd bekostigingsstelsel, waardoor transparantie wordt bevorderd. Door de toegenomen transparantie worden schoolbesturen gefaciliteerd in hun meerjarige planvorming. Tevens krijgen de stakeholders rondom de school, zoals raden van toezicht, medezeggenschapsraden, ouders en leerlingen duidelijker inzicht in de inrichting en hoogte van de basisbekostiging. Dit is bevorderlijk voor het gesprek tussen het schoolbestuur en betrokken stakeholders over inkomsten enerzijds en de (meerjarige) begroting anderzijds. Meer inzicht in de bekostiging leidt er toe dat er beter verantwoording kan worden afgelegd aan de interne en externe toezichthouder.

4. Uitvoering

Dit besluit is voor een uitvoeringstoets voorgelegd aan DUO, de Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst Rijk. Naar aanleiding hiervan is het besluit op diverse onderdelen aangepast. De versie die voor uitvoeringstoets was voorgelegd bleek namelijk niet op alle punten voldoende uitgewerkt. Als gevolg van de uitvoeringstoets zijn onder meer de definitie van nieuwkomers en de bepalingen over de leerlingentelling aangescherpt en beter afgebakend. Ook zijn de bepalingen over de bekostiging van de drie vo-scholen in Caribisch Nederland beter uitgewerkt. Als gevolg van de opmerkingen van de Inspectie van het Onderwijs is in de toelichting benadrukt dat er na vereenvoudiging van de bekostiging ook in Caribisch Nederland sprake zal zijn van een accountantscontrole op de leerlingentelling. Nu de opmerkingen uit de uitvoeringstoets in dit besluit zijn verwerkt, is het besluit uitvoerbaar voor DUO.

5. Toezicht en handhaving

Dit besluit verandert niets aan het toezicht op scholen door de Inspectie van het Onderwijs. Voor de scholen in Europees Nederland brengt dit besluit ook geen veranderingen aan in de controles die de accountants uitvoeren op de leerlingentellingen en de jaarrekeningen van schoolbesturen. Voor drie vo-scholen in Caribisch Nederland geldt dat er nu nog geen controle van de accountant op de leerlingentelling plaatsvindt. Deze bepaling is tot op dit moment nog niet in werking getreden. Na inwerkingtreding van de vereenvoudiging van de bekostiging is dat wel het geval en moet ook op de leerlingentelling in Caribisch Nederland een accountantscontrole plaatsvinden (deze controle mag overigens ook door een deskundige worden uitgevoerd). Hiermee vindt een verdere harmonisatie plaats in de bekostigingsregelgeving tussen Europees en Caribisch Nederland.

De bepalingen uit het Bekostigingsbesluit WVO die zien op de jaarverslaggeving en het financieel beheer van scholen zijn inhoudelijk ongewijzigd overgenomen in dit besluit.

6. Financiële gevolgen

6.1. Financiële effecten en budgettaire gevolgen

Dit besluit is de praktische uitwerking van de wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen. In de memorie van toelichting bij die wet is in paragraaf 6 nader ingegaan op de financiële gevolgen ervan. Dit besluit leidt niet tot additionele financiële effecten.

6.2. Gevolgen voor de regeldruk

Met administratieve lasten worden bedoeld de kosten om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid die voortvloeien uit wet- en regelgeving. Het gaat dan om het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie. De vereenvoudiging van de bekostiging leidt ertoe dat het onderscheid tussen personeels- en exploitatiekosten vervalt, evenals een groot aantal gedifferentieerde bekostigingsparameters. Deze worden vervangen door een zeer beperkt aantal parameters. Schoolbesturen krijgen beter inzicht in de bekostiging waarop zij recht hebben. Dat betekent dat ze eenvoudiger en sneller dan voorheen een reële financiële planning kunnen opstellen en geen tijd meer kwijt zijn aan het tot in detail doornemen van de berekening waarop de bekostiging is gebaseerd. Ook het doorrekenen van de gevolgen van keuzes die invloed hebben op het onderwijsaanbod wordt eenvoudiger, net als het opstellen van begrotingen, jaarverslagen en de daarbij behorende continuϊteitsparagraaf. Zo leidt de nieuwe bekostiging tot een flinke efficiencywinst voor scholen. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft in september 2018 advies uitgebracht over het wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen. Het college concludeerde dat de inschatting is dat door de vereenvoudiging van de basisbekostiging de administratieve lasten structureel zullen afnemen met € 1 miljoen per jaar en dat de gevolgen voor de regeldruk dus positief zijn te noemen. Dit besluit vloeit voort uit de wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen en leidt niet tot additionele gevolgen voor de regeldruk.

Het besluit is begin 2020 voor advies voorgelegd aan het ATR. Het besluit is echter niet geselecteerd voor formele advisering. De gevolgen voor de regeldruk zijn reeds bij het wetsvoorstel in kaart gebracht. Het ATR heeft over dat wetsvoorstel advies uitgebracht. Het besluit vloeit voort uit het wetsvoorstel en leidt niet tot nieuwe gevolgen voor de regeldruk.

7. Advies en consultatie

In de vorige paragraaf is reeds ingegaan op het advies van het Adviescollege toetsing regeldruk. In deze paragraaf wordt ingegaan op de internetconsultatie van dit besluit.

Een concept van dit besluit heeft tussen 18 februari 2020 en 18 maart 2020 open gestaan voor openbare internetconsultatie.2 In de internetconsultatie was het mogelijk om te reageren op de wijze waarop het vereenvoudigde bekostigingsmodel in het onderhavige besluit is vastgelegd. Voor, tijdens en na de openbare internetconsultatie is een informatietool beschikbaar gesteld waarmee schoolbesturen inzicht kunnen krijgen in het indicatieve herverdeeleffect voor hun situatie. De informatietool maakt onderdeel uit van een speciaal voor het wetsvoorstel ingerichte website met informatie over de vereenvoudiging van de bekostiging.3

Er is in de internetconsultatie één reactie binnengekomen, namelijk van een besturenorganisatie in het bijzonder onderwijs. De reactie ging over aanvullende bekostiging voor geïsoleerde vo-scholen in krimpgebieden, een regeling die parallel aan het wetsvoorstel vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen en het onderhavige besluit is ontwikkeld. In het ontwerp van die regeling is bij het bepalen van geïsoleerde ligging geen rekening gehouden met denominatie. Het verzoek van de vraagsteller is of het mogelijk is om vestigingen die qua denominatie geïsoleerd liggen ook in aanmerking te laten komen voor aanvullende bekostiging.

De regering kiest er voor om bij de aanvullende bekostiging voor geïsoleerde vo-scholen in krimpgebieden geen rekening te houden met denominatie. De betreffende regeling vloeit voort uit het advies van de commissie-Dijkgraaf over leerlingendaling in het voortgezet onderwijs.4 De commissie heeft niet geadviseerd om bij structurele steun voor geïsoleerde scholen rekening te houden met denominatie. De regering vindt het belangrijk om ook in dunbevolkte gebieden in Nederland het onderwijsaanbod bereikbaar te houden voor alle leerlingen. Daarom is invulling gegeven aan dit advies door een regeling te ontwikkelen die structurele aanvullende bekostiging toekent aan geïsoleerde vo-scholen, ongeacht van welke denominatie de school is. Een andere overweging is dat het rekening houden met denominatie de uitvoering zeer complex zou maken.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. De meeste van deze begripsbepalingen werden ook al in het Bekostigingsbesluit WVO of het Formatiebesluit WVO gebruikt. Wat betreft de begripsbepaling van het begrip «verticale scholengemeenschap» is aangesloten bij de begripsbepaling zoals opgenomen in artikel 1 WVO (zie ook artikel 2.6, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs).

Artikel 2. Bekostiging school

In artikel 2 zijn de vier parameters van het vereenvoudigde bekostigingsmodel verder uitgewerkt. De bekostiging van een school is opgebouwd uit een vast bedrag per hoofdvestiging en per nevenvestiging van een school en een bedrag per leerling. Bij het bedrag per leerling is er onderscheid tussen enerzijds leerlingen in het algemeen vormend onderwijs (de bovenbouw van vwo, havo en mavo, de gemengde leerweg van het vmbo en de gehele onderbouw) en anderzijds leerlingen in het beroepsgerichte onderwijs (bovenbouw van vbo en het gehele praktijkonderwijs).

Eerste lid

In het eerste lid zijn de criteria geregeld waar een vestiging van een school aan moet voldoen om voor een vast bedrag in aanmerking te komen. Alleen hoofdvestigingen en nevenvestigingen van een school komen in aanmerking voor een vast bedrag; tijdelijke nevenvestigingen worden hiervan uitgesloten. Een vestiging moet geregistreerd zijn in de Basisregistratie Instellingen van DUO en een uniek adres hebben. Daarnaast moeten op de vestiging op de teldatum minstens 130 leerlingen zijn ingeschreven en voor bekostiging in aanmerking zijn gebracht. Voor vestigingen waar alleen praktijkonderwijs wordt gegeven geldt een minimum aantal van 60 leerlingen.5

Tweede lid

Het tweede lid bepaalt dat er bij het vaste bedrag per vestiging onderscheid gemaakt wordt tussen enerzijds hoofdvestigingen en anderzijds nevenvestigingen. Scholen ontvangen voor hoofdvestigingen een hoger vast bedrag dan voor nevenvestigingen. De bedragen worden bij ministeriële regeling vastgesteld, zie artikel 80, tweede lid, WVO.

Derde lid

In het derde lid worden de twee leerlingbedragen uitgewerkt. Er is één bekostigingsbedrag voor leerlingen in het algemeen vormend onderwijs (de bovenbouw van vwo, havo en mavo, de gemengde leerweg van het vmbo en de gehele onderbouw van vwo, havo, mavo en vbo) en één bekostigingsbedrag voor leerlingen in het beroepsgericht onderwijs (bovenbouw van vbo en het gehele praktijkonderwijs).

Vierde lid

Het vierde lid bevat, conform artikel 82, derde lid, van de wet, een grondslag voor aanvullende bekostiging voor vestigingen met een breed onderwijsaanbod. Een vestiging met een breed onderwijsaanbod is een hoofdvestiging of nevenvestiging waarop de vier schoolsoorten vwo, havo, mavo en vbo worden aangeboden. Het zijn vestigingen waarop leerlingen vanaf de brugklas tot en met het eindexamen alle vier de schoolsoorten kunnen volgen. In de uitvoering wordt dit geoperationaliseerd door te kijken of op de teldatum leerlingen staan ingeschreven en voor de bekostiging worden meegeteld in:

  • het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs,

  • het zesde leerjaar van het vwo;

  • het vijfde leerjaar van het havo;

  • het vierde leerjaar van het mavo; en

  • het vierde leerjaar van het vbo.

Er is voor gekozen om bij de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs niet te kijken naar inschrijvingen per schoolsoort, omdat scholen er in die leerjaren vaak voor kiezen om selectie uit te stellen en leerlingen op brede brugklassen in te schrijven. In dat geval is de leerling niet altijd naar een specifieke schoolsoort te herleiden.

Artikel 3. Vaststellen van de bekostiging

Het totale bedrag aan bekostiging waar een school aanspraak op maakt, wordt jaarlijks vastgesteld en heeft betrekking op een kalenderjaar.

In dit artikel wordt geregeld dat de minister de aanvullende bekostiging, bedoeld in de artikelen 82 en 83 van de wet, vanwege bijzondere omstandigheden of ontwikkelingen, vaststelt. Dit bedrag wordt of in een keer betaald of in een bij ministeriële regeling te bepalen betaalritme.

Verder wordt in artikel 3 geregeld hoe de bekostiging tot stand komt. Het aantal vestigingen en het aantal leerlingen worden vermenigvuldigd met de bedragen, bedoeld in artikel 2. Daarbij wordt per school de uitkomst van deze vermenigvuldigingen bij elkaar opgeteld. De bekostiging horende bij scholen van hetzelfde bevoegd gezag worden bij elkaar opgeteld.

Artikel 4. Aanvang bekostiging; startbekostiging

De bekostiging geschiedt, op grond van artikel 4, met ingang van de start van het eerste schooljaar waarin een nieuwe school bekostigd wordt. In het tweede lid wordt een uitzondering voor de minister geregeld indien het bevoegd gezag van een school verzoekt om hier eerder mee aan te vangen. De minister kan in dat geval een door hem te bepalen deel van de kosten die de startende school maakt voor een periode van vier maanden voorafgaand aan de eerste schooldag voor bekostiging in aanmerking brengen. Het tweede lid betreft de startbekostiging van een nieuwe school. De minister kan besluiten al een deel van de bekostiging toe te kennen voordat het onderwijs aanvangt.

Artikel 5. Vermindering bekostiging in verband met verrekening kosten werkloosheidsuitkeringen en suppleties arbeidsongeschiktheid

Artikel 5 regelt dat, voor de berekening van de vermindering van de bekostiging per school ten behoeve van het collectief te dragen deel aan werkloosheidsuitkeringen en aanvullende uitkeringen arbeidsongeschiktheid rekening wordt gehouden met de grootte van de scholen. Hiervoor wordt gekeken naar de bekostiging van de school op grond van de wet. Zowel het eerste als het tweede lid van dit artikel geeft invulling aan artikel 96n WVO.

Eerste lid: collectief deel

Het bedrag dat op grond van het eerste lid op de bekostiging zal worden ingehouden, is bedoeld om het collectieve deel in het desbetreffende kalenderjaar te financieren. Bij de bepaling van de inhouding wordt per school de volgende formule gehanteerd:

(PI/PL) x (A + B + C + D)

In deze formule wordt verstaan onder:

PI: de bekostiging van de desbetreffende school voor zover deze wordt verstrekt op basis van artikel 79 van de wet.

PL: de bekostiging voor alle VO-scholen gezamenlijk voor zover deze wordt verstrekt op basis van artikel 79 van de wet.

A: het bedrag aan «oude» uitkeringen ontstaan bij de scholen gezamenlijk door ontslagen geëffectueerd voor 1 januari 2007 en van vóór de inwerkingtreding van de bepalingen rondom het participatiefonds (PF) (de facto 1 augustus 1995).

B: het bedrag aan «oude» uitkeringen ontstaan bij de scholen gezamenlijk door ontslagen geëffectueerd voor 1 januari 2007, vanaf de inwerkingtreding van de bepalingen rondom het PF en waarvoor het PF een positieve instroomtoets heeft afgegeven. Het gaat om de periode tussen 1 augustus 1995 en 1 januari 2007.

C: een percentage van het bedrag aan «nieuwe» uitkeringen ontstaan bij de scholen gezamenlijk door ontslagen geëffectueerd op of na 1 januari 2007; het percentage wordt vastgesteld bij ministeriële regeling en bedraagt bij de start 75%. Het is mogelijk om voor de verschillende soorten uitkeringen verschillende percentages vast te stellen.

D: de kosten van de uitkeringen in het desbetreffende kalenderjaar voor gewezen personeel van een school die niet meer bestaat en waarbij er voor het bevoegd gezag van die opgeheven school geen rechtsopvolger bestaat. De situatie kan zich voordoen dat een voormalig personeelslid op of na 1 januari 2007 geen recht heeft op een nieuwe uitkering, maar dat de oude uitkering «herleeft». De uitkering wordt in een dergelijk geval gerekend tot de «oude» wachtgelduitgaven, met als gevolg dat deze uitkeringen, mits door het PF positief getoetst, volledig voor rekening van het collectief komen. Vooraf is niet exact aan te geven wat het totale bedrag van het collectieve deel zal zijn. Daarom vindt maandelijks een inhouding plaats met een voorlopig karakter. Deze is gebaseerd op ramingen. Na afloop van het desbetreffende kalenderjaar kan op basis van realisatie-gegevens het collectieve deel definitief worden vastgesteld, waarna correctie naar boven of naar beneden zal plaatsvinden indien de voorlopige maandelijkse inhouding afwijkt van de definitieve vaststelling. Als de voorlopige inhouding onvoldoende is geweest, betalen de bevoegde gezagsorganen verhoudingsgewijs een gelijk bedrag bij. En als de voorlopige inhouding te hoog is geweest, ontvangen de bevoegde gezagsorganen verhoudingsgewijs een gelijk bedrag terug.

Tweede lid: individueel deel

Voor de vermindering van de bekostiging op grond van het tweede lid, te weten het individuele deel van de wachtgelduitgaven (een bij ministeriële regeling vast te stellen percentage van de totale «nieuwe» wachtgelduitgaven, alsmede 100% van de «oude» wachtgelduitgaven voor zover er geen sprake is van een positieve instroomtoets van het PF) behoeft geen afrekening plaats te vinden. Deze kosten worden periodiek – op basis van de werkelijke kosten – verrekend met het bevoegd gezag.

Artikel 6. Bekostiging scholen voortgezet onderwijs in verticale scholengemeenschappen

Artikel 6 regelt dat in geval van een school of scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs die een verticale scholengemeenschap vormt samen met een regionaal opleidingencentrum of agrarisch opleidingscentrum, bedoeld in artikel 2.6 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de hoofdvestiging een vast bedrag krijgt ter hoogte van het vaste bedrag voor de nevenvestiging. Hierbij geldt wel dat moet worden voldaan aan de criteria zoals geregeld in artikel 2. Dit vloeit voort uit het feit dat deze scholen ook in de huidige bekostigingssystematiek minder bekostiging ontvangen dan reguliere vo-scholen.

Artikel 7. Toepassing op cursussen

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de minister om te bepalen op welke wijze de wettelijke en gedelegeerde bepalingen voor de berekeningsgrondslagen van de bekostiging van toepassing zijn op een cursus bedoeld in artikel 75 WVO.

Artikel 8. Leerlingentelling

Eerste lid

De hoogte van de bekostiging wordt bepaald door het aantal leerlingen op de school of scholengemeenschap. Daarvoor worden in de eerste plaats de leerlingen geteld die als werkelijk schoolgaand zijn ingeschreven. Daarnaast worden hiervoor ook ingeschreven leerlingen meegeteld die in bij ministeriële regeling te bepalen gevallen tijdelijk buiten de school waar ze staan ingeschreven zijn geplaatst. Het gaat hier om de Regeling bekostiging leerlingen die tijdelijk buiten de school worden geplaatst. Deze laatst bedoelde leerlingen tellen mee voor (de vaststelling van) de bekostiging van de school waar ze staan ingeschreven. Gelet op artikel 81 WVO is de teldatum waar vanuit wordt gegaan 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

Tweede lid

Van belang is dat een leerling maar op één school meetelt voor de bekostiging. Dit beginsel is in het tweede lid neergelegd.

Artikel 9. Leerlingen die niet worden meegeteld

Eerste lid

Het eerste lid regelt in welke gevallen leerlingen niet meetellen bij het bepalen van de hoogte van de bekostiging.

Het eerste lid, onderdeel a, regelt dat leerlingen niet meetellen indien zij vanaf het begin van het schooljaar tot aan de teldatum (1 oktober van enig jaar) meer dan de helft van het aantal schooldagen in die periode zonder geldige reden hebben verzuimd (zie het tweede lid wanneer sprake is van een geldige reden voor verzuim). Ingevolge onderdeel b van het eerste lid tellen ook leerlingen niet mee die met goed gevolg het eindexamen aan een school voor vwo, havo, mavo of vbo hebben afgelegd en zich voorbereiden op het opnieuw afleggen van het eindexamen aan een gelijksoortige school. Voor leerlingen die in het vmbo een diploma hebben gehaald voor een bepaalde leerweg en die een tweede vmbo-diploma, van een andere leerweg, willen behalen geldt een uitzondering. Deze specifieke groep leerlingen telt wel mee voor het bepalen van de hoogte van de bekostiging. Op basis van onderdeel c tellen deelnemers aan contractactiviteiten die door een school worden aangeboden evenmin mee als leerlingen waarvoor bekostiging wordt ontvangen. De door het bevoegd gezag ontvangen bekostiging mag op grond van artikel 96m WVO ook niet worden aangewend voor contractactiviteiten.

Op grond van onderdeel d tellen nieuwkomers die korter dan een jaar in Nederland verblijven niet mee voor het vaststellen van de leerlingafhankelijke basisbekostiging. Scholen ontvangen voor deze leerlingen een (van de reguliere bekostiging gescheiden) aanvullende bekostiging op grond van artikel 82 van de wet. Hierbij wordt opgemerkt dat deze leerlingen wel meetellen bij het bepalen of een vestiging van een school in aanmerking komt voor het vaste bedrag per vestiging en bij het bepalen van de hoogte van de aanvullende bekostiging, bedoeld in de artikelen 82 en 83 van de wet.

Tweede lid

In het tweede lid wordt in onderdeel a geregeld wanneer er sprake is van een geldige reden voor verzuim, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, voor leerplichtige leerlingen. In onderdeel b, van het tweede lid, wordt dit ook geregeld voor niet-leerplichtige leerlingen. Daarmee wordt aangesloten bij hetgeen de Leerplichtwet 1969 daarover bepaalt.

Artikel 10. Telling leerlingen in leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs

Artikel 10 regelt in welke gevallen een leerling die voortgezet onderwijs volgt ook wordt meegeteld als leerling voor het leerwegondersteunend onderwijs (hierna: lwoo) of het praktijkonderwijs (hierna: pro). Scholen ontvangen voor deze leerlingen aanvullende bekostiging bovenop de reguliere bekostiging.

Eerste lid

Artikel 10 regelt in het eerste lid (in aanvulling op de artikelen 8 en 9) wanneer leerlingen in het lwoo meetellen voor de aanvullende bekostiging voor lwoo. Leerlingen tellen, ingevolge onderdeel a en b mee voor de aanvullende bekostiging voor het lwoo, indien het samenwerkingsverband voor de teldatum (1 oktober van enig jaar) over het aangewezen zijn op het leerwegondersteunend onderwijs heeft beslist dan wel indien het gaat om een tijdelijke plaatsing bedoeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel f, van de wet. De tijdelijke plaatsing ziet op de gevallen wanneer een leerling niet is ingeschreven op een school (bedoeld in artikel 27, tweede lid, onderdeel f, van de wet) en het bevoegd gezag van een school niet binnen tien weken na de aanmelding heeft beslist. Geschiedt de beslissing van het bevoegd gezag van het samenwerkingsverband voor 1 oktober, dan telt een leerling mee voor de aanvullende bekostiging die scholen ontvangen voor leerlingen die zijn aangewezen op het lwoo. Indien het samenwerkingsverband de aanvraag afwijst of na de teldatum beslist, dan wordt de leerling in het desbetreffende schooljaar niet meegeteld voor de aanvullende bekostiging voor lwoo (artikel 79a van de wet), maar uitsluitend voor de reguliere bekostiging (artikel 79 van de wet).

Tweede lid

Het tweede lid is vergelijkbaar met het eerste lid, maar heeft betrekking op de aanvullende bekostiging voor praktijkonderwijs, waarbij de leerlingen worden meegeteld met een toelaatbaarheidsverklaring of die in afwachting daarvan tijdelijk zijn toegelaten tot het praktijkonderwijs.

Artikel 11. Telling leerlingen binnen samenwerkingsovereenkomst VO-BVE

Artikel 11 vormt een onderdeel van de uitwerking van de regeling voor welke leerlingen en onder welke voorwaarden het bevoegd gezag van een vo-school leerlingen die bij die school zijn ingeschreven, ook onderwijs kan laten ontvangen aan een andere vo-school of aan een mbo- of vavo- instelling. De leerlingen die wel aan de vo-school zijn ingeschreven maar daar niet al het onderwijs daadwerkelijk volgen, omdat ze deels aan een mbo- of vavo-instelling onderwijs volgen, tellen wel mee voor de bekostiging van de vo-school. Deze leerlingen worden op de teldatum voor 50 procent meegeteld. Dat wordt bepaald in het tweede lid. De bekostiging die voor deze leerlingen wordt ontvangen kan worden overgedragen aan de vavo-instelling. De voorschriften voor het niet meetellen van leerplichtige en niet-leerplichtige leerlingen die geen geldige reden hebben voor verzuim zijn op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde leerlingen van toepassing.

Artikel 12. Voorschriften aan meetellen onderwijstijd op andere school of instelling

Dit artikel stelt voorwaarden voor het meetellen van de onderwijstijd van leerlingen die een deel van het onderwijs volgen op een andere school of instelling voor voortgezet speciaal onderwijs dan de school waarop zij zijn ingeschreven. In het eerste lid wordt de eis gesteld dat een schriftelijke overeenkomst tussen de betrokken bevoegde gezagsorganen wordt gesloten. Hierin moeten in elk geval de onderdelen, genoemd in het tweede en derde lid, worden uitgewerkt. Deze onderdelen gaan over de termijn waarbinnen de leerling het onderwijs op de andere school volgt, het deel van het onderwijsaanbod, het aantal lesuren per week per vak/onderwijsactiviteit en de aanwezigheid van een leraar van de school en andere begeleiding van de leerling. Ook worden afspraken gemaakt over eventuele verrekeningen van bekostiging. Afspraken over bekostiging hoeven niet te worden gemaakt wanneer het gaat om scholen die zijn verbonden aan een justitiële jeugdinrichting of een gesloten accommodatie als bedoeld in de Jeugdwet. Voor deze scholen is een plaatsbekostiging uit ‘s Rijks kas geregeld. Wanneer er sprake is van symbiose tussen scholen (of scholengemeenschappen in het voortgezet onderwijs) die onderdeel uitmaken van hetzelfde bevoegd gezag, dan moet, zo bepaalt het vijfde lid, dat bevoegd gezag de onderwerpen die in het tweede lid of derde lid zijn genoemd, regelen op een manier die voor beide betrokken scholen (of scholengemeenschappen) duidelijk is. Deze scholen hoeven geen overeenkomst te sluiten, omdat ze tot hetzelfde bevoegd gezag behoren.

Artikel 13. Inhoud leerlingenadministratie

In de artikelen 27 en 27b WVO zijn regels gesteld over de leerlingenadministratie van de school. Ouders moeten het bevoegd gezag de naam, het geslacht en de geboortedatum van hun kind doorgeven om het op de school te kunnen laten inschrijven. Ook het persoonsgebonden nummer moet door de ouders aan het bevoegd gezag worden verstrekt, tenzij ze aannemelijk kunnen maken dat ze dat niet kunnen verstrekken. Het bevoegd gezag is verplicht om die gegevens in de leerlingenadministratie van de school op te nemen.

Artikel 14. Inschrijving

Tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie, wordt per schooljaar slechts één school voor een leerling bekostigd, namelijk de school waar de leerling op 1 oktober was ingeschreven als «daadwerkelijk schoolgaand». Het bevoegd gezag van de school waar de leerling is ingeschreven is verantwoordelijk voor de tijdige inschrijving van de leerling. De inschrijvingsgegevens worden opgenomen in het register onderwijsdeelnemers. De minister baseert de bekostiging van een school op de gegevens zoals die op 1 oktober in het register onderwijsdeelnemers zijn opgenomen. Een leerling die de school voor het eerst bezoekt op de eerste schooldag van het schooljaar krijgt als inschrijfdatum de eerste dag van het schooljaar (1 augustus). Dit houdt verband met de datum van uitschrijving, die in artikel 15 is geregeld.

Artikel 15. Uitschrijving

Een leerling die wordt uitgeschreven na de laatste schooldag van het schooljaar te hebben bezocht, krijgt als uitschrijfdatum de laatste dag van dat schooljaar (31 juli). Dit vormt een uitzondering op de regel dat de inschrijfdatum de dag van het eerste schoolbezoek en de uitschrijfdatum de dag van het laatste schoolbezoek is, waarmee wordt voorkomen dat spanning ontstaat met de Leerplichtwet 1969 doordat een volledig leerplichtige leerling op enig moment niet meer aan een school zou zijn ingeschreven. Wanneer een leerling tijdens de zomervakantie van school verandert, kan er meer dan vier weken liggen tussen de eerste schooldag van de nieuwe school en de laatste schooldag van de oude school. De oude school zal in deze situatie niet binnen 4 weken na uitschrijving een mededeling van inschrijving ontvangen die de school ertoe verplicht de uitschrijfdatum aan te laten sluiten bij de inschrijfdatum (zie hiervoor). Het hanteren van 31 juli als uitschrijfdatum en 1 augustus als inschrijfdatum voorkomt dat leerlingen bij bijvoorbeeld de overgang van het po naar het vo een uitschrijfdatum in het po krijgen die ligt na de aanvang van het nieuwe schooljaar in het vo.

Artikel 16. Bewaren van gegevens

Dit artikel regelt de bewaartermijn van 5 jaar.

Artikel 17. Betaalritme en in mindering brengen bedragen

Elke maand wordt een deel van de bekostiging aan het bevoegd gezag van een school betaald. Bij ministeriële regeling kan het te betalen percentage van de bekostiging per maand vastgesteld worden (op grond van artikel 80, tweede lid, WVO). De aanvullende bekostiging wordt in een keer of in meerdere (maandelijkse) termijnen betaald.

Artikel 18. Terugmelding gegevens aantal leerlingen op de teldatum; accountantscontrole

Eerste lid

Voor het bepalen van de hoogte van de bekostiging, wordt in het eerste lid geregeld dat de minister overzichten verzendt aan het bevoegd gezag van scholen met gegevens uit het register onderwijsdeelnemers over het aantal leerlingen dat op de teldatum (1 oktober van enig jaar) bij de vaststelling van de bekostiging voor het daarop volgende kalenderjaar in aanmerking wordt genomen. Deze verzending geschiedt voor 15 januari volgend op de teldatum van enig jaar. Dit betreft het zogenaamde «overzicht terugmelding bekostigingsgrondslagen (TBG)».

Tweede lid

Het tweede lid regelt, in onderdeel a, dat het bevoegd gezag op 1 juli van een kalenderjaar voor het daarop volgende schooljaar aan de minister tevens een verklaring zendt over de juistheid van de gegevens (bedoeld in het eerste lid). Indien het bevoegd gezag oordeelt dat de in het eerste lid bedoelde gegevens onjuist zijn, dan levert zij, op grond van het tweede lid, onderdeel b, de gecorrigeerde gegevens. Ook levert het bevoegd gezag, op grond van het tweede lid, onderdeel c, een verklaring van een accountant dat de gegevens bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b (indien van toepassing) juist zijn.

Derde lid

Ingevolge het derde lid kan de minister, bij ministeriële regeling, modellen vaststellen voor de verklaringen bedoeld in het tweede lid, onderdeel a en c, alsmede een leidraad voor de controle die door de accountant wordt gebruik voor deze controle op juistheid.

Artikel 19. Bekendmaking en latere wijziging bekostiging

Eerste lid

Dit artikel regelt, in het eerste lid, dat de bekostiging voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar waarvoor het wordt vastgesteld bekend wordt gemaakt. Het eerste lid regelt tevens dat wanneer de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 18, tweede lid, onderdeel c, daar aanleiding toe geeft, de minister de hoogte van de (aanvullende) bekostiging, die op basis van de onjuiste gegevens is (of wordt) vastgesteld, wijzigt.

Tweede lid

In het tweede lid wordt een algemene bevoegdheid van de minister geregeld voor de wijziging van de hoogte van de bekostiging indien algemene salarismaatregelen of andere al dan niet uit de rijksbegroting voortvloeiende maatregelen daar aanleiding toe geven.

Artikel 20. Voorlopige inhouding; definitieve vaststelling verminderingen

Indien er verminderingen op de bekostiging, ingevolge artikel 5 voor het collectieve deel plaats moeten vinden, dan geschiedt dit reeds gedurende het kalenderjaar waarop de bekostiging betrekking heeft en wordt uitgekeerd. De vermindering wordt ingehouden op de maandelijkse te betalen bekostiging. Het tweede lid regelt dat zo snel mogelijk na afloop van het desbetreffende kalenderjaar de definitieve vaststelling en afrekening plaats. Hierbij wordt dezelfde formule gehanteerd die bij de voorlopige inhouding is gebruikt. Voor alle onderdelen van die formule geldt dat de gegevens van het desbetreffende kalenderjaar bepalend zijn.

Artikel 21. Afwijking wegens bijzondere inrichting onderwijs

Dit artikel regelt in het eerste lid de bevoegdheid van de minister om, op aanvraag van het bevoegd gezag van een school (of scholengemeenschap) met een bijzondere inrichting van het onderwijs af te wijken van de regels voor de vaststelling en omvang van de bekostiging. Voorbeelden van scholen met een bijzondere inrichting van het onderwijs zijn scholen met tweetalig onderwijs of zogenaamde Toptalent scholen. In dit artikel wordt tevens de termijn geregeld waarbinnen de minister beslist op de aanvraag van het bevoegd gezag. Conform de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt gesproken over een termijn van 26 weken. Indien de minister niet binnen die termijn kan beslissen op de aanvraag dan volgt uit artikel 4.14, eerste lid, Awb dat de minister de aanvrager hiervan op de hoogte stelt en dat bij die in kennis stelling een nieuwe termijn wordt genoemd waarbinnen de beslissing op de aanvraag genomen wordt.

Artikel 22. Boekhouding

Eerste lid

Dit artikel regelt, in het eerste lid, een zorgplicht voor het bevoegd gezag van een niet door een gemeente in stand gehouden school voor de inrichting van de boekhouding. Hieruit moet op een doelmatige wijze informatie kunnen worden verkregen over het gevoerde financiële beheer. Dit artikel is niet van toepassing op door gemeenten in stand gehouden scholen, omdat hierop al het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten van toepassing is.

Derde lid

In het derde lid wordt bepaald dat het boekjaar gelijk is aan het kalenderjaar (en dus niet aan het schooljaar).

Artikel 23. Vaststelling begroting

Eerste lid

Artikel 23 regelt een verplichting voor het bevoegd gezag om ieder jaar tijdig voor het komende begrotingsjaar een begroting vast te stellen voor de school.

Tweede lid

Het tweede lid regelt dat er sprake moet zijn van een sluitende begroting, waarbij in de begroting de voorziene baten uit de bekostiging ontvangen van het Rijk overeenkomen met de voor dat jaar door de minister vastgestelde bekostiging.

Derde lid

De noodzakelijke uitgaven van het bevoegd gezag moeten binnen de grenzen van de begroting blijven.

Vierde lid

Het vierde lid bepaalt dat af- of overschrijvingen op de uitgavenposten van de begroting plaats moeten vinden conform regels die door het bevoegd gezag worden vastgesteld.

Vijfde lid

Het vijfde lid regelt een verplichting om op verzoek van de minister de vastgestelde begroting aan hem toe te zenden, maar de minister maakt beperkt gebruik van deze mogelijkheid.

Artikel 24. Jaarverslag

Eerste lid

In artikel 103 van de WVO is bepaald dat op de jaarverslaggeving Boek 2, titel 9, van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van de afdelingen 1, 11 en 12, van overeenkomstige toepassing is. De inrichting van het jaarverslag is daarmee nog niet bepaald. Daartoe is in het besluit opgenomen dat het jaarverslag wordt ingericht overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels. De Regeling jaarverslaggeving onderwijs bevat de specifiek op het onderwijs toegesneden invulling van de richtlijnen voor de jaarverslaggeving van de Raad voor de jaarverslaggeving.

Het jaarverslag bestaat op grond van artikel 103, eerste lid, in elk geval uit een bestuursverslag, een jaarrekening en overige gegevens. Artikel 18 van het Bekostigingsbesluit WVO gaf tot nu toe alleen een nadere invulling aan de jaarrekening, maar niet aan het jaarverslag als geheel. Het eerste lid van artikel 24 van het Besluit bekostiging WVO 2021 is nieuw toegevoegd ten opzichte van de bepaling in artikel 18 van het Bekostigingsbesluit WVO. Dat eerste lid is afgeleid van artikel 2, eerste lid, van het Besluit informatievoorziening WPO/WEC.

De Regeling jaarverslaggeving onderwijs is mede gebaseerd op artikel 2, eerste lid, van het Besluit informatievoorziening WPO/WEC. Beoogd is dat regels over de inrichting van het jaarverslag (en dus niet alleen de regels over de jaarrekening, die deel uitmaakt van het jaarverslag) ook op het voortgezet onderwijs van toepassing zijn. Artikel 24, eerste lid, van het besluit voorziet in de juiste grondslag hiervoor.

Tweede en derde lid

Artikel 24 regelt het doel en de procedurele aspecten van de inrichting en aanlevering van de jaarrekening aan de minister, alsmede de accountantscontrole van de jaarrekening.

Het derde lid, regelt dat via het jaarverslag het bevoegd gezag verantwoording aflegt over het financieel beheer, doordat de bekostiging rechtmatig is aangewend. Dat hier sprake van is moet blijken uit de jaarrekening. Daarnaast regelt het tweede lid dat de jaarrekening de noodzakelijke informatie bevat voor de verantwoording van de besteding van de ontvangen aanvullende bekostiging.

Vierde en vijfde lid

Ingevolge het vierde lid verzendt het bevoegd gezag het jaarverslag aan de minister vóór 1 juli van het jaar volgend op het boekjaar (het kalenderjaar). Houdt het bevoegd gezag meer dan een school in stand, dan is bij het jaarverslag een bijlage gevoegd die inzicht biedt in het bestedingspatroon ten aanzien van de afzonderlijke scholen horende bij het bevoegd gezag.

Zesde en zevende lid

Ingevolge het zesde en zevende lid kan de minister in een ministeriële regeling een leidraad en een model vaststellen over de inrichting van de jaarrekening en over de inrichting en uitvoering van de controle van de accountant die met de controle is belast.

Artikel 25. Vermelding aanvullende bekostiging in jaarrekening

Eerste lid

Dit artikel regelt, in het eerste lid, de verplichting dat, indien een aanvullende bekostiging wordt verstrekt voor een specifiek doel onder de voorwaarde dat het aan dat doel ook wordt besteedt, ook uit de jaarrekening blijkt dat de aanvullende bekostiging aan dat doel is besteed.

Tweede lid

Het tweede lid verplicht tot vermelding van het daadwerkelijk bestede deel van de aanvullende bekostiging in de jaarrekening, als verrekening zal plaatsvinden van dit bedrag met de vastgestelde aanvullende bekostiging.

Artikel 26. Onderzoek vanwege minister en correctie bekostiging

Eerste lid

In het eerste lid wordt geregeld dat naast de bevoegdheid van de inspectie om, op grond van de Wet op het onderwijstoezicht, financieel onderzoek te doen, ook de minister bevoegd is om onderzoek in te stellen of doen instellen. Hierbij kan gedacht worden aan de instelling van de «Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis». Er kan zowel naar de rechtmatigheid van de besteding als de doelmatigheid van het financieel beheer onderzoek worden gedaan.

Tweede lid

Ingevolge het tweede lid kan de minister besluiten tot het aanbrengen van correcties indien uit het onderzoek in het eerste lid blijkt dat de bekostiging onjuist is vastgesteld.

Derde lid

Het derde lid bevat een bijzondere regeling van het corrigeren en terugvordering van subsidies ten opzichte van de algemene regeling in de Awb. Artikel 4:21, vierde lid, Awb regelt dat artikel 4:49 Awb ook van toepassing is op de onderwijsbekostiging. Het derde lid regelt aanvullende correctiemogelijkheden die niet op grond van de toepasselijke regeling in de Awb mogelijk zijn.

Artikel 27. Betaling correcties

Dit artikel regelt dat, indien de correcties strekken tot verhoging van de bekostiging, deze correcties binnen acht weken worden betaald na de bekendmaking.

Artikel 28. Afwijken teldatum en leerlingentelling bij aanvang en beëindiging bekostiging

De afwijking van de teldatum waarvan sprake is in het eerste lid betekent dat bij het vaststellen van de bekostiging van een nieuwe school zo nodig wordt uitgegaan van het aantal leerlingen op 1 oktober in jaar t (in afwijking van de gebruikelijke teldatum 1 oktober in jaar t-1).

Leerlingenaantallen zijn niet alleen van belang voor de vaststelling van de bekostiging, maar spelen ook een rol bij bijvoorbeeld de voorzieningenplanning en de stichtings- en opheffingsnormen. Onder omstandigheden kan het nodig zijn af te wijken van de bepalingen over leerlingentelling in de artikelen 8 en 9 van dit besluit.

Artikel 29. Dóórlopen bekostiging in geval van samenvoeging of afsplitsing per 1 augustus

Afsplitsing of samenvoeging van scholen vangt aan op 1 augustus van enig kalenderjaar, terwijl de bekostiging van de betrokken scholen wordt vastgesteld en betaald over het kalenderjaar. Dit artikel regelt dat de bekostiging bij samenvoeging van scholen of afsplitsing van scholen van een scholengemeenschap, die aanvangt op 1 augustus van enig kalenderjaar, voor wat betreft de bekostiging of de aanvullende bekostiging, gehandhaafd blijft tot het einde van dat kalenderjaar.

Artikel 30. Opheffing van een school

Dit artikel heeft betrekking op de situatie dat het bevoegd gezag van een school het besluit heeft genomen tot opheffing van een onder zijn bestuur staande school. Hiervan dient onder andere de minister in kennis te worden gesteld. Immers, de opheffing van een school heeft consequenties op het punt van de bekostiging. Vanwege de verantwoordelijkheid die de gemeente heeft voor de huisvesting van scholen dient in geval van opheffing van een bijzondere school eveneens mededeling gedaan te worden aan burgemeester en wethouders van de gemeente waar de school gelegen is.

Artikel 31. Verrekening exploitatie-overschot bij opheffing school

Eerste en tweede lid

In het eerste lid wordt geregeld dat indien een school wordt opgeheven (anders dan in geval van samenvoeging of bij verlies van bekostiging), het bevoegd gezag het exploitatie-overschot terugstort. In het tweede lid, wordt geregeld wat onder exploitatie-overschot wordt verstaan. In de in de onderdelen a tot en met c bedoelde gevallen betaalt het bevoegd gezag van een school het exploitatieoverschot terug aan de minister. Het exploitatieoverschot bestaat uit:

  • het bedrag bedoeld in onderdeel a van het tweede lid: het verschil tussen de ontvangen bekostiging en de lasten van de school over dat jaar voor zover de besteding van de bekostiging aan die lasten als rechtmatig kan worden aangemerkt; en

  • de in onderdeel b bedoelde reserveringen voor zover afkomstig uit ’s Rijks kas, waaronder begrepen de ontvangen rentebaten uit deze bedoelde reserveringen.

In geval van opheffing van een bijzondere school regelt onderdeel c van het tweede lid dat tot het exploitatieoverschot ook behoren de niet bestede delen van de uitkering op grond van een gemeentelijke overschrijdingsregeling.

Derde lid

Omdat echter achteraf veelal niet meer is vast te stellen uit welke gelden (van het Rijk of van de gemeente) het exploitatie-overschot is opgebouwd, wordt in het derde lid een verdeelmaatstaf geregeld tussen rijk en gemeente voor verdeling van dat deel van het exploitatie-overschot bedoeld in onderdeel c van het tweede lid. De maatstaf is de verhouding tussen de ontvangen uitkeringen van Rijk en gemeente in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het jaar van opheffing van de school of beëindiging van de bekostiging.

Artikel 32. Leerlingafhankelijk aantal formatieplaatsen samenwerkingsverbanden

Dit artikel regelt de omvang van de formatie die bepalend is voor de berekening van de bekostiging van het samenwerkingsverband.

Artikel 33. Vaststelling van de aanvullende bekostiging voor regionale ondersteuning door samenwerkingsverbanden

De bekostiging voor regionale ondersteuning vormt samen met de ondersteuningsbekostiging voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs het budget voor lichte ondersteuning van het samenwerkingsverband. Het budget voor lichte ondersteuning blijft vooralsnog bestaan uit personeelsbekostiging en bekostiging voor materiële instandhouding. Deze splitsing, die van technische aard is, blijft in stand tot de invoering van de vereenvoudiging van de bekostiging voor het primair onderwijs.6 De splitsing heeft geen effect op de hoogte van het uitgekeerde bedrag per samenwerkingsverband, en heeft ook geen effect op de wijze waarop het bedrag wordt uitgekeerd aan het samenwerkingsverband.

Artikel 34. Van overeenkomstige toepassing

Dit artikel regelt dat de artikelen 22 tot en met 27 (hoofdstuk 6. Boekhouding, financieel beheer en financiële controle) van overeenkomstige toepassing zijn op een samenwerkingsverband.

Artikel 35. Wijziging Bekostigingsbesluit WVO BES

In dit artikel wordt het Bekostigingsbesluit WVO BES gewijzigd en, net als de Wet voortgezet onderwijs BES, aangepast aan de grondslagen van de vereenvoudiging bekostiging VO. In het Bekostigingsbesluit WVO BES worden alleen de van toepassing zijnde artikelen gewijzigd. De structuur van dit besluit blijft in stand.

Onderdeel A (artikel 1)

De onderwijsinrichting en de examenstructuur van de Caribbean Examinations Council (CXC), gevestigd in Barbados en Jamaica, vormt het uitgangspunt voor de wijze van inrichting van de scholen. CXC-onderwijs is niet één op één vergelijkbaar met de Nederlandse onderwijsinrichting en examenstructuur. Voor een beter begrip van de inrichting van het onderwijs op de Gwendoline van Puttenschool en de Saba Comprehensive School, volgt hieronder een basale toelichting van het CXC-systeem. De Caribbean Examinations Council is in 1972 opgericht door de Caribbean Community (CARICOM), een samenwerkingsverband van 15 voornamelijk Engelstalige Caribische landen en enkele geassocieerde leden dat zich richt op handelsbevordering en economische ontwikkeling. Vanuit dit perspectief vindt er binnen de CARICOM ook samenwerking plaats op het gebied van onderwijs. Met de oprichting van de CXC beoogde de CARICOM verbetering, borging en harmonisatie van de onderwijskwaliteit. Binnen alle aangesloten landen die met CXC werken worden dezelfde kwalificatieniveaus gehanteerd waardoor vergelijking en doorstroom binnen de regio eenvoudiger wordt. Voor wat betreft het beroepsonderwijs betekent dit tevens dat de door CARICOM vastgestelde regionale beroepsstandaarden afgestemd zijn op de regionale arbeidsmarkt. Deze beroepsstandaarden zijn namelijk in samenspraak met het werkgeversveld in de Caribische regio opgesteld. Omdat een groot aantal landen met ditzelfde systeem werkt bestaat tevens internationale (h)erkenning van de door de CXC afgegeven diploma’s en certificaten.

De CXC verzorgt een onderwijs- en examensysteem op verschillende niveaus. Aan de scholen worden vier onderwijssoorten aangeboden:

  • CCSLC (Caribbean Certificate of Secondary Level Competence);

  • CSEC (Caribbean Secondary Education Certificate);

  • CVQ (Caribbean Vocational Qualification);

  • CAPE (Caribbean Advanced Proficiency Examination).

De definities van deze onderwijssoorten zijn ook opgenomen in het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES.

CCSLC: Caribbean Certificate of Secondary Level Competence

De leerling die voortgezet onderwijs volgt binnen CXC start met het CCSLC, dat een soort brede onderbouw is voor de andere onderwijssoorten. CCSLC-onderwijs biedt leerlingen een basisniveau aan kennis, competenties en vaardigheden waarmee zij kunnen doorstromen naar een CVQ- of een CSEC-opleiding. De nominale opleidingsduur van het CCSLC is drie jaar. Een leerling moet minimaal vijf vakken volgen waarvan Engels en Mathematics verplicht zijn. Voor de drie andere vakken moet het bevoegd gezag kiezen uit het aanbod van CXC. De vakken van het CCSLC kunnen worden afgesloten met een CCSLC-examen waarbij de leerling per vak een certificaat ontvangt. CXC stelt het examen echter niet verplicht. Alhoewel de nominale opleidingsduur van het CCSLC drie jaar is, staat het het bevoegd gezag vrij om van die opleidingsduur af te wijken. Al naar de behoefte van de leerling kan worden versneld, een groter aantal vakken worden gevolgd of kunnen al delen van een CVQ of van CSEC worden gevolgd. Een leerling die CCSLC heeft afgerond, heeft het voortgezet onderwijs nog niet afgerond.

CVQ: Caribbean Vocational Qualification

Vanuit CCSLC kunnen leerlingen doorstromen naar de eerste twee niveaus van CVQ-onderwijs die binnen het CXC-systeem tot het voortgezet onderwijs worden gerekend. CVQ is een vorm van beroepsonderwijs, gestoeld op praktisch en competentiegericht onderwijs en op competentiegerichte examinering. De beroepsstandaarden voor elke CVQ worden opgesteld door de Caribbean Association of National Training Agencies (CANTA) in nauwe samenwerking met experts en werkgevers uit de betreffende branches. Deze beroepsstandaarden worden vervolgens vastgesteld door de CARICOM. Op deze manier bestaat er binnen de Caribische regio eenduidigheid over de kwalificaties en de verschillende niveaus en is het voor gediplomeerden gemakkelijker om zich op de arbeidsmarkt in de regio te bewegen. Anders dan in het Nederlandse beroepsonderwijs, schrijft de CXC voor deze niveaus geen verplichte buitenschoolse praktijkvorming (stage) voor. Praktijksituaties worden volgens CXC-voorschriften in praktijklokalen op school gesimuleerd. De hogere CVQ-niveaus (3 en 4) waar men alleen kan instromen na het behalen van CSEC of een CVQ 2-certificaat, worden wel voor een deel in het bedrijfsleven verzorgd. Het CVQ-onderwijs op de niveaus 3 en 4 wordt op dit moment niet verzorgd op Saba en Sint Eustatius. Leerlingen die na CCSLC een CVQ-opleiding volgen, behalen doorgaans in twee jaar hun CVQ- niveau 2. Met het behalen van een CVQ 2-certificaat kan de leerling doorstromen naar vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt.

CSEC: Caribbean Secondary Education Certificate

CSEC-onderwijs is een vorm van algemeen vormend onderwijs dat volgt op het CCSLC-onderwijs. Met het behalen van een CSEC-eindcertificaat kan de leerling instromen in het vervolgonderwijs. De nominale opleidingsduur van CSEC is twee jaar. De verblijfsduur in CSEC is mede afhankelijk van de prestatie van de leerling. Het CSEC-programma omvat minimaal vijf vakken waarvan Engels en Mathematics verplicht zijn. CSEC wordt afgerond met certificaten per vak, volgens de regels en procedures van de CXC. Als de leerling alle vak-certificaten voor CSEC heeft behaald, ontvangt de leerling een CSEC-eindcertificaat. Hiermee heeft de leerling een aantal opties. Hij kan het voortgezet onderwijs vervolgen met CAPE, kiezen voor vervolgonderwijs of kan kiezen voor de arbeidsmarkt.

CAPE: Caribbean Advanced Proficiency Examination

De opleidingsduur van CAPE is twee jaar. Met CAPE kan pas worden gestart nadat de CSEC-certificaten zijn behaald voor de vakken die de leerling in zijn CAPE-opleiding gaat volgen. De CXC biedt binnen CAPE drie verschillende wijzen van certificering aan:

  • 1) voor elk voltooide CAPE-unit wordt een certificaat toegekend.

  • 2) aan kandidaten die naar tevredenheid ten minste zes units hebben afgerond, waaronder Caribbean Studies, wordt het CAPE-diploma uitgereikt.

  • 3) aan kandidaten die een voorgeschreven cluster van zeven CAPE-units waaronder Caribbean Studies en Communicatiewetenschappen met goed gevolg hebben afgerond, kan door CXC een CAPE Associate Degree worden uitgereikt. Voor het behalen van een CAPE-diploma of een CAPE Associate Degree moeten kandidaten het cluster van vereiste units binnen een periode van maximaal vijf jaar voltooien.

Onderdelen B, C en D (artikelen 3 tot en met 5)

Deze wijzigingen brengen de bepalingen rondom in- en uitschrijving in het Bekostigingsbesluit WVO BES in lijn met de overeenkomstige bepalingen in het Besluit bekostiging WVO 2021. Het betreft slechts terminologische wijzigingen, geen inhoudelijke wijzigingen. Taken worden zoveel mogelijk toegekend aan het bevoegd gezag van de school in plaats van de directeur of rector daarvoor aan te wijzen.

Bij de formulering van de wijzigingen in artikel 35, onderdelen C en D, van dit besluit is rekening gehouden met artikel 58 van het Besluit register onderwijsdeelnemers, dat ook wijzigingen aanbrengt in de artikelen 4 en 5 van het Bekostigingsbesluit WVO BES. De onderdelen C en D van artikel 35 van dit besluit zullen dan ook niet eerder in werking treden dan artikel 58 van het Besluit register onderwijsdeelnemers.

Onderdelen E en F (artikelen 7 en 7a)

De artikelen 7 en 7a gaan over de leerlingentelling. Deze artikelen regelen welke leerlingen wel en niet meetellen voor het bepalen van de hoogte van de bekostiging. Voor een nadere toelichting op deze artikelen wordt verwezen naar de toelichting bij de artikelen 8 en 9 van het Besluit bekostiging WVO 2021. De voorschriften rondom de leerlingentelling van vreemdelingen (artikel 9, eerste lid, onderdeel d, Besluit bekostiging WVO 2021) is niet van toepassing op Caribisch Nederland. Omdat het mbo ook wordt verzorgd door de scholen voor voortgezet onderwijs worden mbo-studenten meegeteld in het totale aantal leerlingen van de school, voor het bepalen van het vaste bedrag per school. Verder is de bekostiging voor het mbo geregeld in het Uitvoeringsbesluit WVO BES.

Onderdeel I (artikel 9)

Het eerste lid van artikel 9 van het Bekostigingsbesluit WVO BES ziet op de bekostiging van de Scholengemeenschap Bonaire (SGB). Het tweede lid ziet op de bekostiging van de scholen op Sint Eustatius (Gwendoline van Puttenschool) en Saba (Saba Comprehensive School).

Met artikel 9, eerste lid, onderdelen c en d, en tweede lid, onderdelen c tot en met f, wordt invulling gegeven aan artikel 153, derde lid, WVO BES. Het gaat hier om aanvullende bekostiging voor normale omstandigheden die specifiek van toepassing zijn op de BES-eilanden, zodat recht kan worden gedaan aan wisselende behoeftes van de verschillende eilanden ten opzichte van Europees Nederland en ten opzichte van elkaar.

De opslag in verband met de zorg aan leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte (artikel 9, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c) heeft betrekking op de lichte zorgondersteuning voor leerlingen.

In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 35, onderdeel A, is al ingegaan op de onderwijssoorten binnen het CXC-systeem. In de praktijk van de scholen op Sint Eustatius en Saba worden leerlingen in de eerste drie leerjaren van het voortgezet onderwijs inschreven in de zogenaamde lower forms. De scholen geven invulling aan deze lower forms met het CCSLC. Tegelijkertijd is het voor leerlingen mogelijk om tijdens deze jaren alvast wat vakken van het CSEC en CVQ te volgen. Het bekostigingsbedrag per leerling is voor alle leerlingen in de eerste drie leerjaren van het voortgezet onderwijs op scholen op Sint Eustatius en Saba gelijk. Daarom is er voor gekozen om in artikel 9, tweede lid, onderdeel b, onder 1°, de term «lower forms» te hanteren. In de begripsbepaling in artikel 1 van het Bekostigingsbesluit WVO BES is lower forms conform het bovenstaande gedefinieerd.

Onderdeel K (artikel 11)

Artikel 11 van het Bekostigingsbesluit WVO BES is overeenkomstig de artikelen 3 en 17 van het Besluit bekostiging WVO 2021 aangepast aan de vereenvoudiging van de bekostiging. Artikel 11, tweede lid, is afgeleid van artikel 9, tweede lid, zoals dat eerder in het Bekostigingsbesluit WVO BES was opgenomen.

Onderdeel L (artikel 12)

Artikel 12 van het Bekostigingsbesluit WVO BES is te vergelijken met artikel 4 van het Besluit bekostiging WVO 2021. Het is aangepast aan de grondslagen van de vereenvoudiging bekostiging VO. De verwijzing naar de exploitatiekosten zijn vervangen door een verwijzing naar de bekostiging.

Onderdelen J, M, P en Q (artikelen 10, 13, 23a en 24, tweede lid)

Artikel 209 WVO BES beoogde om de bekostigingssystematiek zoals die in Europees Nederland al langer van toepassing is, in enkele stappen ook in Caribisch Nederland in te voeren. Daarmee samenhangend beoogden de artikelen 23a en 24 van het Bekostigingsbesluit WVO BES te regelen dat enkele artikelen van dat besluit eerst in gewijzigde vorm, of pas op een later moment, in werking zouden treden (zie de oorspronkelijke artikelen 23a en 24, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit WVO BES). De vereenvoudiging van de bekostiging wordt nu echter gelijktijdig in Europees en Caribisch Nederland ingevoerd.

Met artikel 24, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit WVO BES was oorspronkelijk beoogd om de artikelen 7, 9, eerste en derde lid, 10, 13, 14 en 18 van dat besluit pas in werking te laten treden op het moment dat artikel 209, tweede lid, WVO BES in werking zou treden. Met de wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen komt artikel 209 WVO BES echter te vervallen. Daardoor is aanpassing van artikel 24, tweede lid, van het Bekostigingsbesluit WVO BES nodig om de hiervoor genoemde artikelen van het Bekostigingsbesluit WVO BES alsnog in werking te kunnen laten treden.

De artikelen 7 en 9 worden met dit besluit opnieuw vastgesteld en treden gewijzigd in werking. Artikel 10 komt te vervallen omdat de bekostiging voor zorg voor leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte meegenomen is in het nieuwe artikel 9, eerste lid, onderdeel c, en tweede lid, onderdeel c, van het Bekostigingsbesluit WVO BES. De artikelen 13 en 14, van het Bekostigingsbesluit WVO BES kunnen nu ook in werking treden (in artikel 13 wordt slechts een technische wijziging doorgevoerd). Artikel 18 is al eerder komen te vervallen (Stb. 2013, 338). Voor de duidelijkheid komt ook artikel 23a nu te vervallen.

Beoogd wordt om ook artikel 23 van het Bekostigingsbesluit WVO BES nu in werking te laten treden (vergelijk artikel 31 van het Besluit bekostiging WVO 2021). Daarmee zal dan het gehele Bekostigingsbesluit WVO BES in werking getreden zijn.

Onderdeel N (artikel 21a)

Artikel 21a van het Bekostigingsbesluit WVO BES was oorspronkelijk opgenomen als artikel 9, derde lid (oud), maar dat was nog niet in werking getreden. Het is vergelijkbaar met artikel 28 van het Besluit bekostiging WVO 2021.

Artikel 36. Wijziging Besluit register onderwijsdeelnemers

De wijzigingen in het Besluit register onderwijsdeelnemers hangen samen met de vernummering die de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen in de WVO doorvoert. Het gaat dus alleen om een correctie van verwijzingen.

Artikel 37. Wijziging Besluit vbo-groen in een AOC 2016

Het Besluit vbo-groen in een AOC 2016 wordt aangepast aan de wijzigingen die de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen doorvoert in de WVO. Omdat de bepalingen met betrekking tot de bekostiging in de WVO niet van toepassing zijn op het vbo dat wordt verzorgd in agrarische opleidingscentra wordt ook artikel 118ll WVO (overgangsrecht toegroeien naar nieuwe bekostiging) hier uitgezonderd.

Artikel 38. Wijziging Uitvoeringsbesluit WEB

De wijzigingen in het Uitvoeringsbesluit WEB hangen samen met de vernummering die de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen in de WVO doorvoert.

Artikel 39. Wijziging Uitvoeringsbesluit WEB BES

In Caribisch Nederland wordt het mbo verzorgd aan de scholen voor voortgezet onderwijs. Aangezien de bekostiging voor het mbo op gelijke wijze plaatsvindt als de bekostiging van de vo-scholen, zijn de grondslagen van de vereenvoudiging van de bekostiging VO ook meegenomen in de Wet educatie en beroepsonderwijs BES. De uitwerking van deze grondslagen is opgenomen in het Uitvoeringsbesluit WEB BES.

Onderdelen A en B (artikelen 1 en 3)

Het Uitvoeringsbesluit WEB BES wordt met deze wijzigingen aangepast aan het gewijzigde artikel 2.2.1 WEB BES, waarbij in het bedrag per mbo-student onderscheid wordt gemaakt naar leerweg (BOL of BBL), en niet langer een onderscheid naar voltijds en deeltijds studenten. De begripsbepalingen zijn daardoor niet meer nodig in het Uitvoeringsbesluit WEB BES. De begripsbepalingen «beroepsbegeleidende leerweg» en «beroepsopleidende leerweg», zoals opgenomen in artikel 1.1.1 WEB BES, zijn ook van toepassing op het Uitvoeringsbesluit WEB BES.

Het mbo wordt bekostigd met een bedrag per student, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen BOL- en BBL-studenten. De teldatum van het aantal mbo-studenten in Caribisch Nederland wordt aangepast van t-2 naar t-1. Daarmee wordt zowel voor het aantal leerlingen als het aantal studenten uitgegaan van 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

Onderdeel C (artikel 6)

Met de vereenvoudiging van de bekostiging komt ook de overgangsperiode wat betreft de vaststelling van de rijksbijdrage ten einde. Daarom kan artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit WEB BES komen te vervallen.

Artikel 40. Intrekking besluiten

Het Bekostigingsbesluit WVO en het Formatiebesluit WVO worden ingetrokken. De inhoud van deze besluiten is, aangepast aan de Wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging VO-scholen (Kamerstukken 35 354), samengevoegd in het onderhavige besluit.

Daarnaast worden met dit artikel diverse besluiten ingetrokken waarin nog overgangsrecht met betrekking tot onder andere het Bekostigingsbesluit WVO of het Formatiebesluit WVO is opgenomen. Omdat het overgangsrecht in die besluiten inmiddels geheel materieel uitgewerkt is, kunnen deze komen te vervallen.

Onderdeel i

Artikel IV van het Besluit van 22 mei 2015 (Stb. 2015, 214) bevat overgangsrecht voor het geval dat er op het moment van inwerkingtreding van de Wet van 16 april 2015 tot wijziging van onder meer de Wet educatie beroepsonderwijs inzake overgang van de wettelijke taken van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven naar de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven (Stb. 2015, 170) nog geen rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs zou zijn aangewezen. Inmiddels is de Samenwerkingsorganisatie beroepsonderwijs bedrijfsleven als zodanig aangewezen in de Regeling subsidieverstrekking SBB. Artikel IV van het Besluit van 22 mei 2015 is daarmee materieel uitgewerkt, zodat dat besluit kan vervallen.

Artikel 42. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Beoogd wordt om het besluit, samen met de wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen, op 1 oktober 2021 in werking te laten treden. Daarmee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten.7 Voor de datum van 1 oktober 2021 wordt echter gekozen omdat dit de teldatum van het aantal leerlingen is, waarmee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de bekostiging over het kalenderjaar 2022. Door de wet en dit besluit beide op 1 oktober 2021 in werking te laten treden, zullen de wijzigingen voor het eerst van toepassing zijn op de bekostiging die scholen vanaf 1 januari 2022 ontvangen. Bij inwerkingtreding op 1 januari 2022 zou er onduidelijkheid kunnen ontstaan welke bepalingen op de vaststelling van de bekostiging van toepassing zouden zijn, doordat de teldatum dan voor de inwerkingtreding van de wet zou liggen.

Indien op dat moment artikel 58 van het Besluit register onderwijsdeelnemers nog niet in werking zal zijn getreden, wordt de inwerkingtreding van artikel 35, onderdelen C en D, van dit besluit gekoppeld aan de inwerkingtreding van artikel 58 van het Besluit register onderwijsdeelnemers. Dit houdt verband met het feit dat in beide besluiten wijzigingen van de artikelen 4 en 5 van het Bekostigingsbesluit WVO BES zijn opgenomen en er bij de formulering van artikel 35, onderdelen C en D, rekening is gehouden met de eerdere inwerkingtreding van de wijzigingen door artikel 58 van het Besluit register onderwijsdeelnemers.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

Bijlage 1, behorende bij de nota van toelichting bij het Besluit bekostiging WVO 2020

Transponeringstabellen van oud (Bekostigingsbesluit WVO en Formatiebesluit WVO) naar nieuw (Besluit bekostiging WVO 2021)

Bekostigingsbesluit WVO → Besluit bekostiging WVO 2021

Bekostigingsbesluit WVO (oud)

Besluit bekostiging WVO 2021 (nieuw)

Opmerkingen

artikel 1

artikel 1

 

artikel 2

artikel 30

 

artikel 3

artikel 13

 

artikel 4

artikel 14

 

artikel 5

artikel 15

 

artikel 6

artikel 16

 

artikel 7

artikelen 8 en 9

Artikel 7, vierde lid, komt te vervallen omdat dit achterhaald is.

artikel 7a

artikel 10

 

artikel 7b

artikel 11

 

artikel 7c

artikel 12

 

artikel 7d

Dit artikel is in aangepaste vorm verwerkt in artikel 9, eerste lid, onderdeel d (nieuw).

artikel 8

artikelen 3, 1e lid, 17, 1e en 2e lid, en 28, 1e lid

Artikel 8, tweede lid, BB komt terug in artikel 81 WVO. Het zesde en zevende lid (bekostiging voor nieuwkomers) komen terug in een ministeriële regeling op grond van artikel 82 WVO

artikel 8a

artikel 33

 

artikel 9

artikelen 3, 2e lid, en 17, 3e lid

 

artikel 10

artikel 4

 

artikel 14a

artikel 18

 

artikel 15

artikel 19

 

artikel 15f

artikel 5

 

artikel 15g

artikel 20

 

artikel 16

artikel 22

 

artikel 17

artikel 23

 

artikel 18

artikel 24

 

artikel 20

artikel 25

 

artikel 21

artikel 26

 

artikel 22

artikel 27

 

artikel 23

artikel 29

 

artikel 24

artikel 31

 

artikel 25

artikel 6

 

artikel 26

artikel 34

 

artikel 27

Materieel uitgewerkt overgangsrecht.

artikel 27a

Materieel uitgewerkt overgangsrecht.

artikel 27b

Materieel uitgewerkt overgangsrecht.

artikel 28

Materieel uitgewerkt overgangsrecht.

artikel 29

(artikel 41)

Citeertitel

Formatiebesluit WVO → Besluit bekostiging WVO 2021

Formatiebesluit WVO (oud)

Besluit bekostiging WVO 2021(nieuw)

Opmerkingen

artikel 1

artikel 1

 

artikel 2

Als gevolg van de vereenvoudiging van de bekostiging is dit artikel niet meer nodig.

artikel 3

Als gevolg van de vereenvoudiging van de bekostiging is dit artikel niet meer nodig.

artikel 3a

artikel 32

 

artikel 4

Dit wordt voortaan geregeld in een ministeriële regeling op grond van artikel 82 WVO.

artikel 6

artikelen 8, 9 en 28, 2e lid

artikel 6, derde lid, FB komt te vervallen omdat daar in de praktijk geen behoefte (meer) aan bestaat. Daarmee is ook het vierde lid van dat artikel niet meer nodig.

artikel 7

Als gevolg van de vereenvoudiging van de bekostiging is dit artikel niet meer nodig.

artikel 8

Als gevolg van de vereenvoudiging van de bekostiging is dit artikel niet meer nodig. Artikel 8, derde lid, FB wordt geregeld bij ministeriële regeling.

artikel 10

artikel 7

 

artikel 11

artikel 21

 

artikel 12

Overbodig geworden overgangsrecht nu artikel 2 FB niet meer terugkomt in het nieuwe besluit.

artikel 13

Materieel uitgewerkt als gevolg van de vereenvoudiging van de bekostiging.

artikel 14

(artikel 41)

Citeertitel

Bijlage 2, behorende bij de nota van toelichting bij het Besluit bekostiging WVO 2020

Transponeringstabel van nieuw (Besluit bekostiging WVO 2021) naar oud (Bekostigingsbesluit WVO en Formatiebesluit WVO)

Besluit bekostiging WVO 2021 (nieuw)

Bekostigingsbesluit WVO (BB) of Formatiebesluit WVO (FB) (oud)

opmerkingen

artikel 1

artikel 1 BB

artikel 1 FB

 

artikel 2

Dit artikel is grotendeels nieuw, maar het eerste t/m derde lid bevatten elementen van de artikelen 2 en 3 FB. Het vierde lid is nieuw en geeft invulling aan artikel 82, derde lid, WVO.

artikel 3

artikelen 8, 1e lid, en 9, 1e lid, BB

 

artikel 4

artikel 10 BB

 

artikel 5

artikel 15f BB

 

artikel 6

artikel 25 BB

 

artikel 7

artikel 10 FB

 

artikel 8

artikel 7, 1e en 5e lid, BB;

artikel 6, 1e lid, FB

 

artikel 9

artikel 7, 2e en 3e lid, BB; artikel 6, 2e lid, FB

 

artikel 10

artikel 7a BB

 

artikel 11

artikel 7b BB

 

artikel 12

artikel 7c BB

 

artikel 13

artikel 3 BB

 

artikel 14

artikel 4 BB

 

artikel 15

artikel 5 BB

 

artikel 16

artikel 6 BB

 

artikel 17

artikelen 8, 3e en 4e lid, en 9, 2e lid, BB

 

artikel 18

artikel 14a BB

 

artikel 19

artikel 15 BB

 

artikel 20

artikel 15g BB

 

artikel 21

artikel 11 FB

 

artikel 22

artikel 16 BB

 

artikel 23

artikel 17 BB

 

artikel 24

artikel 18 BB

Artikel 24, eerste lid, is voor het VO nieuw. Het is afgeleid van artikel 2, eerste lid, van het Besluit informatievoorziening WPO/WEC

artikel 25

artikel 20 BB

 

artikel 26

artikel 21 BB

 

artikel 27

artikel 22 BB

 

artikel 28

artikel 8, 5e lid, BB; artikel 6, 5e lid, FB

 

artikel 29

artikel 23 BB

 

artikel 30

artikel 2 BB

 

artikel 31

artikel 24 BB

 

artikel 32

artikel 3a FB

 

artikel 33

artikel 8a BB

 

artikel 34

artikel 26 BB

 

artikel 35

Wijziging Bekostigingsbesluit WVO BES

artikel 36

Wijziging Besluit register onderwijsdeelnemers

artikel 37

Wijziging Besluit vbo-groen in een AOC 2016

artikel 38

Wijziging Uitvoeringsbesluit WEB

artikel 39

Wijziging Uitvoeringsbesluit WEB BES

artikel 40

Intrekking besluiten

artikel 41

artikel 29 BB; artikel 14 FB

Citeertitel

artikel 42

Inwerkingtreding


X Noot
1

Zie het Besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES.

X Noot
4

De laatste school..? Advies over de aanpak van de gevolgen van leerlingendaling in het voortgezet onderwijs. Bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 31 289, nr. 393.

X Noot
5

In het register onderwijsdeelnemers moet van elke leerling op een school worden aangegeven op welke vestiging die leerling onderwijs volgt (artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit register onderwijsdeelnemers in combinatie met de Regeling register onderwijsdeelnemers).

X Noot
6

Bij koninklijke boodschap van 15 oktober 2020 (Kamerstukken 35 605) is bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel vereenvoudiging bekostiging po ingediend. Met dat wetsvoorstel wordt het onderscheid tussen personeelsbekostiging en bekostiging voor materiële instandhouding ook voor de samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs opgeheven.

X Noot
7

Wat betreft wetgeving over onderwijs zijn de vaste verandermomenten voor wetten en amvb’s 1 januari en 1 augustus (Aanwijzing 4.17, derde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). In dit geval wordt daar van afgeweken om aanmerkelijke ongewenste publieke nadelen te voorkomen (Ar 4.17, vijfde lid, onderdeel d).

Naar boven