Besluit van 22 januari 1999, houdende voorschriften van overgangsrechtelijke aard in verband met de invoering van leerwegen in middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs (regeling overgangsmaatregelen mavo-vbo)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, drs. K. Y. I. J. Adelmund, van 10 november 1998, nr. 1998/46958 (3721), directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen VI, derde lid, VIII, tweede lid, XV en XVI, eerste lid, van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337) tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs);

De Raad van State gehoord (advies van 17 december 1998, nr. W05.98 0519);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, K. Y. I. J. Adelmund, van 19 januari 1999, nr. 1998/54973(3721), directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1 Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt, met uitzondering van artikel 11, verstaan onder:

wet: de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337), houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs);

WVO: de Wet op het voortgezet onderwijs;

school voor svo-lom: een school voor speciaal voortgezet onderwijs, bezocht door kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden als bedoeld in artikel III, eerste lid, van de wet;

afdeling voor svo-lom: een afdeling voor speciaal voortgezet onderwijs, bezocht door kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden als bedoeld in artikel III, eerste lid, van de wet;

afdeling voor svo-mlk: een afdeling voor speciaal voortgezet onderwijs, bezocht door moeilijk lerende kinderen als bedoeld in artikel VII, eerste lid, van de wet;

school voor mavo: een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs;

school voor vbo: een school voor voorbereidend beroepsonderwijs;

scholengemeenschap: een scholengemeenschap waarvan ten minste deel uitmaakt een school voor mavo of een school voor vbo;

school voor praktijkonderwijs: een school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de WVO;

schoolsoortgroep: een schoolsoortgroep als genoemd in de ministeriële regeling op grond van artikel 85, vijfde lid, van de WVO (Uitleg OCenW-regelingen 1998, nr. 17b (VO/FB/1998/24968));

anderstalige leerlingen: leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond als bedoeld in artikel 12 van het Formatiebesluit W.V.O.;

BRIN-nummer: het nummer waaronder een school staat geregistreerd in de Basisregistratie Instellingen.

Paragraaf 2. Overdracht van taken en bevoegdheden van een school of afdeling voor svo-lom aan een orgaan als bedoeld in artikel VI van de wet

Artikel 2. Voorschriften m.b.t. de mededeling, bedoeld in artikel VI van de wet

  • 1. Het bevoegd gezag van een school voor svo-lom of afdeling voor svo-lom zendt een mededeling als bedoeld in artikel VI, eerste lid, van de wet dat ten aanzien van die school of afdeling met ingang van het schooljaar 1999–2000 toepassing wordt gegeven aan genoemd artikel, uiterlijk 1 maart 1999, aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing op de schooljaren 2000–2001, 2001–2002 en 2002–2003, met dien verstande dat de mededeling uiterlijk 1 december 1999, uiterlijk 1 december 2000 onderscheidenlijk uiterlijk 1 december 2001 aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen wordt gezonden.

  • 2. De mededeling bevat, naast de informatie, bedoeld in artikel VI, tweede lid, van de wet de volgende informatie:

    a. met ingang van welk schooljaar toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet,

    b. van de school of afdeling voor svo-lom het BRIN-nummer, de naam, het adres en de vestigingsplaats,

    c. van elk van de scholen voor mavo en vbo en de scholengemeenschappen, bedoeld in artikel VI, eerste lid, onderdeel b, van de wet:

    1°. het BRIN-nummer, de naam, het adres en de vestigingsplaats,

    2°. het aantal leerlingen van het totaal aantal leerlingen dat als werkelijk schoolgaand aan de school of afdeling, bedoeld in onderdeel b, was ingeschreven op 1 oktober van het eerste schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, dat administratief is toebedeeld aan de school of scholengemeenschap,

    3°. het aantal anderstalige leerlingen van het totaal aantal leerlingen, bedoeld onder 2°, dat administratief is toebedeeld aan de school of scholengemeenschap,

    d. aan welke school of scholengemeenschap van de scholen en scholengemeenschappen, bedoeld in onderdeel c, de vergoeding in verband met de vermeerdering, bedoeld in artikel 5, en het overgangsbudget en de aanvullende personele vergoeding, bedoeld in artikel 6, dient te worden toegekend.

  • 3. De in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde administratieve toedeling is éénmalig.

Artikel 3. Beëindiging bekostiging school of afdeling voor svo-lom

Indien het bevoegd gezag van een school voor svo-lom of afdeling voor svo-lom ten aanzien van die school of afdeling de mededeling, bedoeld in artikel VI, eerste lid, van de wet, doet, wordt met ingang van het schooljaar waarop de mededeling betrekking heeft, een zodanige openbare school of afdeling opgeheven dan wel wordt de aanspraak op bekostiging van een zodanige bijzondere school of afdeling beëindigd. Artikel 265, vierde lid, van de WVO is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4. Leerlingtelling vo-scholen i.v.m. toepassing Formatiebesluit W.V.O. na toepassing artikel VI van de wet

  • 1. Voor het eerste schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, wordt het aantal leerlingen op grond waarvan de formatie wordt berekend van de school voor mavo, de school voor vbo of de scholengemeenschap, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, met inachtneming van de volgende leden berekend en vastgesteld.

  • 2. Ten behoeve van de personeelscategorieën directie en onderwijsondersteunend personeel wordt het aantal leerlingen dat in artikel 6, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. wordt aangeduid met Lt-1, verhoogd met het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, onder 2°.

  • 3. Ten behoeve van de personeelscategorie leraren wordt het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, als werkelijk schoolgaand ten behoeve van het volgen van leerwegondersteunend onderwijs was ingeschreven aan de school, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, verhoogd met het eerstbedoelde aantal leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, onder 2°.

  • 4. Het aantal leerlingen dat in artikel 6, derde lid, van het Formatiebesluit W.V.O. wordt aangeduid met Lt-2, wordt verhoogd met het aantal leerlingen dat als werkelijk schoolgaand aan de school of afdeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, was ingeschreven op 1 oktober van het tweede schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet.

  • 5. Indien sprake is van toedeling van een gedeelte van het aantal leerlingen, bedoeld in het vierde lid, geschiedt de in dat lid bedoelde vaststelling van het aantal leerlingen ten behoeve van de formatieberekening met het overeenkomende gedeelte van het in dat lid bedoelde aantal leerlingen. Het bedoelde gedeelte wordt vastgesteld op basis van de volgende berekening:

    a. het aantal leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, onder 2°, dat administratief is toebedeeld, wordt gedeeld door het totaal aantal leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, onder 2°,

    b. de breuk, voortkomend uit de onder a bedoelde deling, wordt vermenigvuldigd met het aantal leerlingen dat als werkelijk schoolgaand aan de school of afdeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, was ingeschreven op 1 oktober van het tweede schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, en

    c. de uitkomst van de onder b bedoelde vermenigvuldiging wordt afgerond op een geheel getal, waarbij dat getal met 1 wordt verhoogd indien de eerste decimaal 5 of hoger is.

Artikel 5. Toekenning vaste voet aan vo-school of -scholengemeenschap

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, wordt van de school voor mavo of voor vbo of van de scholengemeenschap, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, het vaste aantal formatieplaatsen, genoemd in artikel 2 van het Formatiebesluit W.V.O., vermeerderd. De vermeerdering is voor de verschillende schoolsoortgroepen als volgt:

a. schoolsoortgroep 1: 2,26 formatieplaatsen,

b. schoolsoortgroep 3: 0,31 formatieplaatsen,

c. schoolsoortgroep 4: 1,15 formatieplaatsen.

Artikel 6. Vaststelling overgangsbudget en aanvullende personele vergoeding aan vo-school of -scholengemeenschap

  • 1. Indien toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, wordt ten behoeve van de vergoeding van de personeelskosten van een school of scholengemeenschap als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel d, een overgangsbudget en een aanvullende personele vergoeding berekend en vastgesteld.

  • 2. Op de berekening van het overgangsbudget is paragraaf 4 en de daarbij behorende bijlage van de Regeling bekostiging, rechtspositie en samenvoeging leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr. 24), van overeenkomstige toepassing. Bij de berekening wordt wat betreft het aantal leerlingen van de school of afdeling voor svo-lom, uitgegaan van het aantal leerlingen dat als werkelijk schoolgaand aan de school of afdeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, was ingeschreven op 1 oktober van het tweede en het derde schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet.

  • 3. De berekening van de aanvullende personele vergoeding geschiedt overeenkomstig artikel 23, tweede tot en met vierde lid, van de in het tweede lid genoemde regeling.

Artikel 7. Vaststelling formatie vo-scholen of -scholengemeenschap in verband met anderstalige leerlingen

  • 1. Voor het eerste schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, wordt de formatie van de school voor mavo, de school voor vbo of de scholengemeenschap verhoogd, indien sprake is van toedeling van anderstalige leerlingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, onder 3°. De verhoging wordt met inachtneming van de volgende leden berekend en vastgesteld.

  • 2. Met toepassing van artikel 22b van het Formatiebesluit WEC wordt het aantal formatierekeneenheden vastgesteld ten behoeve van het onderwijs aan anderstalige leerlingen van de school of afdeling voor svo-lom, indien ten aanzien van deze school of afdeling in het desbetreffende schooljaar geen toepassing zou worden gegeven aan artikel VI van de wet.

  • 3. Het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in het tweede lid, wordt verdeeld over de scholen voor mavo en vbo en de scholengemeenschappen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c. De verdeling wordt vastgesteld op basis van de volgende berekening:

    a. het aantal anderstalige leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, onder 3°, wordt gedeeld door het aantal anderstalige leerlingen dat deel uitmaakt van het totaal aantal leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, onder 2°,

    b. de breuk, voortkomend uit de onder a bedoelde deling, wordt vermenigvuldigd met het aantal formatierekeneenheden, bedoeld in het tweede lid, en

    c. de uitkomst van de onder b bedoelde vermenigvuldiging wordt afgerond op een geheel getal, waarbij dat getal met 1 wordt verhoogd indien de eerste decimaal 5 of hoger is.

  • 4. Het aantal formatieplaatsen wordt berekend door het aantal formatierekeneenheden dat de uitkomst is van de berekening, bedoeld in het derde lid:

    a. voor een scholengemeenschap voor (vwo)/havo/mavo/vbo te delen door de factor 216,

    b. voor een scholengemeenschap (vwo)/havo/mavo te delen door de factor 226,

    c. voor een school voor vbo of mavo, dan wel een scholengemeenschap voor vbo/mavo te delen door de factor 200.

    De uitkomst van de berekening wordt afgerond op vier decimalen, waarbij de vierde decimaal met 1 wordt verhoogd indien de vijfde decimaal 5 of hoger is.

Artikel 8. Instellingsaccountantscontrole en vereiste documenten

Voor het eerste schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, geldt bij de controle van de telling van anderstalige leerlingen, in afwijking van de regeling administratie leerlinggegevens WVO (Uitleg OCenW-Regelingen 1995, nr. 29), voor de groep anderstalige leerlingen op grond waarvan het in artikel 7, vierde lid, bedoelde aantal formatieplaatsen is berekend, dat de school of scholengemeenschap, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, moet voldoen aan de voorschriften, vastgesteld bij of krachtens deel II van de WVO zoals die luidden op 31 juli voorafgaand aan de bedoelde toepassing.

Artikel 9. Vergoeding exploitatiekosten vo-school of -scholengemeenschap

  • 1. Voor het eerste schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, wordt de vergoeding voor de exploitatiekosten van de school voor mavo of vbo of de scholengemeenschap vastgesteld op basis van de som van de in de onderdelen a en b bedoelde vergoedingen:

    a. de vergoeding voor de kosten van de exploitatie die de school voor mavo of vbo of de scholengemeenschap zou hebben ontvangen voor het schooljaar, indien geen toepassing zou worden gegeven aan artikel VI van de wet, en

    b. de vergoeding voor de kosten van de materiële instandhouding die de school of afdeling voor svo-lom op grond van deel II van de WVO zou hebben ontvangen voor het gehele kalenderjaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, indien geen toepassing zou worden gegeven aan artikel VI van de wet.

  • 2. Indien sprake is van toedeling van een gedeelte van het totaal aantal leerlingen van de school of afdeling voor svo-lom, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, geschiedt de in het eerste lid bedoelde vaststelling van de vergoeding, door het bij de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde vergoeding behorende bedrag te vermenigvuldigen met de volgende breuk:

    a. het eerstbedoelde aantal leerlingen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel c, onder 2°, gedeeld door

    b. het totaal aantal leerlingen dat als werkelijk schoolgaand aan de school of afdeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, was ingeschreven op 1 oktober van het eerste schooljaar voorafgaand aan het schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet.

    De uitkomst van de vermenigvuldiging wordt afgerond op twee decimalen, waarbij de tweede decimaal met 1 wordt verhoogd indien de derde decimaal 5 of hoger is.

  • 3. Het bij de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde vergoeding behorende bedrag dan wel het bedrag dat de uitkomst is van de in het tweede lid bedoelde berekening, wordt met ingang van het schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, in verband met prijsontwikkelingen, verhoogd met het percentage voor de overige exploitatiekosten, dat voor dat schooljaar in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel XV, derde lid, van de Wet van 27 februari 1992 (Stb. 112), is vastgesteld.

Paragraaf 3. Norm omzetting svo-mlk-afdelingen in school voor praktijkonderwijs

Artikel 10. Omzetting afdelingen voor svo-mlk in school voor praktijkonderwijs

Het aantal leerlingen, bedoeld in artikel VIII, tweede lid, van de wet, is 75. Indien toepassing van de eerste volzin niet in overeenstemming is met een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen, kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, in afwijking van de eerste volzin toepassing geven aan artikel VIII, tweede lid, van de wet.

Paragraaf 4. Tijdelijke regeling onderwijsbevoegdheden

Artikel 11. Wijziging Besluit onderwijsbevoegdheden W.V.O./O.W.V.O.

Na artikel 3d van het Besluit onderwijsbevoegdheden W.V.O./O.W.V.O.1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3e. Tijdelijke afwijkingsbevoegdheid in verband met invoering leerwegen in m.a.v.o. en v.b.o.

De leraar, bedoeld in artikel XV, tweede lid, van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337), die wordt verbonden aan een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, een school voor voorbereidend beroepsonderwijs of een scholengemeenschap waarvan ten minste een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of een school voor voorbereidend beroepsonderwijs deel uitmaakt, kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school, afstand doen van de onderwijsbevoegdheid voor een of meer vakken die op grond van de artikelen 108 tot en met 114 van de Overgangswet W.V.O. is verkregen voor het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend beroepsonderwijs. De overeenstemming wordt bereikt vóór het tijdstip, bedoeld in het in de eerste volzin genoemde artikel XV, tweede lid. Aan de eerste volzin wordt uitsluitend toepassing gegeven, indien tussen het bevoegd gezag en de leraar in ieder geval schriftelijk is vastgelegd voor welke vakken van de onderwijsbevoegdheid afstand wordt gedaan.

Paragraaf 5. Salarisgarantie

Artikel 12. Salarisgarantie

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel II, IV, V, VI of VIII van de wet, behoudt het personeel dat:

a. op de dag voorafgaand aan het tijdstip met ingang waarvan de bedoelde toepassing wordt gegeven, was verbonden aan de desbetreffende school of afdeling voor svo, en

b. met ingang van het bedoelde tijdstip wordt verbonden aan de desbetreffende school voor mavo, voor vbo, of voor praktijkonderwijs, dan wel aan een orgaan als bedoeld in artikel VI van de wet, zijn aanspraak op salariëring volgens het carrièrepatroon conform de schaal die gold voor de functie op de dag voorafgaand aan het bedoelde tijdstip.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 13. Inwerkingtreding

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel 12.

  • 2. Artikel 12 treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit, voor zover betrekking hebbend op artikel 12, is overgelegd aan de beide kamers der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in artikel 12 geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 januari 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H. H. Apotheker

Uitgegeven de elfde februari 1999

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Voorafgaand aan deze nota van toelichting wordt opgemerkt dat deze wordt uitgebracht mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Inleiding

Met het onderhavige besluit wordt uitvoering gegeven aan een aantal overgangsrechtelijke bepalingen van de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337) houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met de invoering van leerwegen in de hogere leerjaren van het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs en het voorbereidend beroepsonderwijs, alsmede van leerwegondersteunend en praktijkonderwijs (regeling leerwegen mavo en vbo; invoering leerwegondersteunend en praktijkonderwijs), hierna te noemen: de wet.

Het betreft uitvoering van de volgende overgangsrechtelijke bepalingen:

– artikel VI: de omvorming van voorzieningen voor vso-lom tot «een orgaan»,

– artikel VIII: de omvorming van afdelingen voor vso-mlk tot een school voor praktijkonderwijs,

– artikel XV: tijdelijke regels ten aanzien van onderwijsbevoegdheden, en

– artikel XVI: de salarisgarantie.

Met ingang van 1 augustus 1998 zullen de scholen voor voortgezet speciaal onderwijs voor lom en mlk en vso-afdelingen van voormalige sovso-scholen voor lom en mlk in het kader van het invoerings- en overgangsrecht bij de genoemde Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337) worden aangemerkt als scholen en afdelingen voor speciaal voortgezet onderwijs (svo).

Het wettelijk kader voor het svo-lom en het svo-mlk wordt vanaf genoemde datum gevormd door deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). In dat deel II is overgebracht de regelgeving uit de Interimwet op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs (ISOVSO) die op 31 juli 1998 van toepassing was ten aanzien van het svo-lom en svo-mlk. Dat betekent onder meer dat de bekostiging van de svo-scholen en -afdelingen op basis van deel II van de WVO plaatsvindt, tot het moment waarop deze scholen of afdelingen samengaan met een school voor middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) of voorbereidend beroepsonderwijs (vbo), en in dat kader worden omgezet in een afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs of een afdeling voor praktijkonderwijs. Het eerste moment waarop deze samenvoegingen dan wel omzettingen kunnen plaatsvinden, is 1 augustus 1999.

Voor de bekostiging en de rechtspositie van de tijdelijke afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs en de scholen en afdelingen voor praktijkonderwijs is inmiddels op basis van de artikelen II, zesde lid, IV, tweede lid, V, derde lid, en VIII, vierde lid, van de wet, een ministeriële regeling vastgesteld. Deze is gepubliceerd in Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr. 24.

Omvorming van voorzieningen voor svo-lom tot «een orgaan»

Op grond van artikel VI van de wet kan een school of een afdeling voor svo aan kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden haar orthopedagogische en orthodidactische taken en bevoegdheden overdragen aan

een orgaan, het zogenoemde orthopedagogisch en -didactisch centrum (OPDC). Een OPDC wordt door de in het samenwerkingsverband verenigde bevoegde gezagsorganen gezamenlijk ingesteld. Het bevoegd gezag van de svo-lom-voorziening doet van de vorming van een OPDC mededeling aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Ten behoeve daarvan bevat dit besluit onder meer voorschriften voor de procedure van de melding, de gegevens die daarvan, mede met het oog op de bekostiging van de scholen voor voortgezet onderwijs (vo-scholen), onderdeel moeten zijn, alsmede regeling van de beëindiging van de bekostiging van het svo-lom. Er behoeft niet expliciet te worden voorzien in een regeling van de rechtspositie van het personeel van het svo-lom dat gaat werken bij het OPDC, voor zover dit OPDC tenminste de vorm heeft gekregen van een centrale dienst als bedoeld in artikel 53b van de WVO. Op het personeel van de school of afdeling voor svo-lom dat in dienst komt van een mavo- of vbo-school of een centrale dienst als bedoeld in artikel 53b van de WVO, zijn immers het Kaderbesluit rechtspositie VO en de Collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs (CAO-VO) van toepassing. Indien het personeel van de svo-lom-voorziening overgaat naar een school voor praktijkonderwijs, zijn daarop in beginsel de voorschriften van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (RPBO) van toepassing.

Het personeel van de svo-lom-school of -afdeling dat niet in dienst komt bij een andere svo-school of -afdeling en evenmin bij een vo-school of een centrale dienst, valt niet onder het Kaderbesluit rechtspositie VO, de CAO-VO en het RPBO.

Naast de hiervoor genoemde onderwerpen bevat het onderhavige besluit tevens voorschriften voor de vaststelling van de formatie en de bekostiging van de vo-scholen in verband met de beëindiging van het svo-lom.

Omvorming van afdelingen voor svo-mlk tot een school voor praktijkonderwijs

Wat de afdelingen svo-mlk betreft geldt het uitgangspunt dat deze worden omgezet in afdelingen voor praktijkonderwijs. Ingevolge artikel VIII, tweede lid, van de wet kan daarvan worden afgeweken. Een afdeling svo-mlk of meer afdelingen svo-mlk te zamen kunnen worden omgezet in een school voor praktijkonderwijs. Aan deze omzettingen kan de voorwaarde worden verbonden dat die afdeling of het samenstel van afdelingen door een minimum aantal leerlingen wordt bezocht. In dit besluit wordt het minimum aantal leerlingen genoemd.

Tijdelijke regels ten aanzien van onderwijsbevoegdheden

Ten behoeve van de voormalige svo-leraren die in dienst zijn getreden van een school voor mavo of vbo, is eveneens een overgangsregeling opgenomen met het oog op het definitief verkrijgen van een bevoegdheid voor vakken in het voortgezet onderwijs. Deze leraren verkrijgen op grond van de artikelen 108 tot en met 114 van de Overgangswet W.V.O. (OWVO) in beginsel een onderwijsbevoegdheid voor een of meer vakken voor het mavo of vbo. Op grond van de in het onderhavige besluit opgenomen overgangsregeling kunnen die leraren in overeenstemming met het bevoegd gezag, voor een of meer vakken afstand doen van de op deze manier verkregen onderwijsbevoegdheid.

Salarisgarantie

Tot slot geeft het onderhavige besluit voorschriften omtrent het behoud van de aanspraak op salariëring van het voormalige svo-personeel na de instelling van een OPDC dan wel de omzetting van de svo-voorziening in een voorziening voor leerwegondersteunend onderwijs of praktijkonderwijs.

Uitvoerbaarheid

Het besluit is voorgelegd aan de directie Centrale Financiën Instellingen (Cfi) van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Cfi heeft het besluit getoetst op zijn uitvoerbaarheid en meegedeeld dat de maatregelen uit dit besluit uitvoerbaar zijn.

Financiële gevolgen

Wat betreft de financiële gevolgen van dit besluit wordt, in navolging van de memorie van toelichting bij de Wet van 25 mei 1998 (Stb. 337; kamerstukken II 1996/97, 25 410, nr. 3), het volgende opgemerkt.

In paragraaf 7 van die memorie van toelichting is gesteld dat het beleidstraject een budgettair neutraal karakter heeft. In dat kader zijn er voor de onderwerpen van dit besluit zodanige maatregelen getroffen, dat sprake blijft van budgettaire neutraliteit.

Ten aanzien van een vanuit een vso-lom-voorziening omgezet «orgaan» is daartoe het volgende geregeld. De vergoeding voor het instandhouden van een «orgaan» zal niet rechtstreeks door de overheid plaatsvinden. De kosten die zijn gemoeid met de ondersteuning van de geïndiceerde leerlingen die gebruik maken van de diensten van een «orgaan», worden vergoed aan de vo-school of vo-scholen waaraan de voormalige vso-lom leerlingen, op het moment van omzetting, worden toebedeeld. Een van deze scholen ontvangt, naast de reguliere vergoeding voor de geïndiceerde leerlingen, een structurele vergoeding voor een normatief aantal extra formatieplaatsen, ten einde het bij de omzetting betrokken personeel van de voormalige vso-voorziening in dienst te kunnen houden, en om de salarisgarantie gestand te doen. De hoogte van deze structurele extra normatieve vergoeding is bepaald op basis van het verschil op macroniveau tussen de bekostiging van het ivbo en het vso-lom. Daarnaast zal in het geval er nog een verschil bestaat in de vergoeding voor en na de omzetting, voor de vo-school, tijdelijk sprake zijn van een normatieve toevoeging aan of korting van het budget van de school, zoals in eerder genoemde paragraaf 7 van de memorie van toelichting is vermeld. Deze tijdelijke normatieve toevoeging aan of korting van het budget wordt toegekend aan de school die ook de structurele normatieve vergoeding ontvangt. Door deze wijze van bekostiging is voor de rijksoverheid sprake van budgettaire neutraliteit.

Mede ten einde de budgettaire neutraliteit te waarborgen is voor de omzetting van vso-mlk-afdelingen in een school voor praktijkonderwijs een norm gesteld van 75 leerlingen. Een ongeclausuleerde toepassing bij omzetting van die afdelingen in scholen zou voor de overheid leiden tot hogere kosten.

In navolging van de nadere memorie van antwoord (kamerstukken I 1997/98, 25 410, nr. 245d) wordt opgemerkt dat door de omvorming van afdelingen voor vso-mlk tot een school voor praktijkonderwijs geen extra overboeking naar het Gemeentefonds van de Vereniging van Nederlandse gemeenten nodig is voor huisvesting van het praktijkonderwijs; het onderwijsaanbod zal immers niet worden uitgebreid.

Voor wat betreft de aanvullende personele vergoeding worden de middelen bekostigd uit het beschikbare budget ten behoeve van het beleidstraject mavo/vbo/svo.

Aan dit besluit zijn dan ook geen financiële consequenties verbonden.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Van de meest voorkomende begrippen is een omschrijving opgenomen. Dat is gedaan in het belang van de leesbaarheid van het besluit. In de artikelen behoeft niet telkens elk begrip voluit te worden geschreven.

Wat betreft het begrip «schoolsoortgroep» wordt opgemerkt dat is verwezen naar de ministeriële regeling op grond van artikel 85, vijfde lid, van de WVO. Bij die ministeriële regeling wordt de gemiddelde personeelslast vastgesteld. Benadrukt wordt dat deze regeling frequent wordt gewijzigd.

Artikel 2. Voorschriften m.b.t. de mededeling, bedoeld in artikel VI van de wet

Eerste lid

Het bevoegd gezag van de school of afdeling vso waarvan de taken en bevoegdheden worden overgedragen, doet hierover uiterlijk 1 december voorafgaand aan het schooljaar met ingang waarvan de overdracht gestalte krijgt, mededeling aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De mededeling heeft dus betrekking op het eerstvolgende schooljaar. Voor de mededelingen die betrekking hebben op het schooljaar 1999–2000, is bepaald dat die uiterlijk 1 maart 1999 moeten worden gedaan.

In artikel VI van de wet is vastgelegd dat de mededeling tot overdracht van taken tot uiterlijk 1 augustus 2002 kan plaatsvinden hetgeen impliceert dat uiterlijk met ingang van 1 augustus 2002 de genoemde overdracht kan plaatsvinden.

Tweede lid

De mededeling van het bevoegd gezag van de svo-lom-school of -afdeling bevat de informatie ten behoeve van de berekening en vaststelling van de formatie en de bekostiging van de vo-school of vo-scholen waar de leerlingen van de svo-lom-school of -afdeling administratief worden toebedeeld. Die informatie betreft zowel de svo-lom-school of -afdeling als de vo-school of vo-scholen waar de leerlingen van de svo-lom-school of -afdeling administratief worden toebedeeld. Voor de bekostiging van de betrokken vo-school wordt uitgegaan van de leerlingen die op de teldatum (t-1) waren ingeschreven aan de voormalige svo-lom-voorziening. In dit artikel wordt evenwel gesproken over «administratieve toedeling», omdat niet per definitie alle leerlingen van het voormalige svo-lom ook daadwerkelijk verdergaan in het vo (uitstroom).

Daarnaast moet – op grond van artikel VI van de wet – in de mededeling een omschrijving worden gegeven van de ondersteuning van het onderwijs voor leerlingen voor wie een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden. Tevens moet worden aangeduid op welke wijze binnen het samenwerkingsverband de leerlingen van de svo-school of de svo-afdeling worden opgevangen door de andere bevoegde gezagsorganen.

Artikel 3. Beëindiging bekostiging school of afdeling voor svo-lom

Indien een svo-lom-school of -afdeling wordt omgezet in een OPDC, dient de bekostiging van die school of afdeling formeel te worden afgehandeld. Voor de afhandeling van de niet-bestede vergoedingen wordt in dit geval artikel 265, vierde lid, van de WVO (voorafgaand aan de herplaatsing en hernummering van de WVO was dat artikel 105, vierde lid, van de ISOVSO) van overeenkomstige toepassing verklaard. De niet-bestede vergoedingen van een school voor svo-lom kunnen overeenkomstig onderdeel a van het vierde lid van eerder genoemd artikel, worden overgeboekt naar het bevoegd gezag van de vo-school waaraan de svo-lom-leerlingen worden toebedeeld. In verband met bij voorbeeld de huisvestingssituatie kan het bevoegd gezag van een afdeling voor svo-lom ook besluiten dat de niet-bestede middelen, ingevolge onderdeel b van genoemd artikel, bij het bevoegd gezag van de op te heffen afdeling blijven, ten behoeve van de andere scholen van dat bevoegd gezag.

Artikel 4. Leerlingtelling vo-scholen i.v.m. toepassing Formatiebesluit na toepassing artikel VI van de wet

Eerste en tweede lid

De leerlingen van de svo-lom-school of -afdeling waarvan de taken en bevoegdheden worden overgedragen aan een door het samenwerkingsverband opgericht «orgaan», worden met ingang van het desbetreffende schooljaar ingeschreven aan een of meer andere scholen in het samenwerkingsverband. Voorwaarde is dat aan die scholen een afdeling leerwegondersteunend onderwijs is verbonden waar de leerlingen van de school of afdeling voor svo-lom kunnen worden ingedeeld.

De formatie van een school is onder meer gebaseerd op het aantal leerlingen dat op de teldatum (1 oktober) van het jaar voorafgaand aan het schooljaar waarin wordt begonnen met het OPDC, stond ingeschreven (de leerlingtelling van t-1). Zonder nadere regelgeving zou de vo-school waar (een deel van) de leerlingen van de svo-lom-school of -afdeling worden ingeschreven, voor die leerlingen in het eerste schooljaar na inschrijving geen formatie ontvangen. Ten einde dat te ondervangen wordt de t-1 leerlingtelling van de vo-school verhoogd met het aantal leerlingen dat op t-1 bij de svo-lom-school of -afdeling stond ingeschreven en administratief is toegedeeld aan de vo-school.

In dit verband is sprake van een administratieve verdeling van de leerlingen per 1 oktober van het jaar t-1 van de svo-lom-school of -afdeling over een of meer vo-scholen. De aanduiding «administratief» wijst er op dat het daarbij niet gaat om de leerlingen die werkelijk bij de vo-scholen worden ingeschreven.

Vierde lid en vijfde lid

In verband met de toepassing van het Formatiebesluit W.V.O. is, naast een gecorrigeerde telling per 1 oktober van het jaar t-1, in verband met de bepaling van de leerlingfluctuatie-factor, ook een gecorrigeerde telling per 1 oktober van het jaar t-2 nodig. Indien sprake is van een verdeling van het aantal svo-lom-leerlingen over meer dan één vo-school of -scholengemeenschap, zal per vo-school wat betreft de correctie van de t-2-telling worden uitgegaan van de verhouding tussen:

– het aantal leerlingen van de svo-lom-leerlingen, dat per t-1 is toegedeeld aan de vo-school, en

– het totale aantal leerlingen van de svo-lom-school of -afdeling per 1 oktober van t-1.

Artikel 5. Toekenning vaste voet aan vo-school of -scholengemeenschap

De leerlingen van de svo-lom-school of -afdeling worden binnen de vo-school ingedeeld bij de afdeling voor leerwegondersteunend onderwijs. Op deze afdelingen zijn de bekostigingsregels van toepassing die op 31 juli 1998 golden voor het individueel vbo (ivbo). De grondslag daarvoor is wat betreft het leerwegondersteunend onderwijs dat voortkomt uit het ivbo, gelegen in artikel II, derde lid, van de wet. Voor de afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs die ontstaan uit het vso-lom, is hetzelfde bekostigingsregiem van toepassing. Dat is geregeld in de hiervoor reeds genoemde ministeriële regeling die is gepubliceerd in Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr. 24.

Berekeningen wijzen uit dat het personele bekostigingsniveau van het ivbo lager ligt dan dat van het svo-lom. In verband met het behoud van werkgelegenheid wordt het verschil tussen de beide bekostigingsniveaus in belangrijke mate verminderd door toekenning van een extra vaste voet in de personele bekostiging. Deze extra vaste voet kan, indien de leerlingen van de svo-lom-school of -afdeling worden verspreid over meer vo-scholen, niet worden verdeeld over de betrokken vo-scholen. Dat zou de uitvoering van bekostiging in het voortgezet onderwijs te zeer compliceren.

De extra vaste voet wordt toegekend aan één van de vo-scholen waarbij leerlingen van de svo-lom-school of -afdeling administratief worden toebedeeld. De svo-lom-school of -afdeling geeft in de mededeling aan het ministerie aan welke school de extra vaste voet moet ontvangen.

Deze systematiek van toekenning van normatieve personele bekostiging zal opnieuw worden bezien in het kader van de totstandkoming van het zorgbudget, bedoeld in artikel 77, vierde lid, van de WVO (zie onderdeel JJ van de wet.

Artikel 6. Vaststelling overgangsbudget en aanvullende personele vergoeding aan vo-school of -scholengemeenschap

Met de toekenning van een extra vaste voet wordt het verschil tussen de personeelsbekostiging van het ivbo en de feitelijke personeelsbekostiging van de svo-lom-scholen en -afdelingen op macroniveau volledig opgevangen. De extra vaste voet is een gemiddelde waarde. Op microniveau zal daarom blijken dat met de extra vaste voet het feitelijke verschil in bekostigingsniveaus in het ene geval wordt overgecompenseerd en in het andere geval «ondergecompenseerd». In de microsituaties waar te weinig wordt gecompenseerd door middel van de vaste voet, zou zonder aanvullende maatregelen sprake zijn van een verlies aan werkgelegenheid. Ten einde dat te voorkomen is voorzien in een overgangsregeling waarmee een «gewenningsperiode» in de vorm van een overgangsbudget wordt gerealiseerd. De periode wordt genoemd in de in dit artikel genoemde ministeriële regeling die op grond van het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.

De vo-school waaraan de vaste voet wordt toegekend, is tevens de school waarvoor het overgangsbudget en de aanvullende personele vergoeding worden berekend. Voor wat betreft de bepaling van het overgangsbudget wordt opnieuw verwezen naar de genoemde ministeriële regeling (Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr. 24). De overgangsregeling is opgenomen in de bijlage bij paragraaf 4 («Samenvoeging van svo-scholen/afdelingen en vo-scholen») van de ministeriële regeling.

In de desbetreffende tekst is opgenomen dat bij de berekening van het budget rekening wordt gehouden met de gemiddelde personeelslast van de leraren die gecorrigeerd wordt voor de gewogen gemiddelde leeftijd van alle leraren, inclusief die van het svo. Ook in de toelichting bij de genoemde regeling wordt nader op de berekening van de gewogen gemiddelde leeftijd ingegaan. In het geval dat het svo-lom wordt omgezet naar een OPDC zal in de berekening van het overgangsbudget op overeenkomstige wijze worden omgegaan met de gemiddelde personeelslast van de leraren.

In de berekening van de personele vergoeding van de vo-scholen waarbij de leerlingen worden ingeschreven, zal in het geval er tevens svo- leraren worden aangesteld bij die vo-school, in het eerste schooljaar geen aanpassing plaatsvinden van de gewogen gemiddelde leeftijd van de vo-leraren. Met een aanpassing van de gewogen gemiddelde leeftijd gaan namelijk zodanige administratieve werkzaamheden en controle gepaard, dat dit niet opweegt tegen de relatief kleine aanpassing. Voor het eerste schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, wordt de personele vergoeding van de vo-school waaraan de leerlingen worden ingeschreven, dus onder andere berekend op grond van de berekende lerarenformatie die vermenigvuldigd wordt met de leraren gpl waarin alleen de gewogen gemiddelde leeftijd van de vo-leraren op de peildatum 1 oktober is verwerkt.

Voor wat betreft de berekeningswijze van de aanvullende personele vergoeding wordt verwezen naar artikel 23, tweede tot en met vierde lid, van eerdergenoemde ministeriële regeling.

Artikel 7. Berekening formatie vo-scholen of -scholengemeenschap in verband met anderstalige leerlingen

Deze bepaling is van toepassing in het schooljaar waarin de omvorming van svo-lom in «een orgaan» plaatsvindt.

Omdat op de betrokken vo-school of -scholen de bepalingen bij of krachtens deel I van de WVO van toepassing zijn, betreft dat ook de vaststelling van de personele vergoeding in verband met leerlingen met een niet-Nederlandse culturele achtergrond (ook wel: anderstalige of cumi-leerlingen). De vergoeding voor de anderstalige leerlingen wordt gebaseerd op het aantal leerlingen dat op de teldatum (t-1), voorafgaand aan het schooljaar waarvoor de vergoeding ter beschikking wordt gesteld, bij de school stond ingeschreven. In het eerste schooljaar van de omvorming zou het daarbij gaan om de som van de desbetreffende leerlingen van de vo-school en van de svo-lom-school of -afdeling.

Het onverkort sommeren van deze leerlingen levert evenwel een aantal problemen op. Dit heeft onder meer te maken met het gegeven dat het svo een andere indicatiestelling van de niet-Nederlandse leerlingen kent dan het vo. Om een aansluiting te vinden tussen de indicatiestelling van de svo- en vo-leerling zou een oplossing voor dit probleem kunnen worden gevonden door de svo-school of -afdeling voorafgaand aan de omvorming de gegevens met betrekking tot de integrale leerlingtelling, de zogenaamde ILT-gegevens, voor de desbetreffende svo-leerlingen te laten invullen. Dit veroorzaakt echter een grote (administratieve) belasting voor de scholen. Deze scholen zouden dan voor de desbetreffende leerlingen tevens aan de administratieve verplichting moeten voldoen die voor de vo-school ten aanzien van anderstalige leerlingen geldt. Ook deze verplichtingen zouden voor het svo extra werkzaamheden betekenen.

In verband met de gesignaleerde problemen van administratieve aard is er voor gekozen de aanvullende formatie in verband met de anderstalige leerlingen die aan de svo-lom-school of -afdeling waren ingeschreven, apart te bepalen en te verdelen over de vo-scholen.

De berekening verloopt als volgt:

In eerste instantie wordt het aantal formatierekeneenheden vastgesteld waarop de svo-lom-school of -afdeling in het schooljaar van de omzetting naar een OPDC recht zou hebben als die omzetting niet zou plaatsvinden. In tweede instantie wordt dit aantal formatierekeneenheden naar rato verdeeld over de vo-scholen waarvan in de mededeling (zie artikel 2) is aangegeven dat aan die scholen anderstalige leerlingen zijn toegedeeld. In derde instantie worden per school de formatierekeneenheden omgerekend naar formatieplaatsen.

Met ingang van het tweede schooljaar na de omvorming wordt het aantal formatieplaatsen voor de anderstalige leerlingen van de vo-school of -scholengemeenschap weer berekend volgens de reguliere vo-voorschriften. Alle leerlingen op basis waarvan de formatie wordt berekend, zijn dan immers in het schooljaar daaraan voorafgaand op de teldatum ingeschreven aan de vo-school.

Artikel 8. Instellingsaccountantscontrole en vereiste documenten

Voor alle anderstalige leerlingen dient vanaf het tweede schooljaar na de omvorming aan de administratieve vo-verplichtingen te worden voldaan. Vanaf dat moment gelden de Regeling administratie leerlinggegevens WVO (Uitleg OCenW-Regelingen 1995, nr. 29) en de voorlichtingspublicatie leerlingtelling cumi (Uitleg OCenW-Mededelingen 1997, nr. 19).

De genoemde regeling en voorlichtingspublicatie zijn in het jaar van de omvorming niet van toepassing op de gegevens van de svo-leerlingen. Voor het aantal svo-leerlingen op grond waarvan het aantal formatierekeneenheden is berekend, dient de betrokken vo-school of -scholengemeenschap in het schooljaar van de omvorming te voldoen aan de administratieve verplichting op grond van de bepalingen van of op basis van deel II van de WVO zoals luidend op 31 juli voorafgaand aan het schooljaar met ingang waarvan de omzetting plaatsvindt.

Artikel 9. Vergoeding exploitatiekosten vo-school of -scholengemeenschap

Voor het eerste schooljaar waarin toepassing wordt gegeven aan artikel VI van de wet, wordt de vergoeding voor de exploitatiekosten van de vo-school of -scholengemeenschap waaraan de svo-lom-leerlingen zijn toebedeeld, als volgt berekend. Allereerst wordt met het aantal leerlingen voortgezet onderwijs dat op de teldatum t-1 (1 oktober) stond ingeschreven bij de vo-school of -scholengemeenschap, en met toepassing van het Bekostigingsstelsel Materieel (BSM) het bedrag voor de exploitatie vastgesteld voor de vo-school (exclusief de toegedeelde svo-leerlingen). Vervolgens wordt dit bedrag verhoogd met het bedrag voor de materiële instandhouding dat voor de (voormalige) svo-lom-school is bepaald voor het kalenderjaar waarin de omzetting naar een OPDC plaatsvindt. Het gaat hierbij om het vastgestelde bedrag van de materiële vergoeding, ongeacht het aantal leerlingen op grond waarvan dit bedrag is bepaald (er kan namelijk sprake geweest zijn van toepassing van de zogenaamde groeiregeling). Indien per 1 augustus van het schooljaar waarin de omzetting naar een OPDC plaatsvindt, voor de vo-scholen sprake is van prijscompensatie, zal deze compensatie ook betrekking hebben op het materiële bedrag van de svo-lom-school. Daarbij zal het percentage prijscompensatie voor de overige exploitatiekosten worden toegepast. Dit bedrag wordt voor het eerste schooljaar, dus met ingang van 1 augustus, opgeteld bij het bedrag voor de exploitatie van de afzonderlijke vo-school en vormt de exploitatiekostenvergoeding voor het eerste schooljaar. Indien de svo-lom-leerlingen over meer dan één school worden verspreid, zal het bedrag van de materiële instandhouding van de svo-lom-school naar rato worden verdeeld over de desbetreffende vo-scholen. De eventuele prijscompensatie zal worden berekend over het afzonderlijk toegedeeld bedrag per vo-school.

Doordat het voortgezet onderwijs een bekostiging op schooljaarbasis kent, wordt het kalenderjaarbudget van de svo-lom-school in feite zeven maanden doorgetrokken tot 1 augustus volgend op de omzetting naar OPDC. Voor deze wijze van berekenen van het totale exploitatiekostenbudget voor de vo-school (inclusief de toegedeelde svo-leerlingen) is gekozen om de administratieve belasting van de scholen te beperken. Indien de vaststelling van de materiële vergoeding in het eerste schooljaar waarin de omzetting naar een OPDC plaatsvindt, op basis van de vo-regelgeving (BSM) zou geschieden (dus inclusief de toebedeelde svo-leerlingen), zou er namelijk een bewerkelijke administratieve indeling van de svo-leerlingen naar schoolsoort (mavo of vbo), leerjaar en, indien aan de orde, naar afdelingen moeten worden geleverd.

Artikel 10. Omzetting afdeling voor svo-mlk in school voor praktijkonderwijs

Ingevolge artikel VIII, eerste lid, van de wet worden voormalige afdelingen voor mlk in beginsel omgezet naar afdelingen voor praktijkonderwijs van een school voor voortgezet onderwijs. Het tweede lid van genoemd artikel biedt de mogelijkheid om een voormalige mlk-afdeling (eventueel te zamen met voormalige mlk-afdelingen van andere scholen) om te zetten naar een zelfstandige school voor praktijkonderwijs. Voor een dergelijke omzetting kan bij algemene maatregel van bestuur als vereiste een minimum aantal leerlingen worden vastgesteld dat de desbetreffende afdeling(en) bezoekt.

Artikel 10 van het onderhavige besluit geeft hieraan invulling. Het minimum aantal leerlingen bedraagt 75. Indien de aanvraag voor twee of meer voormalige mlk-afdelingen gezamenlijk wordt ingediend, worden de leerlingenaantallen van de betrokken afdelingen opgeteld. Het getal van 75 waarborgt dat de school voor praktijkonderwijs een solide basis heeft.

Het is mogelijk dat toepassing van de norm van 75 leerlingen zou leiden tot ongewenste gevolgen voor het voorzieningenaanbod. Te denken valt bijvoorbeeld aan de situatie dat de genoemde norm in een samenwerkingsverband door de aanwezige svo-mlk-voorzieningen niet kan worden gehaald en er dus geen voorziening voor praktijkonderwijs tot stand zou kunnen worden gebracht. In dergelijke gevallen kan de minister onder voorwaarden de aanwezige svo-mlk-voorzieningen toch omzetten in een school voor praktijkonderwijs, ongeacht het aantal leerlingen van die afdeling. Artikel VIII, tweede lid, eerste volzin, van de wet geeft daarvoor de basis.

Artikel 11. Wijziging Besluit onderwijsbevoegdheden W.V.O./O.W.V.O.

In dit artikel gaat het om de leraar die direct voorafgaand aan de datum van samenvoeging van een school voor mavo of vbo met een school of afdeling voor speciaal voortgezet onderwijs voor zover het betreft lom en mlk, bedoeld in deel II van de Wet op het voortgezet onderwijs, was verbonden aan een laatstbedoelde school of afdeling. Ter regeling van zijn onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs is een overgangsregeling getroffen die de voormalige vso-leraar in beginsel in een gelijke positie brengt als die op grond van de onderwijsbevoegdhedenregeling volgens de ISOVSO. Dit komt erop neer dat de voormalige vso-leraar, mits deze voldoende onderwijservaring in het vso heeft opgedaan, voor het mavo en vbo bevoegd wordt voor een negental algemene vakken, te weten: Nederlandse taal, geschiedenis en staatsinrichting, aardrijkskunde, maatschappijleer, rekenen (als onderdeel van wiskunde), muziek, tekenen, handvaardigheid en lichamelijke opvoeding. Deze bevoegdheid is geregeld in de ministeriële regeling op grond van de artikelen 108 tot en met 114 van de OWVO. Echter, tussen de onderwijsbevoegdhedenregelingen voor het voortgezet onderwijs en het vso bestaat een wezenlijk verschil, te weten dat in het voortgezet onderwijs een bevoegdheid per vak wordt gegeven en in het vso een onderwijsbevoegdheid voor een groep van vakken werd gegeven. De hiervoor genoemde vakken vormden een groep van vakken waarvoor één onderwijsbevoegdheid gold. Dat kon betekenen dat een vso-leraar in een of meer van deze vakken weinig of geen onderwijs verzorgde. Daarom biedt dit artikellid de voormalige vso-leraar, nu leraar in het mavo of vbo, eenmalig de mogelijkheid om afstand te doen van zijn onderwijsbevoegdheid voor één of meer vakken. Het belang van de voormalige vso-leraar is erin gelegen dat hij hiermee kan voorkomen dat het bevoegd gezag hem inroostert om in een bepaald vak onderwijs te geven, terwijl de leraar zich daarvoor – gegeven het feit dat hij voor dat vak slechts bevoegd is geworden op grond van de ministeriële regeling conform de OWVO – niet bekwaam acht. Deze keuzemogelijkheid kent evenwel enkele restricties:

a. om schoolorganisatorische redenen dient met het bevoegd gezag van de school overeenstemming te bestaan over de door de leraar te maken keuze;

b. ter voorkoming van «slapende» bevoegdheden in het onderwijs dient de keuze uiterlijk vóór de samenvoegingsdatum plaats te vinden.

Het bevoegd gezag van de school voor voortgezet onderwijs verstrekt de leraar een schriftelijke verklaring waaruit zijn overgangsrechtelijke onderwijsbevoegdhedenpositie in het voortgezet onderwijs blijkt.

Artikel 12. Salarisgarantie

Het personeel van de svo-school of -afdeling die betrokken wordt bij een samenvoeging met een vo-school of wordt omgezet in een «orgaan» (OPDC) als bedoeld in artikel VI van de wet, heeft een salarisgarantie. Op grond van die garantie worden de salarisvooruitzichten van dat personeel na samenvoeging of omzetting ten minste gebaseerd op de functie die men bezette voorafgaand aan de samenvoeging of omzetting. Daarbij wordt uitgegaan van het carrièrepatroon dat bij die voormalige functie behoorde.

Artikel 13. Inwerkingtreding

De maatregelen van het onderhavige besluit treden direct na plaatsing in het Staatsblad in werking, met uitzondering van artikel 12.

De inwerkingtreding van artikel 12, inzake de salarisgarantie, bij koninklijk besluit vloeit voort uit de voorhangprocedure op grond van artikel XVI, derde lid, van de wet.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund


XNoot
1

Stb. 1985, 506, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 2 juni 1998, Stb. 413.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven