Besluit van 15 oktober 2020, houdende regels betreffende het verstrekken van reisdocumenten

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 17 juli 2020, nr. 2020001558;

Gelet op de artikelen 2, eerste tot en met derde lid, 3, eerste, derde, vierde en achtste lid, 3a, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, 4c, tweede lid, 4d, derde en vierde lid, 4e, tweede en derde lid, 7, eerste, derde en zesde lid, 16, tweede lid, 26, eerste tot en met derde lid, 28, vierde lid, 40, eerste tot en met derde lid, 41, vierde lid, 42, vijfde lid, 43, 46b, 47, vierde lid, 50a, 54, zesde lid, 57 en 59, eerste lid, van de Paspoortwet;

De Afdeling advisering van de Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 2 september 2020, nr. W04.20.0260/I/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 oktober 2020, 2020-0000590495;

De bepalingen van het Statuut van het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1. Definities en reikwijdte

Artikel 1.1 Definities

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. wet:

Paspoortwet;

b. reisdocumentenstation:

door Onze Minister beschikbaar gestelde apparatuur en programmatuur, waarin gegevens met betrekking tot aangevraagde en uitgereikte reisdocumenten worden verwerkt en gearchiveerd en waarmee de gegevensuitwisseling tussen de bevoegde autoriteit en de leverancier plaatsvindt;

c. basisregister reisdocumenten:

het register, bedoeld in Hoofdstuk 1, paragraaf 3 van de wet;

d. register vermiste of vervallen reisdocumenten:

het register, bedoeld in artikel 4a van de wet;

e. basisadministratie:

de basisregistratie personen in het Europese deel van Nederland, dan wel een basisadministratie als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisadministraties persoonsgegevens BES, dan wel een bij landsverordening van Aruba, Curaçao of Sint Maarten ingestelde bevolkingsadministratie.

Artikel 1.2 Andere reisdocumenten

Reisdocumenten van het Koninkrijk der Nederlanden als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de wet zijn:

  • a. faciliteitenpaspoort;

  • b. tweede paspoort.

Paragraaf 2. Gegevens ten behoeve van reisdocumenten

Artikel 1.3 Vermelding woonplaats en adres

De woonplaats en het adres van de houder worden niet vermeld in de reisdocumenten, bedoeld in artikel 2 van de wet en in artikel 1.2 van dit besluit.

Artikel 1.4 Reisdocumenten zonder vingerafdrukken, gezichtsopname of handtekening
  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over gevallen waarin kan worden afgezien van het opnemen van de gezichtsopname, vingerafdrukken of de handtekening op het aangevraagde reisdocument, indien deze gegevens niet van de houder kunnen worden verkregen.

  • 2. Noodpaspoorten en laissez-passers worden niet voorzien van vingerafdrukken van de houder.

Artikel 1.5 Vermelding burgerservicenummer

Het burgerservicenummer van de houder wordt vermeld in het nationaal paspoort, het faciliteitenpaspoort, het tweede paspoort, de Nederlandse identiteitskaart en de vervangende Nederlandse identiteitskaart, tenzij aan de houder geen burgerservicenummer is toegekend.

Artikel 1.6 Plaatsing van het publiek identificatiemiddel
  • 1. Het publiek identificatiemiddel wordt geplaatst op de Nederlandse identiteitskaart in de vorm van een applet op de daarop aangebrachte chip.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde applet bevat de volgende gegevens:

    • a. het burgerservicenummer in versleutelde vorm ten behoeve van authenticatie van de houder van het document in het kader van elektronische dienstverlening als bedoeld in artikel 1, onderdeel s, van de wet en het burgerservicenummer in afgeleide vorm ten behoeve van authenticatie van de houder van het document in het kader van elektronische dienstverlening anders dan als bedoeld in artikel 1, onderdeel s, van de wet;

    • b. de initiële, door Onze Minister verstrekte PIN-code en de CAN-code ten behoeve van beveiligde toegang tot de applet om gebruik van het publieke identificatiemiddel mogelijk te maken;

    • c. een PUK-code waarmee de PIN-code kan worden gedeblokkeerd.

Paragraaf 3. Overige algemene bepalingen

Artikel 1.7 Gekwalificeerd personeel

De werkzaamheden op grond van de wet en de daarop berustende bepalingen worden uitgevoerd door bevoegde en gekwalificeerde personen.

HOOFDSTUK 2. BEPALINGEN OVER AANSPRAKEN OP EN GELDIGHEID VAN REISDOCUMENTEN

Paragraaf 1. Nationaal paspoort, diplomatiek paspoort, dienstpaspoort

Artikel 2.1 Vaststelling identiteit en Nederlanderschap
  • 1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over de identiteit van de aanvrager, alsmede over zijn Nederlanderschap dan wel zijn behandeling als Nederlander, indien het een persoon betreft op wie de Wet betreffende de positie van Molukkers van toepassing is, wordt gebruik gemaakt van het door de aanvrager overgelegde Nederlandse reisdocument, de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens, alsmede van de in de basisadministratie dan wel de in het basisregister reisdocumenten opgenomen gegevens of van overige bij de tot uitreiking bevoegde autoriteit aanwezige documenten.

  • 2. Indien onzekerheid bestaat over de identiteit dan wel over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit dan wel de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld, dan wel buitenlandse reisdocumenten waarin hij staat vermeld en eventuele andere bewijsstukken.

Artikel 2.2 Geldigheid nationaal paspoort
  • 1. Het nationaal paspoort is geldig voor tien jaren en voor alle landen. Indien de aanvrager bij de aanvraag de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is het nationaal paspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.

  • 2. Indien als gevolg van een tijdelijke verhindering bij de aanvrager geen vingerafdrukken in het nationaal paspoort worden opgenomen, bedraagt de geldigheidsduur van het nationaal paspoort één jaar.

Artikel 2.3 Vaststelling aanspraak op diplomatiek paspoort of dienstpaspoort
  • 1. De vaststelling van een aanspraak op verstrekking van een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort geschiedt door Onze Minister van Buitenlandse Zaken, met gebruikmaking van de gegevens die door de aanvrager bij de aanvraag zijn verstrekt.

  • 2. Tot de uitreiking van een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort wordt slechts overgegaan indien de aanvrager beschikt over een op de aanvrager betrekking hebbend geldig document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel 1°, van de Wet op de identificatieplicht.

Artikel 2.4 Geldigheid diplomatiek paspoort of dienstpaspoort
  • 1. De geldigheid van een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort wordt bij elke verstrekking afzonderlijk vastgesteld door Onze Minister van Buitenlandse Zaken, met een maximale geldigheid van tien jaar. Indien de aanvrager bij de aanvraag de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, wordt de geldigheid vastgesteld op maximaal vijf jaar.

  • 2. Indien als gevolg van een tijdelijke verhindering bij de aanvrager geen vingerafdrukken in het paspoort kunnen worden opgenomen, wordt de geldigheidsduur vastgesteld met een maximale geldigheid van een jaar.

Artikel 2.5 Vaststelling aanspraak en geldigheid dienstpaspoortclausule
  • 1. De vaststelling van een aanspraak op plaatsing van een dienstpaspoortclausule in een nationaal paspoort, waardoor dat paspoort tijdelijk de status van een dienstpaspoort verkrijgt, geschiedt door Onze Minister van Buitenlandse Zaken, met gebruikmaking van de gegevens die door de aanvrager bij de aanvraag zijn verstrekt.

  • 2. De geldigheidsduur van een dienstpaspoortclausule mag de geldigheidsduur van het nationaal paspoort waarin deze wordt aangebracht, niet overschrijden.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop de dienstenpaspoortclausule in het nationale paspoort wordt geplaatst.

Paragraaf 2. Reisdocumenten voor niet-Nederlanders

Artikel 2.6 Vaststelling aanspraken op reisdocumenten als bedoeld in artikel 11 of 13 van de wet
  • 1. De vaststelling van het recht op een reisdocument voor vluchtelingen als bedoeld in artikel 11 van de wet geschiedt op grond van de gegevens die over het verblijfsrecht en de nationaliteit van de aanvrager in de basisadministratie, dan wel in het daarvoor bestemde aanvraag-informatieformulier zijn opgenomen, alsmede aan de hand van het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument waaruit diens nationaliteit blijkt, en:

  • 2. De vaststelling van het recht op een reisdocument voor vreemdelingen als bedoeld in artikel 13 van de wet geschiedt op grond van de gegevens die over het verblijfsrecht en de staatloosheid van de aanvrager in de basisadministratie, dan wel in het daarvoor bestemde aanvraag-informatieformulier zijn opgenomen, alsmede aan de hand van het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument, waaruit het gegeven van diens staatloosheid blijkt, en:

  • 3. Indien de in de basisadministratie, dan wel in het aanvraag-informatieformulier opgenomen gegevens afwijken van de gegevens die zijn vermeld in het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument dan wel anderszins onzekerheid bestaat over deze gegevens, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld waarbij de gegevens die over het verblijfsrecht en de nationaliteit dan wel staatloosheid van de aanvrager in de vreemdelingenadministratie zijn opgenomen, mede worden betrokken.

  • 4. Onze Minister stelt nadere regels over het aanvraag-informatieformulier.

Artikel 2.7 Vaststelling aanspraken op reisdocumenten als bedoeld in de artikelen 12, 14 of 15 van de wet

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vaststelling van het recht op een reisdocument als bedoeld in de artikelen 12, 14 en 15 van de wet.

Artikel 2.8 Geldigheid reisdocument voor vluchtelingen
  • 1. Een reisdocument voor vluchtelingen, verstrekt aan een persoon die beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel over een toelating als vluchteling in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, is geldig voor vijf jaren en voor alle landen, met uitzondering van het land waarvan de houder de nationaliteit bezit.

  • 2. Een reisdocument voor vluchtelingen, verstrekt aan een persoon die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, of als bedoeld in artikel 6 van de Wet toelating en uitzetting BES, dan wel over een overeenkomstige verblijfsvergunning in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, is geldig:

    • a. tot de datum waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning eindigt, met een minimale geldigheidsduur van een jaar en een maximale geldigheidsduur van drie jaren; en

    • b. voor alle landen, met uitzondering van het land waarvan de houder de nationaliteit bezit.

  • 3. De geldigheidsduur van het reisdocument bedraagt, in afwijking van het eerste en tweede lid, maximaal een jaar indien als gevolg van een tijdelijke verhindering bij de aanvrager geen vingerafdrukken in het document worden opgenomen.

Artikel 2.9 Geldigheid reisdocument voor vreemdelingen
  • 1. Een reisdocument voor vreemdelingen, verstrekt aan een persoon die beschikt over een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vreemdelingenwet 2000 of als bedoeld in artikel 6 van de Wet toelating en uitzetting BES, dan wel over een overeenkomstige verblijfsvergunning in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, is geldig voor vijf jaren en voor alle landen, met uitzondering van het land waarvan de houder de nationaliteit bezit.

  • 2. Een reisdocument voor vreemdelingen, verstrekt aan een persoon die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel als bedoeld in artikel 6 van de Wet toelating en uitzetting BES, dan wel over een overeenkomstige verblijfsvergunning in Aruba, Curaçao of Sint Maarten, is geldig:

    • a. tot de datum waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning eindigt, met een maximale geldigheidsduur van vijf jaren; en

    • b. voor alle landen, met uitzondering van het land waarvan de houder de nationaliteit bezit.

  • 3. Op een reisdocument als bedoeld in artikel 14 van de wet, verstrekt aan een in Nederland geboren minderjarige vreemdeling, is het bepaalde in het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het reisdocument ten hoogste geldig is tot de datum waarop de houder de leeftijd van zestien jaren bereikt.

  • 4. Een reisdocument voor vreemdelingen, verstrekt aan een persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld, is geldig voor vijf jaren en voor alle landen.

  • 5. Een reisdocument als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de wet, is geldig:

    • a. voor het land van bestemming en de landen waarvan de houder op zijn doorreis de grens passeert, met uitzondering van het land waarvan de houder de nationaliteit bezit;

    • b. voor de duur van de reis, waarbij rekening wordt gehouden met de door het land van bestemming en de landen van doorreis vereiste minimale geldigheid van het reisdocument na binnenkomst, dan wel na vertrek van de houder, met een maximum van een jaar.

  • 6. De geldigheidsduur van het reisdocument bedraagt, in afwijking van het eerste tot en met het vijfde lid, maximaal een jaar indien als gevolg van een tijdelijke verhindering bij de aanvrager geen vingerafdrukken in het document worden opgenomen.

Paragraaf 3. Nooddocumenten

Artikel 2.10 Vaststelling aanspraken op nooddocumenten
  • 1. Het verstrekken van een nooddocument kan uitsluitend geschieden voor een aanvrager ten aanzien van wie voldoende aannemelijk is dat zijn reis geen uitstel gedoogt, en die niet in staat moet worden geacht op tijd een ander geldig reisdocument te verkrijgen.

  • 2. Van de aanvrager kan worden verlangd, dat hij reisbescheiden overlegt waaruit de spoedeisendheid van zijn reis kan worden afgeleid, zoals vlieg-, boot-, trein- of bus tickets, hotelreserveringen en reisverzekeringen.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de verificatie van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van de aanvrager en over de situaties waarin een noodpaspoort dan wel een laissez-passer wordt verstrekt.

Artikel 2.11 Geldigheid nooddocumenten
  • 1. Een noodpaspoort is geldig:

    • a. voor één jaar of zoveel korter als mogelijk, afhankelijk van de duur van de reis, alsmede van de door het land van bestemming en de landen van doorreis vereiste minimale geldigheid van het reisdocument na binnenkomst, dan wel vertrek van de houder; en

    • b. voor alle landen.

  • 2. Een laissez-passer is geldig:

    • a. voor één jaar of zoveel korter als mogelijk, afhankelijk van de duur van de reis, alsmede van de door het land van bestemming en de landen van doorreis vereiste minimale geldigheid van het reisdocument na binnenkomst, dan wel vertrek van de houder; en

    • b. voor het land van bestemming en de landen waarvan de houder op zijn doorreis de grens passeert.

  • 3. Indien de verstrekking van het laissez-passer geschiedt ten behoeve van een niet-Nederlander, omvat de territoriale geldigheid nooit het land waarvan de houder de nationaliteit bezit.

Paragraaf 4. Faciliteitenpaspoorten en tweede paspoorten

Artikel 2.12 Aanspraak op en vaststelling van aanspraak faciliteitenpaspoort
  • 1. Aan een staatloze persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld, wordt op zijn verzoek een faciliteitenpaspoort verstrekt.

  • 2. Artikel 2.1 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.13 Geldigheid faciliteitenpaspoort
  • 1. Een faciliteitenpaspoort is geldig voor tien jaren en voor alle landen. Indien de aanvrager bij de aanvraag de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is het faciliteitenpaspoort geldig voor vijf jaren en voor alle landen.

  • 2. Indien als gevolg van een tijdelijke verhindering bij de aanvrager geen vingerafdrukken in het document worden opgenomen, bedraagt de geldigheidsduur van het reisdocument een jaar.

Artikel 2.14 Aanspraak op en vaststelling van aanspraak tweede paspoort
  • 1. Een tweede paspoort als bedoeld in artikel 30 van de wet kan worden verstrekt op verzoek van houders van een nationaal paspoort, die aantonen dat zij:

    • a. in een reis achtereenvolgens verschillende landen moeten bezoeken waarbij zij de gerede kans lopen dat hun toelating tot een land op problemen zal stuiten, omdat uit het daartoe over te leggen nationaal paspoort blijkt dat zij eerder in een ander land zijn geweest, of

    • b. regelmatig dringend moeten reizen op een tijdstip dat hun nationaal paspoort zich in verband met visering bij een buitenlandse vertegenwoordiging bevindt.

  • 2. Onze Minister stelt na overleg met Onze Minister van Buitenlandse Zaken een overzicht op van de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde landen.

  • 3. Bij de aanvraag dient het oorspronkelijke paspoort en het eventueel eerder uitgereikte tweede paspoort te worden overgelegd.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan bij de aanvraag worden volstaan met afschriften van de houderpagina en van alle bestempelde visumbladzijden van het oorspronkelijke paspoort en het eventueel eerder uitgereikte tweede paspoort, indien de aanvrager met een door een buitenlandse vertegenwoordiging verstrekte verklaring of ander schriftelijk bewijs kan aantonen, dat het over te leggen reisdocument zich op dat moment in verband met visering bij die buitenlandse vertegenwoordiging bevindt.

  • 5. Indien bij de aanvraag blijkt dat de geldigheidsduur van het oorspronkelijke paspoort binnen zes maanden zal verstrijken, wordt de beslissing op de aanvraag pas genomen nadat het oorspronkelijke paspoort is vervangen door een nieuw nationaal paspoort.

Artikel 2.15 Geldigheid tweede paspoort
  • 1. Een tweede paspoort is geldig voor twee jaren en voor alle landen.

  • 2. Indien als gevolg van een tijdelijke verhindering bij de aanvrager geen vingerafdrukken in het document worden opgenomen, bedraagt de geldigheidsduur van het reisdocument een jaar.

Paragraaf 5. De Nederlandse identiteitskaart

Artikel 2.16 Vaststelling Nederlanderschap Nederlandse identiteitskaart
  • 1. Voor het verkrijgen van de nodige zekerheid over het Nederlanderschap, wordt gebruik gemaakt van het door de aanvrager overgelegde Nederlandse reisdocument, de door de aanvrager bij de aanvraag verstrekte gegevens, alsmede van de in de basisadministratie dan wel de in het basisregister reisdocumenten opgenomen gegevens en van overige bij de tot uitreiking bevoegde autoriteit aanwezige documenten.

  • 2. Indien onzekerheid bestaat over het Nederlanderschap van de aanvrager wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de nationaliteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, reisdocumenten die op zijn naam zijn gesteld, dan wel buitenlandse reisdocumenten waarin hij staat vermeld en eventuele andere bewijsstukken.

Artikel 2.17 Geldigheid Nederlandse identiteitskaart
  • 1. De Nederlandse identiteitskaart is geldig voor tien jaren. Indien de aanvrager bij de aanvraag de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is de Nederlandse identiteitskaart geldig voor vijf jaren.

  • 2. De vervangende Nederlandse identiteitskaart is geldig voor vijf jaren.

HOOFDSTUK 3. AANVRAAG VAN REISDOCUMENTEN

Paragraaf 1. Aanvullende bevoegdheden in ontvangst nemen aanvragen

Artikel 3.1 Aanvullende bevoegdheden gezaghebbers en burgemeesters
  • 1. De burgemeester of de gezaghebber neemt ten behoeve van ingezetenen van zijn gemeente, onderscheidenlijk openbaar lichaam naast de in artikel 26, eerste lid, van de wet bedoelde reisdocumenten tevens de aanvragen in ontvangst voor:

    • a. faciliteitenpaspoorten;

    • b. tweede paspoorten.

  • 2. De gezaghebber neemt naast de in artikel 26, eerste lid, van de wet bedoelde reisdocumenten ten behoeve van personen die in aanmerking komen voor een reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, d of e, van de wet maar die op het moment van vertrek uit het openbaar lichaam niet in het bezit zijn van een van deze reisdocumenten ook aanvragen in ontvangst voor:

    • a. noodpaspoorten, indien de aanvrager Nederlander is;

    • b. laissez-passers, indien de aanvrager vreemdeling is of indien verstrekking van een noodpaspoort met gebruikmaking van het reisdocumentenstation niet mogelijk is.

Artikel 3.2 Aanvullende bevoegdheden burgemeesters aangewezen gemeenten
  • 1. In de bij ministeriële regeling aangewezen gemeenten is de burgemeester tevens bevoegd aanvragen in ontvangst te nemen van reisdocumenten als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, d, e of g of artikel 2, tweede lid, van de wet van personen die niet in de basisregistratie personen als ingezetene zijn ingeschreven.

  • 2. De burgemeester van Haarlemmermeer is bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen van Nederlandse identiteitskaarten van personen die in de basisadministratie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten zijn ingeschreven.

Artikel 3.3 Aanvullende bevoegdheden Gouverneurs
  • 1. De Gouverneur is namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken bevoegd tot het in ontvangst nemen van aanvragen van diplomatieke paspoorten en dienstpaspoorten ten behoeve van personen die in Aruba, Curaçao of Sint Maarten in de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven.

  • 2. De Gouverneur deelt Onze Minister mede welke autoriteiten hij ingevolge artikel 26, eerste lid, onderdeel b, van de wet heeft aangewezen.

Artikel 3.4 Aanvullende bevoegdheden Minister van Buitenlandse Zaken

Onze Minister van Buitenlandse Zaken neemt naast de in artikel 26, derde lid, van de wet bedoelde gevallen tevens aanvragen in ontvangst voor laissez-passers aan de in artikel 15, tweede lid, van de wet bedoelde personen.

Artikel 3.5 Bevoegdheden Koninklijke marechaussee

Aangewezen tot het in ontvangst nemen van aanvragen van noodpaspoorten zijn de commandanten van de navolgende brigades: Grensbewaking, Noord-Holland, Zuid-Holland, Drenthe-IJsselstreek, Oostgrens-Noord, Brabant-Zuid en Limburg-Zuid.

Paragraaf 2. Voorwaarden ten aanzien van de aanvraag

Gereserveerd

HOOFDSTUK 4. VERSTREKKING, WIJZIGING EN UITREIKING VAN REISDOCUMENTEN

Paragraaf 1. Aanvullende bevoegdheden verstrekking reisdocumenten

Artikel 4.1 Aanvullende bevoegdheden gezaghebbers en burgemeesters
  • 1. De burgemeester of de gezaghebber gaat ten behoeve van ingezetenen van zijn gemeente, onderscheidenlijk openbaar lichaam naast de in artikel 40, eerste lid, van de wet bedoelde reisdocumenten tevens over tot verstrekking van:

    • a. faciliteitenpaspoorten;

    • b. tweede paspoorten.

  • 2. De gezaghebber gaat, naast de in artikel 40, eerste lid, van de wet bedoelde reisdocumenten, ten behoeve van personen die in aanmerking komen voor een reisdocument als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, d of e, van de wet, maar op het moment van vertrek uit het openbaar lichaam niet in het bezit zijn van een van deze reisdocumenten ook over tot de verstrekking van:

    • a. noodpaspoorten, indien de aanvrager Nederlander is;

    • b. laissez-passers, indien de aanvrager vreemdeling is of indien verstrekking van een noodpaspoort met gebruikmaking van het reisdocumentenstation niet mogelijk is.

Artikel 4.2 Aanvullende bevoegdheden burgemeesters aangewezen gemeenten
  • 1. In de bij ministeriële regeling aangewezen gemeenten is de burgemeester tevens bevoegd tot verstrekking van reisdocumenten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen a, d, e of g of artikel 2, tweede lid, van de wet aan personen die niet in de basisregistratie personen als ingezetene zijn ingeschreven.

  • 2. De burgemeester van Haarlemmermeer is bevoegd tot verstrekking van Nederlandse identiteitskaarten aan personen die in de basisadministratie van Aruba, Curaçao of Sint Maarten zijn ingeschreven.

Artikel 4.3 Aanvullende bevoegdheden Gouverneurs
  • 1. De Gouverneur is namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken bevoegd tot het verstrekken van diplomatieke paspoorten en dienstpaspoorten ten behoeve van personen die in Aruba, Curaçao of Sint Maarten in de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven.

  • 2. De Gouverneur deelt Onze Minister mede welke autoriteiten hij ingevolge artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de wet heeft aangewezen.

Artikel 4.4 Aanvullende bevoegdheden Minister van Buitenlandse Zaken

Onze Minister van Buitenlandse Zaken gaat naast de in artikel 40, derde lid, van de wet genoemde gevallen tevens over tot de verstrekking van laissez-passers aan de in artikel 15, tweede lid, van de wet bedoelde personen.

Artikel 4.5 Bevoegdheden Koninklijke marechaussee

Aangewezen tot het overgaan tot verstrekking van noodpaspoorten zijn de commandanten van de navolgende brigades: Grensbewaking, Noord-Holland, Zuid-Holland, Drenthe-IJsselstreek, Oostgrens-Noord, Brabant-Zuid en Limburg-Zuid.

Paragraaf 2. Uitreiking van het document

Artikel 4.6 Algemeen

Tot uitreiking van het reisdocument wordt slechts overgegaan, nadat de identiteit van de aanvrager in zijn aanwezigheid is vastgesteld. Artikel 28, derde lid, van de wet, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.7 Verificatie van vingerafdrukken bij uitreiking
  • 1. Indien de tot uitreiking bevoegde persoon twijfelt aan de identiteit van de aanvrager worden de vingerafdrukken van de aanvrager geverifieerd tegen de vingerafdrukken die in het uit te reiken reisdocument zijn opgenomen.

  • 2. Indien de verificatie niet slaagt, wordt het reisdocument niet uitgereikt.

HOOFDSTUK 5. WEIGERING OF VERVALLENVERKLARING VAN REISDOCUMENTEN

Gereserveerd

HOOFDSTUK 6. VERVAL VAN RECHTSWEGE VAN REISDOCUMENTEN

Gereserveerd

HOOFDSTUK 7. INHOUDING, INLEVERING EN DEFINITIEVE ONTTREKKING AAN HET VERKEER VAN REISDOCUMENTEN

Paragraaf 1. Definitieve onttrekking van een reisdocument aan het verkeer

Artikel 7.1 Redenen van onttrekking
  • 1. Een reisdocument wordt, naast het in artikel 42, vierde lid, van de wet gestelde, ook terstond definitief aan het verkeer onttrokken door de daartoe op grond van artikel 57 van de wet bevoegde autoriteit die het document onder zich heeft, indien:

    • a. het daartoe, al dan niet bij de uitreiking van een nieuw reisdocument, is ingeleverd;

    • b. het vervallen is verklaard dan wel ingevolge artikel 54, eerste lid, van de wet is ingehouden, tenzij nog een beroepstermijn open staat, een beroepsprocedure aanhangig is of het reisdocument anderszins in een gerechtelijke procedure nodig is;

    • c. het na uitreiking als onbruikbaar is beschouwd ten gevolge van misdruk of verkeerde personalisatie en dientengevolge is ingehouden of ingeleverd;

    • d. het als gevonden reisdocument is ontvangen, tenzij:

      • 1°. de gezaghebber in de gelegenheid is het terug te geven aan de in de basisadministratie als ingezetene van zijn openbaar lichaam ingeschreven houder die nog geen verklaring als bedoeld in artikel 31 van de wet heeft afgelegd; of

      • 2°. de Minister van Buitenlandse Zaken of de commandant, bedoeld in artikel 4.5, in de gelegenheid is het terug te geven aan de houder, die nog geen verklaring als bedoeld in artikel 31 van de wet heeft afgelegd.

  • 2. Het eerste lid, aanhef en onderdeel c, is niet van toepassing op onttrekking aan het verkeer van een op grond van artikel 16, eerste lid, van de wet verstrekt laissez-passer door de commandant, bedoeld in artikel 4.5.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel d, onttrekt de commandant, bedoeld in artikel 4.5, een noodpaspoort of een op grond van artikel 16, eerste lid, van de wet verstrekt laissez-passer terstond definitief aan het verkeer, indien het als gevonden reisdocument is ontvangen.

  • 4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de wijze van onttrekking aan het verkeer.

HOOFDSTUK 8. VERWERKING VAN PERSOONSGEGEVENS

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 8.1 Passende maatregelen tot uitreiking bevoegde autoriteiten voor onder hen berustende gegevens
  • 1. De tot uitreiking bevoegde autoriteiten treffen passende technische en organisatorische maatregelen ter beveiliging van de onder hen berustende gegevens tegen verlies of aantasting van deze gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking van deze gegevens.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde maatregelen omvatten ten minste:

    • a. maatregelen gericht op personen die werkzaam zijn voor de verantwoordelijke voor de verwerking van de gegevens;

    • b. maatregelen gericht op de toegang tot gebouwen en ruimten waarin de in registers dan wel administraties opgenomen gegevens aanwezig zijn;

    • c. maatregelen gericht op een deugdelijke werking en beveiliging van de apparatuur, programmatuur en opslagmedia;

    • d. maatregelen voor het geval de geheimhouding of integriteit van de gegevens is geschaad;

    • e. maatregelen bij calamiteiten.

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de in het eerste en tweede lid bedoelde maatregelen.

Paragraaf 2. Het publiek identificatiemiddel

Artikel 8.2 Eisen ten aanzien van vervaardiging publiek identificatiemiddel
  • 1. Bij ministeriële regeling worden voorschriften gesteld over de technische en organisatorische voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de vervaardiging van het publiek identificatiemiddel.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorschriften bevatten tenminste eisen die zien op:

    • a. informatieveiligheid;

    • b. data-integriteit;

    • c. vertrouwelijkheid;

    • d. bescherming van persoonsgegevens.

Paragraaf 3. Het basisregister reisdocumenten

Artikel 8.3

Onverminderd het bepaalde in artikel 4e, eerste lid, van de wet kunnen de gegevens uit het basisregister reisdocumenten ook worden verstrekt aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ten behoeve van statistische doeleinden.

Artikel 8.4 Verstrekkingen uit het register aan tot uitreiking bevoegde autoriteiten

Aan de autoriteiten bedoeld in de artikelen 26, 40 en 51 van de wet kunnen ten behoeve van de taken bedoeld in artikel 4e, eerste lid, onderdeel a, van de wet, alle in het basisregister reisdocumenten opgenomen gegevens worden verstrekt.

Artikel 8.5 Verwerking van gegevens, bewaartermijnen en vernietiging van gegevens na afloop bewaartermijnen
  • 1. In het basisregister reisdocumenten worden gegevens bijgehouden met betrekking tot de aanvraag, verstrekking, uitreiking dan wel weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten.

  • 2. De in het basisregister reisdocumenten opgenomen gegevens met betrekking tot verstrekking en uitreiking van reisdocumenten, worden na de datum van verstrekking bewaard gedurende een periode van:

    • a. 11 jaar indien de geldigheidsduur van het verstrekte document 5 jaar of korter is of indien het verstrekte document niet wordt uitgereikt;

    • b. 16 jaar indien de geldigheidsduur van het verstrekte document langer dan 5 jaar is.

  • 3. De in het basisregister reisdocumenten opgenomen gegevens die betrekking hebben op een aanvraag waarbij geen reisdocument is verstrekt, worden bewaard gedurende een periode van vijf jaar.

  • 4. Na het verstrijken van de bewaartermijn worden de gegevens zo spoedig mogelijk vernietigd.

HOOFDSTUK 9. AFDRACHT VAN DE AAN HET RIJK VERSCHULDIGDE KOSTEN EN HEFFING VAN DE AAN HET RIJK VERSCHULDIGDE RECHTEN TERZAKE VAN REISDOCUMENTEN

Gereserveerd

HOOFDSTUK 10. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 10.1 Bevoegdheid vaststelling bij ministeriële regeling

Bij ministeriële regeling kunnen:

  • a. regels worden gesteld ter uitvoering van artikel 3, achtste lid, 26, eerste lid, onderdeel e, 40, eerste lid, onderdeel e, en 43 van de wet;

  • b. aanvullende regels worden gesteld ter uitvoering van de artikelen 2, derde lid, 3, derde lid, 4d, vierde lid, 28, vierde lid, en 59, eerste lid, van de wet; en

  • c. nadere regels worden vastgesteld ter uitwerking van het bepaalde in de artikelen 2.1 tot en met 2.5, 2.7, 2.8, 2.10 tot en met 2.16, 3.1 tot en met 3.5, 8.4 tot en met 8.5.

Artikel 10.2 Citeertitel

Deze algemene maatregel van rijksbestuur wordt aangehaald als «Paspoortbesluit».

Artikel 10.3 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Afkondigingsblad van Aruba, in het Publicatieblad van Curaçao en in het Afkondigingsblad van Sint Maarten zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 15 oktober 2020

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops

Uitgegeven de vierde november 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

Dit Paspoortbesluit bevat een aantal onderwerpen, dat op grond van de Paspoortwet (hierna ook: wet) bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur moet worden geregeld. Deze algemene maatregel van rijksbestuur is nieuw. Afgezien van het Besluit paspoortgelden, waarin op het niveau van algemene maatregel van rijksbestuur de regels met betrekking tot de afdracht van kosten aan het Rijk en de rechten ter zake van reisdocumenten zijn opgenomen, is de rest van de regelgeving neergelegd in een viertal ministeriële regelingen van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), de paspoortuitvoeringsregelingen. Dit zijn de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 (PUN), de Paspoortuitvoeringsregeling Caribische landen (PUCAR), de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (PUB) en de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee 2001 (PUKMAR).

Bij de recente wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten1 is onderkend dat er behoefte bestaat de wetgevingsarchitectuur van de Paspoortwet en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen te herzien. Het is wenselijk een aantal onderwerpen op een hoger niveau te kunnen regelen dan bij ministeriële regeling. Om die reden is op verschillende plaatsen in de Paspoortwet een grondslag opgenomen om nadere regels te kunnen stellen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur. Het gaat dan niet alleen om de regels in verband met de invoering van het publiek identificatiemiddel op de Nederlandse identiteitskaart en het nieuwe basisregister reisdocumenten, maar ook om het overnemen van andere bepalingen uit de bestaande paspoortuitvoeringsregelingen die naar hun aard eerder thuishoren in een algemene maatregel van rijksbestuur.

2. Inhoud van het Paspoortbesluit

Het nieuwe besluit is als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Hoofdstuk II. Bepalingen over aanspraken op en geldigheid van reisdocumenten

Hoofdstuk III. Aanvraag van reisdocumenten

Hoofdstuk IV. Verstrekking, wijziging en uitreiking van reisdocumenten

Hoofdstuk V. Weigering of vervallenverklaring van reisdocumenten

Hoofdstuk VI. Verval van rechtswege van reisdocumenten

Hoofdstuk VII. Inhouding, inlevering en definitieve onttrekking aan het verkeer van reisdocumenten

Hoofdstuk VIII. Verwerking van persoonsgegevens

Hoofdstuk IX. Afdracht van de aan het Rijk verschuldigde kosten en heffing van de aan het Rijk verschuldigde rechten terzake van reisdocumenten

Hoofdstuk X. Overgangs- en slotbepalingen

Bij het opstellen van de structuur van dit besluit is zoveel mogelijk aangesloten bij die van de Paspoortwet en van de paspoortuitvoeringsregelingen. In sommige gevallen noopt de materie die wordt geregeld er toe een andere hoofdstukindeling te hanteren dan die in de Paspoortwet of de regelingen. Zo bevat dit besluit twee hoofdstukken die noch in de wet noch in de uitvoeringsregelingen te vinden zijn; te weten Hoofdstuk VIII over de verwerking van persoonsgegevens en Hoofdstuk IX over de kosten en de leges van reisdocumenten. In Hoofdstuk VIII worden de bepalingen bijeengebracht die noodzakelijk zijn ter uitwerking van verschillende artikelen in de Paspoortwet over de opslag, verstrekking en uitwisseling van persoonsgegevens. Daar waar nodig, wordt bepaald dat de meer gedetailleerde, technische artikelen op het niveau van ministeriële regeling worden en blijven vastgelegd. In het hoofdstuk over de afdracht van de kosten aan het Rijk en het heffen van leges worden de bepalingen opgenomen die nu nog te vinden zijn in het Besluit paspoortgelden. Dit besluit zal dus op termijn komen te vervallen en opgaan in dit brede Paspoortbesluit.

Het wijzigen van de wetgevingsarchitectuur van de paspoortwetgeving is een operatie die stapsgewijs wordt uitgevoerd. Daarom bevat dit nieuwe besluit niet op alle onderwerpen reeds inhoud. Er is voor gekozen in de eerste fase bepalingen op te nemen in de hoofdstukken I tot en met IV, VII, VIII en X, zodat in ieder geval de noodzakelijke uitwerking van onderwerpen die voortvloeien uit de wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van de elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten zijn gerealiseerd. Daarnaast is een eerste stap gezet in het herstructureren van de wetgeving door enkele onderwerpen uit de paspoortuitvoeringsregelingen over te hevelen naar dit besluit. Er zijn vier paspoortuitvoeringsregelingen, omdat deze zijn toegesneden op de autoriteit die bevoegd is reisdocumenten te verstrekken, dan wel de handelingen te verrichten om te bepalen of een reisdocument kan worden verstrekt. In grote lijnen houdt dat in dat de PUN gericht is op de burgemeesters en gezaghebbers (gemeenten en openbare lichamen), de PUCAR op de Gouverneurs van de Caribische landen (en de diensten burgerzaken in deze landen), de PUB op de Minister van Buitenlandse Zaken (de posten in het buitenland) en de PUKMAR op de Koninklijke Marechaussee. Dit betekent dat de regelingen op een aantal punten identiek en op andere punten zeer verschillend zijn omdat de bevoegdheden en de procedures uiteenlopen. Sommige van de artikelen die zijn overgeheveld zijn gelijkluidend in alle vier de regelingen. In andere gevallen zijn de artikelen uit de verschillende regelingen met dezelfde strekking samengevoegd of bij elkaar gezet, zodat de regels die per verstrekkende autoriteit gelden in het besluit op één plek te vinden zijn. Daar waar uitwerking van zaken erg gedetailleerd en procedureel van aard is of een hoge mate aan flexibiliteit is geboden, blijven deze aspecten in de paspoortuitvoeringsregelingen opgenomen. Parallel aan het onderbrengen van deze onderwerpen in dit besluit worden de paspoortuitvoeringsregelingen gewijzigd en gestroomlijnd.

De hoofdstukken waar in deze fase nog geen inhoud voor is geschreven, zijn «gereserveerd» tot aan het tijdstip waarop deze nader zullen worden ingevuld. Bij de nummering van de artikelen is rekening gehouden met het feit dat op een later tijdstip een groot aantal bepalingen kan worden toegevoegd door per hoofdstuk opnieuw te beginnen met nummeren.

3. Opbouw van deze nota van toelichting

In het algemeen deel van deze nota van toelichting is kort ingegaan op de belangrijkste onderwerpen die in dit besluit aan de orde komen:

  • vaststelling van andere reisdocumenten dan genoemd in de Paspoortwet;

  • nadere vaststelling van gegevens die in reisdocumenten worden opgenomen;

  • het publiek identificatiemiddel;

  • aanspraken op en geldigheid van reisdocumenten;

  • tot uitvoering van de Paspoortwet bevoegde autoriteiten in bijzondere gevallen;

  • nadere bepalingen over gegevensverwerkingen in verschillende registers.

Dit besluit regelt slechts enkele nieuwe zaken die voortvloeien uit de eerdergenoemde wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten. In het artikelsgewijze deel worden deze zaken inhoudelijk toegelicht. Daar waar niets nieuws wordt geregeld, maar enkel bepalingen uit de verschillende paspoortuitvoeringsregelingen bijeen zijn gebracht wordt volstaan met een toelichting op het overhevelen en samenvoegen van deze artikelen. Indien de inhoud en de bedoeling van bepalingen is gewijzigd, wordt die wijzing nader toegelicht. Daarna wordt ingegaan op privacygevolgen, uitvoeringslasten, financiële aspecten en regeldrukgevolgen en de reacties op het ontwerpbesluit in de consultatie.

4. Vaststelling van andere reisdocumenten dan genoemd in de Paspoortwet

Artikel 2, eerste lid, van de Paspoortwet bevat een opsomming van de reisdocumenten van het Koninkrijk der Nederlanden. In onderdeel g is de mogelijkheid opgenomen om bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur andere reisdocumenten vast te stellen dan de in de Paspoortwet genoemde documenten. Op grond van deze bepaling zijn in Hoofdstuk I van dit besluit, in aanvulling op de reeds in de wet genoemde reisdocumenten, het faciliteitenpaspoort en het tweede paspoort vastgesteld als reisdocument van het Koninkrijk der Nederlanden. De vaststelling van deze documenten was eerder geregeld in de vier paspoortuitvoeringsregelingen, maar wordt nu op het niveau van algemene maatregel van rijksbestuur gebracht.

5. Nadere vaststelling van gegevens die in reisdocumenten worden opgenomen

In artikel 3 van de Paspoortwet worden de gegevens genoemd die in reisdocumenten kunnen worden opgenomen, waarbij in een aantal gevallen de mogelijkheid bestaat daarvan bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur af te wijken. Dit besluit geeft daar nadere invulling aan. In artikel 1.3 is bepaald dat de woonplaats en het adres van de houder niet worden vermeld in de reisdocumenten bedoeld in artikel 2 van de Paspoortwet, waaronder ook het in dit besluit opgenomen faciliteitenpaspoort en het tweede paspoort moeten worden begrepen. In de praktijk betekent dit dat er thans geen reisdocumenten zijn waarin het adres en de woonplaats zijn opgenomen. Voorts voorziet het besluit in artikel 1.4 in de mogelijkheid dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties regels stelt over gevallen waarin kan worden afgezien van het opnemen van de gezichtsopname, vingerafdrukken of de handtekening in het reisdocument indien deze gegevens niet van de houder kunnen worden verkregen en is bepaald dat nooddocumenten niet worden voorzien van vingerafdrukken van de houder. Tenslotte wordt in het besluit vastgelegd dat in het nationaal paspoort, het faciliteitenpaspoort, het tweede paspoort, de Nederlandse identiteitskaart en de vervangende Nederlandse identiteitskaart het burgerservicenummer van de houder wordt vermeld, tenzij aan de houder geen burgerservicenummer is toegekend. Dat laatste doet zich voor indien de houder niet in de basisregistratie personen is ingeschreven.

6. Het publiek identificatiemiddel

In artikel 1.6, eerste lid, van dit besluit is ter uitvoering van artikel 3a, eerste lid, van de Paspoortwet de Nederlandse identiteitskaart aangewezen als document waarop het publiek identificatiemiddel wordt geplaatst. Het publiek (elektronisch) identificatiemiddel bestaat uit een chip en een daarin opgenomen applet die samen zorgen voor de opslag en verwerking van de gegevens die nodig zijn voor de authenticatie van de elektronische identiteit (en daarmee de identiteitsvaststelling) van de houder, alsmede voor de communicatie van de gegevens tussen de chip en andere systemen. De Nederlandse identiteitskaart is al voorzien van een chip en een daarin opgenomen applet. Voor het gebruik van het document ten behoeve van elektronische identificatie wordt een tweede applet op de chip geplaatst, de zogenaamde eID (elektronische identificatie) applet. In de eID applet worden gegevens opgeslagen, waarmee op betrouwbaarheidsniveau Hoog authenticatie van de identiteit van de houder van het document kan plaatsvinden in het elektronische verkeer. In het artikelsgewijze deel staat de nadere toelichting van hoe artikel 3a, tweede lid, van de Paspoortwet nader is uitgewerkt in dit besluit.

7. Bepalingen over aanspraken op en geldigheid van reisdocumenten

In Hoofdstuk II van het besluit zijn de bepalingen bij elkaar gebracht uit de paspoortuitvoeringsregelingen waarin is neergelegd hoe de aanspraak op een reisdocument wordt vastgesteld en wat de geldigheid van reisdocumenten is. In de gevallen waarin het vaststellen van de aanspraak erg gedetailleerd en administratief van aard is, behoudt de minister van BZK de bevoegdheid regels te treffen en blijven de nadere uitwerkingen van de procedures staan in de uitvoeringsregelingen. Het gaat hier dus alleen om het bij elkaar zetten van de reeds bestaande regels in dit brede Paspoortbesluit. Er treden in de praktijk op dit terrein geen wijzigingen op voor de betrokkenen.

8. Tot uitvoering van de Paspoortwet bevoegde autoriteiten in bijzondere gevallen

In de Paspoortwet is in artikel 26, eerste lid, onderdeel e, een grondslag opgenomen om in bijzondere gevallen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur autoriteiten aan te wijzen, dan wel door de Gouverneur van Aruba, Curaçao of Sint Maarten in overleg met de minister van BZK aan te wijzen, die bevoegd zijn tot het in ontvangst nemen van aanvragen voor nationale paspoorten, reisdocumenten voor vluchtelingen en reisdocumenten voor vreemdelingen. Artikel 40, eerste lid, onderdeel e, van de Paspoortwet bevat eenzelfde grondslag om autoriteiten aan te wijzen die bevoegd zijn tot het verstrekken van deze documenten. De aanvullende situaties waarin de autoriteiten op grond van deze grondslagen in de wet aanvullende bevoegdheden met betrekking tot het in behandeling nemen van aanvragen en het verstrekken van documenten krijgen toebedeeld, worden neergelegd in respectievelijk Hoofdstuk III (Aanvraag van reisdocumenten) en Hoofdstuk IV (Verstrekking, wijziging en uitreiking van reisdocumenten). Het betreft ook hier reeds bestaande aanvullende situaties, die in de paspoortuitvoeringsregelingen waren neergelegd en omwille van de overzichtelijkheid nu in dit besluit worden opgenomen.

9. De verwerking van persoonsgegevens

In de recente wijziging van de Paspoortwet zijn in verschillende bepalingen delegatiegrondslagen opgenomen waarmee bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur regels kunnen worden gesteld met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens. Deze bepalingen zien op de opslag en de verstrekking van gegevens in de verschillende registers of administraties of in verband met het publiek identificatiemiddel. Om een en ander zo overzichtelijk mogelijk vorm te geven, is ervoor gekozen de bepalingen over de verwerking van persoonsgegevens in een eigen hoofdstuk onder te brengen. Hoofdstuk VIII is vooralsnog onderverdeeld in een algemene paragraaf, een paragraaf over het publiek identificatiemiddel en een paragraaf over het basisregister reisdocumenten en kan op een later moment worden aangevuld met bepalingen over andere registers of registraties, indien nodig.

10. Privacygevolgen

In de paragrafen 5.1 en 7.1 van de memorie van toelichting bij de het recente voorstel van Rijkswet tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten2 is uitvoerig ingegaan op de gevolgen van de daarin opgenomen wijzigingen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burger. In dit besluit is een aantal bepalingen uit de Paspoortwet nader uitgewerkt dan wel wordt daarin de grondslag opgenomen voor de nadere uitwerking daarvan in een ministeriële regeling. Dit is gebeurd binnen het privacykader zoals dat in de genoemde paragrafen van de memorie van toelichting is beschreven, zodat hier wordt volstaan met een verwijzing naar de desbetreffende passages.

11. Uitvoeringslasten, financiële aspecten en regeldrukgevolgen

De uitvoeringslasten, financiële aspecten en regeldrukgevolgen van de hier bedoelde aanpassing van de Paspoortwet zijn aan de orde gekomen in hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting bij het voorstel van rijkswet en in de nota naar aanleiding van het verslag betreffende het voorstel3. Het onderhavige besluit brengt geen wijzigingen aan in de uitvoeringslasten, financiële aspecten en regeldrukgevolgen zoals die eerder in beeld zijn gebracht.

12. Consultatie en advies

Het ontwerpbesluit is voorgelegd aan de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de afdelingen burgerzaken en de eilandsecretarissen van de openbare lichamen, de kabinetten van de Gouverneurs, de afdelingen burgerzaken en de gevolmachtigde ministers van Aruba, Curaçao en Sint Maarten, de Koninklijke Marechaussee en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De NVVB vraagt aandacht voor de onlogische leeftijdsgrens van 16 jaar voor het verstrekken van een vreemdelingenpaspoort voor het in Nederland geboren minderjarige kind van ouders met een asielstatus. Het betreft een bepaling uit de PUN die nu wordt overgeheveld naar dit besluit. De NNVB stipt hiermee een terecht punt aan dat nader dient en zal worden uitgezocht en indien nodig op een later moment zal worden aangepast. De VNG stemt in met het voorstel en heeft geen inhoudelijke opmerkingen. Van de zijde van Aruba, Curaçao, de Koninklijke Marechaussee en het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn enkele opmerkingen van wetstechnische of redactionele aard gemaakt. Deze zijn overgenomen. Het ontwerpbesluit is voor advies voorgelegd aan de Autoriteit persoonsgegevens (AP). Bij brief van 27 januari 2020 heeft de AP laten weten dat het voorstel haar geen aanleiding geeft tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. Over het ontwerpbesluit is tevens advies gevraagd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het college heeft besloten geen formeel advies uit te brengen, omdat het besluit geen (aanvullende) gevolgen heeft voor de regeldruk.

De internetconsultatie met betrekking tot het ontwerpbesluit heeft negen reacties opgeleverd. De inhoudelijke reacties betroffen de introductie, dan wel vormgeving van het publiek identificatiemiddel op betrouwbaarheidsniveau Hoog. Dit Paspoortbesluit gaat niet over de vraag of het inloggen bij overheidsdienstverlening noodzakelijk is of hoe dit technisch het best kan worden ingericht. Het wijst enkel de Nederlandse identiteitskaart aan als drager van het middel DigiD Hoog. De wetgeving waarop dit berust is voormelde Rijkswet van 6 maart 2020 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten4. De internetconsultatiereacties zijn bij dit voorstel van Rijkswet betrokken.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1

Het eerste artikel bevat enkele definitiebepalingen. Naast de verwijzing naar de Paspoortwet, zijn de definities van het reisdocumentenstation, het basisregister reisdocumenten en de basisadministratie overgeheveld van de paspoortuitvoeringsregelingen naar het besluit, nu deze begrippen ook al in het besluit worden gebruikt. In onderdeel d is de tijdelijke andere benaming van het huidige (negatieve) basisregister reisdocumenten uit artikel 4a van de Paspoortwet opgenomen. Er zal een overgangssituatie bestaan waarin zowel het huidige register van artikel 4a nog in gebruik is en waarin ook het nieuwe, uitgebreide register al in gebruik zal worden genomen. Dit nieuwe register is neergelegd in de nieuwe artikelen 4c tot en met 4e van de Paspoortwet. Tijdens de overgangsperiode zal het nieuwe register enkel nog gebruikt worden ten behoeve van de uitgifte van de Nederlandse identiteitskaart met het publiek identificatiemiddel en zal het daarnaast al worden gevuld met de aanvraaggegevens van de nieuwe aanvragen. Daarnaast zal in deze periode de datamigratie van het oude naar het nieuwe register plaatsvinden. Om verwarring te voorkomen wordt het register bedoeld in artikel 4a tijdelijk omgedoopt tot «register vermiste of vervallen reisdocumenten». Met «basisregister reisdocumenten» is dus het vernieuwde, uitgebreide register bedoeld.

Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om in de definitie van reisdocumentenstation te verduidelijken dat het gaat om door de minister van BZK beschikbaar gestelde apparatuur en programmatuur.

Artikel 1.2

In artikel 1.2 is bepaald welke andere reisdocumenten van het Koninkrijk der Nederlanden er zijn naast de reisdocumenten die in artikel 2 van de Paspoortwet zelf zijn opgenomen. Artikel 2, eerste lid, onderdeel g, geeft de grondslag om bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur aanvullend andere reisdocumenten aan te wijzen. Zoals tot dusver in de paspoortuitvoeringsregelingen was bepaald, zijn dit het faciliteitenpaspoort en het tweede paspoort.

Artikel 1.3, 1.4 en 1.5

In deze artikelen zijn bepalingen bijeengebracht die thans in artikelen 3 en 3a van de vier paspoortuitvoeringsregelingen stonden over modellen van reisdocumenten. Er wordt geregeld dat in geen van de reisdocumenten woonplaats en adres worden opgenomen, wanneer wordt afgezien van het opnemen van vingerafdrukken en in welke reisdocumenten het burgerservicenummer is vermeld. De inhoud van deze bepalingen is niet veranderd.

Artikel 1.6

In artikel 1.6, eerste lid, van dit besluit is ter uitvoering van artikel 3a, eerste lid, van de Paspoortwet de Nederlandse identiteitskaart aangewezen als document waarop het publiek identificatiemiddel wordt geplaatst. Het publiek (elektronisch) identificatiemiddel bestaat uit een chip en een daarin opgenomen applet die samen zorgen voor de opslag en verwerking van de gegevens die nodig zijn voor de authenticatie van de elektronische identiteit (en daarmee de identiteitsvaststelling) van de houder, alsmede voor de communicatie van de gegevens tussen de chip en andere systemen. De Nederlandse identiteitskaart is thans reeds voorzien van een chip en een daarin opgenomen applet. Voor het gebruik van het document ten behoeve van elektronische identificatie wordt er een tweede applet op de chip geplaatst, de zogenaamde eID (elektronische identificatie) applet. In de eID applet worden gegevens opgeslagen, waarmee op betrouwbaarheidsniveau Hoog authenticatie van de identiteit van de houder van het document kan plaatsvinden in het elektronische verkeer. Zoals artikel 3a, tweede lid, van de Paspoortwet voorschrijft, is in artikel 1.6, tweede lid, van het besluit een limitatieve opsomming opgenomen van de gegevens die in de applet worden geplaatst. Dit betreft het burgerservicenummer in versleutelde vorm ten behoeve van authenticatie van de houder van het document, de PIN-code, de CAN-code en een PUK-code.

In onderdeel a staat dat de applet een versleutelde en afgeleide vorm van het burgerservicenummer bevat, waarmee een koppeling wordt gemaakt tussen het publiek identificatiemiddel en de gebruiker. Een versleutelde vorm van het burgerservicenummer kan, in tegenstelling tot een afgeleide vorm, worden herleid tot het oorspronkelijke burgerservicenummer en is uitsluitend bedoeld voor dienstverleners die op grond van de wet het burgerservicenummer mogen verwerken. Met «afgeleide vorm» is bedoeld dat met pseudonimisering van het burgerservicenummer gewerkt zal gaan worden. Die afgeleide vorm kan nooit worden herleid tot het oorspronkelijke burgerservicenummer. Dit is een belangrijke privacybeschermende maatregel, omdat daarmee de verwerking van het burgerservicenummer in belangrijke mate wordt beperkt. Deze maatregel wordt onder meer genomen om het mogelijk te maken dat naast elektronische dienstverlening met het publieke identificatiemiddel ook elektronische dienstverlening mogelijk kan zijn zonder dat daarbij verwerking van het burgerservicenummer benodigd is.

In onderdeel b is verder vastgelegd dat de applet de initiële door de minister van BZK verstrekte PIN-code (personal identification number) en een CAN code (card acces number) bevat. Beide codes zijn beveiligingselementen. Met de PIN-code kan de houder van de kaart toegang krijgen tot deze kaart. Alleen hij is in het bezit van deze code, en tijdens activering van de kaart met deze initiële PIN, moet de PIN-code worden gewijzigd. De CAN-code heeft tot doel dat de PIN-code niet op afstand door derden kan worden geblokkeerd.

Tenslotte staat in onderdeel c dat er een PUK-code (pin unlock key) in de applet is opgeslagen. Het doel van deze code is om een blokkering van een PIN-code op te heffen indien de houder meerdere keren een onjuiste PIN-code heeft ingevoerd.

Artikel 1.7

In artikel 1.7 zijn artikelen 8a uit de PUN en 8b van de PUB overgeheveld naar het Paspoortbesluit. Deze bepaling is in 20165 in die regelingen opgenomen om het mogelijk te maken feitelijke handelingen in het kader van de Paspoortwet niet uitsluitend door ambtenaren, maar ook door gekwalificeerd en bevoegd personeel te laten uitvoeren. De betreffende autoriteit aan wie een taak is opgedragen op grond van de Paspoortwet blijft verantwoordelijk voor de goede uitvoering van de in de paspoortwetgeving opgedragen werkzaamheden.

Artikelen 2.1 tot en met 2.5

In de artikelen 2.1 tot en met 2.5 zijn bepalingen uit de paspoortuitvoeringsregelingen bij elkaar gebracht die betrekking hebben op het vaststellen van de aanspraak die iemand kan maken op een bepaald reisdocument. Daarnaast zijn per reisdocument regels betreffende de geldigheid van het document opgenomen. De overeenkomst tussen deze vier artikelen is dat het om reisdocumenten gaat waar alleen Nederlanders voor in aanmerking kunnen komen, te weten een nationaal paspoort, diplomatiek paspoort of dienstpaspoort. Uit de uitvoeringsregelingen wordt geschrapt en bij elkaar gebracht voor:

  • artikel 2.1: de artikelen 9 PUN, 9 PUCAR, 9 PUB, 9 PUKMAR en 100c PUN;

  • artikel 2.2: de artikelen 10 PUN, 10 PUCAR en 10 PUB;

  • artikel 2.3: de artikelen 31, eerste lid, en 32 PUB;

  • artikel 2.4: artikel 31, tweede lid, PUB;

  • artikel 2.5: artikel 33, eerste en vijfde lid, PUB.

Daar waar de regels betreffende het vaststellen van de aanspraak erg gedetailleerd en administratief van aard zijn, behoudt de minister de bevoegdheid regels te treffen en blijven de nadere uitwerkingen staan in de uitvoeringsregelingen.

Artikel 2.6, 2.7, 2.8 en 2.9

In de artikelen 2.6 tot en met 2.9 zijn bepalingen uit de paspoortuitvoeringsregelingen bij elkaar gebracht die betrekking hebben op het vaststellen van de aanspraak op reisdocumenten voor niet-Nederlanders en over de geldigheid van deze documenten. Het gaat om reisdocumenten voor vluchtelingen of reisdocumenten voor vreemdelingen. In artikel 2.6 wordt de vaststelling van de aanspraak geregeld voor een document als bedoeld in de artikelen 11 en 13 van de Paspoortwet. De artikelen 11 PUN, 12 PUCAR en 13 PUB zijn hierin overgeheveld. Voor het vaststellen van de aanspraak op een document als bedoeld in de artikelen 12, 14 en 15 van de Paspoortwet wordt een zeer uitgebreide, administratieve procedure gevolgd, waarbij niet alleen de autoriteit waar het document is aangevraagd, maar ook de Minister van Justitie en de Minister van Buitenlandse Zaken een rol hebben. Deze procedure blijft in de PUN, PUCAR en PUB staan. Daarom delegeert artikel 2.7 de bevoegdheid tot het stellen van regels over het vaststellen van het recht op een van deze reisdocumenten naar de paspoortuitvoeringsregels. De bepalingen over de geldigheid van reisdocumenten voor vluchtelingen of vreemdelingen zijn neergelegd in artikel 2.8, respectievelijk 2.9. Hierin worden de artikelen 16 PUN, 18 PUCAR en 20 PUB overgeheveld naar dit besluit.

Artikelen 2.10 en 2.11

De artikelen 2.10 en 2.11 regelen de aanspraak op en geldigheid van nooddocumenten. In artikel 2.10 is bepaald wanneer er een aanspraak op een nooddocument kan zijn. Grofweg gaat het om personen van wie voldoende aannemelijk is gemaakt dat hun reis geen uitstel gedoogt en die niet in staat worden geacht op tijd een ander geldig reisdocument te verkrijgen. Van de aanvrager kan worden verlangd de spoedeisendheid van de reis aan te tonen door middel van reisbescheiden. Deze algemene bepalingen omtrent de aanspraak op reisdocumenten zijn thans te vinden in de artikelen 8 PUKMAR en 100a PUN. Deze zullen vervallen. Het derde lid van artikel 2.10 geeft de minister van BZK de bevoegdheid om aanvullende regels te stellen over de verificatie van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van de aanvrager. De procedures hieromtrent blijven dus in de paspoortuitvoeringsregelingen neergelegd. Ook blijft in de regelingen bepaald in welke gevallen de aanvrager een noodpaspoort krijgt verstrekt en wanneer een laissez-passer. Daarbij is bijvoorbeeld doorslaggevend of voor de verstrekking van het document gebruik kan worden gemaakt van het reisdocumentenstation. Artikel 2.11 voegt de inhoud over de geldigheid van nooddocumenten samen, die thans is geregeld in artikel 11 PUKMAR, 100b PUN, 25 PUCAR en 27 PUB.

Artikelen 2.12 tot en met 2.15

De artikelen 2.12 tot en met 2.15 regelen de aanspraak op en de geldigheid van andere reisdocumenten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van de Paspoortwet. Dit zijn het faciliteitenpaspoort en het tweede paspoort. Het faciliteitenpaspoort is bedoeld voor staatloze personen die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers6 als Nederlander worden behandeld. Het document heeft hetzelfde model als het reguliere nationaal paspoort, maar bevat een clausule waaruit blijkt dat de houder als Nederlander wordt behandeld op grond van de genoemde wet. Deze aanspraak op een faciliteitenpaspoort staat in artikel 2.12 en voegt de inhoud van artikel 17 PUN, 19 PUCAR en 21 PUB bij elkaar. Artikel 2.13 regelt de geldigheid van faciliteitenpaspoorten; tot dusver geregeld in artikel 18 PUN, 20 PUCAR en 22 PUB.

De artikelen 2.14 en 2.15 bevatten de regels over tweede paspoorten. Om aanspraak te kunnen maken op een tweede paspoort moet de aanvrager houder zijn van een nationaal paspoort en op het moment van de aanvraag kunnen aantonen dat zich een situatie voordoet zoals beschreven in dit besluit. Dit betekent dat de aanvrager hetzij (a) in een reis achtereenvolgens verschillende landen moet bezoeken waarbij hij de gerede kans loopt dat zijn toelating tot een land op problemen zal stuiten, omdat uit het daartoe over te leggen nationaal paspoort blijkt dat hij eerder in een ander land is geweest, dan wel (b) regelmatig dringend moet reizen op een tijdstip dat zijn nationaal paspoort zich in verband met visering bij een buitenlandse vertegenwoordiging bevindt.

De Minister van BZK stelt na overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken een lijst op met landen waar houders van een Nederlands nationaal paspoort naar verwachting problemen zullen ondervinden bij hun toelating als gevolg van het feit dat in hun paspoort visa of in- en uitreisstempels zijn opgenomen waaruit blijkt dat zij in een land zijn geweest dat door het te bezoeken land bijvoorbeeld niet wordt erkend of waarmee het op voet van vijandigheid verkeert. Een tweede paspoort is geldig voor twee jaar en voor alle landen. De artikelen 19 en 20 PUN, 21 en 22 PUCAR en 23 en 24 PUB worden overgeheveld naar dit besluit en komen te vervallen.

Artikel 2.16 en 2.17

Artikel 16a en 17 van de Paspoortwet regelen wanneer iemand aanspraak heeft op een Nederlandse identiteitskaart of een vervangende Nederlandse identiteitskaart. In artikel 9 en 10 PUN en artikel 9 en 10 PUB wordt nader uitgewerkt hoe het Nederlanderschap ten behoeve van de aanspraak moet worden vastgesteld en staan bepalingen over de geldigheid van de Nederlandse identiteitskaart en de vervangende Nederlandse identiteitskaart opgenomen. Deze bepalingen zijn nu bij elkaar gebracht in de artikelen 2.16 en 2.17 van dit besluit. De artikelen in de PUN en de PUB komen te vervallen.

Artikel 3.1 tot en met 3.5 en 4.1 tot en met 4.5 algemeen

In paragraaf 1 van Hoofdstuk III en in paragraaf 1 van Hoofdstuk IV zijn enkele aanvullende situaties opgenomen waarin de autoriteiten die aanvragen in ontvangst mogen nemen en reisdocumenten mogen verstrekken de bevoegdheid krijgen tot het verrichten van deze handelingen. Het gaat dus om aanvullende bevoegdheden ten opzichte van artikel 26 en artikel 40 van de Paspoortwet die tot dusver in paragraaf 5 van Hoofdstuk I van de paspoortuitvoeringsregelingen waren neergelegd en daar nu worden geschrapt. Er is voor gekozen in dit besluit de aanvullende bevoegdheden in het kader van het in ontvangst nemen van aanvragen in Hoofdstuk III op te nemen aangezien dit hoofdstuk gaat over de aanvraag van documenten, en de bevoegdheid tot het verstrekken van reisdocumenten in dezelfde situaties in Hoofdstuk IV te regelen omdat dit hoofdstuk betrekking heeft op het verstrekken van reisdocumenten.

Artikel 3.1 en 4.1

In artikel 3.1 en 4.1, eerste lid, is bepaald dat de burgemeesters en gezaghebbers ook aanvragen in ontvangst mogen nemen, respectievelijk tot verstrekking over kunnen gaan, van faciliteitenpaspoorten en tweede paspoorten daar waar het om ingezetenen van de gemeente of het openbaar lichaam gaat. Omdat in de Paspoortwet niet is vastgelegd wat andere reisdocumenten zijn, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, staat in artikel 26 en artikel 40 van de Paspoortwet ook niet vermeld waar deze documenten kunnen worden aangevraagd en worden verstrekt. Dit besluit voorziet er in artikel 1.2 in dat faciliteitenpaspoorten en tweede paspoorten worden aangewezen als zijnde andere reisdocumenten dan de in de Paspoortwet genoemde en regelt in artikel 3.1 en 4.1 dat duidelijk wordt welke autoriteiten deze reisdocumenten mogen verstrekken en de aanvragen daaromtrent in behandeling nemen. In het tweede lid is bepaald dat de gezaghebber de bevoegdheid heeft om de aanvragen voor noodpaspoorten en laissez-passers in behandeling te nemen dan wel om deze documenten te verstrekken. De inhoud van artikel 3.1 en 4.1 is overgenomen uit artikel 6 PUN, dat zal komen te vervallen.

Artikel 3.2 en 4.2

Artikel 3.2, eerste lid, en artikel 4.2, eerste lid, betreft hetgeen thans is geregeld in artikel 7 PUN, namelijk het verrichten van taken door de zogenoemde «grensgemeenten». Deze gemeenten, die niet in het besluit zelf bij naam worden genoemd, maar in de PUN zullen blijven staan, zijn ook bevoegd ten aanzien van aanvragers die niet in een gemeente in Nederland in de basisregistratie personen staan ingeschreven om aanvragen in ontvangst te nemen en reisdocumenten te verstrekken. Hiermee wordt Nederlanders die in het buitenland wonen of tijdelijk in het buitenland verblijven een extra mogelijkheid geboden hun reisdocumenten aan te vragen en verstrekt te krijgen. Naast de optie dit bij een post in het buitenland te doen, kan dit ook bij een van de in de PUN daartoe aangewezen gemeenten. Het tweede lid van artikel 3.2 en van artikel 4.2 regelt een nieuwe bevoegdheid die specifiek aan de burgemeester van Haarlemmermeer wordt toegekend. Deze bepaling hangt samen met de wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten7. Deze wetswijziging maakt het mogelijk het publieke identificatiemiddel op de Nederlandse identiteitskaart te plaatsen, waardoor de Nederlandse identiteitskaart ook een inlogmiddel wordt voor DigiD Hoog (e-NIK). De wijzigingswet voorziet tevens in het uitgifteproces van e-NIKs in de Caribische landen van het Koninkrijk en in Caribisch Nederland. Omdat de Nederlandse identiteitskaart enkel een identiteitskaart is van het land Nederland, kan deze kaart op dit moment in de Caribische delen van het Koninkrijk niet worden aangevraagd of verstrekt. Alle openbare lichamen en Caribische landen kennen namelijk hun eigen identiteitskaarten. Echter, nu de NIK tevens een inlogmiddel wordt voor DigiD Hoog, is het belangrijk om ook inwoners van de Caribische landen en Caribisch Nederland in staat te stellen een e-NIK aan te vragen en te verkrijgen in hun eigen woonplaats. Hiervoor geldt wel dat zij moeten beschikken over een burgerservicenummer. In Caribisch Nederland zullen de eNIKs voortaan worden uitgegeven. Voor wat betreft de uitgifte in de Caribische landen, ligt het niet in de rede om deze taak net als de uitgifte van overige reisdocumenten te beleggen bij de kabinetten van de Gouverneurs of bij de afdelingen burgerzaken in die landen te beleggen. Het betreft immers een Nederlandse aangelegenheid, geen rijksaangelegenheid. Na overleg met alle betrokken partijen is ervoor gekozen het proces zo vorm te geven dat de aanvragers voor het innemen van de aanvraag en de verstrekking van het document en de bijbehorende pinbrief terecht kunnen bij de Nederlandse vertegenwoordigingen in de drie Caribische landen. Van daaruit wordt de aanvraag doorgezet naar de gemeente Haarlemmermeer. De Nederlandse vertegenwoordigingen vervullen daarmee als het ware een front-officefunctie. De aanvraag wordt in behandeling genomen en inhoudelijk getoetst door de gemeente Haarlemmermeer. Deze gemeente heeft reeds veel expertise in het behandelen van aanvragen van Nederlanders in het buitenland en is daarmee ook goed toegerust op deze extra taak. Artikel 26 en artikel 40, eerste lid, onderdeel e, van de Paspoortwet bevatten de grondslag om voor bijzondere situaties andere autoriteiten aan te wijzen die aanvragen in behandeling kunnen nemen en documenten verstrekken. Van deze mogelijkheid wordt in het tweede lid van artikel 3.2 en van artikel 4.2 van dit besluit gebruik gemaakt.

Artikel 3.3 en 4.3

In artikel 3.3 en 4.3 van het besluit worden de aanvullende bevoegdheden van de Gouverneurs vastgelegd. Zo kunnen zij op grond van artikel 3.3, eerste lid, aanvragen in ontvangst nemen van diplomatieke paspoorten en dienstpaspoorten ten behoeve van personen die in Aruba, Curaçao of Sint Maarten in de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven. Artikel 4.3, eerste lid, regelt de bevoegdheid met betrekking tot diplomatieke paspoorten en dienstpaspoorten ten behoeve van personen die in Aruba, Curaçao of Sint Maarten in de basisadministratie als ingezetene zijn ingeschreven. Hiermee kan artikel 6 PUCAR komen te vervallen (de rest van de inhoud van artikel 6 PUCAR is al geregeld in de artikelen 26, derde lid, onderdeel a, en 40, derde lid, onderdeel a, Paspoortwet). Naar het tweede lid van deze artikelen is de inhoud van artikel 7 PUCAR overgeheveld. Hierin is vastgelegd dat de gouverneur aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dient mede te delen welke autoriteiten hij ingevolge artikel 26, eerste lid, onderdeel b, en artikel 40, eerste lid, onderdeel b, van de Paspoortwet heeft aangewezen. Ook artikel 7 PUCAR vervalt dus.

Artikel 3.4 en 4.4

In artikel 3.4 en artikel 4.4 is de inhoud uit artikel 6 PUB opgenomen. Namelijk het toekennen van de aanvullende bevoegdheid van de Minister van Buitenlandse Zaken om ook aanvragen in ontvangst te nemen en over te gaan tot de verstrekking van laissez-passers aan de in artikel 15, tweede lid, van de Paspoortwet bedoelde personen. Artikel 15, tweede lid, van de Paspoortwet ziet op de specifieke situatie van vreemdelingen die zich tijdelijk op het grondgebied van het Europese of Caribische deel van Nederland, dan wel Aruba, Curaçao of Sint Maarten mogen bevinden maar niet in aanmerkingen komen voor verstrekking van een reisdocument op grond van artikel 14 van de Paspoortwet. Zij hebben wel recht op een nooddocument (laissez-passer of noodpaspoort) dan wel een reisdocument voor vreemdelingen. Artikel 6 PUB zal komen te vervallen.

Artikel 3.5 en 4.5

Artikel 3.5 en artikel 4.5 zijn de artikelen in het besluit waarin tot uitdrukking komt dat de bevoegdheid met betrekking tot aanvragen en verstrekking van noodpaspoorten in het Europese deel van Nederland is belegd bij de Koninklijke Marechaussee. De inhoud van artikel 6 PUKMAR is hiertoe overgeheveld naar dit besluit en zal komen te vervallen.

Artikel 4.6

Artikel 4.6 bevat de inhoud van wat op dit moment is geregeld in artikel 50 PUN, 64 PUB, 62 PUCAR en 28 PUKMAR, namelijk de eis dat bij de uitreiking van een reisdocument de identiteit van de aanvrager in diens aanwezigheid kan worden vastgesteld.

Artikel 4.7

Artikel 4.7 ziet op het verifiëren van vingerafdrukken van de aanvrager bij twijfel over diens identiteit, zoals dit op dit moment nog is bepaald in artikel 50a PUN, 64a PUB en 62a PUCAR. Deze bepalingen zullen in de uitvoeringsregelingen komen te vervallen.

Artikel 7.1

Dit artikel bevat hetgeen nu is geregeld in het eerste lid van artikel 67 PUN, 78 PUB, 77 PUCAR en 32, eerste, tweede en vierde lid PUKMAR en beschrijft de situaties waarin een reisdocument aan het verkeer worden onttrokken. De eis dat reisdocumenten die niet binnen drie maanden nadat zij voor uitreiking beschikbaar zijn gesteld door de aanvrager in ontvangst zijn genomen, aan het verkeer worden onttrokken, is al opgenomen in artikel 42, vierde lid, van de Paspoortwet en hoeft daarom hier niet opnieuw te worden geregeld.

Net als in artikel 67, eerste lid, onder e, van de PUN, is ook in artikel 7.1, eerste lid, onderdeel d, de burgemeester niet genoemd. Het blijft dus zo dat de burgemeester gevonden reisdocumenten die hij heeft ontvangen, niet terug mag geven aan de houder.

De eisen in de PUKMAR ten aanzien van de gronden voor het onttrekken aan het verkeer door de in artikel 4.5 genoemde commandanten wijken enigszins af van de gronden zoals die in de PUN, PUB en PUCAR waren geformuleerd. Zo is, in lijn met artikel 32, tweede lid, PUKMAR, in artikel 7.1, tweede lid, geregeld dat de onttrekkingsgrond van het eerste lid, onderdeel c, niet van toepassing is bij onttrekking door de commandant van een laissez-passer. Verder wordt een noodpaspoort of een laissez-passer door de commandant terstond definitief aan het verkeer onttrokken, indien het als gevonden reisdocument is ontvangen (artikel 32, eerste lid, onder e, en tweede lid, onder c, PUKMAR); de voorbehouden die in artikel 7.1, eerste lid, onderdeel d, worden genoemd, zijn op onttrekking van deze documenten door de commandant dus niet van toepassing (artikel 7.1, derde lid). Daarmee kan ook artikel 32, vierde lid, van de PUKMAR vervallen, waarin werd bepaald dat de commandant alle reisdocumenten, behoudens nooddocumenten, aan het verkeer mag onttrekken indien het als gevonden reisdocument is ontvangen, met de voorbehouden van artikel 7.1, eerste lid, onderdeel d. Datzelfde geldt nu immers op grond van artikel 7.1, eerste lid, onderdeel d, onder 2°, in samenhang met het derde lid.

Het vierde lid biedt, op grond van artikel 57 van de Paspoortwet, de grondslag om de bestaande bepalingen in de PUN, PUB, PUCAR en PUKMAR over de wijze van onttrekking aan het verkeer in stand te houden.

Artikel 8.1

Artikel 8.1 van het besluit geeft uitvoering aan artikel 3, achtste lid, van de Paspoortwet, waarin ten aanzien van de reisdocumentenadministratie die door de tot uitreiking bevoegde autoriteiten moet worden bijgehouden is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur regels worden gesteld over de verwerking van gegevens in de genoemde administratie. Op dit moment zijn in de paspoortuitvoeringsregelingen uitvoerige regels opgenomen met betrekking tot onder andere het verzamelen, bewaren, verstrekken, beveiligen en vernietigen van gegevens in de reisdocumentenadministraties van de betrokken autoriteiten. De strekking van deze bepalingen is in artikel 8.1, eerste en tweede lid van dit besluit bij elkaar gebracht. Het derde lid biedt de grondslag om bestaande regels in de huidige vier paspoortuitvoeringsregelingen, voor zover deze nog relevant zijn, te handhaven en om nieuwe regels te stellen indien nodig.

Artikel 8.2

Artikel 8.2 van dit besluit bevat de uitwerking van artikel 3a, vierde lid, van de Paspoortwet. Hierin is namelijk bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur regels worden gesteld omtrent de technische en organisatorische inrichting van de voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de vervaardiging en het kunnen gebruiken van het publiek identificatiemiddel en de daarmee samenhangende verwerking van gegevens. Voor een groot deel horen deze regels thuis in de wetgeving waarin elektronische overheidsdienstverlening in den brede is geregeld, de Wet digitale overheid en de daaronder vallende besluiten en ministeriële regelingen. Echter waar het de vervaardiging van het publiek identificatiemiddel betreft, raakt dit aan de vervaardiging van de Nederlandse identiteitskaart inclusief de applet met het publiek identificatiemiddel die hierop is geplaatst. Het is van belang dat bij de vervaardiging van de applet rekening wordt gehouden met de geldende eisen op het gebied van data- en informatieveiligheid. Daartoe is in artikel 8.3 van dit besluit bepaald dat waar de minister van BZK de technische en organisatorische voorzieningen ten behoeve van het publiek identificatiemiddel door de producent laat realiseren, hij hierbij voorschriften opstelt met eisen die ten minste zien op informatieveiligheid, data integriteit, vertrouwelijkheid en de bescherming van persoonsgegevens. Gedacht moet worden aan voorschriften die onderdeel uitmaken van overeenkomsten met de producent van de identiteitskaart met daarop het inlogmiddel voor DigiD Hoog.

Artikel 8.3

Artikel 8.3 van dit besluit ziet op de nadere uitwerking van artikel 4e, tweede lid, van de Paspoortwet, waarin de grondslag is opgenomen om bij algemene maatregel van rijksbestuur aanvullende gevallen aan te wijzen waarvoor gegevens uit het basisregister reisdocumenten kunnen worden verstrekt. De situatie waar tot dusver zicht op is, betreft verstrekking aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) ten behoeve van statistische doeleinden. Deze verstrekking van gegevens is noodzakelijk geacht in verband met de wettelijke taak van het CBS.

Artikel 8.4

Artikel 8.4 van dit besluit betreft uitwerking van artikel 4e, derde lid, van de Paspoortwet. Daar staat dat bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur wordt bepaald welke gegevens uit het basisregister worden verstrekt aan de organen en instellingen die belast zijn met taken in verband met de uitvoering van de Paspoortwet en op welke wijze die gegevensverstrekking plaatsvindt. In dit besluit wordt ter uitwerking van deze delegatiebepaling geregeld dat aan deze autoriteiten ten behoeve van hun taken alle in het basisregister opgenomen gegevens, die daarvoor noodzakelijk zijn, kunnen worden verstrekt. De autoriteiten die belast zijn met de beoordeling van aanvragen en alle bijbehorende taken, zijn voor hun taken volledig aangewezen op de informatie uit het basisregister reisdocumenten. Het is dan ook vanzelfsprekend dat deze autoriteiten toegang kunnen hebben tot de in het register opgenomen gegevens en dat de wijze van verstrekking niet is beperkt tot enkel een hit-no hit bevraging.

Artikel 8.5

In artikel 8.5 van dit besluit is invulling gegeven aan artikel 4d, vierde lid, van de Paspoortwet. Ten eerste worden de bewaartermijnen van gegevens bepaald en is vastgelegd dat vernietiging van de gegevens na de bewaartermijn zo spoedig mogelijk dient te gescheiden. Voor de bewaartermijnen van verstrekte documenten is aangesloten bij de termijnen die thans gelden voor de gegevens die in de reisdocumentenadministraties zijn opgenomen. Het gaat om alle benodigde gegevens om aanvragen van reisdocumenten te kunnen beoordelen. Deze gegevens worden voortaan opgeslagen in het basisregister reisdocumenten ten behoeve van hetzelfde doel: een veilig, betrouwbaar en efficiënt uitgifteproces. Daarom kan bij de bestaande bewaartermijnen worden aangesloten. Deze termijnen: 11 jaar voor verstrekte documenten met een geldigheidsduur van 5 jaar en 16 jaar bij een geldigheidsduur van 5 jaar of langer van een verstrekt document, blijken in de praktijk goed werkbaar.

Tevens is in het derde lid bepaald dat gegevens van aanvragen die niet hebben geleid tot de verstrekking van een reisdocument tot vijf jaar na de ontvangst van de aanvraag worden bewaard. Deze gegevens worden bewaard om uitgevende instanties inzicht te geven in eerdere aanvragen, de gegevens die daarbij zijn overgelegd en de eventuele beoordeling door die eerdere uitgevende instanties. Hierdoor kan een uitgevende instantie op nuttig gebruik maken van het eerdere werk van een andere uitgevende instanties waar het gaat om vaststelling van de nationaliteit van de aanvrager en daarmee de aanspraak op een reisdocument. Uiteraard betekent dit niet dat uitgevende instanties gebonden zijn door een besluit op een eerdere aanvraag, een nieuwe aanvraag wordt opnieuw beoordeeld. Ook worden hiermee de mogelijkheden vergroot om mogelijk «shopgedrag» van aanvragers te detecteren. Ten slotte kan ook de burger profiteren van in eerdere aanvragen verstrekte gegevens of documenten en de op basis hiervan vastgestelde feiten.

De termijn van vijf jaar is zodanig gekozen dat deze in de praktijk voldoende is voor bovengenoemde doelen. Tevens is daarbij een overweging dat er in die gevallen dat er wél een reisdocument is verstrekt, de gegevens tot zes jaar na het verstrijken van de reguliere geldigheidstermijn bewaard blijven. De bewaartermijn zou voor die gevallen dat geen reisdocument wordt verstrekt logischerwijze die 6 jaar niet moeten overschrijden.

Ook in het geval dat een aanvrager zelf in tweede instantie afziet van de aanvraag, worden gegevens bewaard. De reden hiervoor is dat vanaf het moment van de ontvangst van de aanvraag er een beoordelingsproces start. Dit beoordelingsproces kan ertoe leiden dat de aanvrager het inzicht krijgt dat zijn aanvraag weinig kans van slagen heeft om vervolgens af te zien van de aanvraag. Genoemde inzichten uit het beoordelingsproces kunnen dan voor eventuele latere aanvragen wel degelijk relevant zijn.

Artikel 10.1

Omdat dit besluit het karakter heeft van een aanbouwbesluit, is nog niet van alle onderwerpen waarvoor in de Paspoortwet is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur regels kunnen worden gesteld, beoordeeld welke daarover gestelde regels in de paspoortuitvoeringsregelingen zich lenen voor vaststelling op het niveau van een algemene maatregel van rijksbestuur. Daarom is in onderdeel a van artikel 10.1 bepaald dat ter uitvoering van de aldaar genoemde artikelen van de Paspoortwet die onderwerpen voorlopig nog bij ministeriële regeling worden geregeld.

In onderdeel b is geregeld dat, in aanvulling op de regels die in dit besluit al zijn gesteld ter uitvoering van de aldaar genoemde artikelen, bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld. Het gaat om artikelen in de Paspoortwet waaraan in dit besluit deels uitvoering is gegeven, maar deels (nog) niet, zodat voor de regels die daaromtrent al zijn opgenomen in de paspoortuitvoeringsregelingen, nu een grondslag bestaat in onderdeel b van artikel 10.1. Een voorbeeld is artikel 2, derde lid, van de Paspoortwet dat, naast onder andere de geldigheidsduur van reisdocumenten, ook het vaststellen van de modellen delegeert. De modellen blijven geregeld in de paspoortuitvoeringsregelingen en zijn dus een aanvullende uitvoering van artikel 2, derde lid, van de Paspoortwet ten opzichte van de geldigheidsduur, die wel in het besluit zelf is vastgelegd.

Onderdeel c ten slotte biedt een grondslag om bij ministeriële regeling nadere regels te stellen ter uitvoering van de aldaar genoemde artikelen van dit besluit. In de bestaande paspoortuitvoeringsregelingen zijn veel gedetailleerde, vooral administratieve en procesmatige regels opgenomen, die zich vanwege gedetailleerdheid niet lenen voor regeling op het niveau van een algemene maatregel van bestuur, maar die deels ook aanvullend of een verdere uitwerking kunnen zijn ten opzichte van de genoemde artikelen, reden waarom deze delegatiegrondslag wenselijk is. De paspoortuitvoeringsregelingen zijn ook aangepast in verband met de totstandkoming van het Paspoortbesluit en in de betreffende regelingen is ook bepaald dat deze mede zijn gebaseerd op artikel 10.1 van dit besluit.

Artikel 10.3

Artikel 10.3 van dit besluit voorziet in de inwerkingtreding van het besluit. Hiervoor zal een inwerkingtredingsbesluit worden gemaakt, waarbij verschillende artikelen of onderdelen op verschillende momenten in werking kunnen treden.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.W. Knops


X Noot
1

Rijkswet van 6 maart 2020 tot wijziging van de Paspoortwet in verband met de invoering van elektronische identificatie met een publiek identificatiemiddel en het uitbreiden van het basisregister reisdocumenten (Stb. 2020, 104). Kamerstukken II 2018/19, 35 047 (R2018).

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 35 047 (R2108), nr. 3.

X Noot
3

Kamerstukken II 2018/19, 35 047 (R2018), nr. 8.

X Noot
4

Stb. 2020, 104 (nog niet in werking getreden).

X Noot
5

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 28 oktober 2016, houdende wijziging van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001, de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 en de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee in verband met de verbetering van het afgifteproces van het paspoort en de Nederlandse identiteitskaart en de invoering van de vervangende identiteitskaart, Stc. 2016, 59294.

X Noot
6

Wet betreffende de positie van Molukkers van 9 september 1976, Stb. 1976, 468.

X Noot
7

Stb. 2020, 104. Kamerstukken II 2018/19, 35 047 (R2018), nr. 2.

Naar boven