Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2017, 269 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2017, 269 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 12 april 2017, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2064586;
Gelet op de artikelen 22, 47, eerste lid, en 81, eerste, vierde en vijfde lid, van de Politiewet 2012;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 3 mei 2017, nr. W03.17.0110/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 12 juni 2017, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, nr. 2077471;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «een initiële opleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
2. In onderdeel d wordt «de ambtenaar, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, werkzaam bij het LSOP» vervangen door «de directeur van de Politieacademie, zijn plaatsvervanger» en wordt «wordt gelijkgesteld» vervangen door: worden gelijkgesteld.
3. Onderdeel h vervalt.
4. Onderdeel l komt te luiden:
1. Onze Minister voor zover het betreft de korpschef, de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger;
2. de korpschef, voor zover het betreft de aspirant, de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die werkzaam is bij een onderdeel als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012;
3. het College van procureurs-generaal, voor zover het betreft de ambtenaar van de rijksrecherche;.
5. In onderdeel x, onder 3, wordt «het LSOP» vervangen door: de Politieacademie.
6. Onderdeel ee vervalt.
7. In onderdeel ff wordt «een opleidingsinstituut» vervangen door «de Politieacademie» en wordt «de initiële opleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
8. In onderdeel gg wordt «praktisch opleidingsdeel» vervangen door «beroepspraktijkvorming» en wordt «de initiële opleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
B
In artikel 2b, eerste, wordt «de artikelen 28, eerste en derde lid, 38, tweede lid, en artikel 45, tweede lid, van de Politiewet 2012» vervangen door: de artikelen 28, eerste en derde lid, 38, tweede lid, 42, vierde lid, artikel 45, tweede lid, en 76, eerste lid, van de Politiewet 2012.
C
Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «de initiële opleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
2. In het derde lid wordt «de driejarige initiële opleiding» vervangen door: een driejarige politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
3. In het vierde lid wordt «een vierjarige initiële opleiding» vervangen door: een vierjarige politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
4. In het vijfde lid wordt «de vierjarige initiële opleiding» vervangen door: een vierjarige politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
D
In artikel 8, eerste lid, onderdeel d, wordt «het LSOP» vervangen door: de Politieacademie.
E
In artikel 8a, derde lid, onderdeel a, wordt «het LSOP» vervangen door: de Politieacademie.
F
Artikel 9, vierde lid, komt te luiden:
4. De directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger leggen de eden dan wel de verklaringen en beloften af ten overstaan van Onze Minister.
G
In artikel 12, veertiende lid, onderdeel b, vervalt:, met dien verstande dat dit maximum niet geldt voor de Commissie LSOP.
H
In artikel 14, eerst lid, wordt «Het LSOP» vervangen door «De Politieacademie» en wordt «de initiële opleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
I
Artikel 55a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «het College van Bestuur van het LSOP» vervangen door: de plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op de directeur van de Politieacademie.
J
In artikel 55i, tweede lid, wordt «onder reorganisatie» vervangen door «Onder reorganisatie», vervalt «het LSOP,» en wordt na «een onderdeel daarvan» ingevoegd:, de Politieacademie.
K
Na artikel 55ia wordt een artikel ingevoegd, luidende:
L
In artikel 55bb, vierde lid, wordt «de oorspronkelijke eenheid» vervangen door: de oorspronkelijke eenheid of ondersteunende dienst.
M
In artikel 62, eerste lid, vervalt onderdeel b, onder verlettering van onderdeel c tot b.
N
In artikel 68, eerste lid, wordt «de directeur van een instelling,» vervangen door: de directeur van de Politieacademie.
O
In artikel 71, derde en vierde lid, wordt «het LSOP» telkens vervangen door: de Politieacademie.
P
Artikel 72a vervalt.
Q
Na het opschrift van hoofdstuk IX wordt een artikel ingevoegd, luidende:
R
Na het opschrift van hoofdstuk X wordt een artikel ingevoegd, luidende:
S
In artikel 89, derde lid, aanhef, wordt «de initiële opleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
T
Artikel 95, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel d wordt de puntkomma vervangen door een punt.
2. De onderdelen e en f vervallen.
U
In artikel 99, tweede lid, wordt «Een ambtenaar, werkzaam bij het LSOP» vervangen door: Een ambtenaar die tot 1 januari 2017 werkzaam was bij het LSOP en met ingang van die datum werkzaam is bij de politie.
V
In artikel 100, eerste lid, wordt «het praktisch opleidingsdeel» vervangen door: de beroepspraktijkvorming.
W
In artikel 102a wordt «artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012» vervangen door: de artikelen 47, eerste lid, en 81, eerste lid, van de Politiewet 2012.
Het Besluit beschikbaarstelling politieambtenaren ten behoeve van vredesmissies wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onderdeel b, vervalt: en de ambtenaar, bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs,.
B
In artikel 2, derde lid, wordt na «Politiewet 2012» een komma ingevoegd.
Het Besluit bewapening en uitrusting politie wordt als volgt gewijzigd:
A
In de artikelen 4, tweede lid, onderdeel c, en 5, tweede lid, wordt «op niveau 3 of hoger als bedoeld in artikel 13, derde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs» vervangen door: op een niveau dat overeenkomt met niveau 3 of hoger als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of op een niveau dat op grond van artikel 7.10a of artikel 7.10b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek recht geeft op het voeren van de graad Associate degree, Bachelor of Master.
B
Na artikel 25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de kleding van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
2. De directeur van de Politieacademie draagt er zorg voor dat de aan de ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, verstrekte kleding niet in handen van onbevoegden terecht komt.
C
Na artikel 29 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Het Besluit bezoldiging politie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volg gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «een initiële opleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
2. In onderdeel d wordt «de ambtenaar, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, werkzaam bij het LSOP» vervangen door: de directeur van de Politieacademie, zijn plaatsvervanger.
3. Onderdeel h vervalt.
4. Onderdeel j komt te luiden:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van het Besluit algemene rechtspositie politie;
5. Onderdeel ss vervalt.
6. In onderdeel tt wordt «de initiële opleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
8. In onderdeel uu wordt «praktische opleidingsdeel» vervangen door «beroepspraktijkvorming» en wordt «de initiële opleiding» vervangen door: een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012.
B
Na artikel 1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Voor de toepassing van dit besluit wordt onder de volgende opleidingsniveau verstaan:
a. niveau 2 of 3: niveau 2 of 3 als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
b. niveau 4: niveau 4 als bedoeld in artikel 7.2.2, derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
c. niveau 5 of 6: het niveau dat op grond van artikel 7.10a van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek recht geeft op het voeren van de graad Bachelor of Master.
C
In artikel 3 bis, tweede lid, wordt «praktisch opleidingsdeel» vervangen door: beroepspraktijkvorming deel.
D
Artikel 3bis a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «de initiële opleiding vanaf 1 november 2013» ingevoegd: tot 1 januari 2017 of de politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012 vanaf 1 januari 2017.
2. In het negende lid wordt «de gehele initiële opleiding is» vervangen door: de gehele politieopleiding, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012, is op de aspirant.
E
In artikel 6, vijfde lid, wordt «om een initiële opleiding te gaan volgen» vervangen door: om als aspirant een politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012 te gaan volgen.
F
In artikel 20a, tweede lid, onder b, wordt na «en politiechefs» ingevoegd:, politiechefs, de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
G
In artikel 49f wordt na het derde lid een lid toegevoegd, luidende:
4. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing op de reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel, bedoeld in artikel 55ib van het Besluit algemene rechtspositie politie.
H
In artikel 50, eerste lid, wordt «het praktisch opleidingsdeel» vervangen door: de beroepspraktijkvorming.
In artikel 26d van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie wordt «artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 en artikel 10, vijfde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs» vervangen door: de artikelen 47, eerste lid, en 81, eerste lid, van de Politiewet 2012.
Het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel d vervalt.
2. In onderdeel g wordt aan het einde van subonderdeel 2 de puntkomma vervangen door een punt en vervallen subonderdelen 3°en 4°.
3. Onderdeel n vervalt.
B
Artikel 4, vierde lid, komt te luiden:
4. Onze Minister nodigt een vertegenwoordiger van het bevoegd gezag uit of kan een vertegenwoordiger van de directeur van de Politieacademie uitnodigen tot het bijwonen van het overleg als waarnemer.
C
Hoofdstuk II, afdeling 4A, vervalt.
D
In artikel 24 vervalt het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
E
Artikel 28, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b vervalt «, de Commissie LSOP» en wordt de punt aan het slot van het onderdeel vervangen door een puntkomma.
2. Na onderdeel b wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
c. personen van wie het lidmaatschap of plaatsvervangend lidmaatschap van de Commissie LSOP, zoals deze commissie bestond tot 1 januari 2017, nog niet langer dan twee jaar is beëindigd.
F
Artikel 63 vervalt.
G
In artikel 63a wordt «artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012» vervangen door: de artikelen 47, eerste lid, en 81, eerste lid, van de Politiewet 2012.
Het Besluit rangen politie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 2b komt te luiden:
B
In de artikelen 2c en 2d wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door: Onze Minister.
C
In artikel 4 wordt «artikel 48 van de Politiewet 2012» vervangen door: de artikelen 48 en 81, vierde lid, van de Politiewet 2012.
Het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 vervalt onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e en f tot d en e.
B
In artikel 13, derde lid, vervalt: of het LSOP.
C
Artikel 26, eerste lid, onderdeel b, wordt «het LSOP» telkens vervangen door: de Politieacademie.
D
In artikel 28, tweede lid, onderdeel a, wordt «het LSOP» vervangen door: de Politieacademie.
E
In artikel 38a wordt «artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012» vervangen door: de artikelen 47, eerste lid, en 81, eerste lid, van de Politiewet 2012.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van de artikelen I, onderdeel K, en IV, onderdeel G, terug tot en met 1 januari 2017.
2. De artikelen I, onderdeel K, en IV, onderdeel G, werken terug tot en met 1 oktober 2015.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 15 juni 2017
Willem-Alexander
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Uitgegeven de tweeëntwintigste juni 2017
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
De inwerkingtreding van de Wet van 25 mei 2016 tot wijziging van de Politiewet 2012 in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel (Stb. 2016, 203) (hierna: Wet inbedding Politieacademie) noopt tot wijziging van de in dit besluit genoemde besluiten op het terrein van de rechtspositie van ambtenaren van politie. Deze wet leidt er onder meer toe dat de directeur van de Politieacademie een zelfstandig bestuursorgaan wordt in de zin van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet is nagenoeg al het personeel van het oorspronkelijke Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie, Politie onderwijs- en kenniscentrum (hierna: de Politieacademie) overgegaan naar de politie en aldaar in dienst getreden. De Minister van Veiligheid en Justitie bepaalt de omvang van de sterkte en middelen die ter beschikking worden gesteld aan de Politieacademie ten behoeve van de uitvoering van haar taken. De korpschef stelt dit vervolgens feitelijk ter beschikking. Het personeel dat ten behoeve van de Politieacademie politieonderwijs ontwikkelt en verzorgt, kennis ontwikkelt, onderzoek verricht of onderwijsondersteunende werkzaamheden verricht of die werkzaamheden verricht binnen de staf van de Politieacademie zal binnen de politie worden tewerkgesteld in een nieuwe ondersteunende dienst van de politie, genaamd de Ondersteunende dienst Politieacademie.
Deze nota van toelichting is als volgt opgezet. In het algemeen deel van de toelichting wordt een overzicht gegeven van wijzigingen die in meerdere besluiten terugkomen. In het artikelsgewijze deel wordt uitsluitend ingegaan op andere wijzigingen.
Op grond van de Wet inbedding Politieacademie (artikel IV, onderdeel D) is het personeel van de Politieacademie op 1 januari 2017 overgegaan in dienst van de politie op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand als waarin het op de dag, voorafgaand aan die datum, werkzaam was. Daarmee zijn de (rechtspositionele) regels bij of krachtens artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 (rechtstreeks) op hen van toepassing. De gelijkstelling, zoals voorzien in het oude artikel 10, vijfde lid, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs, kan als gevolg hiervan vervallen.
De overgang naar de politie op dezelfde voet en ook overigens in dezelfde rechtstoestand brengt onder meer mee dat waar in de te wijzigen besluiten regels zijn gesteld gekoppeld aan «diensttijd bij de politie» of «verdere diensttijd» de jaren waarin betrokkene in dienst was van de Politieacademie worden meegeteld.1
Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat voor het personeel, bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs gold dat zij niet in dienst waren van de Politieacademie, maar waren gedetacheerd. Op hen waren de bij of krachtens artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012 gestelde regels reeds van toepassing.
Met de inwerkingtreding van de Wet inbedding Politieacademie wordt de Politieacademie op een andere wijze ingericht. Vooruitlopend op de aanvaarding van deze wet is in oktober 2015 de reorganisatie gestart. Eerst nadat het wetsvoorstel door de Eerste Kamer is aangenomen, zijn in dat verband onomkeerbare stappen gezet..
Op de wijze waarop de personele gevolgen van reorganisaties bepaald worden, is voor de sector politie het Landelijk Sociaal Statuut (LSS) van toepassing. Dit is vastgelegd in hoofdstuk VII.b van het Besluit algemene rechtspositie politie (het Barp), het Besluit bezoldiging politie (Bbp) en de Regeling landelijk sociaal statuut.
In het kader van de reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel is met politievakorganisaties overeengekomen dat op die reorganisatie de regels die gelden voor de reorganisatie Politiewet 2012 van overeenkomstige toepassing zijn (toegesneden op de context van de Politieacademie). Wat betreft de regels die hieromtrent bij besluit zijn vastgesteld betreft het de artikelen 55ia, tweede lid, 55jc, 55lb, vijfde lid (zoals dit luidde op 1 oktober 2015)2 en 55ob van het Barp, vanwege de verwijzing naar artikel 55ob eveneens artikel 6, zevende lid, laatste volzin, en achtste lid, laatste volzin, van het Bbp alsmede artikel 49f, derde lid, van het Bbp. Dit wordt geregeld in het nieuwe artikel 55ib van het Barp (zie artikel I, onderdeel K) en het nieuwe vierde lid van artikel 49f van het Bbp (zie artikel IV, onderdeel G).
De reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie is in oktober 2015 aangevangen op het moment van de adviesaanvraag bij de ondernemingsraad. Het nieuwe artikel 55ib van het Barp (zie artikel I, onderdeel K) en het nieuwe vierde lid van artikel 49f van het Bbp (zie artikel IV, onderdeel G) werken dan ook terug tot en met 1 oktober 2015.
Voor de volledigheid wordt nog gewezen op het volgende.
Het derde en vierde lid van artikel 55ia van het Barp zijn in het nieuwe artikel 55ib niet opgenomen. Beide artikelleden voorzien in de mogelijkheid de reorganisatie Politiewet 2012 in twee fasen uit te voeren. Voor de reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel wordt dit niet nodig geacht.
Ten slotte wordt nog gewezen op de inwerkingtreding op 1 januari 2017 van het Besluit van 2 december 2016 tot wijziging van het Besluit bezoldiging politie en enkele andere rechtspositionele besluiten ter formalisering en uitvoering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Politie 2015–2017 inzake de beroepsincidentenregeling, het maximum aantal overuren, de vertrekstimuleringspremie en het buitengewoon verlof, de tijdelijke inzetwijziging, de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering en enkele andere onderwerpen (Stb. 2016, 489). Dit wijzigingsbesluit strekt tot formalisering van het op 1 februari 2016 tussen de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties Nederlandse Politiebond (NPB), de Politievakbond ACP, de Vereniging van Middelbare en Hogere Politieambtenaren (VMHP) en de Politievakbond ANPV tot stand gekomen akkoord over de Arbeidsvoorwaarden Sector Politie 2015–2017.
In onderdeel 5, eerste alinea, van voornoemd Akkoord is afgesproken dat reorganisaties vanaf 1 januari 2016 worden gezien als nieuwe reorganisaties, en dat de in dit Akkoord gemaakte (reorganisatie)afspraken niet gelden ten aanzien van medewerkers die al herplaatsingskandidaat zijn of dit worden ten gevolge van de reorganisatie Politiewet 2012. Aangezien er vóór 1 juni 2016 geen nieuwe reorganisaties meer zijn gestart, is met de vakorganisaties afgesproken dat in plaats van 1 januari 2016 de datum van 1 juni 2016 kan worden aangehouden. Ter uitvoering van deze afspraak is in artikel 99k, eerste lid, een bepaling van overgangsrecht opgenomen ten aanzien van een aantal in voornoemd wijzigingsbesluit gewijzigde artikelen van het Barp. Het overgangsrecht ziet zowel op de reorganisatie Politiewet 2012 als op enige andere voor 1 juni 2016 gestarte reorganisatie. Hieronder valt de reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel.
Als gevolg van de Wet inbedding Politieacademie wordt het college van bestuur vervangen door een directeur. Deze wordt bijgestaan door een plaatsvervanger.
De directeur van de Politieacademie is een zelfstandig bestuursorgaan waarop de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van toepassing is, met uitzondering van de artikelen 12, eerste lid, en 15 van die wet. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel inbedding Politieacademie staat omtrent de rechtspositieregels van directeur van de Politieacademie vermeld:
«Voor de rechtspositieregels van de directeur zal in beginsel worden aangesloten bij de rechtspositieregels voor de politie, voor zover het nieuwe hoofdstuk 8 van de Politiewet 2012 of de Kaderwet niet anders bepalen, zoals artikel 12, tweede lid, van die wet. Dat artikellid bevat de gronden voor schorsing en ontslag van een lid van een zelfstandig bestuursorgaan.
Het zoveel als mogelijk aansluiten op de rechtspositieregels van de politie bevordert toekomstige uitwisselingen tussen de politie en het bestuur van de Politieacademie. De rechtspositieregels zullen worden opgenomen in de bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012, gestelde regels.»3
Op de plaatsvervanger zijn de artikelen 9 en 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen van overeenkomstige toepassing. In de memorie van toelichting staat omtrent zijn rechtspositieregels vermeld:
«Het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet brengt mee dat de (ruimere) gronden voor straffen in hoofdstukken IX en X van het Besluit algemene rechtspositie politie niet van toepassing zijn.»4
Voor beide functionarissen geldt dat zij in het Barp en in het Bbp waar onderscheid wordt gemaakt tussen executieve ambtenaren van politie en ambtenaren van politie die zijn aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, worden gelijkgesteld met laatstgenoemde categorie (zie de wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Barp en artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Bbp). Het vorenstaande brengt mee dat de grondslag van deze besluiten wordt uitgebreid met artikel 81, eerste lid, van de Politiewet 2012.
Het opnemen van de directeur van de Politieacademie en de plaatsvervanger in het Barp en het Bbp met daarbij de Minister van Veiligheid en Justitie als het bevoegd gezag5, doet geen afbreuk aan de op grond van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vereiste onafhankelijkheid van deze directeur (als zelfstandig bestuursorgaan) en aan de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek vereiste onafhankelijkheid van de Politieacademie (als rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onderdeel aa, van die wet). In de Politiewet 2012 is deze onafhankelijkheid geborgd. Het bepalen in deze besluiten wie het bevoegd gezag is, is onder meer van belang voor het afleggen van de eed dan wel de verklaring of belofte (artikel 9 van het Barp) en het verlenen van buitengewoon verlof (hoofdstuk VI van het Barp). Voor zover het van toepassing zijn van regels in het Barp of Bbp zich niet met de vereiste onafhankelijkheid verhoudt, zijn deze niet van toepassing verklaard (zie artikel I, onderdelen Q en R).
Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat de leden van de raad van advies een vergoeding wordt toegekend op grond van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies.
De Wet inbedding Politieacademie bepaalt dat de benaming van het oorspronkelijke Landelijk selectie- en opleidingsinstituut, Politie onderwijs- en kenniscentrum wordt vervangen door de Politieacademie, daar waar in de nieuwe situatie het opleidingsinstituut wordt bedoeld. De naamswijziging is in de besluiten doorgevoerd.
In rechtspositionele besluiten waarin «het LSOP» is gedefinieerd, is het desbetreffende onderdeel komen te vervallen. De definitie van de Politieacademie is reeds opgenomen in artikel 1, eerste lid, onderdeel k, van de Politiewet 2012, te weten de Politieacademie, bedoeld in artikel 73, eerste lid, van die wet.
Met de komst van voornoemde wet vervalt het onderscheid tussen initiële en postinitiële opleidingen. In de praktijk is gebleken dat delen van bepaalde postinitiële opleidingen onder de initiële opleidingen vallen. In de nieuwe situatie worden alle door de Politieacademie verzorgde politieopleidingen en overige opleidingen door de minister bekostigd. Het begrip «initiële opleidingen» is vervangen door «politieopleiding als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012».
De wijzigingen hangen samen met de Wet inbedding Politieacademie en brengen op zichzelf geen (significante) financiële gevolgen met zich mee.
Dit wijzigingsbesluit is in nauw overleg met de politie en de Politieacademie tot stand gekomen. Om die reden is in overleg met beide partijen afgezien van een formele consulatie.
Over de inhoud van dit besluit is overeenstemming bereikt met de politievakorganisaties.
Artikel 76, eerste lid, van de Politiewet 2012 bepaalt dat de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger worden benoemd, herbenoemd, geschorst en ontslagen bij koninklijk besluit. De voordracht daartoe geschiedt door de minister. In het Barp wordt onder «het bevoegd gezag» voor zover het betreft de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger verstaan de minister.
Het begrip «opleidingsinstituut» is vervangen door de Politieacademie. Daarbij wordt aangetekend dat onderdeel ff ook van toepassing is in de situatie waarin de aspirant onder verantwoordelijkheid van de Politieacademie onderwijs volgt bij een ander opleidingsinstituut dan de Politieacademie.
Net zoals in de Politiewet 2012 (artikelen 84, tweede lid, en 87, 89 en 91, vierde lid) wordt niet langer het begrip «praktisch opleidingsdeel», maar «beroepspraktijkvorming» gehanteerd. Met dit begrip wordt aangesloten bij het begrippenkader van het regulier onderwijs (zie artikel 1.1.1, onderdeel j, van de Wet educatie en beroepsonderwijs).
Naast de verwijzing naar het nieuwe artikel 76, eerste lid, van de Politiewet 2012 is een verwijzing naar artikel 42, vierde lid, van die wet ingevoegd. In het oorspronkelijke artikel 2b, eerste lid, werd de benoeming bij koninklijk besluit van de politiechef van een landelijke eenheid abusievelijk niet genoemd.
Het oorspronkelijke onderdeel d bood de mogelijkheid voor het (oorspronkelijke) bevoegd gezag van de Politieacademie om eisen te stellen die specifiek gerelateerd waren aan de functie binnen de Politieacademie. Voor wat betreft de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger komt die bevoegdheid nu toe aan de minister als het (nieuw geformuleerde) bevoegd gezag (zie de wijziging van artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van het Barp).
Voor wat betreft het oorspronkelijke overige personeel van de Politieacademie komt deze bevoegdheid toe aan de korpschef. Daarbij kan hij eventuele wensen die door de directeur van de Politieacademie kenbaar zijn gemaakt in het kader van diens aanbevelings- en instemmingsrecht (artikel 97, eerste lid, van de Politiewet 2012) meenemen.
Het oorspronkelijke derde lid van artikel 8a bepaalde dat ten behoeve van een betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek door het bevoegd gezag niet wordt gevraagd om verstrekking van justitiële gegevens en bepaalde politiegegevens, indien:
a. het een aanstelling betreft in een functie waarin technische, administratieve en andere taken ten dienste van de Politieacademie, in een functie bij de Politieacademie en het bevoegd gezag heeft bepaald dat voor de functie slechts een verklaring omtrent het gedrag is vereist.
b. het een vertrouwensfunctie betreft.
Het voornemen is de functies van directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger aan te wijzen als een vertrouwensfunctie. Na deze aanwijzing geldt op grond van het derde lid, onderdeel b, voor beide functies dat justitiële en bepaalde politiegegevens niet worden opgevraagd ten behoeve van het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek. In dat licht zou het opnemen van «de Politieacademie» in het derde lid, onderdeel a, (voor de praktijk) overbodig zijn. Aangezien de aanwijzing als vertrouwensfunctie echter op een lager niveau geschiedt dan het Barp, is onderdeel a toch wetstechnische aangepast.
In aansluiting op het derde lid van artikel 9, dat bepaalt dat onder meer de korpschef en de politiechef de eden dan wel verklaringen en beloften afleggen ten overstaan van de minister, leggen de directeur en zijn plaatsvervanger de eden dan wel de verklaringen en beloften eveneens af ten overstaan van deze minister. Beiden leggen de eed, dan wel de verklaring en belofte van zuivering af als beschreven in het tweede lid van artikel 9 (zie in dit verband het gewijzigde artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van het Barp).
Zie de toelichting bij artikel VII (Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994), onderdelen A (artikel 1), B (artikel 4, vierde lid) en C (hoofdstuk II, afdeling 4A).
In het algemeen deel is aangegeven dat de directeur van de Politieacademie een zelfstandig bestuursorgaan is in de zin van artikel 1 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Die wet (artikel 13, eerste lid) bepaalt dat een zelfstandig bestuursorgaan geen nevenfuncties vervult die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin. Een zelfstandig bestuursorgaan meldt het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan de minister (artikel 13, tweede lid). Nevenfuncties van een zelfstandig bestuursorgaan anders dan uit hoofde van zijn functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij het zelfstandig bestuursorgaan en bij de minister (derde lid).
Aangezien de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen al in een regeling voorziet, is in artikel 55a (met voorschriften over het vervullen van nevenwerkzaamheden en het melden van dergelijke functies door ambtenaren in de zin van het Barp) een lid toegevoegd, dat bepaalt dat de voorschriften in dat artikel niet van toepassing zijn op de directeur van de Politieacademie.
De desbetreffende voorschriften uit de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen zijn niet van toepassing op de plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie. In artikel 55a, derde lid, van het Barp is dan ook «het College van Bestuur van het LSOP» vervangen door: de plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie.
Dit artikellid is wetstechnisch aangepast. Net zoals op grond van het oorspronkelijke artikel 55i, tweede lid, ten aanzien van de leden van het college van bestuur van het LSOP, geldt bij een reorganisatie van de Politieacademie voor de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger de bepalingen van hoofdstuk VII.b.
Een wijziging in de organisatiestructuur, de omvang of de taakinhoud van de Politieacademie kan de grondslag vormen voor een reorganisatie binnen een onderdeel of onderdelen van de politie, waaronder de (nieuwe) Ondersteunende dienst Politieacademie. Ten aanzien van ambtenaren van politie die zijn tewerkgesteld bij dat onderdeel of die onderdelen van de politie is de korpschef het bevoegd gezag, bedoeld in hoofdstuk VII.b (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel l, onder 2°, van het Barp).
Zie de toelichting in het algemeen deel, onder het kopje «Reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel».
Voor een toelichting op de van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij het Besluit van 28 januari 2014, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met de reorganisatie naar aanleiding van de invoering van de Politiewet 2012 en de uitwerking van het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–2014 (Stb. 2014, 52, blz. 13–18).
In het vierde lid wordt een omissie hersteld naar aanleiding van de laatste wijziging van dit artikel.6 Het landelijke politiekorps kent, naast een of meer landelijke en regionale eenheden, ook een of meer ondersteunende diensten (zie artikel 25, eerste lid, van de Politiewet 2012).
Onderdeel M (artikel 62, eerste lid)
De Wet inbedding Politieacademie voorziet erin dat bij de Politieacademie uitsluitend een directeur en een plaatsvervanger in dienst zijn. Ten behoeve van de uitvoering van haar taken krijgt de Politieacademie sterkte (in de zin van personeel) en middelen ter beschikking gesteld door de politie. Met dit model verdraagt zich niet dat ambtenaren van politie kunnen worden gedetacheerd bij de Politieacademie. Om die reden vervalt het oorspronkelijke artikel 62, eerste lid, onderdeel b, dat detachering bij het LSOP mogelijk maakte.
Dit artikel is inmiddels uitgewerkt.
In het algemeen deel van de toelichting is aangegeven dat voor de rechtspositieregels van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger in beginsel zal worden aangesloten bij de rechtspositieregels voor de politie, voor zover het nieuwe hoofdstuk 8 van de Politiewet 2012 of de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen niet anders bepalen. Artikel 12, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen bevat reeds regels over schorsing en ontslag van een zelfstandig bestuursorgaan. Dit artikellid is van overeenkomstige toepassing verklaard op de plaatsvervanger van de directeur van de Politieacademie (zie artikel 76, eerste lid, van de Politiewet 2012). Aanvullende regels worden niet nodig geacht. Hoofdstukken IX en X van het Barp zijn dan ook niet van toepassing op de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
Zie de toelichting in het algemeen deel.
De Wet inbedding Politieacademie kent geen opsomming van verschillende niveaus van politieopleidingen. In plaats daarvan wordt in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, onder 1°, van de Politiewet 2012 (de definitie van politieopleidingen) verwezen naar de niveaus, bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. In de wijziging van de artikelen 4, tweede lid, onderdeel c, en 5, tweede lid, is aangesloten bij deze definitiebepaling.
Artikel 81, vijfde lid, van de Politiewet 2012 biedt een grondslag om bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 21, van die wet regels te stellen omtrent de kleding van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger. In de memorie van toelichting bij het voorstel van de Wet inbedding Politieacademie staat hieromtrent vermeld:
«Voor het effectief kunnen functioneren van de Politieacademie, binnen de specifieke context van het politiebestel, is het nodig dat de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger, een titulaire politierang (het voornemen is de titulaire rang «hoofdcommissaris») wordt toegekend en dat zij een politie-uniform mogen dragen. Een titulaire rang en politie-uniform zijn functioneel voor de verbinding, acceptatie en invloed van de directeur ten opzichte van de politie.»7
Net als voor de ambtenaren van politie en de vrijwillige ambtenaar van politie worden voor de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger de regels omtrent de kleding op het niveau van een ministeriële regeling vastgelegd. De grondslag voor deze ministeriële regeling is het nieuwe artikel 25a.
Met deze wijziging wordt voor het begrip «bevoegd gezag» aangesloten bij hetzelfde begrip in het Barp (artikel 1, eerste lid, onderdeel l). Nieuw ten opzichte van het oorspronkelijke onderdeel j is dat voor zover het betreft de korpschef, de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger de minister wordt aangewezen als bevoegd gezag.
Zie de toelichting bij artikel I, onderdeel A (artikel 1, eerste lid, onderdeel ff, van het Barp).
In het nieuwe artikel 1a wordt aangegeven wat in het Besluit bezoldiging politie wordt verstaan onder de verschillende opleidingsniveaus. Deze niveau stonden voorheen in artikel 13 van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs.
Het niveau dat op grond van artikel 7.10b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek recht geeft op het voeren van de graad Associate degree is niet opgenomen in artikel 1a, omdat de Politieacademie op dit moment geen politieopleidingen op dat niveau ontwikkelt en verzorgt.
Zie de toelichting bij artikel I, onderdeel A (artikel 1, eerste lid, onderdeel gg, van het Barp).
Zie de toelichting in het algemeen deel.
Met de overgang van het personeel van de Politieacademie naar de politie komt de Commissie LSOP, bedoeld in het oorspronkelijke artikel 22a, eerste lid, van het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994, te vervallen. Een afzonderlijk overleg en, voor zover van toepassing, instemmingsrecht voor aangelegenheden van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaar, met inbegrip van de algemene regels volgens welke het personeelsbeleid zal worden gevoerd, die uitsluitend de ambtenaren betreffen die feitelijk ter beschikking worden of zijn gesteld aan de Politieacademie is niet nodig en ook niet wenselijk. Voor dergelijke aangelegenheden is er het overleg met de CGOP.
Op grond van het gewijzigde artikel 4, vierde lid, kan de minister een vertegenwoordiger van de directeur van de Politieacademie uitnodigen om als waarnemer het overleg met de CGOP bij te wonen. Denkbaar is dat hij daartoe beslist als de kwaliteit van het politieonderwijs, kennis of onderzoek (in)direct een aangelegenheid van algemeen belang voor de rechtstoestand van de ambtenaar of een voorstel strekkende tot invoering of wijziging van een regeling met rechten of verplichtingen van individuele ambtenaren raakt.
Op grond van artikel 81, vierde lid, van de Politiewet 2012 worden bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 48, regels gesteld omtrent de titulaire rang van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger. In de memorie van toelichting bij het voorstel van de Wet inbedding Politieacademie staat vermeld:
«Het effectief kunnen functioneren van de Politieacademie, binnen de specifieke context van het politiebestel, verlangt dat de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger, een titulaire politierang (het voornemen is de titulaire rang «hoofdcommissaris») wordt toegekend en dat zij een politie-uniform mogen dragen. Een titulaire rang en politie-uniform is functioneel voor de verbinding, acceptatie en invloed van de directeur ten opzichte van de politie. Anders dan een rang die is voorbehouden aan ambtenaren van politie, houdt de titulaire rang van de directeur en zijn plaatsvervanger niet in dat zij onder het gezag van de korpschef of de minister vallen. Dit is noodzakelijk gezien de vereiste onafhankelijkheid van de Politieacademie. Met het toekennen van een titulaire rang wordt geen afbreuk gedaan aan de primaire functie van rangen, te weten, en indien nodig, duidelijkheid te scheppen over de vraag welke functionaris tijdens een politieoptreden als meerdere moet worden aangemerkt en om die reden primair bevoegd is tot handelen en daarmee ook verantwoordelijk is voor dat handelen.»8
Het nieuwe artikel 2b bevat regels omtrent de titulaire rang van de directeur van de Politieacademie en zijn plaatsvervanger.
Naast nagenoeg al het persoon van het voormalige LSOP gaan nagenoeg alle rechten en verplichtingen, waaronder alle gebouwen in eigendom van het voormalige LSOP, over naar de politie (zie artikel IV, onderdeel B, van de Wet inbedding Politieacademie). De minister doet van de rechten en verplichtingen die overgaan naar het landelijke politiekorps door een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een verklaring opstellen, die door de politie wordt neergelegd ten kantore van het handelsregister van de plaats waar zij haar zetel heeft.
Ter verduidelijking wordt erop gewezen dat beide wijzigingen alleen betrekking hebben op de directeur en zijn plaatsvervanger, aangezien alleen zij kunnen worden aangesteld bij de Politieacademie.
In het algemeen deel is aangegeven dat dit besluit samenhangt met de Wet inbedding Politieacademie die op 1 januari 2017 inwerking is getreden. Teneinde de in dit besluit geregelde rechtspositionele wijzigingen zo spoedig mogelijk in werking te laten treden is, in het belang van de politie en de Politieacademie, afgeweken van de vaste verandermomenten.
In het algemeen deel, onder het kopje «Reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie in het nieuwe politiebestel» is toegelicht waarom artikel I, onderdeel K, en artikel IV, onderdeel G, terugwerken tot en met 1 oktober 2015.
De Minister van Veiligheid en Justitie, S.A. Blok
Zie de artikelen 75, derde en vijfde lid, en 77, eerste lid, onderdeel g, van het Besluit algemene rechtspositie politie.
Het vijfde lid van artikel 55lb is als gevolg van het Besluit van 2 december 2016 tot wijziging van het Besluit bezoldiging politie en enkele andere rechtspositionele besluiten ter formalisering en uitvoering van de Arbeidsvoorwaardenovereenkomst sector Politie 2015–2017 inzake de beroepsincidentenregeling, het maximum aantal overuren, de vertrekstimuleringspremie en het buitengewoon verlof, de tijdelijke inzetwijziging, de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering en enkele andere onderwerpen (Stb. 2016, 489) is met ingang van 1 juni 2016 vervallen, onder overbrenging van de inhoud van dit lid naar artikel 55lb, tweede lid.
Zie het gewijzigde artikel 1, eerste lid, onderdeel L van het Barp (artikel I, onderdeel A, onder 4) en het gewijzigde artikel 1, eerste lid, onder j, van het Bbp (artikel IV, onderdeel A, onder 4).
Zie artikel I, onderdeel RR, onder 3, van het Besluit van 13 oktober 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en enkele andere rechtspositionele besluiten in verband met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 (Wijzigingsbesluit rechtspositie politie) (Stb. 2012, 510).
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid jo vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2017-269.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.