Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2016, 489 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatsblad 2016, 489 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 31 augustus 2016, 796178;
Gelet op artikel 47, eerste lid, van de Politiewet 2012;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 21 september 2016, W03.0264/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie, Directie Wetgeving en Juridische Zaken van 29 november 2016, nr. 2001221;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit algemene rechtspositie politie wordt gewijzigd als volgt:
A
Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel oo van artikel 1, eerste lid, door een puntkomma worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
een dienstongeval of beroepsziekte voortvloeiend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar en waaraan hij zich vanwege zijn specifieke functie niet kan onttrekken;
het zich in opdracht van het daartoe bevoegde gezag bereikbaar en beschikbaar houden teneinde bij oproep dienst te gaan verrichten.
B
In artikel 10, zevende lid, wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger is» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
C
Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het derde lid wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger is» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
2. Onder vernummering van het veertiende tot en met zeventiende lid tot zestiende tot en met negentiende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:
14. Consignatie wordt slechts opgedragen:
a. boven de voor de ambtenaar krachtens dit artikel vastgestelde diensttijden, en
b. tot een door het bevoegd gezag of een daartoe aangewezen ambtenaar vast te stellen aantal uren per jaar, met dien verstande dat dit maximum niet geldt voor de Commissie LSOP. De opgedragen consignatie is geen dienst of activiteit in de zin van het elfde lid.
15. Geen consignatie wordt opgedragen tijdens:
a. de periode van wekelijkse rust, bedoeld in artikel 5:5 van de Arbeidstijdenwet;
b. vakantie als bedoeld in artikel 15;
c. verlof als bedoeld in hoofdstuk VI en artikel 27, zevende, achtste, tiende en twaalfde lid, van het Besluit bezoldiging politie.
De uren waarmee de gemiddelde arbeidstijd per week wordt verminderd, bedoeld in artikel 13a, vierde lid, worden voor de toepassing van dit lid niet aangemerkt als verlof.
D
Na artikel 54a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De ambtenaar heeft aanspraak op volledige vergoeding van de schade die hij ten gevolge van een beroepsincident lijdt, voor zover hierin op grond van de rechtspositie en andere uitkeringen niet reeds is voorzien.
2. Onze Minister kan regels stellen omtrent de vaststelling van de schade, bedoeld in het eerste lid.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op beroepsincidenten die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit artikel.
E
In artikel 55ja, negende lid, onderdeel b, wordt na «artikel 55t» ingevoegd: of artikel 55y.
F
Artikel 55l wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. De ambtenaar die het geringste aantal jaren in politiedienst heeft doorgebracht, wordt als eerste als herplaatsingskandidaat aangewezen. In het geval dat twee ambtenaren een gelijk aantal jaren in politiedienst hebben doorgebracht, wordt degene met het minst aantal jaren in overheidsdienst als eerste als herplaatsingskandidaat aangewezen. Voor de berekening van het aantal in politiedienst of overheidsdienst doorgebrachte jaren wordt mede in aanmerking genomen de tijd gewijd aan de verzorging van tot het huishouden van de ambtenaar behorende 0–4 jarige eigen, stief- of pleegkinderen, tot een maximum van in totaal zes jaren.
2. Het vijfde lid vervalt.
G
Artikel 55lb wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. Onverminderd artikel 55l, geschiedt de plaatsing in de situatie dat de in het eerste lid bedoelde functie voorkomt op meerdere plaatsen van tewerkstelling als volgt:
a. als eerste wordt geplaatst de ambtenaar die in de bestaande organisatie op diezelfde plaats van tewerkstelling was geplaatst;
b. indien er dan nog te plaatsen ambtenaren overblijven, wordt als eerste geplaatst de ambtenaar wiens plaats van tewerkstelling in de bestaande organisatie het dichtst bij de nieuwe plaats van tewerkstelling is gelegen;
c. indien er dan nog steeds te plaatsen ambtenaren overblijven, wordt als eerste geplaatst, de ambtenaar met het grootst aantal jaren in politiedienst;
d. indien er dan nog steeds te plaatsen ambtenaren overblijven, wordt als eerste geplaatst degene met het grootst aantal jaren in overheidsdienst.
2. Het vijfde lid vervalt.
H
In artikel 55o, vierde lid, onder d, wordt «meer dan drie uur per dag» telkens vervangen door: meer dan twee uur per dag.
I
Artikel 55y wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met derde lid komen te luiden:
1. Indien het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat er voor een herplaatsingskandidaat geen passende functie meer beschikbaar zal zijn, kan deze herplaatsingskandidaat op diens aanvraag en onder verlening van ontslag op eigen verzoek op grond van artikel 87 een vertrekstimuleringspremie worden toegekend.
2. De vertrekstimuleringspremie, die nooit meer kan bedragen dan het totaal van de bezoldiging tot aan het bereiken van de voor de ambtenaar geldende AOW-gerechtigde leeftijd, bedraagt:
a. één-derde bruto maandsalaris per jaar voor de eerste 10 jaren dat de ambtenaar in politiedienst is geweest, en
b. één-tweede bruto maandsalaris per politiedienstjaar boven de 10 jaren.
3. De vertrekstimuleringspremie bedraagt in alle gevallen maximaal:
– gedurende het eerste jaar van aanwijzing als herplaatsingskandidaat het aantal uren waarvoor de ambtenaar is aangesteld maal één-zesendertigste deel van € 75.000,
– gedurende het tweede jaar van aanwijzing als herplaatsingskandidaat het aantal uren waarvoor de ambtenaar is aangesteld maal één-zesendertigste deel van € 50.000,
– gedurende het derde jaar van aanwijzing als herplaatsingskandidaat het aantal uren waarvoor de ambtenaar is aangesteld maal één-zesendertigste deel van € 25.000.
2. In het vierde lid wordt «het zesde jaar» vervangen door: het vierde jaar.
3. In het vijfde lid, tweede volzin, vervalt de zinsnede «dan wel de pre-herplaatsingskandidaat».
4. Het zevende lid komt te luiden:
7. De toegekende vertrekstimuleringspremie wordt in zijn geheel terugbetaald, indien betrokkene:
a. vanwege ontslag op zijn aanvraag op grond van artikel 87 een werkloosheidsuitkering op grond van de Werkloosheidswet wordt toegekend die ten laste van het bevoegd gezag wordt gebracht, of
b. terugkeert naar de politie, binnen een periode, te rekenen vanaf de datum van het ontslag, genoemd in het eerste lid, die gelijk staat aan de duur waarop betrokkene op basis van zijn vertrekstimuleringspremie recht zou hebben gehad op buitengewoon verlof, bedoeld in het negende lid.
Indien de terugkeer plaatsvindt in het eerste, tweede of derde jaar na afloop van bedoelde periode wordt eenmalig respectievelijk 75, 50 dan wel 25 procent van de vertrekstimuleringspremie terugbetaald.
5. Er worden vier leden toegevoegd, luidende:
8. Indien de berekende vertrekstimuleringspremie ingevolge het vijfde lid meer bedraagt dan het ingevolge het derde lid geldende maximumbedrag bedraagt deze maximaal twaalf maandsalarissen, verhoogd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, waarbij voor het tweede jaar na aanwijzing als herplaatsingskandidaat € 25.000 en voor het derde jaar na zodanige aanwijzing € 50.000 in mindering wordt gebracht.
9. De herplaatsingskandidaat kan in plaats van de vertrekstimuleringspremie kiezen voor buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, waarvan de duur wordt bepaald aan de hand van de vertrekstimuleringspremie waarop de herplaatsingskandidaat maximaal aanspraak zou hebben. Ingeval van hervatting van de werkzaamheden bij de politie binnen de toegekende periode van buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging wordt het resterende deel van dat verlof ingetrokken met ingang van de datum van die hervatting en wordt bruto terugbetaling van de bezoldiging over het reeds genoten buitengewoon verlof gevorderd. Indien de hervatting plaatsvindt in het eerste, tweede of derde jaar na afloop van bedoelde periode wordt eenmalig respectievelijk 75, 50 dan wel 25 procent van de bezoldiging terugbetaald.
10. De bedragen, genoemd in het derde en achtste lid, worden per 1 januari van elk kalenderjaar bij ministeriële regeling geïndexeerd, overeenkomstig de contractlonen, zoals deze voor het betrokken jaar, blijkens bekendmaking in de Macro-Economische Verkenningen in het voorafgaande jaar is geraamd, waarbij wordt afgerond naar het naaste veelvoud van € 1.000. Bedoelde indexering vindt voor het eerst plaats met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016.
11. In afwijking van het tweede lid, onder b, bedraagt de vertrekstimuleringspremie voor de ambtenaar ouder dan 50 jaar met ten minste tien dienstjaren een bruto maandsalaris per dienstjaar boven de leeftijd van 50 jaar. Dit lid vervalt met ingang van 1 januari 2020.
J
Artikel 55aa komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan op verzoek van een niet als herplaatsingskandidaat aangewezen ambtenaar en onder verlening van ontslag op eigen verzoek op grond van artikel 87 deze ambtenaar een vertrekstimuleringspremie dan wel buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verlenen met overeenkomstige toepassing van artikel 55y, voor zover daarmee de herplaatsing van een herplaatsingskandidaat wordt gerealiseerd of een bijdrage wordt geleverd aan het in balans brengen van de formatie en bezetting in het betreffende reorganisatiegebied..
2. De inkomsten die de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf en aangevangen met ingang van de dag van zijn buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, worden in mindering gebracht op de bezoldiging, tenzij die ambtenaar aannemelijk maakt dat die inkomsten, dan wel een gedeelte daarvan geen verband houden met verhoogde werkzaamheid.
3. De ambtenaar is verplicht om vanaf het moment van zijn buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging aan het bevoegd gezag opgave te doen van de inkomsten, bedoeld in het tweede lid.
K
In artikel 55aaa wordt de zinsnede «Op verzoek van de ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat of pre-herplaatsingskandidaat is aangewezen, wordt door het bevoegd gezag toepassing gegeven aan» vervangen door: Onverminderd het bepaalde over de toekenning van een vertrekstimuleringspremie dan wel buitengewoon verlof, overeenkomstig artikel 55y, wordt op verzoek van de ambtenaar die niet als herplaatsingskandidaat of pre-herplaatsingskandidaat is aangewezen door het bevoegd gezag toepassing gegeven aan».
L
Na artikel 64 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De ambtenaar kan tijdelijk voor niet langer dan drie achtereenvolgende maanden worden ingezet voor werkzaamheden in een andere dan de eigen functie, mits de andere werkzaamheden redelijkerwijs aan de ambtenaar kunnen worden opgedragen en in het verlengde van diens functie liggen.
2. De ambtenaar kan eveneens tijdelijk voor niet langer dan drie achtereenvolgende maanden, in de eigen functie of belast met werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, worden ingezet in een ander team dan wel op een andere plaats dan de aangewezen plaats van tewerkstelling.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de tijdelijke wijziging van de inzet van een groep ambtenaren.
M
Na artikel 69a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De korpschef kan de ambtenaar naar billijkheid kosten vergoeden, een geldelijke tegemoetkoming verlenen of een schadevergoeding toekennen anders dan bedoeld in de artikelen 53, 54, 54a, 54b of 69.
2. Onze Minister kan regels stellen omtrent de kostenvergoedingen, geldelijke tegemoetkomingen en schadevergoedingen aan groepen van ambtenaren.
3. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit artikel.
N
In artikel 74, derde lid, wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger is» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
O
Artikel 84, derde lid, tweede volzin, komt te luiden:
De duur van de schorsing kan telkens met maximaal zes maanden worden verlengd indien het zwaarwegend belang van de dienst dit naar het oordeel van het bevoegd gezag vergt.
P
Na artikel 99j wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 55y en 55o, zoals die luidden direct voorafgaand aan 1 juni 2016, blijven van toepassing op de ambtenaar die als gevolg van de reorganisatie Politiewet 2012 of enige andere voor 1 juni 2016 gestarte reorganisatie herplaatsingskandidaat wordt of is geworden.
2. De artikelen 55aa en 55aaa, zoals die luidden direct voorafgaand aan 1 juni 2016, blijven van toepassing op de ambtenaar die voor 1 januari 2018 een verzoek als bedoeld in die artikelen heeft ingediend, ten gevolge waarvan op de vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat als bedoeld in het eerste lid kan worden herplaatst.
3. De artikelen 55y en 55o, zoals die luiden met ingang van 1 juni 2016, zijn niet van toepassing op de ambtenaar, bedoeld in het eerste lid.
4. De artikelen 55aa en 55aaa, zoals die luiden met ingang van 1 juni 2016, zijn niet van toepassing op de ambtenaar, bedoeld in het tweede lid.
Het Besluit bezoldiging politie wordt gewijzigd als volgt:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel v wordt «de artikelen 12b, 12c, 12d, en 16, eerste lid» vervangen door: de artikelen 12b, 12c, 12d, 12g, en artikel 16, eerste lid.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel yy door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
consignatie als bedoeld in artikel 1 van het Besluit algemene rechtspositie politie.
B
Artikel 4b vervalt.
C
Aan artikel 9a wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. In afwijking van het eerste en tweede lid komt de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 14 of lager geldt niet in aanmerking voor trede 15 van salarisschaal 15.
D
In artikel 12, tweede lid, wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger bedraagt» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
E
Na artikel 12f wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Aan de ambtenaar met een op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar pensioengevend inkomen dat zonder toepassing van artikel 3.1, tweede lid, van het pensioenreglement het bedrag, bedoeld in artikel 18ga, eerste lid, van de Wet op de Loonbelasting 1964 overschrijdt, wordt maandelijks een bruto uitkering verstrekt.
2. De bruto uitkering bedraagt een twaalfde deel van de in het eerste lid bedoelde overschrijding, vermenigvuldigd met het voor dat kalenderjaar geldende percentage in de premie voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen, genoemd in artikel 4.3 van het pensioenreglement, voor zover het betreft het werkgeversdeel.
F
Artikel 14 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het vijfde lid wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger bedraagt» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. De bedragen, genoemd in het tweede lid, worden overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector Politie aangepast.
G
In artikel 15, zevende lid, wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger bedraagt» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
H
In artikel 16a wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger is» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
I
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervallen de tweede en derde volzin.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde tot en met elfde lid worden vernummerd tot het tweede tot en met tiende lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «De in het vierde lid genoemde toelage» vervangen door: De in het derde lid genoemde toelage.
5. In het vijfde lid (nieuw) wordt: «de in het vijfde lid gestelde termijn» vervangen door: de in het vierde lid gestelde termijn.
6. In het zevende lid (nieuw) wordt «bedoeld in het derde lid» vervangen door: bedoeld in het tweede lid.
7. In het tiende lid (nieuw) wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger bedraagt» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
8. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
11. Het bedrag, genoemd in het derde lid, wordt overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector Politie aangepast.
J
In artikel 19, tweede lid, wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger bedraagt» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
K
In artikel 20a, eerste lid, wordt «een ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger is» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
L
In artikel 25a, derde lid, wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger bedraagt» vervangen door «de ambtenaar met een functie waarvoor schaal 15 of hoger geldt.
M
In artikel 26, vijfde lid, wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger bedraagt» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor een salarisschaal 15 of hoger geldt.
N
Artikel 27 wordt gewijzigd als volgt:
1. Het vierde lid komt te luiden:
4. Overwerk wordt aan de ambtenaar niet opgedragen boven 240 uren per jaar. Ingeval van een aanstelling van minder dan 36 uren per week is het op te dragen aantal uren overwerk per jaar naar rato begrensd. In bijzondere gevallen kan met instemming van de betreffende Ondernemingsraad ten aanzien van groepen ambtenaren worden afgeweken van het vastgestelde aantal uren, bedoeld in de eerste en tweede volzin.
2. Het zevende en achtste lid komen te luiden:
7. Elk uur overwerk wordt naar de keuze van het bevoegd gezag vergoed door middel van een bedrag in geld ter grootte van het salaris per uur van de ambtenaar dan wel verlof voor de duur van één uur, met uitzondering van overwerk boven het aantal vastgestelde uren, bedoeld in het vierde lid, eerste volzin, dat uitsluitend wordt vergoed door middel van een bedrag in geld.
8. De vergoeding voor elk uur overwerk, bedoeld in het zevende lid, wordt naar de keuze van de ambtenaar vermeerderd met € 6,00 dan wel met verlof voor de duur van een half uur, bij wijze van toeslag.
3. In het negende lid wordt «in het achtste lid genoemde vergoeding» vervangen door: in het zevende en achtste lid bedoelde vergoeding.
4. In het twaalfde lid wordt «bedoeld in het achtste lid» vervangen door: bedoeld in het zevende en het achtste lid.
5. Het dertiende lid vervalt.
6. Het veertiende tot en met zeventiende lid worden vernummerd tot het dertiende tot en met zestiende lid.
7. In het zestiende lid (nieuw) wordt «de ambtenaar wiens salarisschaal 15 of hoger bedraagt» vervangen door: de ambtenaar met een functie waarvoor salarisschaal 15 of hoger geldt.
O
Na artikel 29 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. Van de som van de brutobedragen die de ambtenaar in het voorafgaande kalenderjaar aan toelagen en vergoedingen als bedoeld in de artikelen 14, 18, 27, 27b en 29 in totaal heeft genoten wordt een twaalfde deel in de maand februari van het actuele kalenderjaar uitgekeerd, tenzij die som in dat voorafgaande kalenderjaar lager is dan € 720.
2. Ingeval van een aanstelling van minder dan 36 uren per week geldt in plaats van het drempelbedrag, bedoeld in het eerste lid, een drempelbedrag naar rato van de betrekkingsomvang.
3. Het bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt jaarlijks overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector Politie aangepast.
1. Artikel 29a, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de som van de brutobedragen die de ambtenaar in de kalenderjaren 2013, 2014 en 2015 aan toelagen en vergoedingen als bedoeld in de artikelen 14, 18, 27, 27b en 29 in totaal heeft genoten, met uitzondering van het kalenderjaar of de kalenderjaren waarin de jaarlijkse som van de betreffende brutobedragen lager was dan € 720 en met dien verstande dat het de ambtenaar toekomende bedrag wordt uitgekeerd in 2016.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de bruto bedragen die de ambtenaar in de periode van 1 juli 2012 tot en met 31 december 2012 aan bedoelde toelagen en vergoedingen in totaal heeft genoten met dien verstande dat van het op grond van het eerste lid berekende bedrag voor de helft tot uitbetaling komt
3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2018.
Het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel f komt te luiden:
het dagloon als bedoeld in artikel 1b van de Werkloosheidswet, voor zover het betreft het loon dat betrokkene verdiende in de betrekking bij de politie waaruit hij werkloos is geworden, met uitzondering van het bedrag, bedoeld in artikel 17 van de Wet financiering sociale verzekeringen met betrekking tot een loontijdvak van een dag, waarbij, in het geval sprake is van partieel uittreden of ouderschapsverlof als bedoeld in artikel 13a respectievelijk 41 van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt uitgegaan van het feitelijke inkomen onmiddellijk voorafgaand aan het uittreden respectievelijk het verlof;.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel p door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
het dagloon, vermenigvuldigd met 21,75.
B
Artikel 2 wordt gewijzigd als volgt.
1. Het derde lid komt te luiden:
3. Indien uitgaande van het moment van ontslag de maximale uitkeringsduur, berekend op grond van het tweede lid, langer is dan de duur van de WW-uitkering, wordt het verschil in duur tot een maximum van twee jaar in mindering gebracht op de maximale uitkeringsduur. Vervolgens wordt:
a. voor elk jaar dat de diensttijd langer is dan tien jaar de duur verminderd met een halve maand, tot een maximum van 14 maanden, en
b. voor elk jaar dat de diensttijd langer is dan achttien jaar de duur verminderd met een maand tot een maximum van 22 maanden.
Bij het berekenen van de vermindering van de maximale uitkeringsduur worden de maanden en de halve maanden bij elkaar opgeteld en wanneer die berekening niet leidt tot een aantal gehele maanden, telt een halve maand voor 15 kalenderdagen.
2. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. De vermindering van de maximale duur van de uitkering, berekend op grond van het derde lid, kan er niet toe leiden dat de duur van de uitkering korter wordt dan de duur van de WW-uitkering.
C
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor 1 april 2019 wordt de op grond van artikel 2, derde lid, berekende vermindering vermenigvuldigd met een factor A/14, waarbij A staat voor het aantal kalenderkwartalen met ingang van 1 januari 2016 met inbegrip van het kalenderkwartaal waarin de eerste werkloosheidsdag is gelegen.
2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 april 2019.
D
Artikel 9 wordt gewijzigd als volgt:
1. In het eerste lid vervalt de laatste volzin.
2. In het tweede lid wordt «derde lid» vervangen door: vijfde lid.
3. In het derde lid wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.
E
In artikel 13, eerste lid, wordt «geheel of gedeeltelijk» vervangen door: geheel.
F
Artikel 14 komt te luiden:
1. De betrokkene die een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt, kan op zijn aanvraag gedurende de op basis van artikel 2 voor hem vastgestelde uitkeringsduur een loonaanvulling krijgen, indien de door hem ontvangen WW-uitkering, bovenwettelijke uitkering en het inkomen uit de nieuwe dienstbetrekking per maand tezamen minder bedragen dan het maandloon.
2. Het maximum bedrag tot waaraan loonaanvulling plaatsvindt, wordt als volgt berekend:
a. (B/C) x (D x E) = F
b. (G/C) x E – H = I
c. F + H + I = J
Hierbij staat voor:
B het aantal uren werkloosheid dat zou resteren, indien het recht zou zijn beëindigd op basis van het aantal uren van de nieuwe dienstbetrekking;
C het aantal arbeidsuren dat betrokkene gemiddeld per week in de politiedienstbetrekking werkzaam was in de 26 weken onmiddellijk voorafgaand aan de kalenderweek waarin de eerste werkloosheidsdag is gelegen;
D het voor betrokkene geldende uitkeringspercentage van de bovenwettelijke uitkering;
E het maandloon;
F het bedrag van de uitkering waarop bij urenverrekening aanspraak had bestaan;
G het aantal uren van de nieuwe dienstbetrekking, waarbij geldt dat indien G groter is dan C, G wordt gemaximeerd op C;
H het inkomen per maand uit de nieuwe dienstbetrekking;
I de loonsuppletie waarop bij urenverrekening aanspraak had bestaan;
J het maximum bedrag tot waaraan per maand loonaanvulling plaatsvindt.
3. De loonaanvulling eindigt:
a. zodra de nieuwe dienstbetrekking eindigt;
b. zodra het totaal aan WW-uitkering, bovenwettelijke uitkering en inkomen uit de nieuwe dienstbetrekking per maand gelijk aan of hoger is dan het maandloon; of
c. zodra de voor betrokkene op basis van artikel 2 vastgestelde uitkeringsduur is verstreken.
4. Betrokkene dient een aanvraag om loonaanvulling in binnen drie maanden na het aanvaarden van de nieuwe dienstbetrekking door middel van een daarvoor bestemd formulier. Bij overschrijding van deze termijn wordt de loonaanvulling toegekend vanaf het moment dat de aanvraag is ingediend.
5. De loonaanvulling telt niet mee voor de berekening van het pensioen.
G
Onder vernummering van artikel 26ca tot artikel 26da wordt na artikel 26c een artikel ingevoegd, luidende:
Het artikel 2 van dit besluit, zoals dat luidde op de dag direct voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van onderhavig artikel, blijft van toepassing op de betrokkene van wie de eerste werkloosheidsdag is gelegen voor die datum. In dat geval is artikel 2a niet op betrokkene van toepassing.
Artikel 7, eerste lid, van het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie komt als volgt te luiden:
1. De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 6, wordt toegekend op declaratiebasis, tenzij het bevoegd gezag bepaalt dat de tegemoetkoming als vaste tegemoetkoming per maand wordt toegekend.
1. In 2016 wordt een eenmalige uitkering uitbetaald aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, c, d en e, van het Besluit algemene rechtspositie politie die op 1 september 2015 als zodanig zijn aangesteld binnen de sector Politie.
2. De uitkering, bedoeld in het eerste lid, is pensioengevend en bedraagt € 500 voor de ambtenaar met een aanstelling van 36 uur of meer per week en bedraagt een evenredig deel daarvan ingeval van een aanstelling van minder dan 36 uur per week.
3. Indien de ambtenaar slechts een gedeelte van zijn bezoldiging geniet, heeft dit geen invloed op de hoogte van de eenmalige uitkering.
4. Geen eenmalige uitkering ontvangen de ambtenaren die op 1 september 2015:
a. geen bezoldiging ontvingen in verband met buitengewoon verlof, dan wel
b. op hun verzoek van hun werkzaamheden waren ontheven met behoud van aanspraken tot het einde van hun loopbaan als bedoeld in artikel 55aa van het Besluit algemene rechtspositie politie.
5. De ambtenaar kan op eigen verzoek afzien van de uitkering.
1. In 2016 wordt aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, c, d en e, van het Besluit algemene rechtspositie politie, die zowel op 1 januari 2013 als op 1 december 2015 een aanstelling als zodanig hadden, een eenmalige loopbaanimpulsbijdrage toegekend, die naar de individuele keuze van de ambtenaar kan worden ingezet voor in elk geval opleiding, sport of uitbetaling.
2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is niet pensioengevend en bedraagt € 500 voor de ambtenaar met een aanstelling van 36 uur of meer per week en bedraagt een evenredig deel daarvan ingeval van een aanstelling van minder dan 36 uur per week.
3. Indien slechts een gedeelte van de bezoldiging wordt genoten heeft dit geen invloed op de hoogte van de eenmalige bijdrage.
4. Geen bijdrage ontvangen de ambtenaren die op 1 januari 2013 of 1 december 2015:
a. geen bezoldiging ontvingen in verband met buitengewoon verlof, of
b. op hun verzoek van hun werkzaamheden waren ontheven met behoud van aanspraken tot het einde van hun loopbaan als bedoeld in artikel 55aa van het Besluit algemene rechtspositie politie.
5. De ambtenaar kan op eigen verzoek afzien van de bijdrage.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 2 december 2016
Willem-Alexander
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Uitgegeven de twaalfde december 2016
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Dit besluit strekt tot formalisering van het op 1 februari 2016 tussen de Minister van Veiligheid en Justitie en de politievakorganisaties Nederlandse Politiebond (NPB), de Politievakbond ACP, de Vereniging van Middelbare en Hogere Politieambtenaren (VMHP) en de Politievakbond ANPV tot stand gekomen akkoord over de Arbeidsvoorwaarden Sector Politie 2015–2017 (hierna: het Akkoord).
De bereikte overeenstemming betreft, voor zover hier van belang, de:
1. verstrekking van een eenmalige uitkering en toekenning van een eenmalige loopbaan impuls bijdrage ter waarde van telkens € 500 (punt 2, onderdelen c en d) (artikelen V en VI);
2. besteding van het werkgeversvoordeel wegens de aftopping van pensioengevend inkomen boven de € 100.000 (niveau 2015) in de vorm van een financiële compensatie voor de doelgroep (punt 2, onderdeel g) (artikel II, onderdeel E);
3. regeling van de schadeloosstelling bij beroepsincidenten (punt 3, onderdeel b) (artikel I, onder A, D en M);
4. begrenzing van het maximum aantal overuren per jaar (punt 3, onderdeel c, sub III) (artikel II, onderdeel N);
5. regeling omtrent aanwijzing en plaatsingsvolgorde van functievolgers die permanent wordt (punt 5, tweede alinea, tweede gedachtestreepje) (artikel I, onderdelen F en G);
6. wijziging van de berekeningswijze van de vertrekstimuleringspremie en het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging (punt 5, onderdeel a) (artikel I, onderdelen I, J en K);
7. het terugbrengen van de maximale reistijd van drie naar twee uur bij reorganisaties (punt 5, onderdeel c) (artikel I, onderdeel H);
8. tijdelijke inzetwijziging (punt 6, onderdeel a) (artikel I, onderdeel L);
9. geleidelijke beperking van de duur van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering met maximaal 14 maanden (punt 6, onderdeel b) (artikel III);
10. wijziging van de mogelijkheid tot verlenging van een schorsing van de politieambtenaar in verband met nog lopend onderzoek (ordemaatregel, punt 6, onderdeel c) (artikel I, onderdeel O);
11. wijziging van de regels omtrent de tegemoetkoming in de kosten voor het woon-werkverkeer, zodanig dat deze tegemoetkoming als regel plaatsvindt op declaratiebasis (punt 6, onderdeel e, laatste alinea) (artikel IV).
De in punt 6, onderdeel d, van het Akkoord gemaakte afspraak inzake de opneming van de rechtspositie van de vrijwillige politieambtenaren in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en de overige rechtspositieregelingen die gelden voor bezoldigde politieambtenaren maakt geen deel uit van de onderhavige maatregel, omdat het daaraan voorafgaande beleidsproces van modernisering en landelijke stroomlijning van het vrijwilligersbeleid nog niet is afgerond. Als gevolg daarvan zal deze afspraak worden geformaliseerd door middel van een volgende algemene maatregel van bestuur.
Tevens strekt dit besluit tot formalisering van de gemaakte afspraken over de betaling van bepaalde variabele looncomponenten als «vakantieloon»1. Dit is uitgewerkt in het artikel II, onderdeel O, dat het Besluit bezoldiging politie (Bbp) wijzigt (artikelen 29a en 29b). Het nu ingevoegde artikel 29a bevat de permanente regeling. Het artikel 29b bevat de uitwerking van de overeengekomen afkoopregeling.
Voorts bevat dit besluit een correctie van eerder in de rechtspositie ingevoerde verwijzingen naar de salarisschaal 15 of hoger, waarmee onbedoeld werd verwezen naar de zogenoemde persoonlijke salarisschaal van de ambtenaar, terwijl werd beoogd te verwijzen naar de aan de functie gekoppelde salarisschaal, ook wel genoemd de «functionele schaal».
Er is ook een aantal afspraken van het Akkoord geformaliseerd door middel van een of meer ministeriële regelingen, waaronder de aanpassing van de salaristabellen en diverse bedragen.
Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het behelst alleen aanpassingen van de regeling van de rechtspositie van binnen de politie organisatie werkzame of werkzaam geweest zijnde functionarissen.
Met de politievakorganisaties is overeenstemming bereikt over dit besluit.
Door middel van de onderdelen A en D is uitvoering gegeven aan punt 3, onderdeel b, van het Akkoord, inzake de beroepsincidentenregeling. Doel daarvan is dat de ambtenaar volledig schadeloos wordt gesteld in het geval van een beroepsincident.
Een beroepsincident is een dienstongeval of beroepsziekte voortkomend uit een gevaarzettende situatie die rechtstreeks verband houdt met de taakuitoefening van de ambtenaar waarbij de ambtenaar handelend moet optreden terwijl anderen zich zouden mogen terugtrekken. De ambtenaar krijgt daarom vooraf de garantie dat het bevoegd gezag de schade dekt, voor zover die schade het gevolg is van een beroepsincident. Bij gevaarzettende situaties kan bijvoorbeeld worden gedacht aan inzet van de ambtenaar (eventueel als lid van de mobiele eenheid) bij ernstige verstoring van de openbare orde, de motorrijder die bij het begeleiden van een konvooi het overige verkeer moet stilzetten en daarbij wordt aangereden, de arrestantenverzorger die een weerspannige arrestant onder controle moet brengen, of de ambtenaar die vanwege een dringende taak met hoge snelheid aan het verkeer deelneemt. Bij gewone verkeersdeelname, als onderdeel van de (uitoefening van) reguliere werkzaamheden, is geen sprake van een gevaarzettende situatie als bedoeld in dit artikel. Dit is in beginsel evenmin het geval als sprake is van een oefensituatie waarbij – anders dan in de echte werksituatie het geval is – waarborgen zijn gecreëerd om fysiek letsel (zoveel mogelijk) te voorkomen. Een dergelijke situatie kan op verzoek worden beëindigd en er is toezicht van een instructeur. Dat ongevallen in genoemde situaties eventueel als dienstongeval kunnen worden gekwalificeerd, maakt dit niet anders.
De volledige schadevergoeding ziet op de schade die resteert na toekenning van rechtspositionele aanspraken en andere uitkeringen. Nu een beroepsincident ook een dienstongeval of beroepsziekte is, gelden de in de rechtspositie opgenomen financiële aanspraken hieromtrent (artikelen 54 en 54a, inzake kosten van geneeskundige behandeling en verzorging, respectievelijk smartengeld bij invaliditeit, en bijvoorbeeld de aanvulling bij ziekte en arbeidsongeschiktheid als geregeld in het Bbp, in het geval de ziekte of arbeidsongeschiktheid het gevolg is van een dienstongeval of beroepsziekte) ook bij een beroepsincident. Bij andere uitkeringen kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een WIA-uitkering, of een uitkering uit een afgesloten schadeverzekering, indien de uitkering ertoe strekt dezelfde schade te vergoeden als waarop de volledige schadevergoeding ziet en verrekening op grond van de civiele rechtspraak mogelijk is.
Het geheel aan schadevergoedingen mag het bedrag aan daadwerkelijke schade niet te boven gaan2. Het maakt voor een aanspraak op volledige schadevergoeding niet uit of de werkgever bij het beroepsincident of bij het voorkomen daarvan al dan niet zijn zorgplicht is nagekomen. Daarom is het nu door middel van onderdeel D ingevoegde artikel 54b niet voorzien van een daartoe strekkende, beperkende, clausule. In samenhang met artikel 54b is in artikel 1 een definitie van beroepsincident opgenomen (onderdeel A).
Uitgangspunt is dat voor de vaststelling van het schadebedrag wordt uitgegaan van de systematiek van de civiele rechtspraak (zie in dit verband de afdelingen 10 en 11 van titel 1, boek 6, van het Burgerlijk Wetboek). Met het oog daarop is in het tweede lid van artikel 54b bepaald dat de Minister van Veiligheid en Justitie regels kan stellen omtrent de vaststelling van de schade.
Ingevolge het derde lid van artikel 54b is het eerste lid slechts van toepassing op beroepsincidenten die zich hebben voorgedaan op of na inwerkingtreding van dit besluit.
Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om enkele bepalingen omtrent de consignatie op wetsystematische gronden deels opnieuw te ordenen. Het betreft een beperkte herverdeling over het Barp en het Bbp (onderdelen A en C, onder 2). De definitie van consignatie is nu overgeheveld van het artikel 18, eerste lid, van het Bbp naar het artikel 1 van het Barp, onder overbrenging van enkele voorwaarden waaronder de consignatie kan worden opgelegd dan wel juist niet kan worden opgelegd van het artikel 18, eerste en tweede lid, van het Bbp naar twee nu ingevoegde nieuwe leden 14 en 15 in het artikel 12 van het Barp. In dat kader is in het artikel 1 van het Bbp een onderdeel opgenomen betreffende consignatie dat verwijst naar het desbetreffende onderdeel in artikel 1 van het Barp. Daarmee zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.
Met het Besluit van 20 december 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie in verband met het arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop3 is op een aantal plaatsen in het Barp en het Bbp een verwijzing naar ambtenaren met salarisschaal 15 of hoger opgenomen. Hiermee werd onbedoeld verwezen naar de zogenoemde persoonlijke salarisschaal van de ambtenaar. Beoogd werd destijds, zo blijkt ook uit de nota van toelichting bij voornoemde wijziging, om een verwijzing op te nemen naar de aan de functie gekoppelde salarisschaal, ook wel de «functionele schaal» genoemd4. Met de vakorganisaties is afgesproken dat het wenselijk is om alsnog op correcte wijze uitvoering te geven aan de met voornoemde wijziging beoogde koppeling aan de functionele schaal in plaats van de persoonlijke schaal van de politieambtenaar. De onderhavige wijzigingen van artikel 10, zevende lid, en 12, derde lid, van het Barp vormen een onderdeel van bedoelde correctie.
Door middel van deze onderdelen is uitvoering gegeven aan punt 5, tweede alinea, tweede gedachtestreepje, van het Akkoord, inhoudende dat de voor de reorganisatie Politiewet 2012 afgesproken aanwijzing van functievolgers structureel wordt gemaakt. In plaats van het aantal jaren in overheidsdienst zal nu het aantal jaren in politiedienst bepalend zijn voor het aanwijzen van herplaatsingskandidaten. Verder is in het geval van een overbezetting de voorkeursvolgorde van de ambtenaar niet meer leidend. Het leidende criterium is nu de oude plaats van tewerkstelling. Daartoe is het vijfde lid van zowel artikel 55l als artikel 55lb vervallen, onder overbrenging van de inhoud daarvan naar respectievelijk artikel 55l, tweede lid, en artikel 55lb, tweede lid.
Door middel van het onderdeel H is de maximale reistijd van voorheen drie uur voor het woon-werkverkeer in de definitie van passende functie voor herplaatsingskandidaten beperkt tot twee uur (artikel 55o, vierde lid, onder d). Daarmee is uitvoering gegeven aan het Akkoord, punt 5, onder c.
Ter formalisering van punt 5, onderdeel a, van het Akkoord zijn de berekening van de vertrekstimuleringspremie en het maximumbedrag daarvan in overeenstemming gebracht met het Sociaal Akkoord5.
Daartoe zijn de artikelen 55y en 55aa aangepast. Het artikel 55y, eerste lid, is gewijzigd van imperatief in facultatief. Die wijziging strekt ertoe om het mogelijk te maken dat het bevoegd gezag kan vaststellen of voldaan is aan de voorwaarden voor toekenning van een vertrekstimuleringspremie, daaronder begrepen de voorwaarde dat het vertrek van betrokkene in balans moet staan tot het rendement daarvan voor de organisatie. Voor herplaatsingskandidaten zal doorgaans aan deze voorwaarde zijn voldaan. Voor anderen (pre-herplaatsingskandidaten, remplaçanten, de in artikel 55aa genoemde ambtenaren) zal dit anders kunnen uitpakken. Vanzelfsprekend zal het bevoegd gezag een afwijzing moeten motiveren.
De voorwaarde dat de herplaatsingskandidaat buiten de politie werkzaam gaat zijn, is geschrapt. Overweging daarbij is dat betrokkene ontslag op eigen verzoek wordt verleend (artikel 87 Barp). Voor de jongere herplaatsingskandidaat zal daarmee voldoende impuls bestaan om zelf ander werk te zoeken. Voor oudere herplaatsingskandidaten wordt het hiermee eventueel mogelijk de periode tot aan het (keuze)pensioen te overbruggen.
Wie als herplaatsingskandidaat worden aangewezen kan door de werkgever niet worden beïnvloed. Wie herplaatsingskandidaat wordt, wordt bepaald aan de hand van het politiedienstjarencriterium (artikel 55l, tweede lid). Ook ambtenaren van wie de reisafstand toeneemt naar meer dan een uur enkele reis per dag, kunnen verzoeken aangewezen te worden als herplaatsingskandidaat (artikel 55lb, derde lid, jo. 55o, vierde lid, onder d). In beide gevallen is er dus sprake van een objectief criterium, waardoor voldoende is geborgd dat artikel 55y in die gevallen – in zijn uitwerking – niet kan worden aangemerkt als een regeling voor vervroegde uittreding (RVU).
Artikel 55l, derde lid, voorziet in de mogelijkheid dat een niet als herplaatsingskandidaat aangewezen ambtenaar kan verzoeken als herplaatsingskandidaat te worden aangewezen, indien op diens vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst. Deze laatste bepaling geeft de mogelijkheid aan een ambtenaar de positie in te nemen van een herplaatsingskandidaat met minder politiedienstjaren. De mogelijkheid van deze bepaling staat open voor alle niet als herplaatsingskandidaat aangewezen ambtenaren. Aan deze mogelijkheid zou door het bevoegd gezag aldus invulling kunnen worden gegeven dat in de uitwerking alleen oudere medewerkers vertrekken, waardoor de regeling fiscaal zou kunnen worden gekwalificeerd als een RVU als bedoeld in artikel 32ba, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting en derhalve op basis van het eerste lid van dat artikel als eindheffingsbestanddeel wordt belast naar een tarief van 52%. In de Regeling landelijk sociaal statuut, die onder meer bepalingen bevat die regelen op welke wijze de personele gevolgen van reorganisaties bepaald worden6, is dan ook vastgelegd dat – en de wijze waarop – het bevoegd gezag bij de toekenning van de vertrekstimuleringspremie dan wel buitengewoon verlof in plaats daarvan aan een ambtenaar die op grond van artikel 55l, derde lid, herplaatsingskandidaat is geworden, rekening houdt met de leeftijdsopbouw in het personeelsbestand.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt de tekst van het eerste lid redactioneel aan te passen. Dat ook pre-herplaatsingskandidaten in aanmerking kunnen komen voor een vertrekstimuleringspremie overeenkomstig dit artikel is nu vastgelegd in artikel 55ja, negende lid, onderdeel b. Ook de verwijzing naar de pre-herplaatsingskandidaat in het vijfde lid van artikel 55y is om die reden geschrapt. Deze wijzigingen bevorderen de leesbaarheid van artikel 55y.
In het tweede en derde lid van artikel 55y is de gewijzigde wijze van berekening van de vertrekstimuleringspremie opgenomen. In het tweede lid, onder a, is daartoe bepaald dat 1/3de maandsalaris wordt berekend per jaar voor de eerste tien jaren dat de ambtenaar in politiedienst is geweest en 1/2de maandsalaris voor elk jaar politiedienst daarboven.
De eveneens gewijzigde maximumbedragen van de vertrekstimuleringspremie zijn vastgelegd in het derde lid: a. € 75.000 gedurende het eerste jaar van de aanwijzing als herplaatsingskandidaat, b. € 50.000 gedurende het tweede jaar van de aanwijzing als herplaatsingskandidaat, en c. € 25.000 gedurende het derde jaar van een zodanige aanwijzing. Met ingang van het vierde jaar hebben herplaatsingskandidaten geen recht meer op een vertrekstimuleringspremie, in plaats van zoals voorheen met ingang van het zesde jaar. Daartoe is in het vierde lid «het zesde jaar» vervangen door: het vierde jaar.
Het zevende lid is aldus gewijzigd dat een vertrekstimuleringspremie in zijn geheel wordt terugbetaald indien betrokkene vanwege zijn ontslag een werkloosheidsuitkering aanvraagt en ook ten laste van het bevoegd gezag toegekend krijgt.
De vertrekstimuleringspremie dient voorts in zijn geheel te worden terugbetaald, indien de ambtenaar al dan niet in vaste dienst terugkeert (dit kan bijvoorbeeld ook zijn als ZZP-er of via een uitzendcontract) – bij de Politie binnen een periode die gelijk staat aan de duur van het buitengewoon verlof, bedoeld in het negende lid, waarop betrokkene op basis van zijn vertrekstimuleringspremie recht zou hebben gehad, te rekenen vanaf de datum van diens ontslag, bedoeld in het eerste lid.
Keert betrokkene na afloop van deze periode terug, dan betaalt hij in het eerste jaar 75% van het (bruto) bedrag terug, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25%.
Ook voor de ambtenaar die op grond van het negende lid de vertrekstimuleringspremie heeft ingewisseld voor buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging geldt een terugbetalingsverplichting. Bij hervatting van de werkzaamheden bij de Politie wordt het resterende buitengewoon verlof ingetrokken en wordt bruto terugbetaling gevorderd van de tijdens het buitengewoon verlof ontvangen bezoldiging. Keert betrokkene in het eerste, tweede of derde jaar na afloop van deze periode terug, dan betaalt hij in het eerste jaar 75% van het (bruto) bedrag terug, in het tweede jaar 50% en in het derde jaar 25%. Dat is geregeld in het negende lid, tweede en derde volzin.
Door middel van het nieuwe achtste lid is uitvoering gegeven aan de alinea van het Akkoord waarin is afgesproken dat, indien de berekening (ingevolge het vijfde lid) uitkomt op een vertrekstimuleringspremie van meer dan het maximumbedrag, de vertrekstimuleringspremie maximaal twaalf maandsalarissen bedraagt, verhoogd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, en dat daarop voor het tweede jaar na aanwijzing als herplaatsingskandidaat € 25.000 en voor het derde jaar na zodanige aanwijzing € 50.000 in mindering wordt gebracht.
Ook nieuw is dat de herplaatsingskandidaat ingevolge het Akkoord kan kiezen voor buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging, in plaats van een vertrekstimuleringspremie. De termijn (de duur) van dat buitengewoon verlof wordt bepaald aan de hand van de vertrekstimuleringspremie waarop de herplaatsingskandidaat maximaal aanspraak zou hebben. Dat is geregeld in het negende lid, eerste volzin. Voor de berekening geldt de formule die is vastgelegd in de Regeling landelijk sociaal statuut. In geval het achtste lid van toepassing is (de berekende vertrekstimuleringspremie bedraagt meer dan het geldende maximumbedrag), betekent dit dat buitengewoon verlof voor de duur van 12 maanden kan worden toegekend.
Aan het artikel 55y is een nieuw tiende lid toegevoegd, op grond waarvan de bedragen, vermeld in het derde en vijfde lid, jaarlijks worden geïndexeerd overeenkomstig de contractlonen, blijkens bekendmaking in de Macro-Economische Verkenningen, waarbij wordt afgerond naar het naaste veelvoud van € 1.000, conform de transitievergoeding uit het Sociaal Akkoord. Omdat het peiljaar van de in het derde en achtste lid opgenomen bedragen 2015 is, is conform het Akkoord bepaald dat de indexering daarvan voor het eerst met terugwerkende kracht plaatsvindt met ingang van 1 januari 2016.
Voor het nieuwe elfde lid is eveneens aansluiting gezocht bij het Sociaal Akkoord7, waarin is vastgelegd dat de hoogte van de transitievergoeding voor ambtenaren ouder dan 50 jaar tijdelijk hoger kan zijn dan volgt uit de in het tweede lid gegeven – en eveneens op de transitievergoeding gebaseerde – formule.
Artikel 55aa voorziet in de overeenkomstige toepassing van artikel 55y op een niet als herplaatsingskandidaat aangewezen ambtenaar, voor zover ten gevolge van diens vertrek – bevorderd door de toekenning van een vertrekstimuleringspremie dan wel buitengewoon verlof – de herplaatsing van een herplaatsingskandidaat wordt gerealiseerd of een bijdrage wordt geleverd aan het in balans brengen van de formatie en bezetting in het betreffende reorganisatiegebied.
Bij het leveren van een bijdrage aan het in balans brengen van formatie en bezetting kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat op de door het vertrek van betrokkene vrijkomende formatieplaats een evenmin als herplaatsingskandidaat aangewezen ambtenaar kan worden geplaatst, terwijl op diens vrijkomende formatieplaats wel een herplaatsingskandidaat kan worden geplaatst, vergelijk het vervallen vierde lid van artikel 55aa.
De overeenkomstige toepassing brengt met zich dat de voorzieningen worden berekend naar jaren in politiedienst van de vertrekkende ambtenaar.
In het Akkoord is afgesproken dat het vertrek van betrokkene in balans dient te staan tot het rendement daarvan voor de organisatie. Ook is afgesproken dat partijen erin voorzien dat de regeling aldus wordt vormgegeven dat deze (in zijn uitwerking) niet kan worden aangemerkt als een RVU in de zin van artikel 32ba, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting. Waar voor herplaatsingskandidaten een objectief criterium geldt, is dit voor niet als herplaatsingskandidaat aangewezen ambtenaren anders. In verband met deze afspraak is dan ook in de Regeling landelijk sociaal statuut vastgelegd dat – en de wijze waarop – het bevoegd gezag bij de toekenning van de vertrekstimuleringsregeling dan wel buitengewoon verlof in plaats daarvan, op grond van artikel 55aa, rekening houdt met de leeftijdsbalans in het personeelsbestand. Op deze wijze wordt voorkomen dat artikel 55aa in de uitwerking kan worden aangemerkt als een RVU.
In artikel 55aa is vastgelegd dat het bevoegd gezag ook ambtenaren die niet zijn aangewezen tot herplaatsingskandidaat een vertrekstimuleringspremie, dan wel buitengewoon verlof in plaats daarvan kan toekennen. Het bevoegd gezag toetst dit vertrek mede aan het rendement daarvan voor de organisatie. Daarmee is het een discretionaire bevoegdheid. De wijziging van artikel 55aaa voorziet erin dat deze discretionaire bevoegdheid niet kan worden omzeild door een beroep te doen op artikel 55aaa.
Onderdeel L geeft uitvoering aan de overeengekomen regeling voor tijdelijke inzetwijziging, bedoeld in punt 6, onderdeel a, van het Akkoord. Daartoe is in het artikel 64a, eerste lid, bepaald dat de ambtenaar tijdelijk voor niet langer dan drie achtereenvolgende maanden kan worden ingezet voor werkzaamheden in een andere dan de eigen functie, mits de andere werkzaamheden redelijkerwijs aan de ambtenaar kunnen worden opgedragen en in het verlengde van diens functie liggen. Gaat het om een functie met een hoger maximumsalaris dan de eigen functie, dan kan voor de duur van de tijdelijke inzet een toelage worden toegekend, zie artikel 17 Bbp.
In het tweede lid is bepaald dat de ambtenaar, eveneens tijdelijk voor niet langer dan drie achtereenvolgende maanden, in de eigen functie of belast met werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid, kan worden ingezet in een ander team dan wel op een andere plaats dan de formele plaats van tewerkstelling.
Tot slot is in het derde lid bepaald dat het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing zijn op de tijdelijke wijziging van de inzet van een groep ambtenaren.
Voorbeelden waarbij een tijdelijke inzetwijziging aan de orde kan zijn, zijn situaties waarbij acuut de openbare orde en veiligheid onder druk staan en snel tijdelijke extra politiecapaciteit nodig is. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als sprake is van (dreigende) rampen of escalatie van conflicten tussen bevolkingsgroepen. Er kan ook sprake zijn van noodzakelijk extra toezicht of handhaving waarbij de lokale politiecapaciteit niet toereikend is of de bestaande capaciteit meer gericht moet worden ingezet wat een tijdelijke wijziging van werkzaamheden kan inhouden.
De situatie van tijdelijke inzetwijziging waarbij de werkzaamheden op een andere plaats worden verricht dan de formele plaats van tewerkstelling moet worden onderscheiden van een wijziging van de formele plaats van tewerkstelling zelf. Deze wijzigt immers niet door de tijdelijke inzetwijziging, ook niet tijdelijk, omdat voor wijziging van de formele plaats van tewerkstelling een expliciet daartoe strekkend wijzigingsbesluit noodzakelijk is. Bij de toepassing van dit artikel is een dergelijk besluit niet aan de orde. Indien de formele plaats van tewerkstelling een andere is dan de plaats waar iemand tijdelijk wordt ingezet zijn op het daarbij behorende tijdelijk gewijzigde woon-werkverkeer de vergoedingsbepalingen voor dienstreizen van toepassing.
Ter verduidelijking zij opgemerkt dat dit artikel is bedoeld voor tijdelijke inzetwijziging wegens noodzakelijk opschalen over de grenzen van organisatieonderdelen heen. Een waarneming kan dus nog steeds wel langer duren dan drie maanden.
In het thans ingevoegde artikel 69b is, in overeenstemming met de vakorganisaties, voorzien in de mogelijkheid voor de korpschef om een ambtenaar schadeloos te stellen in die gevallen van schade waarvoor tot nu toe geen grondslag voor schadeloosstelling, tegemoetkoming of kostenvergoeding bestond. Het geeft een discretionaire bevoegdheid aan de korpschef om naar billijkheid vergoedingen uit te keren in de vorm van een bijzondere incidentele tegemoetkoming aan een individu. Maakt de korpschef in gelijke gevallen vaker gebruik van deze bevoegdheid dan kan een bestendige gedragslijn ontstaan.
Door middel van het tweede lid is voorzien in de mogelijkheid tot het doen van een uitkering aan een specifieke groep politieambtenaren. Het verschil met artikel 21 Bbp is gelegen in het feit dat dat artikel de basis vormt voor de toekenning van een toelage door de minister, terwijl het nu ingevoegde artikel 69b de basis vormt voor de toekenning van een schadeloosstelling door de korpschef.
Ambtenaren verkrijgen op grond van deze bepalingen geen aanspraak op schadeloosstelling. Het creëert slechts de mogelijkheid voor de werkgever om een (gehele of gedeeltelijke) schadeloosstelling of tegemoetkoming in gemaakte kosten toe te kennen. De hoogte van de geldelijke toekenning is afhankelijk van de omstandigheden in het concrete geval, waarbij onder andere de risicoverdeling en verwijtbaarheid van de zijde van de ambtenaar een rol kunnen spelen. Schadevergoeding dan wel een tegemoetkoming in de kosten zal niet worden toegekend indien ter zake van de geleden schade of kosten aanspraken jegens derden bestaan of geldend hadden kunnen worden gemaakt of de schade of kosten door een verzekering wordt of worden gedekt.
Voor dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting bij Artikel I, onderdelen B en C, onder 1.
Dit onderdeel strekt tot formalisering van punt 6, onderdeel c, van het Akkoord. Daartoe is het artikel 84, derde lid, tweede volzin, zodanig aangepast dat het bevoegd gezag de schorsing telkens met maximaal zes maanden kan verlengen indien het zwaarwegend belang van de dienst dit naar het oordeel van het bevoegd gezag vergt. Daarmee wordt de situatie voorkomen waarbij de schorsing in geen geval meer kan worden verlengd, terwijl het strafrechtelijk onderzoek of het integriteitsonderzoek nog loopt. Het feit dat een dergelijk onderzoek nog loopt kan op zichzelf echter geen grond zijn voor het verlengen: in alle gevallen is een afweging van het bevoegd gezag vereist over het dienstbelang dat de schorsing dient. Met de huidige formulering wordt erin voorzien dat terughoudend met verlenging wordt omgegaan, zeker naarmate de schorsing langer duurt. Inherent aan de schorsing is dat ook aan de schorsing gerelateerde maatregelen, zoals de ontzegging van de toegang tot het gebouw (artikel 73 Barp) en de blokkering van de digitale toegang tot het computernetwerk langer kunnen voortduren.
In onderdeel 5, eerste alinea, van het Akkoord is afgesproken dat reorganisaties vanaf 1 januari 2016 worden gezien als nieuwe reorganisaties, en dat de gemaakte (reorganisatie)afspraken niet gelden ten aanzien van medewerkers die al herplaatsingskandidaat zijn of dit worden ten gevolge van de reorganisatie Politiewet 2012. Aangezien er vóór 1 juni 2016 geen nieuwe reorganisaties meer zijn gestart, is met de vakorganisaties afgesproken dat in plaats van 1 januari 2016 de datum van 1 juni 2016 kan worden aangehouden.
Ter uitvoering van deze afspraak is in het nieuwe artikel 99k, eerste lid, een bepaling van overgangsrecht opgenomen, inhoudend dat de artikelen 55y en 55o, zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan 1 juni 2016, van toepassing blijven op de ambtenaar die herplaatsingskandidaat is of is geworden als gevolg van de reorganisatie Politiewet 2012 of enige andere voor 1 juni 2016 gestarte reorganisatie.
De artikelen 55aa en 55aaa, zoals deze artikelen luidden vóór 1 juni 2016 blijven van toepassing op de ambtenaar die niet is aangewezen als herplaatsingskandidaat en die voor 1 januari 2018 een verzoek op grond van één van deze artikelen heeft ingediend. Deze kan nog worden ontheven van diens werkzaamheden, indien op de daardoor vrijkomende formatieplaats een herplaatsingskandidaat kan worden herplaatst. Het moet dan wel gaan om een herplaatsingskandidaat die ten gevolge van de reorganisatie Politiewet 2012 of een eerdere reorganisatie herplaatsingskandidaat is geworden. Voor reorganisaties die na 1 juni 2016 zijn gestart, gelden de nieuwe artikelen 55aa en 55aaa.
Het derde lid regelt dat de artikelen 55y en 55o, zoals deze vanaf 1 juni 2016 luiden, niet van toepassing zijn op de ambtenaar die ten gevolge van de reorganisatie Politiewet 2012 of enige andere voor 1 juni 2016 gestarte reorganisatie herplaatsingskandidaat is geworden. Het vierde lid regelt dit ten aanzien van ambtenaren die een beroep zouden willen doen op de artikelen 55aa en 55aaa. Hiermee wordt verduidelijkt dat op deze ambtenaren alleen de oude bepalingen van toepassing zijn en dat zij niet ook een beroep kunnen doen op de nieuwe bepalingen.
Overigens zij nog opgemerkt dat met de politievakorganisaties deze afspraken ook zijn gemaakt ten aanzien van de reorganisatie in verband met de inbedding van de Politieacademie. In het besluit dat de wijzigingen van verschillende algemene maatregelen van bestuur in verband met deze inbedding regelt, zullen de afspraken ten aanzien van die reorganisatie nog nader worden vastgelegd.
Deze onderdelen strekken tot formalisering van punt 2, onderdeel g, van het Akkoord, over het naar de doelgroep laten terugvloeien van het werkgeversvoordeel als gevolg van de aftopping van het pensioengevend inkomen van € 100.000 per jaar (niveau 2015) vanaf 1 januari 2016. Op grond daarvan krijgen medewerkers van de doelgroep, dat wil zeggen medewerkers met een pensioengevend jaarinkomen boven de € 100.000 (niveau 2015), een compensatie ter grootte van het werkgeversaandeel in de OP/NP premie over het verschil tussen het pensioengevend inkomen en de € 100.000 (niveau 2015). Daartoe is een nieuw hoofdstuk met een artikel 12g ingevoegd (onderdeel E).
In artikel 1 is de definitie van «bezoldiging» dienovereenkomstig aangepast (onderdeel A, onder 1), doordat in de opsomming van artikelen het artikel 12g is opgenomen.
Het artikel 4b kon worden geschrapt als gevolg van punt 2, onderdeel b, van het Akkoord, waarin is afgesproken over te gaan tot het opheffen van het «PartnerPlusPensioenPolitie» vanwege de verhoogde opbouw van het nabestaandenpensioen op grond van het boven sectorale Pensioenakkoord 2014.
Met het Besluit van 28 januari 2014, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie en het Besluit bezoldiging politie in verband met de reorganisatie naar aanleiding van de invoering van de Politiewet 2012 en de uitwerking van het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2012–20148 zijn per 1 januari 2012 de zogenoemde OVW-periodieken ingevoerd. Ambtenaren die een functie bekleden die wordt gewaardeerd met ten hoogste schaal 14 kunnen op grond van deze regeling in bepaalde gevallen na het bereiken van het einde van hun salarisschaal extra periodieken toegekend krijgen tot een maximale hoogte van de naast hogere salarisschaal. Per 1 januari 2013 is met het Besluit van 20 december 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie en het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie in verband met het arbeidsvoorwaardenbeleid van de politietop9 aan de salarisschalen 15 tot en met 18 een extra periodiek toegevoegd. Het was de bedoeling om deze twee wijzigingen voor twee gescheiden groepen te laten gelden: tot en met salarisschaal 14 enerzijds en salarisschaal 15 en hoger anderzijds. Daarbij is ten onrechte niet onderkend dat de samenloop van deze twee regelingen tot gevolg had dat ambtenaren die een functie bekleedden die wordt gewaardeerd met salarisschaal 14 of lager niet alleen in aanmerking kwamen voor OVW-periodieken, maar daarmee ook konden profiteren van de extra periodiek die aan schaal 15 is toegevoegd. Dit onbedoelde effect is met deze wijziging verholpen. Ambtenaren in voornoemde situatie kunnen door deze wijziging OVW-periodieken toegekend krijgen tot ten hoogste de voorlaatste periodiek van salarisschaal 15.
Voor dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting bij Artikel I, onderdelen B en C, onder 1.
Voor de wijziging in onderdeel F, onder 1, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdelen B en C, onder 1.
Door de wijzigingen in onderdeel F, onder 2, en I, onder 4, is nu voorgeschreven dat de bedragen, aangeduid in deze onderdelen, worden aangepast overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector Politie. Het betreft de bedragen voor de operationele toelage (artikel 14, tweede lid) en de consignatietoelage (artikel 18, vierde lid). Het onderdeel I, onder 1 en 2, houdt verband met de beperkte herschikking van de bepalingen omtrent de consignatie.
Voor deze onderdelen wordt verwezen naar de toelichting bij Artikel I, onderdelen B en C, onder 1.
Het onderdeel N, onder 1 tot en met 6, strekt tot formalisering van punt 3, onderdeel c, sub III, van het Akkoord inzake over- en meer-uren. Op grond daarvan wordt het jaarlijks door een medewerker te maken aantal op te dragen overuren gemaximeerd op 240 bij een aanstelling van 36 uren of meer per week. Bij een aanstelling van minder dan 36 uren per week wordt het maximum aantal uren naar rato begrensd. Dat is geregeld in de eerste en tweede volzin van het nu gewijzigde vierde lid. Dit maximum kan in bijzondere gevallen met instemming van de betreffende Ondernemingsraad worden losgelaten voor aan te wijzen groepen. Dit is geregeld in de derde volzin.
Het is ingevolge het Akkoord de keuze van het bevoegd gezag of overwerk in tijd of geld wordt gecompenseerd. Dat is geregeld in het gewijzigde zevende lid, afgezien van de uren boven het toepasselijke maximum aantal uren die uitsluitend in geld worden gecompenseerd. Het is aan de ambtenaar om de toeslag voor het overwerk in tijd (half uur per uur) of in geld (€ 6 per uur) op te nemen. Dat is geregeld in het gewijzigde, achtste lid. Conform afspraak in het Akkoord, worden de overwerkuren die in de laatste periodes van het jaar worden gemaakt niet meer automatisch direct na afloop van het kalenderjaar uitbetaald.
Voor een toelichting op Artikel II, onderdeel N, onder 7, wordt verwezen naar de toelichting bij artikel I, onderdelen B en C, onder 1.
Zoals vermeld in het algemeen deel van deze toelichting bevat dit onderdeel de formalisering van de bereikte overeenstemming met de vakorganisaties over de doorbetaling van bepaalde variabele looncomponenten als «vakantieloon». Aan de basis van deze afspraak ligt de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 15 september 2011 (Williams-arrest10) over de omvang van het loon dat moet worden uitbetaald tijdens de jaarlijkse vakantie op grond van artikel 7 van richtlijn 2003/88/EG (Arbeidstijdenrichtlijn). Volgens het Hof dienen naast het basissalaris alle componenten die intrinsiek samenhangen met de aan de werknemer opgedragen taken en die deel uitmaken van het gebruikelijke c.q. globale loon tijdens de jaarlijkse vakantie te worden doorbetaald. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of de diverse componenten waaruit de globale beloning bestaat, aan deze criteria voldoen. De Centrale Raad van Beroep heeft zich op 29 mei 2015 in een zestal zaken11 uitgesproken over de betekenis van het Williams-arrest voor de betaling van een aantal variabele looncomponenten binnen de sector politie. Het betreft de operationele toelage, de consignatietoelage, de overwerkvergoeding en de verschuivingsvergoeding. Volgens de Centrale Raad moet een bepaalde looncomponent tijdens de jaarlijkse vakantie worden doorbetaald wanneer er sprake is van een intrinsiek verband tussen de toelage of vergoeding en de door de politieambtenaar te verrichten werkzaamheden én er sprake is van een zekere mate van bestendigheid van betaling van de toelage of vergoeding. Op basis van bovenstaande rechtspraak zijn in het Akkoord afspraken gemaakt over de doorbetaling van vijf variabele looncomponenten tijdens de jaarlijkse vakantie, met inbegrip van de ME-vergoeding.
In het artikel 29a is daartoe bepaald dat de bruto bedragen die de ambtenaar in het voorafgaande kalenderjaar aan toelagen en vergoedingen (operationele toelage, consignatietoelage, overwerkvergoeding, verschuivingsvergoeding en ME-vergoeding) in totaal heeft genoten een factor 1/12 wordt uitgekeerd wegens de verminderde toekenning van die variabele looncomponenten, als gevolg van de jaarlijkse vakantie. De factor 1/12 is de vereenvoudigde breuk die is afgeleid van het volgende: in de teller staat het aantal weken jaarlijkse vakantie (4) en in de noemer staat het aantal weken in een jaar (52), verminderd met het aantal weken van die jaarlijkse vakantie (4) = 48. Dit leidt tot de breuk 4/48, die is vereenvoudigd tot 1/12.
De uitbetaling ervan met betrekking tot het voorafgaande kalenderjaar vindt plaats in de maand februari van het actuele jaar. Aangezien de aanspraak slechts geldt voor zover er sprake is van een zekere mate van bestendigheid van betaling van deze componenten, is bepaald dat de aanspraak niet bestaat, ingeval het totaal van de bruto bedragen van bedoelde componenten tezamen in het voorafgaande kalenderjaar minder is dan het drempelbedrag van € 720. Omdat de mate van bestendigheid slechts na afloop van een referentieperiode kan worden bepaald, vindt uitbetaling achteraf plaats op basis van het voorafgaande kalenderjaar. De aanspraak geldt voorts naar rato van de deeltijdfactor. Dat is geregeld in het tweede lid. In het derde lid is geregeld dat het drempelbedrag van thans € 720 jaarlijks overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector Politie wordt aangepast. Deze zal voor het eerst plaatsvinden ingaande 1 januari 2017.
In het nu ingevoegde artikel 29b zijn voorzieningen getroffen bij wijze van afkoopregeling. Die houdt in dat over de periode van 1 juli 2012 tot 1 januari 2016 alsnog met terugwerkende kracht doorbetaling plaatsvindt, die eveneens plaatsvindt in 2016, naar analogie van artikel 29a, eerste en tweede lid. Het drempelbedrag is voor de volledige kalenderjaren in die periode gelijk: € 720. De aanspraak geldt naar rato van de deeltijdfactor.
Voor de tweede helft van het kalenderjaar 2012 wordt dezelfde berekening gevolgd als voor de daaropvolgende volle jaren met dien verstande dat van het over 2012 berekende vakantieloon de helft tot uitbetaling komt. De afkoop betreft hier immers een periode van een half jaar. Dat is opgenomen in het tweede lid.
Ook in dat geval geldt de aanspraak naar rato van de deeltijdfactor.
Dit artikel bevat enkele aanpassingen van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsuitkering politie die het gevolg zijn van wijzigingen in de Werkloosheidswet door inwerkingtreding van de Wet Werk en Zekerheid.
In verband daarmee zijn door middel van onderdeel A in het artikel 1, eerste lid, twee wijzigingen aangebracht. Allereerst is de definitie van dagloon aangepast en wegens de introductie van maandloon in het artikel 14 is een definitie van maandloon opgenomen. Deze is gebaseerd op het ongemaximeerde dagloon. Deze aanpassingen zijn niet gebaseerd op het Akkoord, maar houden verband met de volgende aanpassingen.
Naar analogie van de bekorting van de duur van de WW-uitkering wordt de aansluitende werkloosheidsuitkering geleidelijk beperkt met maximaal 14 maanden (punt 6, onderdeel b van het Akkoord). Hiermee wordt aangesloten bij de wijze waarop de WW-uitkering wordt bekort. Nu de opbouw van de WW-uitkeringsduur over de eerste tien jaar arbeidsverleden ongewijzigd is gebleven, vangt de bekorting van de uitkeringsduur van de bovenwettelijke werkloosheidsuitkering aan vanaf een diensttijd van tien jaar. De uitkeringsduur wordt verkort met een halve maand voor elk jaar dat de diensttijd langer duurt dan tien jaar, met een maximum van 14 maanden.
Het ingevolge onderdeel B nu gewijzigde artikel 2, derde lid, is toegesneden op de situatie die van toepassing zal zijn op gevallen waarin de eerste werkloosheidsdag is gelegen op 1 april 2019 of later. Daarbij is aangesloten bij de artikel 42d van de Werkloosheidswet. Het nieuwe vierde lid bepaalt dat toepassing van het derde lid er niet toe kan leiden dat de uitkeringsduur van de bovenwettelijke uitkering korter wordt dan de duur van de WW-uitkering.
Door middel van onderdeel C is toegevoegd een artikel 2a, waarmee de geleidelijke beperking van de uitkeringsduur is vormgegeven. Hierbij wordt de geleidelijke afbouw van de WW gevolgd. Wanneer de eerste werkloosheidsdag van betrokkene voor 1 april 2019 is gelegen, wordt de op grond van het derde lid, onderdeel a, berekende vermindering vermenigvuldigd met een factor A/14. Hierbij staat A voor het aantal kalenderkwartalen met ingang van 1 januari 2016 met inbegrip van het kalenderkwartaal waarin de eerste werkloosheidsdag is gelegen. Vanaf 1 april 2019 kan dit artikel vervallen, omdat vanaf dat moment de (maximale) afbouw van 14 maanden is bereikt.
Ter illustratie een tweetal rekenvoorbeelden:
Voorbeeld 1
Bij een eerste werkloosheidsdag van 1 juni 2017 zijn met ingang van 1 januari 2016 verstreken:
4 kalenderkwartalen van 2016, en
2 kalenderkwartalen van 2017 (met inbegrip van het kalenderkwartaal waarin de eerste werkloosheidsdag is gelegen).
De op grond van artikel 2, derde lid, onderdeel a, berekende vermindering wordt in dit geval vermenigvuldigd met 6/14.
Voorbeeld 2
Bij een eerste werkloosheidsdag van 30 oktober 2018 zijn met ingang van 1 januari 2016 verstreken:
4 kalenderkwartalen van 2016;
4 kalenderkwartalen van 2017, en
4 kalenderkwartalen van 2018 (met inbegrip van het kalenderkwartaal waarin de eerste werkloosheidsdag is gelegen).
De op grond van artikel 2, derde lid, onderdeel a, berekende vermindering wordt vermenigvuldigd met 12/14.
Bovengenoemde wijzigingen in de Werkloosheidswet nopen voorts tot een aantal technische aanpassingen in het Besluit.
In de Werkloosheidswet geldt vanaf 1 juli 2015 inkomstenverrekening ingeval betrokkene tijdens de uitkeringsduur werkt. Daarvoor werd bij werkhervatting tijdens de uitkering het recht beëindigd voor het aantal uren van de nieuwe dienstbetrekking. Het recht werd gedeeltelijk beëindigd indien in de nieuwe dienstbetrekking minder uren werd gewerkt dan het aantal uren van de dienstbetrekking waaruit betrokkene werkloos was geworden. Bij de inkomstenverrekening vindt geen gedeeltelijke beëindiging van het recht meer plaats. Het recht op uitkering eindigt geheel met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer een inkomen heeft dat meer bedraagt dan 87,5% van het maandloon.
In aansluiting op de toelichting op onderdeel E is het volgende van belang. Ingeval betrokkene gedurende de duur van de bovenwettelijke uitkering een nieuwe dienstbetrekking aanvaardt, kan op grond van artikel 14 recht op een loonaanvulling ontstaan. Doordat in de nieuwe wijze van inkomstenverrekening al een loonaanvulling zit ten opzichte van de voor 1 juli 2015 toegepaste urenverrekening is het artikel 14 aangepast om ervoor te zorgen dat betrokkene aan uitkering, inkomsten uit arbeid en loonaanvulling materieel hetzelfde blijft ontvangen. Daartoe wordt het maximum bedrag berekend van hetgeen betrokkene voor 1 juli 2015 aan uitkering, inkomen uit arbeid en loonaanvulling zou hebben ontvangen. Dit bedrag vormt het plafond tot waar loonaanvulling plaatsvindt.
Hieronder een volgt een voorbeeld:
Betrokkene verdiende in zijn oude baan € 3.000 per maand en werkte 36 uur per week. In zijn nieuwe baan verdient hij € 2.000 in 31 uur per week. Het voor betrokkene geldende uitkeringspercentage van de bovenwettelijke uitkering bedraagt op het moment van verrekening 70%. Op de uitkering vindt inkomstenverrekening plaats en deze bedraagt: 70% x (3.000 – 2.000) = € 700.
Aan de hand van de in het nieuwe tweede lid opgenomen berekeningssystematiek wordt het maximum bedrag tot waaraan loonaanvulling kan plaatsvinden als volgt berekend:
– De bovenwettelijke uitkering met urensystematiek is (5/36) x (70% x € 3.000) = € 291,67.
– De loonaanvulling volgens de urensystematiek is (31/36) x (€ 3.000 – € 2.000) = € 583,33.
– Voor 1 juli 2015 zou het totale inkomen van betrokkene zijn: € 291,67 (bovenwettelijke uitkering) + € 583,33 (loonaanvulling) + € 2.000 (inkomen uit arbeid) = € 2.875.
Het bedrag van € 2.875 is het maximumbedrag tot waar loonaanvulling kan plaatsvinden. Die bedraagt in dit geval: € 2.875 – € 700 (uitkering) – € 2.000 (inkomen uit arbeid) = € 175.
Het in dit onderdeel gewijzigde artikel 7, eerste lid, van het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie strekt tot formalisering van punt 6, onderdeel e, van het Akkoord, inhoudend dat de tegemoetkoming in de kosten van het woon-werkverkeer op declaratiebasis de standaard wordt, met de mogelijkheid voor het bevoegd gezag om dit anders te doen.
Dit onderdeel strekt tot formalisering van punt 2, onderdeel c, van het Akkoord, waarin is afgesproken dat alle actieve medewerkers die op 1 september 2015 een aanstelling hadden als politieambtenaar binnen de sector Politie in 2016 een eenmalige uitkering ontvangen ter hoogte van € 500 bij een aanstelling van 36 uren per week of meer. Medewerkers met een aanstellingsomvang van minder dan 36 uur per week ontvangen een uitkering naar rato van hun deeltijdfactor.
Deze pensioengevende uitkering is bestemd voor politieambtenaren in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, c, d en e, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Uitgezonderd zijn daarvan de medewerkers die op 1 september 2015 behoorden tot de groepen van gewezen ambtenaren, ambtenaren die onbezoldigd buitengewoon verlof genoten (met uitzondering van ambtenaren die levensloopverlof genoten) en medewerkers die gebruik maakten van de zogenoemde 18-maanden regeling, al dan niet door middel van artikel 20a van de Regeling landelijk sociaal statuut. Deze uitkering wordt in 2016 verstrekt.
Door middel van dit onderdeel is punt 2, onderdeel d, van het Akkoord geformaliseerd, waarin de afspraak is neergelegd dat alle actieve medewerkers, die zowel op 1 januari 2013 als 1 december 2015 een aanstelling hadden als politieambtenaar eenmalig een loopbaanimpulsbijdrage krijgen, ter waarde van € 500 bij een aanstelling van 36 uur of meer per week en ingeval van een aanstellingsomvang van minder dan 36 uur per week een bijdrage naar rato van hun deeltijdfactor. Ook deze loopbaanimpulsbijdrage is bestemd voor politieambtenaren in de zin van artikel 1, eerste lid, onder b, c, d en e, van het Besluit algemene rechtspositie politie. Uitgezonderd zijn de medewerkers die op 1 januari 2013 of 1december 2015 behoorden tot de groepen gewezen ambtenaren, ambtenaren die onbezoldigd buitengewoon verlof genoten (met uitzondering van de ambtenaren die levensloopverlof genoten) en medewerkers die gebruik maakten van de zogenoemde 18-maandenregeling, al dan niet door middel van artikel 20a van de Regeling landelijk sociaal statuut. Ook deze loopbaanimpulsbijdrage wordt verstrekt in 2016.
In dit artikel is geregeld dat dit besluit in werking treedt met ingang van 1 januari 2017 en dat een aantal onderdelen ervan terugwerkt tot en met 1 juni 2016 dan wel 1 januari 2016.
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Zie noot 3: p. 9: De doelgroep betreft (...) functionarissen die (...) tewerkgesteld zijn in een functie met een organieke salarisschaal 15 die ook daadwerkelijk is toegekend.
Stichting van de Arbeid; Perspectief voor een sociaal én ondernemend land: uit de crisis, met goed werk, op weg naar 2020; http://www.stvda.nl/nl/publicaties/convenanten/2010-2019/2013/20130411-sociaal-akkoord.aspx
Zie noot 5, onderdeel 2.6.3 Transitie- en ontslagvergoeding, p. 30, einddatum 1 januari 2020
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2016-489.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.