Besluit van 20 december 2012 tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met indexering van de bedragen en toevoeging van enkele proceshandelingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 4 oktober 2012, nr. 307959, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 7:15, vierde lid, 7:28, vijfde lid, en 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 2 november 2012, no. W03.12.0401/II);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 18 december 2012, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, nr. 331005;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit proceskosten bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «€ 4,54» vervangen door «€ 7» en wordt «€ 53,09» vervangen door: € 78.

2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «administratieve rechter» vervangen door: bestuursrechter.

B

Artikel 4 vervalt.

C

Onderdeel A1 van de bijlage komt te luiden:

A1. procedures waarop hoofdstuk 8 Algemene wet bestuursrecht van toepassing of van overeenkomstige toepassing is

   

punten

beroep en hoger beroep

1.

beroepschrift/verweerschrift (artikel 6:4; 8:42)

1

2.

schriftelijk commentaar op conclusie (8:12a, vijfde lid)

0,5

3.

repliek/dupliek (8:43, eerste lid) / schriftelijke uiteenzetting (8:43, tweede lid)

0,5

4.

verschijnen (inlichtingen)comparitie (8:44)

0,5

5.

schriftelijke inlichtingen (8:45, eerste lid)

0,5

6.

schriftelijke zienswijze na inlichtingen of advies Europese Commissie (8:45, zesde lid)

0,5

7.

bijwonen mondelinge opmerkingen Europese Commissie of raad van bestuur Nederlandse Mededingingsautoriteit (8:45a, tweede lid)

0,5

8.

schriftelijke zienswijze na opmerkingen Europese Commissie of raad van bestuur Nederlandse Mededingingsautoriteit (8:45a, vierde lid)

0,5

9.

bijwonen getuigenverhoor (8:46)

0,5

10.

schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek (8:47, vijfde lid)

0,5

11.

bijwonen onderzoek ter plaatse (8:50, derde lid)

0,5

12.

schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus (8:51b, derde lid)

0,5

13.

verschijnen zitting (8:55, tiende lid, en 8:56)

1

14.

nadere zitting (8:64, vierde lid) na tussenuitspraak (8:80a)

1

15.

nadere zitting (8:64) anders dan na tussenuitspraak

0,5

16.

schriftelijke zienswijze na incidenteel hoger beroep (8:110, derde lid)

1

     

verzet

17.

verzetschrift (8:55, eerste lid)

0,5

18.

verschijnen zitting (8:55, vierde lid)

0,5

     

voorlopige voorziening

19.

verzoekschrift (8:81, 8:87)

1

20.

verschijnen zitting (8:83)

1

     

schadevergoeding onrechtmatig besluit

21.

verzoekschrift (8:90, eerste lid, en 8:91)

1

     

herziening

22.

verzoekschrift (8:119)

1

     

cassatie

23.

beroepschrift/verweerschrift/schriftelijke zienswijze na incidenteel beroep

2

24.

repliek/dupliek

2

25.

mondelinge of schriftelijke toelichting

2

26.

schriftelijk commentaar op conclusie procureur-generaal Hoge Raad

0,5

D

In het opschrift van onderdeel A2 van de bijlage wordt «Europese Gemeenschappen» vervangen door: Europese Unie.

E

In onderdeel B van de bijlage wordt «€ 437» telkens vervangen door «€ 472» en wordt «€ 218» vervangen door: € 235.

ARTIKEL II

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

’s-Gravenhage, 20 december 2012

Beatrix

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R. H. A. Plasterk

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2012

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit strekt tot aanpassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vanwege indexering van de proceskostenforfaits en toevoeging van enkele proceshandelingen.

De artikelen 7:15, tweede en vierde lid, 7:28, tweede en vijfde lid, en 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bevatten bepalingen over de proceskostenvergoeding en -veroordeling in bestuursrechtelijke procedures. Het gaat met name om kosten die bestuursorganen moeten vergoeden aan burgers bij verlies van procedures. Op grond van deze bepalingen worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de veroordelingen en de vergoedingen uitsluitend betrekking kunnen hebben en over de wijze waarop het bedrag wordt vastgesteld. Deze nadere regels zijn gesteld in het Bpb.

Aanpassing van het besluit is allereerst nodig omdat de Wet aanpassing bestuursprocesrecht een aantal nieuwe proceshandelingen introduceert, zoals het leveren van schriftelijk commentaar op de conclusie, bedoeld in artikel 8:12a Awb, en het naar voren brengen van een schriftelijke zienswijze omtrent een incidenteel hoger beroep als bedoeld in artikel 8:110, derde lid, Awb. Om in het geval van een proceskostenveroordeling ook een vergoeding voor deze proceshandelingen mogelijk te maken moet het Bpb met deze handelingen worden aangevuld.

Ook het wetsvoorstel Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten (zie Kamerstukken I 2011/12, 32 621, A) introduceert een nieuwe proceshandeling: een benadeelde kan op grond van de artikelen 8:90 en 8:91 Awb in een zelfstandige verzoekschriftprocedure een verzoek om schadevergoeding voorleggen aan de bestuursrechter.

Een andere reden tot aanpassing van het Bpb is gelegen in artikel 11:2, eerste lid, Awb, zoals dat artikel luidt na inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht. Ingevolge het eerste lid van artikel 11:2, voor zover hier van belang, worden de krachtens de artikelen 7:15, vierde lid, 7:28, vijfde lid, en 8:75, eerste lid, vastgestelde bedragen jaarlijks met ingang van 1 januari bij ministeriële regeling aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex. Uit oogpunt van efficiënte regelgeving ligt het voor de hand om in deze indexering te voorzien tegelijk met de voorliggende aanpassing van het Bpb. De volgende jaarlijkse indexeringen zullen telkens bij ministeriële regeling plaatsvinden.

De consumentenprijsindex geeft de ontwikkeling weer van goederen en diensten die huishoudens aanschaffen voor consumptie. Dit cijfer wordt maandelijks vastgesteld door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De laatste indexering van de bedragen in de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht vond plaats bij besluit van 4 september 2009 (Stb. 2009, 375), aan de hand van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex van 1994 (het jaar waarin het Bpb in werking is getreden) tot en met 2008. De via het onderhavige besluit doorgevoerde indexering bestrijkt de periode 1 januari 2009 tot 1 augustus 2012. Volgens de huidige berekeningen van het CBS is de consumentenprijsindex in deze periode met 8% gestegen. Derhalve worden de bedragen in dit besluit met 8% verhoogd. Alleen voor de tarieven aan de hand waarvan de verletkosten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, worden vastgesteld, moet een indexering plaatsvinden vanaf 1 januari 1994, omdat deze bedragen niet meer zijn aangepast sinds de inwerkingtreding van het Bpb in 1994.

Bij de indexering worden de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s, zoals bepaald in artikel 11:2, eerste lid, Awb. De onafgeronde bedragen vormen telkens de basis voor de volgende indexering.

Gelet op de verplichte jaarlijkse indexering ingevolge artikel 11:2, eerste lid, Awb is artikel 4 Bpb, dat bepaalde dat de bij het Bpb bedoelde bedragen bij ministeriële regeling kunnen worden gewijzigd voor zover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft, geschrapt.

Verder voorziet dit besluit in vervanging in het Bpb van de term «administratieve rechter» door «bestuursrechter» om de terminologie in lijn te brengen met die van de Awb zoals deze luidt na inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht.

Tot slot is van de gelegenheid gebruikgemaakt om ook voor een proceshandeling die sinds de toevoeging van het instrument van de bestuurlijke lus in de Awb is opgenomen, een kostenvergoeding op grond van het Bpb mogelijk te maken.

Er is afgezien van het opnemen van overgangsrecht. Het uitgangspunt van onmiddellijke werking betekent in dit geval dat voor de vraag welk recht van toepassing is op de vaststelling van de vergoeding door een bestuursorgaan op grond van artikel 7:15, tweede lid, of artikel 7:28, tweede lid, Awb in verband met (gedeeltelijke) herroeping, respectievelijk vernietiging van het bestreden besluit, bepalend is het tijdstip waarop het bestuursorgaan een beslissing neemt op het bezwaar of administratief beroep. Voor de vraag naar het toepasselijk recht op de uitspraak door de bestuursrechter omtrent een proceskostenveroordeling is bepalend het tijdstip waarop die uitspraak wordt gedaan.

Adviezen

Over dit besluit is advies gevraagd aan de volgende partijen: de Raad voor de rechtspraak (Rvdr), de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR), de president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad, de raad voor rechtsbijstand (rvr), de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA).

De Rvdr verwacht geen substantiële werklastgevolgen voor de sectoren bestuursrecht als gevolg van invoering van dit besluit. De NVvR adviseert om bij gelegenheid van deze technische aanpassing de puntenwaardering van 2 punten voor repliek/dupliek in de cassatieprocedure te heroverwegen. De zienswijze van de NVvR op dit punt wordt onderschreven door de president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad in hun advies. Daarnaast wijzen zij erop dat sprake is van een lacune in het Bpb met betrekking tot mogelijke proceshandelingen van de tegenpartij van de indiener van een verzetschrift. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak geeft in zijn advies, mede namens de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, in overweging om de bijlage bij het Bpb aan te vullen met een aantal nader genoemde proceshandelingen. Een soortgelijk advies wordt gegeven door de Afdeling advisering van de Raad van State. Ik ben van plan deze adviezen mee te nemen in een algemene herwaardering van de proceshandelingen, opgenomen in het Bpb, die in overleg met alle relevante partijen moet worden verricht. Deze herwaardering zal in 2013 worden gestart. Onderhavig besluit, dat met name ziet op technische aanpassingen om het Bpb tijdig in overeenstemming te brengen met de Awb zoals deze is gewijzigd door de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, leent zich niet voor een dergelijke inhoudelijke exercitie. Het advies van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak over de waardering van een nadere zitting na een tussenuitspraak (bij toepassing van de bestuurlijke lus) heb ik wel overgenomen, omdat deze proceshandeling nauw verbonden is met de toevoeging van de bestuurlijke lus aan de bijlage bij het Bpb. De rvr heeft geen opmerkingen over het besluit, maar vraagt wel aandacht voor het probleem dat de bestaande wettelijke regelingen aan de rvr onvoldoende bevoegdheid geven om een toevoegingsvergoeding te kunnen verrekenen met een eventuele proceskostenveroordeling voor de kosten van rechtsbijstand. Op dit moment is bij mijn departement een aanpassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 in voorbereiding die dit probleem beoogt op te lossen. De NOvA heeft geen advies uitgebracht.

Verder is gebruik gemaakt van internetconsultatie.1 Hierop is één reactie gekomen. Betrokkene meent dat bestuursorganen bij verlies van een procedure de volledige kosten zouden moeten vergoeden in plaats van een bedrag dat wordt gebaseerd op het huidige puntensysteem. Ik heb hierin geen aanleiding gevonden om het bestaande forfaitaire systeem van proceskostenvergoeding zoals dat in 1994 door regering en parlement in het leven is geroepen aan te passen.

Financiële consequenties en regeldruk

Als gevolg van de uitbreiding van de lijst van handelingen die in aanmerking komen voor een proceskostenvergoeding kan bij bestuursorganen sprake zijn van een toename van de kosten. Dit effect kan niet goed worden gekwantificeerd omdat niet kan worden ingeschat hoe vaak gebruik gemaakt gaat worden van de nieuwe procesmogelijkheden in de Awb. Ook de bij de consultatie verkregen adviezen gaven hier geen inzicht in.

Daarnaast kan de indexering van de bedragen die gehanteerd worden bij het vaststellen van de hoogte van een proceskostenveroordeling leiden tot een toename van de (nominale) kosten. Kwantificering van dit effect is evenmin mogelijk omdat niet bekend is hoeveel proceskostenvergoedingen jaarlijks worden betaald. Ook hier gaven de ontvangen adviezen geen extra informatie. In dit verband speelt ook een rol dat invoering van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht naar verwachting leidt tot een meer effectieve en definitieve geschilbeslechting. Samen met de andere maatregelen die de overheid neemt ter verbetering van het rechtsbestel, zoals het stimuleren van proactieve geschiloplossing door de overheid, kan dit leiden tot een afname van het aantal procedures. De verwachting is dat als gevolg van deze volumereductie de totale kosten die bestuursorganen maken voor deze zaken zullen afnemen.

Het besluit heeft verder geen gevolgen voor de administratieve lasten of andere nalevingskosten voor het bedrijfsleven, burgers of professionals in de publieke sector. Voor de met rechtspraak belaste instanties hebben de aanpassingen van het Bpb, die geheel passen binnen het limitatieve en grotendeels forfaitaire karakter van het systeem van proceskostenveroordeling, naar verwachting nauwelijks tot geen gevolgen. De Rvdr onderschrijft deze verwachting, zo blijkt uit de reactie op de adviesaanvraag over dit ontwerp-besluit.

Deze nota van toelichting wordt uitgebracht mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (Besluit proceskosten bestuursrecht)

Onderdeel A (artikel 2)

In het eerste lid, onderdeel d, van artikel 2 wordt het bedrag dat is gerelateerd aan een tarief waarmee de verletkosten van een partij of belanghebbende worden vastgesteld, geïndexeerd aan de hand van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex over de periode 1 januari 1994 tot 1 augustus 2012. De bedragen die de bandbreedte van het te hanteren tarief bepalen, zijn sinds de inwerkingtreding van het Bpb in 1994 niet meer geïndexeerd. Gelet op de indexeringsverplichting van artikel 11:2, eerste lid, Awb zijn deze bedragen thans aan de prijsontwikkeling aangepast. Volgens de huidige berekeningen van het CBS is de consumentenprijsindex in deze periode met 46% gestegen. Bij de indexering zijn de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s, zoals bepaald in artikel 11:2, eerste lid, Awb. De onafgeronde bedragen vormen de basis voor de volgende indexering.

De tweede wijziging in artikel 2 betreft de vervanging van de term «administratieve rechter» door «bestuursrechter» om de terminologie aan te passen aan de Awb zoals deze luidt na inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (zie de toelichting bij de wijziging van artikel 1:4 Awb in Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 31).

Onderdeel B (artikel 4)

Artikel 11:2, eerste lid, Awb voorziet in een verplichte jaarlijkse indexering bij ministeriële regeling van (onder meer) de proceskostenforfaits. Artikel 4, dat een bevoegdheid geeft om die bedragen te indexeren, is daarmee overbodig geworden en kan vervallen.

Onderdeel C (bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, onderdeel A1)

Eenvoudshalve wordt de tabel in onderdeel A1 in zijn geheel vervangen. Bij de invoeging van nieuwe onderdelen is de bestaande systematiek aangehouden waarbij de proceshandelingen zijn genoemd in de volgorde waarin zij in artikelen van de Awb voorkomen. De nummering van de tabel is doorlopend gehouden. De tabel bevat de volgende inhoudelijke wijzigingen:

  • Onder 2 is toegevoegd het leveren van schriftelijk commentaar op de conclusie, bedoeld in artikel 8:12a, vijfde lid, Awb. Voor de waardering (0,5 punt) is aangesloten op de handeling «schriftelijk commentaar op conclusie procureur-generaal Hoge Raad» uit de tabel.

  • De onderdelen 6, 7 en 8 zijn nieuw en hangen samen met de implementatie van Verordening (EG) 1/20032 in de Awb en de overheveling van de artikelen 89h, 89i en 89j van de Mededingingswet naar de Awb (zie ook de memorie van toelichting bij de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, onder V).3 De bestuursrechter kan vragen om inlichtingen of advies aan de Europese Commissie en partijen mogen schriftelijk hun zienswijzen over de inlichtingen of het advies geven (artikel 8:45, zesde lid). De Commissie of de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan ook uit eigen beweging schriftelijke of mondelinge opmerkingen maken. Partijen worden in de gelegenheid gesteld om schriftelijk zienswijzen (artikel 8:45a, vierde lid) te geven en om aanwezig te zijn bij het maken van de mondelinge opmerkingen (artikel 8:45a, tweede lid). Voor de waardering van het geven van zienswijzen (onderdelen 6 en 8) is aangeknoopt bij het geven van zienswijzen bij deskundigenonderzoek (artikel 8:47, vijfde lid), wat neerkomt op 0,5 punt. Wat betreft de waardering voor de aanwezigheid bij het maken van mondelinge opmerkingen van de Europese Commissie of de raad van bestuur van de NMa (onderdeel 7) is aangesloten bij het bijwonen van het getuigenverhoor van artikel 8:46, wat eveneens een waardering van 0,5 punt inhoudt.

  • Per 1 januari 2010 is aan de Awb het instrument van de bestuurlijke lus toegevoegd. Als het bestuursorgaan op verzoek (artikel 8:51a) of in opdracht (artikel 8:51d) van de bestuursrechter een gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld, dan deelt het de rechter schriftelijk mee op welke wijze het gebrek is hersteld. Partijen kunnen daar schriftelijk op reageren. Die reactie is toegevoegd in het nieuwe onderdeel 12. Voor de waardering is aangesloten bij het geven van een zienswijze bij deskundigenonderzoek (artikel 8:47, vijfde lid), wat neerkomt op 0,5 punt.

  • Onderdeel 13 (onderdeel 8 oud) is uitgebreid met het nieuwe tiende lid van artikel 8:55. Deze uitbreiding hangt samen met de nieuwe mogelijkheid die met de inwerkingtreding van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht in artikel 8:55 is opgenomen om, onder omstandigheden, de indiener van een verzetschrift en alle andere partijen te horen op een «gewone» zitting waarop dan tevens het beroep in hoofdzaak kan worden behandeld. In onderdeel 18 (onderdeel 11 oud) is (net als in het huidige Bpb) voorzien in de waardering voor het verschijnen voor de zitting waar uitsluitend het verzetschrift wordt behandeld.

  • Het nieuwe onderdeel 14 voorziet in een aangepaste puntenwaardering voor het geval een nadere zitting plaatsvindt nadat het instrument van de bestuurlijke lus is toegepast en de bestuursrechter een tussenuitspraak ter zake heeft gedaan. Uit het advies van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mede namens de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, blijkt dat in de praktijk een nadere zitting na een tussenuitspraak in beginsel slechts wordt gehouden als de rechter dat nodig acht en de zaak dan kennelijk zoveel vragen oproept dat deze nadere bespreking op een zitting behoeven. In dat geval is een waardering van een vol punt aangewezen in plaats van de waardering van 0,5 punt voor een nadere zitting waarin reeds was voorzien in het Bpb.

  • Voor andere nadere zittingen blijft de puntenwaardering van 0,5 punt, die reeds in het Bpb was opgenomen, in stand. Hierin voorziet onderdeel 15 (onderdeel 9 oud).

  • Het nieuwe onderdeel 16 is het gevolg van de introductie van de figuur van het incidenteel hoger beroep in titel 8.5 Awb. Een partij krijgt hierin de bevoegdheid om naar aanleiding van het hoger beroep van haar wederpartij alsnog ook zelf in hoger beroep te komen: het incidenteel hoger beroep. Art. 8:110, derde lid, Awb regelt dat partijen binnen vier weken nadat de hogerberoepsrechter de gronden van het incidenteel hoger aan partijen heeft toegezonden, schriftelijk hun zienswijze omtrent incidenteel hoger beroep naar voren kunnen brengen. Deze nieuwe proceshandeling wordt gewaardeerd op 1 punt omdat deze vergelijkbaar is met het indienen van een beroepschrift en het opstellen van een verweerschrift. Dat is eveneens conform de jurisprudentie van de Hoge Raad dat proceshandelingen aangaande het incidentele hoger beroep op eenzelfde wijze dienen te worden behandeld als proceshandelingen aangaande het hoger beroep (zie o.a. HR 13 augustus 2010, LJN BN3847, BNB 2010/303). Het indienen van het incidenteel hoger beroep zelf behoeft geen aparte opname of waardering in de bijlage. Het is vergelijkbaar met het instellen van beroep en daarin voorziet onderdeel 1 van de tabel reeds. Vergelijk ook het incidenteel beroep in cassatie, dat evenmin aparte opname of waardering in de bijlage kent.

  • Het nieuwe onderdeel 21 hangt samen met de introductie van het zelfstandige schadevergoedingsverzoek aan de bestuursrechter in het wetsvoorstel Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten. Het voorgestelde artikel 8:94, eerste lid, Awb verklaart onder meer artikel 8:75 van overeenkomstige toepassing op een verzoek (en de behandeling daarvan) om schadevergoeding als bedoeld in de voorgestelde titel 8.4 (Schadevergoeding) Awb. Op grond van de voorgestelde artikelen 8:90 en 8:91 kan een benadeelde een verzoek om schadevergoeding voorleggen aan de bestuursrechter door middel van een verzoekschriftprocedure. De waardering die wordt verbonden aan deze nieuwe proceshandeling is gesteld op 1 punt, omdat deze vergelijkbaar is met de andere handelingen uit de tabel onder A1 die zijn gewaardeerd op 1 punt, zoals het beroep-, verweer-, en verzetschrift en de verzoeken om voorlopige voorziening en herziening. De overige proceshandelingen die samenhangen met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding worden al beschreven in de tabel onder A1, zodat hiervoor geen nieuwe handelingen hoeven te worden opgenomen.

  • Onderdeel 21 zal (met gebruikmaking van artikel II van dit wijzigingsbesluit) pas in werking treden indien het wetsvoorstel Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten is aanvaard en tot wet is verheven en de daarin opgenomen wijzigingen van de Algemene wet bestuursrecht (voor zover relevant) in werking treden.

  • Onder de onderdelen 18 (onderdeel 11 oud) en 22 (onderdeel 14 oud) zijn de verwijzingen naar de Awb aangepast aan de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (art. 8:55 en art. 8:119 nieuw (8:88 oud)).

  • Onder onderdeel 23 (onderdeel 15 oud) is de terminologie aangepast aan de Wet aanpassing bestuursprocesrecht («beantwoording» is vervangen door: schriftelijke zienswijze na).

Onderdeel D (bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, onderdeel A2)

In het opschrift is de aanduiding van het Hof van Justitie aangepast aan artikel 13 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Onderdeel E (bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, onderdeel B. Waarde per punt)

Het in onderdeel E genoemde bedrag van € 437 wordt aan de hand van de consumentenprijsindex (CPI) over de periode van 1 januari 2009 tot 1 augustus 2012 verhoogd tot € 472 (uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt dat de CPI over deze periode is gestegen met 8%, zie ook het algemeen deel van de toelichting). Dit geldt dus zowel voor het bedrag dat wordt genoemd onder B1 van de bijlage bij het Bpb als voor het bedrag dat wordt genoemd onder B2, onderdeel 2.

Het in onderdeel E genoemde bedrag van € 218 wordt op dezelfde wijze geïndexeerd en verhoogd tot € 235. De indexering wordt gemeten vanaf 1 januari 2009 omdat de laatste indexering plaatsvond op basis van de consumentenprijsindex over de periode 1994 tot en met 2008 (besluit van 4 september 2009, Stb. 2009, 375). Voor wat betreft de peildatum van 1 augustus 2012 wordt aangesloten bij de peildatum van 1 augustus die wordt gehanteerd bij de jaarlijkse indexering van de griffierechten in bestuursrechtelijke wetten. Bij de indexering zijn de bedragen rekenkundig afgerond op hele euro’s, zoals bepaald in artikel 11:2, eerste lid Awb. De onafgeronde bedragen vormen de basis voor de volgende indexering.

Artikel II (inwerkingtreding)

Gekozen is voor inwerkingtreding bij koninklijk besluit met de mogelijkheid om te differentiëren tussen de artikelen en onderdelen daarvan.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten


X Noot
2

Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van de Europese Unie van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PbEG 2003, L 1).

X Noot
3

Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 30 en 46–49.

XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven