35 066 EU-voorstel: Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het einde van de omschakeling tussen winter- en zomertijd en tot intrekking van Richtlijn 2000/84/EG COM (2018) 639

Nr. 6 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 maart 2019

In het Algemeen Overleg over het voorstel van de Europese Commissie (EC) voor afschaffing van de omschakeling tussen de zomertijd en de wintertijd van 4 december 2018 (Kamerstuk 22 112, nr. 2750) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren indien er relevante ontwikkelingen ter zake zijn. Verder heeft uw Kamer in een brief van 21 maart jl. gevraagd om een nadere duiding van de positie door de lidstaten.

Stemming Europees parlement

Het Europees parlement (EP) heeft op 26 maart jl. haar positie bepaald. Het EP heeft met het Commissievoorstel ingestemd en het op enkele punten aangepast. Onder meer stelt het implementatie van het voorstel per 1 april 2021 voor en de introductie van een coördinatiemechanisme. Via dit door het EP voorgestelde mechanisme zouden de lidstaten en de EC voor afstemming van de standaardtijd van lidstaten moeten zorgen.1

Uit de plenaire bespreking van het Commissievoorstel op 25 maart jl. blijkt dat de EC de steun van het EP voor het Commissievoorstel waardeert en goede notie neemt van de wens van het EP om de implementatie met twee jaar uit te stellen. De EC steunt echter niet het coördinatiemechanisme, omdat het ingrijpt op de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de EU en lidstaten. Lidstaten zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van hun standaardtijd.

Nu moeten de lidstaten in de Raad van ministers ook tot een besluit komen. Het kabinet hecht grote waarde aan een zoveel mogelijk geharmoniseerd tijdsysteem in de EU. Van uniformiteit kan pas sprake zijn als lidstaten overeenstemming hebben bereikt over het hanteren van zowel de zomertijd als de standaardtijd. Daarom ben ik in gesprek met andere lidstaten om hun positionering te volgen en beraadt het kabinet zich nog op haar standpunt inzake de verschillende tijdsystemen. Verder heeft het kabinet in het BNC-fiche al kritisch gereageerd op de implementatietermijn per 1 april 2019 die door de Commissie was voorgesteld, die nu ook praktisch onhaalbaar blijkt.

Besluitvorming Raad van ministers

Zoals hierboven gesteld moet de Raad moet nog een formeel standpunt innemen. Pas wanneer duidelijk is wat de meerderheid van de lidstaten wil, is besluitvorming in de Raad te verwachten. Tijdens de Transportraad in december 2018 was de conclusie dat lidstaten meer tijd nodig hebben om een uiteindelijk standpunt in te nemen (zie verslag van Transportraad Kamerstuk 21 501-33, nr. 737). Het Roemeense voorzitterschap van de Raad heeft het Commissievoorstel voorlopig geagendeerd voor de Transportraad van 6 juni 2019. Ik zal de Tweede Kamer hierover nader informeren via de geannoteerde agenda.

De Raad van ministers en het EP zullen het na hun standpuntbepalingen eens moeten worden over het Commissievoorstel.

Voorbereiding Nederlands standpunt

Het kabinet ziet voor de Nederlandse standpuntbepaling, zoals in het BNC-fiche is aangekondigd, drie opties: behoud van het huidige systeem met de wisseling tussen zomertijd en wintertijd (standaardtijd), permanente wintertijd (standaardtijd) en permanente zomertijd.

Zoals ik bij de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen aangaf (Kamerstuk 35 066, nr.6), betrek ik bij de Nederlandse standpuntbepaling ook de standpunten van onder meer Duitsland, België, Luxemburg en Frankrijk. In uw brief van 21 maart jl. hebt u aangegeven dat u in de beantwoording van de eerdere vragenronde de positionering van andere lidstaten mist. Uit gesprekken met Duitsland, België, Luxemburg en Frankrijk blijkt dat zij tot nu toe nog geen standpunt hebben ingenomen. In de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen heb ik een informele bijeenkomst aangekondigd met Duitsland en andere buurlanden dit voorjaar. Minister Altmaier, die het initiatief hiervoor nam, heeft voorgesteld deze niet dit voorjaar te laten plaatsvinden, maar mogelijk dit najaar. Hierover onderhoud ik contact met Minister Altmaier.

Verder heb ik het in mijn brief van 19 december 2018 aangekondigde multidisciplinaire onderzoek naar financiële gevolgen, grenseffecten en het milieu in gang gezet. Bij dit multidisciplinaire onderzoek wordt ook gekeken naar de gevolgen voor ICT van de overheid en bedrijven. De resultaten hiervan komen dit voorjaar beschikbaar. Deze zal ik vanzelfsprekend met u delen. Over de expertmeetings ben ik in overleg met doelgroepen en koepelorganisaties, zoals VNO-NCW en het MKB-Nederland.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Verslag van rapporteur Ulvskog van 7 maart 2019, A8-0169/2019.

Naar boven