Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 maart 2019
In het Algemeen Overleg over het voorstel van de Europese Commissie (EC) voor afschaffing
van de omschakeling tussen de zomertijd en de wintertijd van 4 december 2018 (Kamerstuk
22 112, nr. 2750) heb ik toegezegd uw Kamer te informeren indien er relevante ontwikkelingen ter zake
zijn. Verder heeft uw Kamer in een brief van 21 maart jl. gevraagd om een nadere duiding
van de positie door de lidstaten.
Stemming Europees parlement
Het Europees parlement (EP) heeft op 26 maart jl. haar positie bepaald. Het EP heeft
met het Commissievoorstel ingestemd en het op enkele punten aangepast. Onder meer
stelt het implementatie van het voorstel per 1 april 2021 voor en de introductie van
een coördinatiemechanisme. Via dit door het EP voorgestelde mechanisme zouden de lidstaten
en de EC voor afstemming van de standaardtijd van lidstaten moeten zorgen.1
Uit de plenaire bespreking van het Commissievoorstel op 25 maart jl. blijkt dat de
EC de steun van het EP voor het Commissievoorstel waardeert en goede notie neemt van
de wens van het EP om de implementatie met twee jaar uit te stellen. De EC steunt
echter niet het coördinatiemechanisme, omdat het ingrijpt op de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen de EU en lidstaten. Lidstaten zijn verantwoordelijk voor het vaststellen van
hun standaardtijd.
Nu moeten de lidstaten in de Raad van ministers ook tot een besluit komen. Het kabinet
hecht grote waarde aan een zoveel mogelijk geharmoniseerd tijdsysteem in de EU. Van
uniformiteit kan pas sprake zijn als lidstaten overeenstemming hebben bereikt over
het hanteren van zowel de zomertijd als de standaardtijd. Daarom ben ik in gesprek
met andere lidstaten om hun positionering te volgen en beraadt het kabinet zich nog
op haar standpunt inzake de verschillende tijdsystemen. Verder heeft het kabinet in
het BNC-fiche al kritisch gereageerd op de implementatietermijn per 1 april 2019 die
door de Commissie was voorgesteld, die nu ook praktisch onhaalbaar blijkt.
Besluitvorming Raad van ministers
Zoals hierboven gesteld moet de Raad moet nog een formeel standpunt innemen. Pas wanneer
duidelijk is wat de meerderheid van de lidstaten wil, is besluitvorming in de Raad
te verwachten. Tijdens de Transportraad in december 2018 was de conclusie dat lidstaten
meer tijd nodig hebben om een uiteindelijk standpunt in te nemen (zie verslag van
Transportraad Kamerstuk 21 501-33, nr. 737). Het Roemeense voorzitterschap van de Raad heeft het Commissievoorstel voorlopig
geagendeerd voor de Transportraad van 6 juni 2019. Ik zal de Tweede Kamer hierover
nader informeren via de geannoteerde agenda.
De Raad van ministers en het EP zullen het na hun standpuntbepalingen eens moeten
worden over het Commissievoorstel.
Voorbereiding Nederlands standpunt
Het kabinet ziet voor de Nederlandse standpuntbepaling, zoals in het BNC-fiche is
aangekondigd, drie opties: behoud van het huidige systeem met de wisseling tussen
zomertijd en wintertijd (standaardtijd), permanente wintertijd (standaardtijd) en
permanente zomertijd.
Zoals ik bij de beantwoording van de schriftelijke Kamervragen aangaf (Kamerstuk 35 066, nr.6), betrek ik bij de Nederlandse standpuntbepaling ook de standpunten van onder meer
Duitsland, België, Luxemburg en Frankrijk. In uw brief van 21 maart jl. hebt u aangegeven
dat u in de beantwoording van de eerdere vragenronde de positionering van andere lidstaten
mist. Uit gesprekken met Duitsland, België, Luxemburg en Frankrijk blijkt dat zij
tot nu toe nog geen standpunt hebben ingenomen. In de beantwoording van de schriftelijke
Kamervragen heb ik een informele bijeenkomst aangekondigd met Duitsland en andere
buurlanden dit voorjaar. Minister Altmaier, die het initiatief hiervoor nam, heeft
voorgesteld deze niet dit voorjaar te laten plaatsvinden, maar mogelijk dit najaar.
Hierover onderhoud ik contact met Minister Altmaier.
Verder heb ik het in mijn brief van 19 december 2018 aangekondigde multidisciplinaire
onderzoek naar financiële gevolgen, grenseffecten en het milieu in gang gezet. Bij
dit multidisciplinaire onderzoek wordt ook gekeken naar de gevolgen voor ICT van de
overheid en bedrijven. De resultaten hiervan komen dit voorjaar beschikbaar. Deze
zal ik vanzelfsprekend met u delen. Over de expertmeetings ben ik in overleg met doelgroepen
en koepelorganisaties, zoals VNO-NCW en het MKB-Nederland.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren