33 930 Financieel jaarverslag van het Rijk 2013

Nr. 19 BRIEF VAN HET PRESIDIUM

Aan de Leden

Den Haag, 19 juni 2014

Tijdens het Verantwoordingsdebat 2013 op woensdag 28 mei 2014 (Handelingen II 2013/14, nr. 87, item 11) is door de leden Schouten en Van Veldhoven een motie ingediend waarin het Presidium wordt verzocht onderzoek te laten verrichten naar de stand van zaken met betrekking tot de reikwijdte van het budgetrecht en te onderzoeken hoe het budgetrecht, waar nodig, kan worden versterkt (Kamerstuk 33 930, nr. 13).

Direct na de indiening aan de Kamer heeft de Voorzitter voorgesteld de motie te voorzien van een appreciatie alvorens zij in stemming wordt gebracht. Met dat voorstel heeft de Kamer ingestemd.

Ten behoeve van deze appreciatie heeft de commissie voor de Rijksuitgaven aan het Presidium op 10 juni 2014 een advies uitgebracht. Dit advies is als bijlage bij deze brief gevoegd.

Uit dit advies blijkt dat de commissie voor de Rijksuitgaven van oordeel is dat de genoemde motie een ondersteuning en aanmoediging is van door deze commissie ingezette activiteiten.

Derhalve laat het Presidium het oordeel over deze motie over aan de Kamer.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, A. van Miltenburg

De Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, J.E. Biesheuvel-Vermeijden

Bijlage

Aan het Presidium

Tijdens het Verantwoordingsdebat 2013 op woensdag 28 mei 2014 is door de leden Schouten en Van Veldhoven een motie ingediend die het Presidium verzoekt «onderzoek te laten verrichten naar de stand van zaken met betrekking tot de reikwijdte van het budgetrecht en te onderzoeken hoe het budgetrecht, waar nodig, kan worden versterkt» (Kamerstuk 33 930, nr. 13).

De Voorzitter heeft direct na de indiening aan de Kamer voorgesteld de motie te voorzien van een appreciatie, alvorens zij in stemming wordt gebracht. Met dat voorstel hebben de leden ingestemd.

Vanwege de in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer aan haar toebedeelde taken biedt de commissie voor de Rijksuitgaven het Presidium hierbij een bijdrage voor een appreciatie aan. Op basis van artikel 21a, eerste lid, van het Reglement van Orde is de commissie namelijk «belast met de behandeling van aangelegenheden van rechtmatigheid en doelmatigheid van besteding van collectieve middelen, alsmede met de voorlichting, advisering en ondersteuning van de Kamer en de commissies bij de uitoefening van het budgetrecht en de financiële controle. Deze voorlichting, advisering en ondersteuning strekken zich behalve tot de begrotingsstukken, uit tot door de Kamer aangewezen grote projecten en tot budgettaire en comptabele aspecten van beleidsvoornemens en -beslissingen van de regering.»

De indieners van de motie hebben in hun overwegingen opgenomen dat het budgetrecht gewaarborgd dient te zijn en dat de Kamer voldoende zeggenschap dient te houden over begrotingsuitgaven.

De eerste indiener heeft in het debat, ter toelichting op de motie, het volgende opgemerkt: «Het gaat er meer om dat steeds meer zaken in begrotingen juridisch verplicht lijken. Dat beperkt de Kamer om daar nog wat aan te doen. Mijn vraag was meer: kunnen we niet eens nader bekijken of dit niet het budgetrecht van de Kamer uitholt? Ik besef dat ik dat niet aan het kabinet moet vragen; het is ook meer een vraag aan onszelf.» En verderop in het debat: «Ook bij slotwetten gebeurt het vaker dat er zaken worden opgenomen waarvoor de Kamer geen mogelijkheden heeft er iets van te vinden. Dat vind ik een fundamentele aantasting van het budgetrecht van de Kamer.»

De commissie voor de Rijksuitgaven maakt zich sterk voor het budgetrecht van de Kamer. Dat is reden geweest het kabinet te verzoeken om een hoofdlijnennotitie op te stellen over de modernisering van de wet waarin het budgetrecht is geregeld, de Comptabiliteitswet 2001. De hoofdlijnennotitie1 is behandeld op 16 december 2013 in een notaoverleg met de minister van Financiën (Kamerstuk 33 670, nr. 9). De punten die de indieners van de motie aanvoeren, alsook de toelichting die daarop in het Verantwoordingsdebat zijn gegeven zijn bij de parlementaire behandeling van de hoofdlijnennotitie aan de orde geweest. De regering is nu aan zet om op basis van het gewisselde het in voorbereiding zijnde wetsvoorstel Modernisering Comptabiliteitswet af te ronden en bij de Kamer in te dienen. Naar verwachting zal dat in het najaar van 2014 geschieden.

De vragen over de reikwijdte van het budgetrecht en een eventuele versterking daarvan zijn aan de orde in het kader van de te voorziene wetsbehandeling.

Mede naar aanleiding van de motie neemt de commissie zich voor dat zij in de aanloop naar de wetsbehandeling de stand van zaken met betrekking tot de in het debat genoemde aandachtspunten bij het budgetrecht – met name de juridische verplichtingen in relatie tot de ontwerpbegrotingen, alsmede de mutaties bij de slotwetten – met ondersteuning van het Bureau Onderzoek en Rijksuitgaven, nog eens op een rij zet. Een notitie met een dergelijke stand van zaken kan na het zomerreces in de commissie worden besproken.

Om genoemde redenen acht de commissie voor de Rijksuitgaven de motie ondersteuning en aanmoediging van door de commissie ingezette activiteiten, wat voor de indieners mogelijk reden zou kunnen zijn de motie in te trekken.

De commissie geeft het Presidium in overweging bij haar appreciatie met bovenstaande rekening te houden.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven, M.G.J. Harbers

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven, E.A.J. Groen


X Noot
1

Hoofdlijnennotitie Comptabiliteitswet (Kamerstuk 33 670, nr. 1). Bij de hoofdlijnennotitie is tevens een reactie opgenomen van de Minister van Financiën, mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, op de motie Schouten over mogelijkheden om de premie-gefinancierde zorguitgaven onder de Comptabiliteitswet te laten vallen (Kamerstuk 33 480, nr. 15, motie voorgesteld op 20 december 2012, motie niet in stemming gebracht vanwege vervallen termijn op 27 maart 2013).

Naar boven