Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33400-VII nr. 4 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2012-2013 | 33400-VII nr. 4 |
Vastgesteld 25 oktober 2012
De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.
De fungerend voorzitter van de commissie,
Wolbert
De griffier van de commissie, Van der Leeden
1 |
Welke maatregelen heeft u in petto om ervoor te zorgen dat Nederland aantrekkelijker wordt voor kennismigranten? Antwoord Het bevorderen van de kenniseconomie is van groot belang. Migranten die een bijdrage leveren aan de Nederlandse kenniseconomie moeten snel en eenvoudig kunnen worden toegelaten. Met de voorgenomen inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid in het voorjaar van 2013 worden de toelatingsprocedures voor reguliere migranten nog sneller en doeltreffender. Mijn doelstelling is dat INDiGO eind 2012 het primaire systeem is waarin de IND alle zaken afhandelt. Daarbij worden de administratieve lasten voor burgers en bedrijven zo beperkt mogelijk gehouden. De huidige kennismigrantenregeling is, zeker in vergelijking tot andere Europese landen, een van de eenvoudigste en snelste regelingen voor hoog kwalificeerde kenniswerkers uit derde landen omdat enkel een salariscriterium geldt. Wanneer de werkgever convenanthouder is (onder modern migratiebeleid erkend referent) en derhalve getoetst op betrouwbaarheid kan de kennismigrant versneld worden toegelaten. De kennismigrantenregeling is alleen van toepassing op verblijf van langer dan drie maanden. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is daarom per 1 januari 2012 een pilot gestart voor kennismigranten die korter dan drie maanden in Nederland verblijven zodat kennismigranten ook voor een periode korter dan drie maanden naar Nederland kunnen komen. Sinds 1 januari 2009 bestaat daarnaast de regeling hoogopgeleiden. Doel van de regeling is het aantrekken van buitenlands toptalent ten bate van de Nederlandse kenniseconomie. De regeling is in 2011 geëvalueerd. Naar aanleiding daarvan is de regeling met twee jaar verlengd en uitgebreid tot de top-200 universiteiten. De Kamer is hierover bij brief van 27 februari 2012 geïnformeerd. |
2 |
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Nieuwenhuizen-Wijbenga c.s. over kinderopvang in landen van herkomst (33000 VII-38)? Antwoord Wanneer een amv niet in aanmerking komt voor bescherming, is terugkeer aan de orde. Voor de terugkeer van uitgeprocedeerde amv’s, is de aanwezigheid van adequate opvang een voorwaarde. In eerste instantie wordt hierbij ingezet op hereniging met ouders of andere familieleden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt, wordt gezocht naar andere vormen van lokale opvang, zoals opvanghuizen. Het kabinet investeert, mede uit de middelen voor ontwikkelingssamenwerking, in het realiseren van deze vorm van adequate opvang in landen van herkomst. Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van bestaande faciliteiten. Dit is in lijn met de motie Van Nieuwenhuizen-Wijbenga c.s. Nederland werkt in Europees verband aan het realiseren van opvangvoorzieningen in Afghanistan, omdat dit het belangrijkste herkomstland voor amv's is. In hetzelfde Europese verband is eind 2011 gestart met het onderzoeken van mogelijkheden voor amv-opvang in Irak. Zoals gemeld in de brief over de herijking van het amv-beleid van 22 juni jl.1 verloopt het proces ter realisering van opvangvoorzieningen in Afghanistan moeizaam door onvoldoende medewerking van de Afghaanse autoriteiten. Niettemin zijn de inspanningen er maximaal op gericht om die medewerking te bevorderen. |
3 |
Kunt u een overzicht geven van alle ingrepen in de huurtoeslag sinds 2002, met daarbij de gevolgen daarvan voor de huurquoten en de koopkracht van de te onderscheiden groepen toeslagontvangers? Kunt u daarbij ingaan op de toezegging in 2011 van de voormalige minister van BZK, de heer Donner, dat de inkomenseffecten van de bezuinigingen op de huurtoeslag in samenhang zullen worden bezien met de totale koopkrachtontwikkeling en de ontwikkeling van de huurquoten? Kunt u hierbij ook de effecten van andere in de begroting voorgenomen maatregelen betrekken om zodoende een inzicht te krijgen van de cumulatie van de bezuinigingen die huurtoeslagontvangers treffen? Antwoord De normhuur is voor alle huishoudens per 2004 met € 12 per maand opgehoogd; het opgehoogde bedrag vormt de basishuur. Deze opslag op de normhuur is in de loop van de tijden een aantal maal gewijzigd en zal in 2013 € 27,44 per maand gaan bedragen. De verhoging van de opslag op de normhuur leidt voor eenpersoonshuishoudens tot een stijging van de huurquotes met ca. 2,3%-punt in 2013 (ten opzichte van de situatie vóór 2004). Voor de meerpersoonshuishoudens bedraagt de stijging van de huurquotes in 2013 ten gevolge van de stijging van de opslag op de normhuur ca. 1,7%-punt (ten opzichte van de situatie vóór 2004). Voor huishoudens boven de pensioengerechtigde leeftijd bedraagt deze stijging van de huurquotes in 2013 respectievelijk 2,4%-punt voor eenpersoonshuishoudens en 1,7%-punt voor meerpersoonshuishoudens (ten opzichte van de situatie vóór 2004). Daarnaast hebben huishoudens met een huur boven de kwaliteitskortingsgrens (€ 366,37) en boven de aftoppingsgrenzen (€ 524,37 voor een- en tweepersoonshuishoudens en € 561,98 voor huishoudens van drie en meer personen) sinds 1 januari 2012 een nadelig effect door de aanscherping van de kwaliteitskorting; dit geldt voor 79% van de huurtoeslagontvangers. Dit nadelig effect bedraagt gemiddeld € 9,25 per maand. Het feitelijke nadelige effect is afhankelijk van de hoogte van de huurprijs. Aangezien de huurquote het eigen aandeel van de huur laat zien in verhouding tot het inkomen wordt het effect op de huurquote door de tijd heen gezien gematigd door de inkomensontwikkeling. Bij de berekening is uitgegaan van het minimuminkomen, zijnde bijstand of AOW. Deze groepen vertegenwoordigen ongeveer 70% van de huurtoeslagpopulatie. Uiteraard zijn de effecten op de huurquotes lager voor de inkomens die boven het minimum zitten, omdat zij immers een hoger inkomen hebben. Juist om het effect van de cumulatie van maatregelen te kunnen volgen, wordt elk jaar in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingegaan op de inkomensontwikkeling van huishoudens, waarbij ook het effect van beleidsmaatregelen zoals bezuinigingen wordt betrokken. Naast de generieke koopkrachtontwikkeling wordt daarbij ook ingegaan op de effecten van specifieke maatregelen en de cumulatie daarvan. In de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2013 is deze informatie opgenomen in bijlage 4.4. Ik verwijs u graag naar de hierin opgenomen informatie. |
4 |
Kunt u, gebaseerd op de Nibud advieslasten, aantonen dat de huurtoeslag nog toereikend is, temeer daar de huurtoeslag in 1975 zó is ingericht om juist te voorkomen dat huurtoeslagontvangers door het sociaal minimum zakken? Antwoord De visie van het kabinet op betaalbaarheid komt tot uiting in de verschillende instrumenten die de hoogte en de ontwikkeling van de huren in Nederland bepalen. Het woningwaarderingsstelsel geeft aan wat de maximaal redelijke huur is voor een woning in het gereguleerde gebied. Bij huurdersmutatie kan de verhuurder kiezen voor een verhoging van de huur, maar deze blijft gemaximeerd tot het niveau van de maximaal redelijke huurprijs. Ook is de jaarlijkse huurverhoging gemaximeerd. De afgelopen jaren zijn de huren maximaal met de inflatie gestegen. Voor mensen met een midden en hoger inkomen heeft het kabinet voorstellen gedaan om de huur in het gereguleerde deel van de huursector sneller te laten toenemen dan de algemene huurverhoging. De huurtoeslag verlaagt de woonlasten van mensen voor wie de huur in het gereguleerde gebied te hoog is ten opzichte van het inkomen. De ontwikkeling van de eigen bijdrage in de huurtoeslag wordt betrokken bij de berekeningen van het Nibud. De Nibud minimum voorbeeldbegrotingen geven inzicht in de uitgaven van een bepaald type huishouden met een minimum inkomen. In de begroting zijn eerst de basisbedragen voor de voor iedereen onvermijdbare uitgavenposten ingevuld (bijvoorbeeld huur, verzekeringen, voeding etc.). Wat dan resteert is als één bedrag opgenomen. Dit bedrag is beschikbaar voor de overige uitgaven. De voorbeeldbegroting zegt iets over het totaal van de uitgaven in relatie tot het totale inkomen, de koopkracht, en niet iets over een specifieke maatregel. Het is dus niet mogelijk om op basis van de Nibud voorbeeldbegroting iets te zeggen over de huurtoeslag. De jaarlijkse koopkrachtontwikkeling wordt gepubliceerd in de begroting van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en valt onder de verantwoordelijkheid van mijn collega. |
5 |
Kunt u aangeven of en in welke mate de verhoging van het aantal WWS-punten in schaarstegebieden en/of de verhoging van de streefhuren van verhuurders, invloed hebben op de uitgaven van de huurtoeslag en de koopkracht van huurders met huurtoeslag? Antwoord In de raming van de uitgaven huurtoeslag is rekening gehouden met de verhoging van de WWS-punten in schaarstegebieden en met het streefhuurbeleid van verhuurders: € 4 miljoen extra per jaar voor de WWS-punten en ongeveer € 20 miljoen per jaar voor het streefhuurbeleid (rekening houdend met een effect van huurharmonisatie op de gemiddelde huurstijging van 0,5%-punt). Het effect op de koopkracht van deze maatregelen is voor de huurtoeslagontvanger beperkt, omdat de hogere huur voor een groot deel wordt vergoed door extra huurtoeslag. Naar huidige inzichten zijn de additionele gevolgen van de verhuurdersheffing op de huurtoeslag gering. Zoals hierboven aangegeven is in de raming van het huurtoeslagbudget al rekening gehouden met grotere huurstijgingen. De verwachting is dat de verhuurdersheffing opgevangen kan worden met de extra opbrengsten van de hier genoemde maatregelen en de ruimte die de wetsvoorstellen huurverhoging op grond van inkomen (die geen doorwerking op de huurtoeslag hebben) bieden. Dit spoort ook met bijvoorbeeld de berekeningen van het CFV die aangeven dat de huurmaatregelen ter verbetering van het functioneren van de huurwoningmarkt een zodanige opbrengst voor de corporatiesector met zich meebrengen dat dit voldoende kasruimte oplevert om een deel hiervan middels de voorziene heffing aan het rijk af te dragen. |
6 |
Tegenvallers als gevolg van een tegenvallende inkomensontwikkeling, hogere werkloosheid of hogere huurstijgingen leiden altijd tot nieuwe kortingen. Hoe kunt u voorkomen dat deze «budgettaire problematiek» eenzijdig binnen de huurtoeslagregeling moet worden opgelost (en door huurtoeslagontvangers zelf moet worden opgevangen)? Antwoord Voor de begrotingsperiode is sprake van oplopende tekorten huurtoeslag, oplopend van € 166 miljoen in 2013 tot € 266 miljoen in 2017. Dankzij het Begrotingsakkoord 2013 behoeft in 2013 slechts € 60 mln. te worden gedekt. Deze dekking wordt vormgegeven door een extra verhoging van de opslag op de normhuur van € 4,87 |
7 |
Heeft u inzicht in de gevolgen van de verhuurdersheffing op de huurtoeslag? Antwoord Zie antwoord op vraag 5. |
8 |
Waarom heeft u ervoor gekozen de geliberaliseerde huursector uit te sluiten van de verhuurdersheffing? Hoe voorkomt u dat private verhuurders door veelvuldig liberaliseren de heffing trachten te gaan beperken, waardoor de heffing vooral door woningcorporaties dient te worden opgebracht? Antwoord De verhuurderheffing moet gezien worden in het licht van de met de verruimingen in het huurbeleid gepaard gaande verhoging van de verdiencapaciteit voor verhuurders. De maatregelen gericht op het tegengaan van scheefwonen in het gereguleerde huursegment hebben geen betrekking op verhuurders buiten het gereguleerde segment, en leiden daar ook niet tot directe extra huuropbrengsten. De verhuurderheffing beperkt zich daarom tot het gereguleerde segment. De mogelijkheden voor particuliere verhuurders om hun woningen te liberaliseren zijn op meerdere manieren begrensd. Zittende huurders in de gereguleerde sector zijn beschermd door huurprijswetgeving. Daarnaast zijn er de grenzen van het Woningwaarderingsstelsel (WWS), waardoor uitsluitend woningen met minimaal 142 punten kunnen worden geliberaliseerd. Het Kabinetsbesluit om extra punten toe te kennen aan huurwoningen in schaarstegebieden, heeft de mogelijkheden in deze gebieden om te liberaliseren, ook voor corporaties verruimd. Of er feitelijk kan worden geliberaliseerd zal ook afhangen van de hoogte van de markthuur voor de betreffende woning op de betreffende locatie. |
9 |
Waarom kiest u voor een gedeeltelijke invoering van de verhuurdersheffing in 2013 in plaats van een volledige invoering? Antwoord De gedeeltelijke invoering van de Verhuurderheffing in 2013, die op grond van het Regeer- en Gedoogakkoord in 2014 volledig zou worden ingevoerd, vloeit, zoals ook is aangegeven in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Verhuurderheffing (Kamerstukken II 2012/13, 33 407, nr. 3, blz. 1), voort uit het Begrotingsakkoord 2013. |
10 |
Wat gaat u doen om in 2013 het percentage externe inhuur onder de 10% te brengen, conform de afspraken hierover in de rijksbrede norm, waar het in 2010 nog op 14% bleef steken? Antwoord Per brief d.d. 18 mei 2011 is de Kamer geïnformeerd over hoe ik om wil gaan met de rijksbrede norm van 10% (TK 32 501, nr. 16). Voorop staat dat externe inhuur, in het kader van een efficiënte bedrijfsvoering, tot het absoluut noodzakelijke moet worden beperkt. Het kerndepartement zal in 2013 aan de norm van 10% voldoen. Dit geldt niet voor de meeste baten-lastendiensten van BZK. Met name baten- lastendiensten zijn ingesteld om op de meest doelmatige wijze door klanten gevraagde producten en diensten tot stand te brengen. In een aantal gevallen wordt afgeweken van de norm, omdat sprake is van een fluctuerende werkstroom, of omdat specifieke deskundigheid nodig is. Cf het principe van «comply or explain» zal in het Jaarverslag een overschrijding van de norm toegelicht worden. Door strakke sturing op de inhuur en door het inzetten van zoveel mogelijk ambtelijk personeel in plaats van inhuur («verambtelijking externe inhuur) zal de inhuur zoveel mogelijk beperkt blijven en de komende jaren gaan dalen. |
11 |
Wat is de stand van zaken m.b.t. de onderhandelingen CAO Rijk? Klopt het dat de bonden het vertrouwen in u hebben opgezegd? Welke maatregelen gaan genomen worden om dit vertrouwen te herstellen en alsnog te komen tot een gezamenlijk gedragen CAO? Antwoord Het overleg over een nieuwe CAO-Rijk is in september 2011 vastgelopen en partijen hebben geconcludeerd dat er geen mogelijkheden meer waren om het CAO-overleg vlot te trekken. In de eerste helft van 2012 is getracht om los van de CAO afspraken te maken met de bonden over van-werk-naar-werk beleid om reorganisaties in goede banen te leiden. Dit is niet gelukt. Als gevolg van het mislukte overleg over van-werk-naar-werk beleid hebben de bonden op 1 oktober jl. het vertrouwen in mij als overlegpartner opgezegd en zowel het rijksbrede als het departementale overleg opgeschort. Ik betreur de ontstane situatie maar zie als demissionair minister geen mogelijkheden om de situatie op korte termijn op te lossen. Mijn opvolger zal hiervoor een uitweg moeten vinden. |
12 |
Heeft u in de begroting rekening gehouden met de plannen van de staatssecretaris van VWS om de lichte zorgzwaartepakketten te extramuraliseren? Doordat mensen minder snel naar een instelling gaan, doen zij langer een beroep op de huurtoeslag. Bovendien leidt verhuizing naar een aangepaste woning tot hogere huurlasten en daarmee tot een groter beroep op de huurtoeslag. Uit de rijksbegroting blijkt echter niet dat er een reservering is gemaakt. Klopt deze constatering? Antwoord De constatering dat in de rijksbegroting nog geen rekening is gehouden met gevolgen van de voornemens om de lichte zorgzwaartepakketten te extramuraliseren op de huurtoeslaguitgaven, is juist. Deze gevolgen zullen in de komende maanden in kaart worden gebracht. Met VWS is afgesproken dat in het kader van de voorjaarsnota afspraken worden gemaakt over de overboeking van middelen naar de begroting van BZK in verband met deze extra uitgaven voor de huurtoeslag. |
13 |
Kunt u aangeven hoe u uw verantwoordelijkheid voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad wilt gaan invullen? Wat is de nulsituatie, wat is voldoende, wat wilt u precies bewerkstelligen en hoe gaat u dit meten? Antwoord In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) heeft het kabinet de rijksdoelstellingen gericht op de realisatie van voldoende en kwalitatief goede woningen op de juiste plaats. Het Rijk draagt bij aan het realiseren van deze doelstellingen middels het wegnemen van belemmerende regelgeving, het verzamelen en verspreiden van kennis en het aanspreken van partijen op hun verantwoordelijkheid. In dit kader heeft het kabinet ter bevordering van investeringen en innovatie in de bouw het Bouwteam ingesteld. Het is nu aan de sector om invulling te geven aan de actieagenda die door het Bouwteam is opgesteld. Overeenkomstig de tussen Rijk, IPO, VNG en UvW gemaakte Bestuursafspraken 2011–2015 is de programmering van de woningbouw primair belegd bij de provincies en gemeenten. De provincies voeren -rekening houdend met de rijksdoelstellingen- de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang. Directe rijksbetrokkenheid bij de woningbouwprogrammering is er vanwege de complexiteit van de opgaven alleen voor de gebieden Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a. Voor deze gebieden maken partijen afspraken in het bestuurlijk overleg Meerjarenplan Infrastructuur Ruimte en Transport (BO MIRT). Voor de andere gebieden is er geen directe rijksbetrokkenheid bij de woningbouwprogrammering. Het kabinet laat verder, ondanks dat de verantwoordelijkheid bij andere overheden is, evenwel regulier de woningbehoefte in zowel kwantitatieve als in kwalitatieve zin in beeld brengen en monitort de woningproductie op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. In de voortgangsrapportage stedelijke vernieuwing (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 847, nr. 29 ) is een herijking van de opgave van stedelijke vernieuwing aangekondigd. Dit betreft een raming met verschillende scenario’s van de investeringen die tot 2020 nodig zijn in woningbouw en stedelijke vernieuwing. |
14 |
Wanneer ontvangt de Kamer het rapport van de «Commissie van Wijzen» die in het najaar van 2012 advies zou gaan uitbrengen over de keten van financieel toezicht in het stelsel van woningcorporaties? Antwoord De commissie Kaderstelling en Toezicht Woningcorporaties heeft mij aangegeven te verwachten in december a.s. haar eindrapportage af te ronden. |
15 |
In hoeverre deelt de Europese Commissie uw standpunt dat de aanbeveling over de woningmarkt naar aanleiding van het Nederlandse hervormingsprogramma en het stabiliteitsprogramma een ondersteuning is van het Begrotingsakkoord 2013? Zijn de maatregelen voldoende in de ogen van de Europese Commissie? Antwoord De aanbevelingen van de EC worden beschouwd als ondersteuning van de in het Begrotingsakkoord genomen maatregelen, zoals het kabinet in juni aan de Kamer heeft aangegeven. In het begrotingsakkoord worden belangrijke stappen gezet in lijn met de aanbevelingen van de EC om de woningmarkt te hervormen. De Commissie is voorstander van verdere hervormingen. Eventuele verdere stappen zijn aan een nieuw kabinet.» |
16 |
Is er al uitwerking gegeven aan het bij de begroting van 2012 ingediende amendement Karabulut over het reserveren van een bedrag voor het in stand houden en uitbreiden van ouderinititatieven voor het mengen van scholen (33000 VII-32)? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Antwoord Via het amendement Karabulut is een bedrag van € 400 000,– gereserveerd om een programma gericht op burgerschap, sociale stabiliteit en ouderbetrokkenheid uit te voeren. Uit gesprekken met gemeenten, reguliere instellingen en migranten(zelf)organisaties blijkt dat er al heel veel gebeurt op dit gebied, zowel landelijk als lokaal. Om te voorkomen dat er met het bedrag allemaal losse initiatieven worden uitgevoerd, vinden momenteel gesprekken plaats met gemeenten, instellingen en migrantengemeenschappen om te komen tot een gedragen aanpak met praktische meerwaarde. Via expertbijeenkomsten met diverse partijen wordt gewerkt aan deze aanpak, die daarna lokaal via maatwerk kan worden ingezet. De middelen van het amendement worden o.a. hiervoor aangewend. |
17 |
Heeft u bij het opstellen van beleid gebruik gemaakt van de nieuwjaarspublicatie 2012 «Niet alle dagen feest» van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP)? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, kunt u dan aangeven hoe de appreciatie was? Zal het SCP in 2013 wederom een nieuwjaarspublicatie uitgeven en hoeveel geld draagt het ministerie van BZK daaraan bij? Op welke wijze zal bij de benoeming van de nieuwe directeur aandacht worden besteed aan de stroom van publicaties en rapporten? Kunt u aangeven hoe in algemene zin het landsbestuur rekening houdt met de adviezen en suggesties voor de verbetering van de sociale en culturele stand van zaken in Nederland? Antwoord Het SCP levert in het algemeen beleidsinformatie van hoge kwaliteit. Daarbij gaat het niet alleen om de analyses over de leefsituatie en sociale en culturele trends in Nederland waarover het SCP publiceert; het SCP speelt tevens een cruciale rol bij bijvoorbeeld de dataverzameling over de maatschappelijke positie van (westerse en niet-westerse) migranten in Nederland, bij de dataverzameling ten behoeve van het monitoren van de ontwikkeling van de bewoners van de 40 wijken of de ontwikkeling van burgerperspectieven in Nederland. Daarmee is het SCP van groot belang voor de onderbouwing, monitors en agendering van het BZK beleid. Het nieuwjaarsgeschenk «Niet alle dagen feest» is een bijzondere categorie en is niet bedoeld als onderlegger voor beleid. Het feit dat het hier om een nieuwjaarsgeschenk gaat, houdt tevens in dat voor de ontvanger onbekend is of hij er in de toekomst opnieuw één krijgt. Het ministerie van BZK betaalt hier overigens niet voor. Bij de benoeming van een directeur zijn de benodigde kwaliteiten voor het leiden van een gezaghebbend instituut als het SCP doorslaggevend. Over de inhoud en de omvang van het werkprogramma wordt periodiek met het SCP overlegd. |
18 |
Op welke wijze zijn mutaties als gevolg van het deelakkoord van oktober 2013 verwerkt in de begroting 2013 van het ministerie van BZK? Antwoord Het Deelakkoord begroting 2013 leidt niet tot wijziging van de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII). |
19 |
Welk groeiproces heeft de begroting 2013 van het ministerie van BZK op het terrein van verantwoord begroten doorgemaakt? Antwoord Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in de ontwerpbegroting 2012 Verantwoord Begroten voor het eerst toegepast. Ten opzichte van vorig jaar zijn de passages over de rol en verantwoordelijkheid scherper geformuleerd. De budgetflexibiliteit (percentage juridisch verplicht) is tevens verwerkt in de financiële tabellen inclusief een toelichting. Ook de presentatie van de financiële tabellen is aangepast aan de rijksbegrotingsvoorschriften. Er wordt nu onderscheid gemaakt tussen de categorieën: subsidies, opdrachten en bijdragen. |
20 |
Kunt u de kwalitatieve toelichting bij niet-juridisch verplichte uitgaven verbeteren door in de toelichting in te gaan op die uitgaven en op instrumentniveau aan te geven om welke bedragen het gaat en onder welke categorie deze uitgaven vallen? Antwoord Voor deze uitgaven zijn in de regel afspraken vastgelegd, maar is nog geen juridische verplichting ingesteld. Ons systeem is niet ingericht om voor deze specifieke uitgaven aan te geven op welk instrumentniveau/ categorie deze vallen. |
21 |
Kunt u per beleidsartikel een overzicht geven van de budgetflexibiliteit voor de jaren 2014–2017? Antwoord Met de nieuwe begrotingspresentatie Verantwoord Begroten is er bewust voor gekozen om de budgetflexibiliteit eenjarig – voor het begrotingsjaar- op het artikelniveau op te nemen. Dit sluit aan op het niveau van het uitoefenen van het budgetrecht van de Tweede Kamer. Met andere woorden de Tweede Kamer autoriseert alleen het budget voor het begrotingsjaar en kan daarin dus gegrond wijzigingen voorstellen voor het niet – juridisch verplichte deel. Met Verantwoord Begroten is er Rijksbreed voor gekozen om de budgetflexibiliteit niet meerjarig op te nemen, omdat in de praktijk is gebleken dat de informatiewaarde van het percentage budgetflexibiliteit beperkt is. Voor meer inzicht in de onderliggende flexibiliteit is inzicht in de onderliggende regelingen/instrumenten nodig. Deze worden juist in de budgettaire tabellen expliciet gepresenteerd. Hiermee wordt tevens het inzicht vergroot bij welke regelingen en instrumenten aangrijpingspunten liggen om geld vrij te maken. Deze regelingen en instrumenten vormen het belangrijkste aangrijpingspunt voor de vraag welke afspraken moeten worden herzien voor een alternatieve aanwending van middelen. Voor sommige instrumenten – zoals subsidies – wordt in de subsidiebijlage precies aangegeven wat de looptijd/einde van een subsidieregeling is. Voor het vaststellen van de budgetflexibiliteit wordt een scherpe, toetsbare definitie gebruikt. Daarnaast krijgen departementen voor het niet – juridisch verplichte deel van het budget de gelegenheid om in een kwalitatieve toelichting aan te geven wat in de weg staat van een alternatieve aanwending. Door bovenstaande maatregelen wordt het zicht op budgetflexibiliteit voor uw Kamer aanzienlijk vergroot in verhouding tot het zicht op budgetflexibiliteit in de vorige begrotingen. |
22 |
Kunt u gemotiveerd aangeven waarom sommige beleidsdoelstellingen niet of slechts deels worden geëvalueerd? Antwoord In het algemeen geldt dat BZK ernaar streeft de beleidsdoelstelling te evalueren, hetzij in de vorm van een beleidsdoorlichting of wanneer dat niet mogelijk is op een andere wijze. Echter, er kan aanleiding zijn om bepaalde doelstelling niet mee te nemen. Daarvoor bestaan in grote lijnen twee argumenten, namelijk: – dat de timing van een evaluatieonderzoek niet past in de beleidscyclus. Onderzoek naar effecten van beleid is alleen zinvol wanneer het beleid de kans heeft gehad zijn effect te sorteren. Beleid dat onlangs is ingezet is hiervoor te prematuur, waardoor uitspraken over effect en doelmatigheid voorbarig zoniet onhaalbaar zouden zijn. Bij beleidmaatregelen waarvan reeds bekend is dat ze gestaakt gaan worden, wordt de afweging gemaakt of een evaluatie nog van toegevoegde waarde is voor verdere beleidsontwikkeling. Indien een evaluatie niet op voor besluitvormingsprocessen tijdig moment kennis op kan leveren, verkleint de toegevoegde waarde en kan vanuit kostenoverweging besloten worden niet te evalueren. – dat het karakter van het artikel(onderdeel) zich niet leent voor een beleidsdoorlichting. Een voorbeeld hiervan is dat de middelen op een artikel(onderdeel) louter leiden tot herverdeling zonder een inhoudelijk en/of beleidsmatig doel. Zie antwoord op vraag 61. |
23 |
Bent u bereid om per beleidsdoorlichting de Kamer te informeren over de opzet en inhoud ervan, voordat de doorlichting van start gaat? Antwoord U ontvangt jaarlijks in de Ontwerpbegroting een dekkende planning voor de beleidsdoorlichting, waarop u in gelegenheid wordt gesteld wijzigingen aan te brengen en aandachtspunten te benoemen. Daarnaast ziet de minister van Financiën erop toe dat de beleidsdoorlichtingen worden uitgevoerd conform de daartoe opgestelde regelgeving in de Rijksbegrotingsvoorschriften. Hiermee is naar mijn mening de afstemming met uw Kamer over voorgenomen beleidsdoorlichting afdoende gewaarborgd. |
24 |
Kunt u voortaan in de paragrafen over beleidswijzigingen een koppeling leggen met de conclusies uit de beleidsdoorlichtingen zoals bedoeld is met Verantwoord Begroten, conform bijvoorbeeld de begroting van het miniserie van SZW? Antwoord Het is inderdaad de opzet van Verantwoord Begroting om conclusies uit beleidsdoorlichting die daartoe leiden te koppelen aan beleidswijzigingen. Er waren echter geen beleidsdoorlichtingen gereed uit de begroting 2012 voor het opstellen van de Ontwerpbegroting 2013, waardoor conclusies niet konden worden betrokken bij de beleidswijzigingen. |
25 |
Heeft u een visie op wat nog betaalbaar is voor huurders? En zo niet, bent u bereid om daar een visie op te formuleren? Antwoord Zie antwoord op vraag 4. |
26 |
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze u ervoor zorgt dat er voor iedereen voldoende betaalbare en goede woningen in zowel de koop- als de huursector beschikbaar zijn en die voldoen aan de specifieke noodzakelijke woonwensen? Antwoord Zie antwoord op vraag 13. |
27 |
Kunt u aangeven op welke wijze de klokkenluidersregelingen binnen de verschillende ministeries worden gemonitord en wat hier de resultaten van zijn? Antwoord Voor alle ministeries geldt dezelfde klokkenluidersregeling: het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie (Stb. 2009, 572), dat op 1 januari 2010 in werking is getreden. In artikel 36 van dit besluit staat dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnen vijf jaar na inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk stuurt. |
28 |
Gaat het streven naar een compacte overheid gepaard met het afstoten van taken? Zo ja, welke? Antwoord Op dit moment krijgt de compacte overheid vooral vorm door bundeling van uitvoeringstaken, inrichting van shared service organisaties en vereenvoudiging van wet- en regelgeving, zodat bestaande taken efficiënter kunnen worden uitgevoerd. Jaarlijks wordt uw Kamer geïnformeerd d.m.v. Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk, die voor Verantwoordingsdag wordt gepubliceerd. Specifiek voor de rijksdienst vindt ook taakbeëindiging plaats (bv. subsidieregels EL&I) en taakoverdracht richting de markt (bv. outsourcing Defensie ICT, Ivent). |
29 |
Duidt de onduidelijkheid bij provincies over de uitvoering van de Wet revitalisering generiek toezicht er volgens u ook op dat de verantwoordelijkheidsverdeling nog niet direct helderder is geworden? Wat doet u hieraan? Antwoord – De verantwoordelijkheidsverdeling is in de wet Revitalisering Generiek Toezicht helder weergegeven. De onduidelijkheid waar u op duidt gaat meer over onzekerheid bij de provincie over de invulling van de taken die bij de invoering naar de provincie zijn overgegaan. – Het betreft hier de interbestuurlijke toezichttaken op het gebied van milieu en wonen die voorheen door de inspectie leefomgeving en transport werden uitgevoerd. Er ligt nu de afspraak dat er op zeer korte termijn een concreet overzicht komt waar het interbestuurlijk toezicht zich op richt en wat de taken zijn op het gebied van milieu en wonen die bij de invoering van de wet naar de provincie zijn overgegaan. |
30 |
Waarom zijn de boxteksten met concrete maatregelen voor de drie beleidsprioriteiten verdwenen? Kunnen deze alsnog worden toegevoegd? Kunt u tevens toezeggen dat deze in de volgende beleidsagenda wel worden opgenomen? Antwoord Gezien de demissionaire status van het kabinet dat deze begroting heeft opgesteld, is conform de Rijksbegrotingsvoorschriften gekozen voor een sobere invulling van de beleidsagenda 2013. Daar waar de beleidsagenda normaliter ingaat op de hervormingen van het kabinet, aangevuld met de prioriteiten van de minister, is de beleidsagenda dit jaar beleidsarm van aard. Het is een kernachtig overzicht van de hoofdlijnen van het (budgettair) beleid en biedt geen ruimte voor uiteenzetting van beleidsrijke maatregelen. Het is aan een nieuwe bewindspersoon om de vorm en inhoud van de volgende beleidsagenda te bepalen. |
31 |
Waarom zijn de concrete maatregelen bij de drie beleidsprioriteiten niet meer uitgewerkt? Zullen deze bij de volgende begrotingwel weer opgenomen worden? Antwoord Voor beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de reactie op vraag 30. |
32 |
Wanneer wordt het wetsvoorstel inzake het afschaffen van de Wgr-plusregio's ingediend bij de Kamer? Antwoord De Raad van State heeft advies uitgebracht over het wetsvoorstel afschaffing Wgr-plus. Het advies wordt nu bestudeerd ter voorbereiding op nadere besluitvorming door het kabinet. |
33 |
Wat is de beoogde lastenvermindering voor de komende vijf jaar, per jaar? Antwoord Sinds het aantreden van het Kabinet Rutte is de regeldruk met 7,5% in tijd (= ruim 6 ln. uur) en 5% in kosten (= circa 40 mln. euro) afgenomen. In het Regeerakkoord was afgesproken een 0-lijnvoor 2012 te hanteren; De verwachte totale reductie 2011 – 2015 bij het thans ingezette beleid is: 22% in tijd (= 18,5 mln. uur) en 16% in kosten (=118 mln. euro). Voorbeelden reductiemaatregelen die nog in werking moeten treden (2013–2015) zijn: – Verdere digitalisering van de dienstverlening bij het UWV (digitaal aanvragen van uitkeringen) en Belastingdienst (voorinvulling ook voor Box III inkomstenbelastingen) – Verlening geldigheidsduur van het reisdocument naar 10 jaar – Vereenvoudiging omgevingsrecht (Eenvoudig Beter) – Afschaffen verplichte welstandscommissie – Digitale tenaamstelling voertuigen Nog niet te voorspellen is wat het nieuw te vormen kabinet als lastenverminderings-doelstelling zal opnemen in een regeerakkoord en evenmin of deze doelstelling opnieuw kwantitatief of (ook) kwalitatief (mérkbare vermindering) van aard zal zijn. |
34 |
Is het denkbaar dat verplicht schatkistbankieren in de nabije toekomst wordt toegepast voor andere (semi)publieke en/of begrotingsgefinancierde organen en organisaties? Zo ja, om welke organen en organisaties gaat het? Zo nee, waarom niet? Antwoord In beginsel is dit mogelijk. Schatkistbankieren, in de vorm zoals toegepast wordt bij decentrale overheden, draagt in beginsel bij aan het verminderen van risico’s voor betreffende organisaties. Wil deelname van instellingen verder bijdragen aan EMU-schuldreductie, dan dienen de desbetreffende instellingen overtollige middelen te bezitten en onderdeel uit te maken van de collectieve sector conform de CBS-/Eurostat-definities. Wanneer instellingen onderdeel uit maken van de collectieve sector conform de CBS-/Eurostat-definities mogen immers onderlinge vorderingen en verplichtingen geconsolideerd worden. De belangrijkste categorie instellingen die past binnen bovenstaand kader zijn onderwijsinstellingen. Een aantal van hen neemt momenteel op vrijwillige basis deel. |
35 |
Is schatkistbankieren alleen beperkt tot het aanhouden van tegoeden of bestaat ook de mogelijkheid voor een verplichting om bij de Staat te kunnen lenen? Antwoord In het begrotingsakkoord is besloten tot schatkistbankieren zonder leenfaciliteit, aangezien de sectorbanken Bank voor Nederlandse Gemeenten (BNG) en de Nederlandse Waterschapsbank (NWB) al op een doelmatige en doeltreffende wijze voorzien in kredietverlening. Het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden is dus beperkt tot het aanhouden van tegoeden. |
36 |
Hoe wordt zorgvuldig omgegaan met de verwachtingen van burgers bij het project «Right to Challenge»? Is één van de mogelijke implicaties dat wetten tijdelijk buiten werking worden gesteld? Antwoord Voor het project «Right to Challenge» geldt een zorgvuldige aanvraagprocedure. Een aanvraag moet aan verschillende voorwaarden voldoen voordat de betreffende bewindspersoon akkoord geeft op een pilot of experiment. Wanneer een burger, ondernemer, professional of overheidsorganisatie gebruik wil maken van de «Right to Challenge» wordt met hen verkend of inderdaad regelgeving tijdelijk buiten werking moet worden gesteld en welke randvoorwaarden aan een mogelijke pilot/experiment moeten worden gesteld. Hiermee worden wederzijdse verwachtingen en mogelijkheden inzichtelijk. |
37 |
Wanneer en op welke wijze worden de resultaten van de projecten «Prettig contact met de overheid», «Right to challenge», de ondersteuning van gemeenten en organisaties door kennismakelaars, het Actieprogramma Lokaal Bestuur, ProDemos en het platform Netwerk Democratie in kaart gebracht, gemeten en geëvalueerd? Antwoord Het in kaart brengen, meten en evalueren van de resultaten van het project Prettig Contact met de Overheid vindt doorlopend plaats. De voortgang wordt jaarlijks in de voortgangsrapportage Regeldruk aan de TK gegeven. De stand van zaken rondom de uitrol van het project Prettig Contact met de Overheid wordt gevolgd, evenals de effecten in de vorm van doorlooptijden, tevredenheid van de burger, arbeidstevredenheid van de betrokken ambtenaren, vertrouwen van de burger in de overheid, kostenbesparingen voor de overheid, het aantal zaken dat in de pilotprojecten informeel wordt afgehandeld en de afname van het aantal (verdere) juridische procedures. Voor wat betreft Right to Challenge (RTC) geldt dat de voortgang continu in kaart wordt gebracht. Gedurende het project wordt geleerd, gemeten en geëvalueerd aan de hand van individuele pilots/experimenten. De voortgang wordt jaarlijks in de voortgangsrapportage Regeldruk aan de TK gegeven. De activiteiten van het Actieprogramma Lokaal Bestuur, zoals bijeenkomsten en de Quick Scan Lokaal Bestuur, worden geëvalueerd onder deelnemende gemeenten. Verslagen an bijeenkomsten, publicaties en verzamelde praktijkvoorbeelden zijn vindbaar via www.actieprogramma.nl en www.vng.nl/burgerparticipatie. In het kader van het Programma burgerschap is op 8 oktober tijdens de Kracht in Nederland parade de zogenaamde Kennismakelaar burgerschap gelanceerd. Deze zal kennisvragen- en antwoorden rondom dit thema doorlopend in kaart brengen. Begin 2013 zal om te beginnen een state of the art document van relevante kennis worden opgesteld. Daarna zal in ieder geval via websites regelmatig gecommuniceerd worden met het veld, o.m. via www.krachtinnl.nl. In 2015 is een evaluatie gepland. Voor die tijd zal jaarlijks de voortgang worden besproken en intern geëvalueerd met de drie opdrachtgevende partners (Platform 31, Movisie en BZK). Daarnaast staat een nog in te stellen Adviesraad van wetenschappers en praktijkdeskundigen garant voor kritische begeleiding van de Kennismakelaar. ProDemos evalueert het bereik en de waardering van haar activiteiten door kwantitatief en kwalitatief onderzoek onder bezoekers en deelnemers van activiteiten. Voor ProDemos, Huis voor Democratie en Rechtsstaat, is daarnaast een periodieke visitatie voorzien die ten doel heeft de wijze waarop zij haar taken verricht, te beoordelen. De eerste visitatie wordt voorzien voor 2014. Platform Netwerk Democratie is een onafhankelijke stichting waaraan een netwerk van professionals is verbonden die bezig zijn met thema's als burgerparticipatie, open overheid en grondrechten. Op de website (www.netdem.nl) wordt transparant weergegeven welke activiteiten worden uitgevoerd. Ook worden per activiteit bereik en impact zo goed mogelijk vastgesteld. |
38 |
Op welke wijze voorkomt u overlap tussen de verschillende projecten op het gebied van regeldruk en burgerschap? Antwoord Een van de onderdelen van het programma burgerschap is het wegnemen van knellende regelgeving voor burgers en maatschappelijk initiatief, dit gebeurt in nauwe samenhang met de regeldrukaanpak. Uit de samenwerking met maatschappelijk initiatiefnemers komen regels naar voren die vanuit die optiek in de weg staan en zo op het actielijstje komen bij de regeldrukaanpak. |
39 |
Wanneer is het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2020 gereed? Gaat dit over de gehele Rijksoverheid? Antwoord In mijn brief van 7 december 2011 (TK 2011–2012, 31 490, nr. 83) heb ik toegezegd dat het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2020 in het najaar van 2012 wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. Inhoudelijk verloopt een en ander volgens planning. Gezien de demissionaire status van het kabinet heb ik gemeend de aanbieding hiervan over te laten aan het nieuwe kabinet, daar het beleid in lijn moet zijn met een nieuw Regeerakkoord. Het Strategisch Personeelsbeleid Rijk 2020 gaat over het Rijk, dus over de ministeries en de grote uitvoerende diensten daarbinnen. Zelfstandige bestuursorganen (zbo’s) vallen er niet onder. |
40 |
Wat zijn de ambities voor de aantallen trainees? Hoe gaat u zorgen dat jongere werknemers en/of trainees na een tijdelijk contract niet de overheid verlaten? Antwoord Het Rijk heeft geen kwantitatieve doelstellingen ten aanzien van de instroom van trainees. Het aantal trainees per tranche wordt decentraal, per ministerie, bepaald. De ambities zijn om de aantallen af te stemmen op de vermoedelijke instroombehoefte over 2 jaar (ofwel einde traineeprogramma). Dit is echter lastig omdat economische en politieke ontwikkelingen niet goed zijn te voorspellen. Rijksbreed geldt de afspraak dat trainees die een goede beoordeling krijgen, een half jaar voor het einde van het traineeprogramma tot een jaar na het einde van het traineeprogramma rijksbreed de status van interne kandidaat bij sollicitaties krijgen. Met de toekenning van deze status voor de duur van 18 maanden wordt bevorderd dat trainees, ook in tijden dat het aantal vacatures beperkt is, de kans krijgen om binnen de het Rijk door te stromen. Er is echter geen sprake van een doorstroomgarantie (een dergelijke garantie is er voor geen enkele doelgroep). |
41 |
Wat is de stand van zaken betreffende de uitvoering van de motie-Engels c.s. (EK 31 570, B), over een algemene bepaling in de Grondwet waarin wordt uitgedrukt dat Nederland een democratische rechtstaat is? Antwoord Per brief van 9 oktober jl. heb ik de Eerste Kamer ervan op de hooge gesteld dat na het plenair debat in de Eerste Kamer en het AO in de Tweede Kamer over de kabinetsreactie op het advies van de staatscommissie Grondwet het kabinet demissionair is geworden en er een nieuwe Tweede Kamer is geïnstalleerd en ik het daarom niet in de rede acht liggen dat het huidige demissionaire kabinet een besluit voorbereidt inzake de uitvoering van de betreffende motie (Kamerstukken I 2012/13, 31 570, D). |
42 |
Welke vooruitgang is het afgelopen jaar geboekt in de verbetering van de processen van de vreemdelingenketen, zoals ook vermeld in de begroting van het ministerie van BZK van 2012? Antwoord In 2012 zijn de principes van de basis-startarchitectuur voor de Vreemdelingenketen vastgesteld. Dit zijn de gemeenschappelijke uitgangspunten op het gebied van keteninformatisering voor alle uitvoeringsorganisaties in de vreemdelingenketen. Daarnaast zijn – zoals aangegeven in de begroting van 2012 – quick wins op de ketenprocessen gerealiseerd. Dit betreft: – De mogelijkheid om managementinformatie te genereren die VRIS-procedures koppelt aan vertrek-procedures die via de DT&V worden geëffectueerd, – De realisatie van de koppeling van de basisvoorziening vreemdelingen (BVV) met mobiele computers van de politie. Hiermee wordt het mogelijk de BVV tijd- en plaatsonafhankelijk te raadplegen, ten behoeve van een verbeterd vreemdelingentoezicht, – Tot slot is gewerkt aan de vervanging van het papieren M100 formulier – (waarmee het «bericht van vertrek» wordt geregistreerd) door elektronische berichten via de BVV. Dit wordt op 2013 opgeleverd. |
43 |
Op welke manier wordt de EU-arbeidsmigratie in goede banen geleid? Antwoord Het kabinet heeft direct na zijn aantreden, samen met gemeenten, een groot aantal maatregelen in gang gezet om arbeidsmigratie vanuit de EU in goede banen te leiden. Er zijn al veel maatregelen gerealiseerd sinds de start van de aanpak. De belangrijkste zijn: – een registratieplicht voor uitzendbureaus sinds 1 juli 2012 om de transparantie in de sector te vergroten en malafiditeit aan te pakken; – een meldpunt malafide uitzendbureaus sinds 14 maart jl.; – een forse daling van het aantal tewerkstellingsvergunningen, vooral in de land- en tuinbouw; – een betere controle van schijnconstructies; – maximering van het bedrag dat voor huisvesting en ziektekosten mag worden ingehouden op het loon om uitbuiting tegen te gaan; – een pilot gegevensuitwisseling tussen landelijke en gemeentelijke handhavende instanties in Rotterdam om ervoor te zorgen dat signalen over misstanden daadwerkelijk worden opgepakt en de resultaten worden teruggekoppeld aan de melder; – een nieuwe brochure over wonen en werken in Nederland in verschillende talen, zowel online als in gedrukte vorm, om arbeidsmigranten in staat te stellen om goed voorbereid naar Nederland te komen; – een zelfstudiepakket inburgering in verschillende talen; – een nationale verklaring huisvesting om te zorgen voor meer en betere huisvesting; – een daling van het beroep op maatschappelijke opvang; – begeleide zelfstandige terugkeer van de eerste honderd EU-burgers zonder werk; – meer beëindigingen van het verblijfsrecht van EU-burgers die niet over voldoende middelen beschikken en overlast geven; – meer beëindigingen van het verblijfsrecht van EU-burgers die niet over voldoende middelen beschikken en een onredelijk beroep doen op de bijstand; – vaker ongewenstverklaring en terugkeer van veelplegers. De te verwachten toename van het aantal arbeidsmigranten uit EU-landen dat naar Nederland komt, maakt continuering – en waar nodig uitbreiding – van de aanpak noodzakelijk. De samenwerking tussen Rijk en gemeenten blijft dan ook in stand en de uitvoering van de in gang gezette maatregelen wordt voortgezet. De Kamer is op 28 augustus 2012 door de minister van SZW geïnformeerd over de voortgang op de maatregelen EU-arbeidsmigratie (Kamerstukken II 2011–2012, 29 407, nr. 149). Daarnaast is de Kamer op 10 september 2012 apart door de minister van SZW geïnformeerd over de aanpak van malafide uitzendbureaus (Kamerstukken II 2011–2012, 17 050, nr. 419) en op 25 september 2012 door de minister van BZK over de voortgang op het terrein van huisvesting van arbeidsmigranten (Kamerstukken II 2011–2012, 29 407, nr. 150). |
44 |
Hoe reëel is de planning dat de tweede fase van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel in 2013 zijn beslag zal krijgen, gezien de eerdere doelstelling dat dit stelsel in 2012 gerealiseerd zou zijn? Antwoord In het Stockholm programma is afgesproken dat de tweede fase van de harmonisering van het Gemeenschappelijk Europees Asiels Stelsel (GEAS) aan het einde van 2012 gerealiseerd moet zijn. Dit betekent dat er dan overeenstemming moet zijn over de richtlijnen en verordeningen waaruit het GEAS bestaat. In het bijzonder is door de Europese Commissie in 2008 aangekondigd dat zij wijziging voorzag van de opvangrichtlijn (richtlijn 2003/9/EG), de procedurerichtlijn (richtlijn 2005/85/EG), de kwalificatierichtlijn (richtlijn 2004/83/EG), de Dublinverordening en de daaraan verbonden Eurodac verordening (verordeningen 343/2003 en 2011/51) en de uitbreiding van de personele reikwijdte van de richtlijn langdurig ingezetenen naar vluchtelingen (richtlijn 2003/109/EG). Nu, in het laatste kwartaal van 2012 constateer ik dat de onderhandelingen over deze instrumenten, voor zover niet reeds afgerond (kwalificatierichtlijn, 2011/95/EG en langdurig ingezetenen, 2001/95/EG) voorspoedig verlopen. In aanloop naar de onderscheiden JBZ-raden informeer ik u over de voortgang op elk van de dossiers. Hieruit kunt u afleiden dat ik verwacht dat de deadline van 31 december 2012 waarschijnlijk gehaald wordt, tenministe om tot politiek akkoord te komen op alle onderdelen. Na publicatie van de gewijzigde richtlijnen en de verordeningen begint de periode voor implementatie. Voor de implementatie van richtlijnen geldt normaal gesproken een termijn van twee jaar, terwijl een verordening in de regel binnen zes maanden in de nationale regelgeving moet zijn ingepast. Overigens hecht ik eraan op te merken dat ik meer waarde hecht aan de inhoud van de besproken juridische instrumenten, dan aan het wel of niet behalen van de deadline voor politiek akkoord. Ik ben van mening dat Nederland door een kritische en actieve, maar constructieve houding aan te nemen, in de onderhandelingen een aantal belangrijke verbeteringen heeft kunnen realiseren ten opzichte van de Commissie-voorstellen, in lijn met de bnc-fiches. |
45 |
Op welke wijze is integratie een thema in het Programma Burgerschap? Welke programma's, projecten en beleidsvoorstellen vloeien hier uit voort? Antwoord In de notitie «Integratie, binding en burgerschap» is uiteengezet dat het borgen van sociale samenhang, onderlinge betrokkenheid en sociale stabiliteit in de eerste plaats een actieve inzet van burgers vergt. In een pluriforme samenleving, waarin traditionele bindingskaders aan belang hebben ingeboet en er – zeker in de steden – vaak sprake is van grote verschillen in levenswijze en opvattingen tussen burgers, zijn vertrouwen, solidariteit en onderlinge zorg niet vanzelfsprekend. Evenmin zijn sociale codes voor samenleven overal gelijk en op alle plaatsen geldig. Beleid gericht op het bevorderen van betrokkenheid dient rekening te houden met deze verschillen. De pluriformiteit van de Nederlandse samenleving vraagt om een grondhouding van burgerschap die verschillen in afkomst, denkwijzen en religie erkent en respecteert, maar die tegelijkertijd uitgaat van individuele en gezamenlijke verantwoordelijkheid, in woord en daad, voor de samenleving als geheel. In het kader van het programma burgerschap zijn de verkenning curriculum burgerschap in het primair onderwijs en het programma «Expeditie burger» met de afsluitende Nacht van de burger in het bijzonder op deze aspecten gericht. Vanuit integratieperspectief wordt daarnaast de aandacht toegespitst op mensen voor wie het (nog) niet vanzelfsprekend is dat ze een volwaardige bijdrage leveren aan de samenleving. Het betreft hier enerzijds het «inritsen» van nieuwkomers in de samenleving; mensen die wel willen meedoen, maar niet kunnen. Anderzijds is er ook aandacht voor mensen die wel kunnen meedoen, maar niet willen als gevolg van bijvoorbeeld culturele, ideologische of religieuze overtuigingen. Zeker wanneer dit leidt tot nadelige effecten voor de samenleving en gevoelens van sociale onveiligheid, sociale spanningen en onbehagen vraagt dit een inspanning van de (rijks)overheid. In het kader van het programma burgerschap wordt het project «betrokken jongeren» hierop gericht. In dit project worden maatschappelijk actieve jongeren (peer educators) in verschillende netwerkbijeenkomsten samengebracht met zowel leeftijdgenoten die maatschappelijk minder of niet actief zijn als maatschappelijke instellingen, gemeenten, scholen die graag jongeren willen inzetten. Ook de haalbaarheidsstudie naar de Maatschappelijke Bank Sociaal Ondernemerschap is hier mede op gericht. |
46 |
Kan een overzicht worden gegeven van de nog bestaande specifieke integratiemaatregelen en de in het afgelopen jaar afgebouwde en afgeschafte subsidies voor (de samenwerkingsverbanden van) minderheden? Per wanneer loopt elk van deze af? Antwoord Er zijn sinds 2010 geen specifieke integratieregelingen meer. De subsidies voor de LOM-samenwerkingsverbanden lopen per 1 januari 2015 af. Voor de afbouw is een bedrag beschikbaar van € 5,6 mln. waarvan € 2,8 mln. in 2013 en € 2,8 mln. in 2014. Dit bedrag moet ingezet worden voor (a) borging van netwerk en expertise, conform de motie Van Dam/Sterk; (b) de kosten die voortvloeien uit de wachtgeldverplichtingen, het Sociaal Plan en de lopende verplichtingen en (c) uitvoering van de wettelijke taken die voortvloeien uit de Wet Overleg Minderhedenbeleid (WOM) tot het moment dat de WOM wordt ingetrokken. |
47 |
Kan een overzicht gegeven worden van de afgelopen jaar afgebouwde of afgeschafte subsidies voor (de samenwerkingsverbanden van) minderheden? Antwoord Zie antwoord op vraag 46. |
48 |
Welke problemen worden er verwacht bij de overgang naar het nieuwe inburgeringsstelsel per 1 januari 2013? Op welke wijze worden deze ondervangen? Antwoord De werkzaamheden zijn er op gericht dat het nieuwe stelsel op 1 januari a.s. in werking treedt. Zoals het zich nu laat aanzien worden daarbij geen problemen verwacht: – De doelgroep die inburgeringspichtig is, wordt daarover geïnformeerd. – De rol van de gemeente bij de uitvoering en de handhaving van de wet is beperkt tot de groep die voor 1 januari 2013 een verblijfsvergunning krijgt. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) verzorgt de uitvoering voor mensen die vanaf 1 januari 2013 een verblijfsvergunning krijgen. – Er komt één centraal examen. Dat is begin 2013 gereed. Het oude examen kan tot eind 2014 worden afgelegd door de groep die voor 1 januari 2013 een verblijfsvergunning krijgt. – Het leenstelsel wordt per 1 januari 2013 aangepast, dit wordt ook toegankelijk voor Turkse onderdanen en EU-onderdanen. De uitvoering is in handen van DUO. |
49 |
Worden de effecten van het afsluiten van de sociale huursector voor woningzoekenden met een verzamelinkomen boven € 33 000 per jaar, de extra huurverhoging van 1% voor zittende huurders met verzamelinkomen boven de € 33 000jaar en de extra huurverhoging van 5% voor zittende huurders met een verzamelinkomen boven de € 43 000 per jaar, op de huurquota (c.q. woonquota), het verhuisgedrag en de zoektijd tot het vinden van een woning gemonitord? Antwoord Er is geen sprake van het afsluiten van de sociale huursector voor huishoudens met een inkomen boven de € 33 000,–. Woningcorporaties hebben de ruimte van alle nieuwe toewijzingen 10 % toe te wijzen aan hogere inkomens. Over het effect van deze maatregel heb ik uw Kamer bij brief van 31 januari 2012 (TK 29 453, nr. 226) geïnformeerd, waarbij ik ben ingegaan op schrijnende gevallen. Daarbij heb ik benadrukt dat woningcorporaties voor zover dat nog niet was gebeurd beleid ontwikkelen voor de invulling van de 10% vrije toewijzingsruimte. Ik zal dat ook volgen. Daarnaast zal dit thema terugkomen in een analyse van de gemaakte prestatieafspraken tussen woningcorporaties en gemeenten. De effecten van de inkomensafhankelijke huurverhoging op de huurontwikkeling zal worden onderzocht in het jaarlijkse «Feiten en achtergronden van het huurbeleid». De uitkomsten zijn beschikbaar in het najaar 2013. Daarnaast worden binnen drie jaar na inwerkingtreding van het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (33 129) de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van de inkomensafhankelijke huurverhoging geëvalueerd. Over de woonlasten, woonwensen, verhuisgedrag en woningtekorten wordt uw Kamer op basis van het WoON-onderzoek periodiek geïnformeerd. De uitkomsten van de WoON-meting 2012 komen in 2013 beschikbaar, wat gezien kan worden als een nulmeting voor de effecten van de inkomensafhankelijke huurverhoging. |
50 |
Zijn er wijken elders in Nederland die op grond van de indicatoren uit de Leefbarometer vergelijkbaar of slechter scoren dan Rotterdam Zuid? Is er enige vorm van facilitering vanuit de rijksoverheid voor deze wijken? Antwoord In de leefbarometer zijn er wijken in Amsterdam, Den Haag en Rotterdam die qua problematiek en omvang vergelijkbaar scoren met de wijken van Rotterdam-Zuid. De concentratie van probleemwijken in Rotterdam Zuid zorgt voor een behoorlijke schaalgrootte van de problematiek. Naar aanleiding van onderzoek van de commissie Deetmans/Mans is, mede op verzoek van de gemeente Rotterdam, een Nationaal Programma Rotterdam Zuid afgesloten. Maar ook voor andere kwetsbare wijken is er aandacht en ondersteuning en zijn in het kader van de wijkenaanpak 10-jarige charters afgesloten. De uitvoering daarvan wordt regelmatig met betrokkenen besproken en waar nodig bijgesteld. Met Amsterdam, Rotterdam en Den Haag zijn in 2011 afspraken op maat gemaakt. Met Den Haag bijvoorbeeld is ervoor gekozen om extra inspanning voor de Schilderswijk te leveren. De aandacht en ondersteuning bestaat in het algemeen uit het inbrengen van expertise en het delen van kennis, uit ondersteuning op het gebied van frontlijnsturing, burgerschap en het opzetten van experimenten, waar onder op het gebied van veiligheid. Tevens wordt, waar nodig en mogelijk, knellende wet- en regelgeving aangepast. Ik heb in dat kader uw Kamer voorstellen gestuurd over de wijziging van wetgeving op het terrein van malafide pandeigenaren en voorstellen voor herziening van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek. |
51 |
Welke experimenten met alternatieve financieringsvormen voor maatschappelijke initiatieven bestaan reeds? Wat zijn de resultaten hiervan tot nu toe? Antwoord Er is veel behoefte aan kennis over alternatieve financieringsvormen. Nieuwe financieringsvormen geven mensen die maatschappelijke initiatieven willen ondernemen, (bijvoorbeeld op het terrein van wijken en integratie) en minder toegang hebben tot conventioneel kapitaal, de mogelijkheid om geld aan te boren. Een voorbeeld van een alternatieve financieringsvorm zijn ledenaandelen. De Amelandse Energie Coöperatie gebruikt deze vorm. De coöperatie heeft als doel Ameland volledig van duurzame stroom te voorzien. De AEC heeft 3 jaar na oprichting inmiddels 1 000 aandelen à € 50 verkocht aan haar 225 leden. Daarnaast heeft zij ongeveer 1 000 klanten aan wie zij groene stroom levert, die wordt ingekocht bij een duurzame leverancier. Dit levert winst op, welke wordt geïnvesteerd in het opwekken van groene stroom op Ameland zelf. Een ander voorbeeld betreft Kaap Belvedere dat gevestigd is in de wijk Katendrecht in Rotterdam Zuid. Kaap Belvedere wil bewoners verbinden met elkaar en met de stad. Dit doen zij in een organisatievorm die zowel functioneert als stichting, vereniging en onderneming. Uitgangspunt is dat zo veel mogelijk zelfstandig en onafhankelijk van de overheid gewerkt wordt. Naast een grote groep vrijwilligers zet ook het bedrijfsleven zich in. In samenwerking met Deloitte en Rabobank Rotterdam is voor de financiering van nieuwe investeringen en programma’s de «Belvédère obligatielening met periodieke gift» ontwikkeld. Dit is een fiscaal vriendelijke combinatie van een lening (8% rente) en een schenking. Er zijn er inmiddels al vele obligatieleningen aangeschaft. Mijn departement ondersteunt de opzet van lokale gemeenschapsfondsen en is partner in het ontwikkelen van een nieuwe website gericht op crowd funding voor bewonersinitiatieven. Ook wordt haalbaarheidsonderzoek gedaan naar de ontwikkeling van een Maatschappelijke Bank sociaal ondernemerschap. Om alle kennis en ervaringen breed toegankelijk te maken heeft het ministerie van BZK, AgentschapNL verzocht om een Toolbox Financieringsconstructies op te zetten. Deze is inmiddels beschikbaar. Op dit moment wordt onder meer informatie gegeven over crowd funding, social impact bonds en obligaties. Ten slotte, ben ik voornemens om een leeromgeving te creëren om partijen die willen experimenteren met nieuwe financieringsvormen te ondersteunen. |
52 |
Welke wijkondernemingen voor en door burgers bestaan op dit moment en hoe functioneren zij? Antwoord Er is geen overzicht van alle bestaande of in oprichting zijnde wijkondernemingen in Nederland. Wel is duidelijk dat er sprake is van een opmars van deze organisatievorm, ook wel buurtondernemingen, buurt-, dorps- of bewonersbedrijven genoemd. Het zijn formele organisaties van ondernemende bewonerscollectieven met als doel de buurt te verbeteren. Voorbeelden zijn: buurthuizen in eigen beheer, bewoners die zelf wind- of zonne-energie opwekken, een buurtzorgcoöperatie, groenbeheer van de gemeente overnemen of een gezamenlijke moestuin met wijkrestaurant. Meeropbrengsten worden weer ingezet voor de buurt echter in de praktijk zijn de mij bekende wijkondernemingen nog niet zo ver. Ook is het nog een zoektocht voor lokale overheden en maatschappelijke instellingen naar hoe het best ruimte gegeven kan worden aan wijkondernemingen en in welke verhouding men tot de wijkondernemingen staat. BZK ondersteunt door het randvoorwaardelijk, financieel en juridisch mogelijk maken van wijkondernemingen, via experimenten, onderzoek, advies, kennisdeling, verbinden van partijen. Ook ondersteunt BZK gemeenten en wijkondernemingen bij belemmerende regelgeving en bij de cultuuromslag die nodig is. Een van de experimenten die het rijk ondersteunt is het «experiment bewonersbedrijven» van het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtwijken. Daarin werken op dit moment zes in oprichting zijnde bewonersbedrijven aan het verder aanscherpen van hun ondernemingsplannen. Hiervoor worden kwartiermakers aangesteld. Naar verwachting zijn deze bewonersbedrijven eind 2012 klaar om echt te starten. |
53 |
Kunt u de frontline-aanpak nader omschrijven, voorzien van concrete voorbeelden? Wat is het doel van deze aanpak? Hoe werkt deze aanpak? Op welke wijze wordt de eigen kracht van mensen aangesproken? Waarop is deze aanpak gebaseerd? Wat zijn de resultaten tot nu toe? Antwoord Kenmerkend voor de werkwijze is dat de burger centraal staat en niet de middelen en dat de frontlijnwerker regie en mandaat heeft namens verschillende organisaties op het snijvlak van onderwijs, opvoeding, gezondheid, wonen en openbare ruimte. De frontlijnwerker staat als het ware naast het gezin om samen met hen en het sociale netwerk daar om heen, de problemen aan te pakken. Dit is niet alleen effectiever, maar ook goedkoper. Dat is gebleken uit experimenten met deze manier van werken binnen de Achter de Voordeur-aanpak. Lokale doorrekening van de maatschappelijke kosten-baten analyse (mkba) in Den Haag bijvoorbeeld leert dat het financiële saldo positief is, met een maatschappelijk rendement van 16%. De ministeries van BZK en VWS bieden voor gemeenten die betrokken (willen) zijn bij het frontlijnwerk de mogelijkheid om ervaringen en kennis te delen via een landelijke leergroep. Momenteel participeren 51 gemeenten en ruim 80 projectleiders. Ook wordt advies op maat geboden. Inmiddels zijn ter ondersteuning instrumenten beschikbaar, zoals een e-book en de genoemde mkba. In lijn met de achter de voordeur-aanpak wordt ook op de terreinen gezondheid en veiligheid gewerkt aan het versterken van de frontlijnwerker. In een aantal steden wordt er reeds succesvol mee gewerkt: • In de Enschedese wijk Velve-Lindenhof hebben wijkcoaches vergaande bevoegdheden om probleemgezinnen te ondersteunen. • Leeuwarden is met het frontlijnteam een landelijke koploper. Het team heeft een brede taakstelling: het bevorderen van sociale binding en de aanpak van (complexe) sociale problemen. Daadkrachtige entrepreneurs hebben in Leeuwarden coalities gesmeed, partners meegekregen in hun visie en met elkaar hebben ze het maatschappelijk belang boven het instellingsbelang gezet. • Onder de noemer «Meedoen dat doe je zelf!» kiest Arnhem voor individuele coaching van bewoners met de focus op participatie en werk. De participatiecoach helpt om helder te krijgen wat iemands kwaliteiten en mogelijkheden zijn. |
54 |
Op welke wijze wordt stedelijk vernieuwing gestimuleerd door het beschikbaar stellen van informatie? Antwoord Het Rijk en andere partijen, zoals VNG, G4 en G32, stellen op diverse manieren kennis ter beschikking over stedelijke vernieuwing. De nieuwe kennisorganisatie Platform 31 (= fusie van KEI, Nicis Institute, Nirov en SEV), die deels gefinancierd wordt door het Rijk en de steden (onder andere G4 en G32), vervult hierbij een belangrijke rol: zij voert experimenten uit, doet onderzoek, bouwt netwerken op en verspreidt kennis over onder meer stedelijke vernieuwing. Daarnaast zijn in de voortgangsrapportage stedelijke vernieuwing, die als bijlage bij een brief over revolverende fondsen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 32 847, nr. 29) aan de Tweede Kamer is gezonden, diverse onderzoeken, experimenten en acties gericht op kennisverspreiding concreet benoemd. Voorbeelden zijn het instellen van kenniskringen voor gemeenten over verschillende thema’s van stedelijke vernieuwing, bijeenkomsten van de VNG (met ondersteuning van het Rijk) over een nieuwe manier van werken bij stedelijke vernieuwing, experimenten met stedelijke herverkaveling en het nieuwe instrumentarium om verenigingen van eigenaren te activeren, praktijkvoorbeelden en doorontwikkeling van nieuwe financieringsmethoden in de Toolbox financieringsconstructies (www.agentschapnl.nl/onderwerp/toolbox-financieringsconstructies), alsmede het monitoren van de voortgang van stedelijke vernieuwing. Bij een aantal van deze acties is Platform 31 nauw betrokken. |
55 |
Op welke wijze wordt stedelijke vernieuwing gestimuleerd door het delen van ervaringen? Antwoord Zie antwoord op vraag 54. |
56 |
Waarom zijn de gekozen mutaties de «belangrijkste», zoals blijkt uit de titel van de tabel? Antwoord In de tabel zijn in beginsel mutaties groter dan 5 miljoen opgenomen. De verdiepingsbijlage licht mutaties groter dan 2 miljoen toe. |
57 |
Kunt u de overzichtstabel splitsen in mutaties die het gevolg zijn van het Begrotingsakkoord 2013 en mutaties die los staan van het begrotingsakkoord 2013? Antwoord De mutaties voor de Huurtoeslag en de Departementale taakstelling hebben betrekking op Begrotingsakkoord 2013. |
58 |
Zijn alle mutaties als gevolg van het Begrotingsakkoord 2013 opgenomen in de tabel belangrijkste mutaties? Zo nee, waar zijn ze dan terug te vinden? Antwoord Ja. Zie ook het antwoord op vraag 57. |
59 |
Hoe verhoudt zich de toelichting over de departementale taakstelling bij de tabel belangrijkste mutaties waarin staat dat voor 2013 voor onder andere de uitgaven voor onderzoek en monitoring woningmarkt de uitgavenraming verlaagd is, tot de toelichting bij artikel 3 in de verdiepingsbijlage, waaruit blijkt dat dit pas vanaf 2015 het geval is (pagina 120)? Antwoord Het jaartal 2013 in de toelichting op pagina 14 verwijst naar de ontvangstenraming voor inburgering (zie ook pagina 122 van de verdiepingsbijlage). |
60 |
Kunt u toelichten hoe de departementale (efficiency-)taakstellingen beleidsmatig worden ingevuld op het terrein van de uitvoeringskosten van diverse regelingen Woningmarkt (art. 3, van € 0,8 mln in 2013 en € 25 miljoen de jaren daarna), de subsidies energiebesparing (art. 4), inburgering (art. 5, van circa € 26 miljoen in 2013 en ca. 1,5 miljoen de jaren daarna), E-overheid (art. 6), inburgering (art. 10, van jaarlijks circa € 11 miljoen), het centraal apparaat (art. 11, van jaarlijks circa € 2 miljoen)? Antwoord De Departementale taakstelling uit het Begrotingsakkoord 2013 is ingevuld op verschillende posten binnen de begroting van BZK. (zie ook pagina 118 e.v.) Op het terrein van de Woningmarkt en Woonomgeving en Bouw wordt de taakstelling o.a. ingevuld door besparingen vanwege lagere uitvoeringskosten bij diverse regelingen (ca € 17 mln.), minder uitgaven aan onderzoek en monitoring (ca € 3 mln.), een korting op subsidies voor o.a. eigen woning bezit en samenwerkende kennisinstellingen (ca € 7 mln.). Op het terrein van Vreemdelingen wordt de taakstelling ingevuld door versobering van projectbudgetten en lagere uitgaven aan regelingen binnen de vreemdelingenketen (ca € 8 mln.). De taakstelling wordt verder ingevuld door te temporisen en te versoberen op het terrein van de e-overheid (ca € 1 mln.) en van inburgering (ca € 2 mln.), door lagere apparaatsuitgaven (ca € 6 mln.) en met verschillende kleine posten (ca € 3 mln.). |
61 |
Waarom is de planning van beleidsdoorlichtingen niet dekkend voor alle doelstellingen? Antwoord Ik beschouw de planning van de beleidsdoorlichtingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wel als dekkend. Het uitgangspunt is dat alle artikelen worden doorgelicht, behalve als daar (gemotiveerd) van dient te worden afgeweken. Voorbeelden daarvan op de begroting van BZK zijn: – artikel 2 van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst. Deze uitgaven zijn geheim. – artikel 9 voor Uitgaven Rijkshuisvesting waarop een doorlichting naar doelmatigheid en effectiviteit niet mogelijk is omdat het artikel louter een herverdeling van middelen beoogt en derhalve geen beleidsmatig karakter heeft. |
62 |
Wat is de «strikt noodzakelijke informatie» die de rijksoverheid nog opvraagt bij de medeoverheden na de recente (of aangekondigde) decentralisaties? Antwoord Het Rijk volgt bij het bepalen van de noodzakelijke interbestuurlijke informatie de Spelregels Interbestuurlijke Informatie. Dit betekent dat alleen die informatie wordt gevraagd die strikt noodzakelijk is voor de uitvoering van en verantwoording over de verantwoordelijkheid van het Rijk bij de decentralisaties. Bovendien gebeurt dit op de minst belastende wijze en wordt hierover tijdig met de medeoverheden overlegd. |
63 |
Hoe wordt de voortgang en de naleving van de afspraken rondom de decentralisatie-operaties (o.a. natuur, water) getoetst en hoe en wanneer wordt de Kamer daarover geïnformeerd? Antwoord Voor de decentralisaties waren de Bestuursafspraken 2011–2015 het disciplinerende en richtinggevende kader. Vakministeries hebben de voor de decentralisaties benodigde conceptwetgeving, structuurvisies en deelakkoorden in overleg met betrokken koepels uitgewerkt op basis van het kader uit de Bestuursafspraken. Het is dan ook in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de vakministeries en betrokken koepels om te toetsen op de voortgang en naleving van de afspraken en om de Kamer daarover te informeren. In algemene zin kan aangegeven worden dat, conform de afspraak in de Bestuursafspraken 2011–2015, een gezamenlijke monitor van Rijk en medeoverheden is ontwikkeld om sturing te geven aan de voortgang en naleving van alle bestuursafspraken. Het lag in de lijn om de Kamer op basis van de monitor over de voortgang te berichten. Door de val van het kabinet en het daaropvolgende lenteakkoord is echter een groot deel van de decentralisaties stil komen te liggen en is een voortgangsbericht aan de Kamer achterwege gelaten. Het is aan het nieuwe kabinet hoe wordt omgegaan met de Bestuursafspraken 2011–2015, als ook de eventueel nieuw te maken afspraken met decentrale overheden. Toetsing van de voortgang en naleving van de afspraken over de decentralisaties kunnen daar onderdeel van vormen, evenals de vraag hoe de Kamer daarover wordt geïnformeerd. |
64 |
Welke gemeentelijke herindelingen staan gepland voor de komende twee jaar? Antwoord Voor 2014 staan twee gemeentelijke herindelingen gepland. Het betreft de samenvoeging van de gemeenten Alphen aan den Rijn, Boskoop en Rijnwoude tot de nieuwe gemeente Alphen aan den Rijn (provincie Zuid-Holland) en een wijziging van de gemeentelijke indeling in een deel van de provincie Fryslân. Daar gaat het ten eerste om de opheffing en splitsing van de gemeente Boarnsterhim. Daardoor moeten de gemeenten Leeuwarden en Heerenveen opnieuw worden ingesteld en wordt de gemeentegrens van de gemeente Súdwest-Fryslân gewijzigd. Ten tweede worden de gemeenten Gaasterlân-Sleat, Lemsterland, Skarsterlân en een deel van Boarnsterhim samengevoegd tot de nieuwe gemeente De Friese Meren. Het is de verwachting dat beide wetsvoorstellen op korte termijn worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Voor wat betreft gemeentelijke herindelingen per 2015 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tot nu toe geen herindelingadviezen ontvangen. Informatie over geplande gemeentelijke herindelingen voor 2015 is in dit stadium daarom nog niet te geven. |
65 |
Hoe verhoudt de strikt noodzakelijke informatie over decentralisaties die via de algemene uitkeringen gefinancierd (moeten gaan) worden zich tot de tekortkomingen bij de specifieke uitkeringen en het feit dat u concludeert dat daar juist een globale verantwoording niet opportuun is? Antwoord In algemene zin hoeven gemeenten geen verantwoording af te leggen over middelen die zij via de Algemene Uitkering ontvangen. Voor de verantwoording over specifieke uitkeringen gelden de uitgangspunten uit de bestuursafspraken. Besluitvorming over de doorgang en vormgeving van decentralisaties en bijbehorende financieringswijze en daarmee ook de wijze van verantwoording is aan het nieuwe kabinet. |
66 |
Wat verstaat u onder «voldoende» bestuurskrachtige gemeenten? Antwoord Bestuurskracht is één van de criteria waar herindelingadviezen aan worden getoetst. In het Beleidskader gemeentelijke herindeling is de volgende definitie van bestuurskracht opgenomen: «in essentie kan worden gesteld dat gemeenten bestuurskrachtig zijn als zij in staat zijn hun maatschappelijke opgaven op te pakken en wettelijke taken adequaat te vervullen waarbij recht wordt gedaan aan en in het belang van hun maatschappelijke omgeving». |
67 |
Op welke wijze geeft u vorm aan het uitgangspunt «decentraliseren is loslaten»? Antwoord Loslaten houdt in dat gemeenten de taken zo beleids- en bestedingsvrij mogelijk krijgen en dat de sturing zo beperkt mogelijk wordt gehouden, tenzij het gaat om groepen waar extra bescherming of rechtszekerheid nodig is. Loslaten houdt ook in het scheppen van meer ruimte voor de eigen kracht van burgers. |
68 |
Hoe wordt de naleving van afspraken rondom decentralisatie getoetst? Hoe wordt de Kamer daarover geïnformeerd? Antwoord Zie vraag 63. |
69 |
Wat veroorzaakt de grote daling in de kosten van de post verkiezingen? Antwoord In 2012 was het budget hoger in verband met de ontwikkeling van het nieuwe stembiljet. Ook is het budget in 2012 verhoogd vanwege de voorlichtingscampagne voor de vervroegde verkiezingen voor de Tweede Kamer. In 2013 zullen er naar verwachting geen verkiezingen plaats vinden. |
70 |
Welke subsidies worden in 2013 gekort ten opzichte van 2012 en waarom? Antwoord Er zijn geen subsidies die worden gekort in 2013 t.o.v. 2012. De in 2012 doorgevoerde subsidiekortingen hebben daarentegen wel een structurele doorwerking. |
71 |
Welke subsidies op het terrein van bestuurlijke en financiële verhoudingen worden gekort in 2013 in vergelijking met 2012 en wat is de reden daarvan is? Antwoord De subsidie aan de politieke partijen op basis van de Wet subsidiëring politieke partijen wordt met ingang van 2013 met 1,5% gekort ten opzichte van 2012. De reden daarvoor ligt in een wetswijziging die de Kamer in het voorjaar van 2012 unaniem heeft aangenomen. Als gevolg van deze wetswijziging wordt de subsidie aan de politieke partijen in de jaren 2010 tot en met 2015 gekort, voor 2013 bedraagt dit kortingspercentage 1,5%. |
72 |
Kunt u het bedrag voor «Communicatie, kennisdeling en onderzoek» specificeren voor de drie elementen afzonderlijk? Antwoord Een belangrijk deel van de middelen op het terrein van de bestuurlijke en financiële verhoudingen zet het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in voor initiatieven op het terrein van kennisdeling en kennisvermeerdering. Met deze middelen worden verschillende publicaties, congressen en onderzoeken op het terrein van het functioneren van het openbaar bestuur gefinancierd. Ook financiert het ministerie onderzoeken door derden, zoals het Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden (COELO). Voorbeelden van dit soort activiteiten zijn de jaarlijkse regionale bijeenkomsten op het vlak van de financiële verhouding, de «Atlas van lokale lasten» en de «Handreiking revitalisering generiek toezicht». |
73 |
Op welke wijze wordt het effect van kennisdeling en kennisvermeerdering gemeten? Antwoord Dit gebeurt aan de hand van evaluaties en op basis van reguliere overleggen/contacten. |
74 |
Kunt u een gespecificeerd overzicht geven van de uitgaven aan EUKN, URBACT II, Kenniscentrum Europa Decentraal, en het Actieprogramma Lokaal Bestuur voor de jaren 2012–2017? |
Antwoord
Bedragen x 1 000 |
2012 |
2013 |
2014 |
2015 |
2016 |
2017 |
---|---|---|---|---|---|---|
Actieprogramma Lokaal Bestuur |
500 |
700 |
0 |
|||
EUKN |
135 |
135 |
PM |
PM |
PM |
PM |
Urbact |
17 |
17 |
PM |
PM |
PM |
PM |
KED |
364 |
364 |
364 |
364 |
364 |
364 |
75 |
Kunt u de tabel «Subsidies op grond van de Wet subsidiering politieke partijen» actualiseren? Antwoord De tabel bevat de meest actuele gegevens die op dit moment bekend zijn, de subsidies over de jaren 2011 en 2012 moeten nog definitief vastgesteld worden. Voor wat betreft de subsidie over 2011 zal dit op korte termijn gebeuren, hierbij zal de genoemde subsidiekorting uiteraard verrekend worden. Ik zal u nadat de subsidies voor 2011 zijn vastgesteld een overzicht met de definitieve cijfers voor dit jaar verstrekken. |
76 |
Komt er een afzonderlijke evaluatie over het verloop van de verkiezingen op Bonaire, Saba en Sint Eustatius? Antwoord Zie antwoord 77. |
77 |
Komt er een afzonderlijke evaluatie over het verloop van de verkiezingen op Aruba, Curaçao en Sint Maarten? Antwoord Gezamenlijk antwoord op de vragen 76 en 77 Het verloop van de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 op Bonaire, Saba en Sint Eustatius zal onderdeel zijn van de algemene evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen. Dat geldt ook voor de kiezers die, woonachtig in Aruba, Curacao en Sint Maarten, zich hebben laten registreren een briefstem hebben uitgebracht |
78 |
Kunt u een overzicht geven van de groei van de formatie van de AIVD sinds 2000? |
Antwoord
Jaar |
Personele bezetting |
---|---|
2000 |
650 |
2001 |
749 |
2002 |
841 |
2003 |
864 |
2004 |
915 |
2005 |
1 066 |
2006 |
1 265 |
2007 |
1 325 |
2008 |
1 393 |
2009 |
1 403 |
2010 |
1 421 |
2011 |
1 442 |
79 |
Hoe voorkomt u dat keuzes ten aanzien van mensen en middelen en het aangaan van strategische allianties niet ten koste gaan van het bestrijden van dreigingen en risico's voor de nationale veiligheid? Antwoord De AIVD is internationaal gezien een kleine dienst in relatie tot de aard en omvang van het takenpakket. Het proces van inlichtingen verwerking is bovendien een arbeidsintensief proces. Het maken van keuzes en het stellen van prioriteiten en, daaraan gerelateerd, het accepteren van risico's is dus onvermijdelijk. In een omgeving waarin digitalisering en technologisering nog altijd toenemen, waarin de cyber gerelateerde dreiging een steeds belangrijker plaats inneemt naast de bestaande meer klassieke dreigingen, en waarin internationale grenzen vervagen, zijn strategische allianties met (buitenlandse) partners essentieel. |
80 |
Op grond van welke kengetallen houdt u zicht op de evenwichtige verdeling van de woningvoorraad, waarvoor u systeemverantwoordelijk bent? Op basis van welke bronnen kan de Kamer zicht houden op die kengetallen? Antwoord Het Kabinet laat middels het Woon Onderzoek Nederland periodiek de huisvestingssituatie van Nederlandse huishoudens in kaart brengen. Hierbij wordt specifiek aandacht besteed aan vraag/aanbod verhoudingen, doorstroming en woonlasten. Daarnaast laat het kabinet periodiek de woningbehoefte, zowel kwalitatief als kwantitatief in kaart brengen. In dit onderzoek wordt ook aandacht besteed aan de huisvestingssituatie van bijzondere doelgroepen. Dit onderzoek vindt om de vier jaar plaats. De volgende publicatie wordt begin 2013 verwacht. Deze kernpublicatie zal aan de Tweede Kamer worden aangeboden. |
81 |
Op grond van welke kengetallen houdt u zicht op de huisvesting van bijzondere aandachtsgroepen, waarvoor u systeemverantwoordelijk bent? Op basis van welke bronnen kan de Kamer zicht houden op die kengetallen? Antwoord Zie antwoord op vraag 80. |
82 |
Hoeveel woningen hebben woningcorporaties in 2011 toegewezen/verkocht, onderverdeeld naar de categorieën sociale huur, vrije sector huur en koop? Antwoord Wat betreft de toewijzing van huurwoningen komen de cijfers over 2011 beschikbaar als het CFV eind dit jaar haar Sectorbeeld realisaties over 2011 publiceert. Dit rapport wordt zoals gebruikelijk ook uw Kamer toegezonden. In 2010 was de mutatiegraad bij corporatiewoningen 7,9%, hetgeen het aantal toewijzingen in dat jaar op circa 180 000 brengt. Ongeveer 2,5% van alle corporatiewoningen waren in 2010 vrije sectorwoningen, welke doorgaans een hogere mutatiegraad kennen dan gereguleerde huurwoningen. |
83 |
Op grond van welk criterium beoordeelt u of woningcorporaties voldoende prioriteit geven aan hun kerntaken? Antwoord Op grond van de tijdelijke regeling staatssteun zijn woningcorporaties gehouden 90% van de sociale huurwoningen toe te wijzen aan de doelgroep, zijnde huishoudens met een inkomen van maximaal € 34 085,–. Deze toewijzingsregels worden ook opgenomen in de algemene maatregel van bestuur op grond van de voorgestelde Herzieningswet toegelaten instellingen. Tevens wordt van een woningcorporatie op grond van de voorgestelde Herzieningswet toegelaten instellingen verwacht dat zij haar middelen bij voorrang inzet ter uitvoering van het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid dat doorgaans is vastgelegd in een gemeentelijke woonvisie. Tenslotte worden in de voorgestelde Herzieningswet en algemene maatregel van bestuur enkele maatregelen opgenomen die waarborgen dat de prioriteit van woningcorporaties bij de kerntaak ligt, bijvoorbeeld door het maximale investeringsniveau per commercieel project te begrenzen tot € 10 miljoen. |
84 |
Hoeveel woningzoekenden stonden ultimo 2011 als «actief zoekend» ingeschreven voor een sociale huurwoning? Antwoord In Nederland bestaat geen landsdekkend systeem voor de inschrijving van woningzoekenden in de sociale huursector waarmee uw vraag beantwoord zou kunnen worden. Voor de toewijzing van vrijkomende huurwoningen in de sociale huursector wordt met verschillende (bemiddelings)systemen gewerkt op lokaal en/of regionaal niveau. Een probleem met deze systemen is dat woningzoekenden vaak dubbel staan ingeschreven. Ook laat men zich soms al jaren van tevoren registreren omdat een langere inschrijvingsduur de kans verhoogt op het verkrijgen van een woning. Dit leidt tot onbetrouwbare informatie over het aantal «actief woningzoekenden». |
85 |
Hoe waren de in 2011 toegewezen sociale huurwoningen procentueel onderverdeeld naar de categorieën goedkoop (onder kwaliteitskortinggrens), betaalbaar (onder aftoppingsgrens) en duur (onder liberalisatiegrens)? Antwoord Wat betreft de toewijzing van huurwoningen komen de gevraagde cijfers over 2011 beschikbaar als het CFV eind dit jaar haar Sectorbeeld realisaties over 2011 publiceert. Dit rapport wordt zoals gebruikelijk ook aan uw Kamer toegezonden. |
86 |
Hoeveel procent van het woningbestand van woningcorporaties staat ultimo 2011 leeg? Is er enige vorm van onafhankelijke controle op de door woningcorporaties opgegeven leegstand van sociale huurwoningen? Antwoord Wat betreft de leegstand van huurwoningen komen de cijfers over 2011 beschikbaar als het CFV eind dit jaar haar Sectorbeeld realisaties over 2011 publiceert. Overigens zal het daarbij alleen gaan om leegstand van meer dan 3 maanden. Wel is door het CBS vastgesteld dat op peildatum 1 januari 2011 77 000 huurwoningen in eigendom van woningcorporaties niet bewoond waren of niet anderszins in gebruik waren. Dat betreft ruim 3% van de totale voorraad aan huurwoningen. Op de door woningcorporaties opgegeven leegstandscijfers wordt geen controle uitgeoefend. |
87 |
Hoeveel procent van het woningbestand van woningcorporaties was ultimo 2011 verhuurd op basis van een tijdelijk huurcontract? Antwoord Dit gegeven is noch bij het ministerie van BZK noch bij het CBS bekend. |
88 |
Hoeveel procent van het woningbestand van woningcorporaties was ultimo 2011 uitgegeven op basis van een gebruiksovereenkomsten («anti-kraak») ? Antwoord Noch het ministerie van BZK, noch het CBS beschikken over de gevraagde gegevens. Derhalve kan deze vraag niet worden beantwoord. |
89 |
Heeft u op grond van uw toezichthoudende taak op de evenwichtige verdeling van woonruimte zicht op de samenstelling van de groep huurders die gebruik maken van tijdelijke huurcontracten en gebruiksovereenkomsten? Worden nog steeds sloopwoningen op gebruiksovereenkomst uitgegeven aan woningzoekenden met kinderen? Antwoord Gemeenten kunnen voor een evenwichtige verdeling van woonruimte regels opstellen op grond van de Huisvestingswet, waarop de provincies toezicht houden. Het toezicht berust derhalve niet bij mij. Ik beschik dan ook niet over de gegevens waarom wordt gevraagd. |
90 |
Op grond van welke indicatoren houdt u zicht op de correcte uitvoering van de Wet op de huurtoeslag door de Belastingdienst (inclusief de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik)? Antwoord De uitvoering van de Wet op de huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Financiën, die daarover rapporteert door middel van het Beheersverslag van de Belastingdienst. De correctheid van de uitvoering, inclusief het tegengaan van misbruik en oneigenlijk gebruik, wordt bewaakt door de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer. BZK hanteert geen eigen criteria of indicatoren. |
91 |
In hoeveel procent van de toegewezen aanvragen voor huurtoeslag wordt overgegaan tot terugvordering? Welk aandeel van de teruggevorderde bedragen is het gevolg van de definitieve vaststelling van het verzamelinkomen? Lopen er acties om het aandeel terugvorderingen door deze oorzaak terug te dringen? Antwoord Bij 33% (zie 10de halfjaarrapportage Belastingdienst van juni 2012) van de toegewezen aanvragen is een terugvordering ingesteld. Rond de 78% van de teruggevorderde bedragen is het gevolg van de definitieve vaststelling van het verzamelinkomen. De Belastingdienst is in 2011 een pilot gestart om het aantal terugvorderingen als gevolg van onjuiste inkomensschattingen te reduceren. De maatregelen betreffen het stopzetten van de bijdrage van aanvragers die bij twee eerdere definitieve toekenningen een nihil bijdrage hebben ontvangen en het aanschrijven van risicogroepen om een nieuwe inkomensschatting op te geven. |
92 |
Kunt u toelichten wat wordt verstaan in art. 3 onder een «heldere verdeling van rollen en verantwoordelijkheden van de verschillende partijen op het terrein van wonen»? Wat is helder, wie zijn de verschillende partijen en welke rol hebben zij? En hoever strekt de regierol en uw toezichtstaak richting deze andere partijen? Antwoord Het Rijk zorgt via beleid en wetgeving voor een duidelijke taakverdeling tussen bijvoorbeeld rijksoverheid, decentrale overheden en particuliere partijen op de woningmarkt. Zo ligt bijvoorbeeld de verantwoordelijkheid voor het eventueel stellen van regels voor een evenwichtige woonruimteverdeling bij gemeenten, houden provincies toezicht en schept het Rijk wettelijke kaders voor dergelijke lokale regelgeving. Huurders en verhuurders kunnen huurprijzen afspreken binnen door het Rijk geformuleerde marges. Kopers kunnen in bepaalde gevallen hypotheekgarantie vragen bij het private Waarborgfonds Eigen Woningen, waarvoor het Rijk garant staat. Een heldere verdeling van rollen betekent dat partijen van elkaar (kunnen) weten wie waarvoor verantwoordelijk is, zodat rolvermenging of elkaar voor de voeten lopen wordt voorkomen. Ook is de zorg er op gericht dat er geen taken onbelegd zijn. In beginsel gaat de overheid er van uit dat partijen op de woningmarkt hun eigen weg vinden, tenzij de overheid gegronde redenen heeft te veronderstellen dat de overheid hierin regulerend of toezichthoudend in moet optreden. Dit is op het vlak van de betaalbaarheid van het wonen op verschillende punten het geval. |
93 |
Welk deel van de subsidie-uitgaven bij de artikelen 3,4 en 7 zijn juridisch verplicht, en welk deel niet? Antwoord Zie antwoord vraag 20 en 21. |
94 |
Hoe ontwikkelt zich de huurstijging inclusief huurharmonisatie? Wat is de bandbreedte van de huurstijging inclusief huurharmonisatie tussen de regio’s met een ontspannen woningmarkt en de regio’s waar de zogenoemde «Donnerpunten» zijn ingevoerd? Antwoord Waar de vraag melding maakt van «Donnerpunten» ga ik ervan uit, dat hiermee wordt gedoeld op de maatregel inzake de maximaal 25 extra punten op grond van het woningwaarderingsstelsel (WWS-punten) die per 1 oktober 2011 is ingevoerd. Het jaarlijks onderzoek «Feiten en achtergronden van het huurbeleid» zal een geactualiseerd inzicht geven van de huurprijsontwikkeling. Dit rapport komt dit najaar beschikbaar en zal aan de Tweede Kamer worden toegezonden. |
95 |
Hoeveel kosten hebben (de)centrale overheden gemaakt door toedoen van woningcorporaties die in de financiële problemen zijn geraakt? Kunt u een overzicht geven van de kosten per woningcorporatie? Antwoord Solidariteit is een belangrijk kenmerk van het corporatiebestel. Die solidariteit is wettelijk verankerd en nader uitgewerkt in onder andere de vorm van de instelling van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting en de toekenning van een saneringstaak aan dat Fonds. De apparaatskosten van dit fonds komen ten laste van de corporatiesector. Aan eventuele saneringssteun aan corporaties gaat heffing vooraf bij de andere corporaties. In die zin is er dus geen sprake van kosten voor de overheid. Ook de borging van leningen – al dan niet ter overbrugging van tijdelijke tekorten – door het Waarborgfonds Sociale Woningbouw komt niet ten laste van de overheid. |
96 |
Hoeveel mensen zijn er de afgelopen vijf jaar uit hun huis gezet als sanctie voor het veroorzaken van structurele overlast? Antwoord Het aantal huisuitzettingen als gevolg van het veroorzaken van structurele overlast wordt door de rijksoverheid niet geregistreerd. Het aanpakken van deze problematiek is een zaak van de decentrale overheid en woningcorporaties. Uit de Monitor Stedelijk Kompas 2010; Plan van aanpak maatschappelijke opvang in 39 centrumgemeenten (Trimbos-instituut, Utrecht, 2011) blijkt overigens dat tweederde van de centrumgemeenten maatregelen heeft genomen ter voorkoming van huisuitzettingen. Het betreft bijvoorbeeld afspraken met woningcorporaties om tijdig overlast en schulden te signaleren en vroegtijdig in te grijpen of het inrichten van een meldpunt huisuitzettingen. Een derde van de gemeenten is nog bezig met maatregelen ter voorkoming van huisuitzettingen. Bij brief van 5 juli 2011 heeft de staatssecretaris van VWS u deze monitor als bijlage toegezonden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 620, nr. 21). |
97 |
Hoe vaak zijn de afgelopen vijf jaar de wetten Victor en Victoria ingezet op panden te sluiten en te onteigenen? En in welke gemeenten is dit gebeurd? Antwoord De wetten Victor en Victoria gelden als een «ultimum remedium». Het is een zeer zwaar instrument dat alleen in extreme gevallen wordt ingezet om een pand te sluiten. Gemeenten zetten bij voorkeur andere middelen in om overlast te verminderen. Uit een steekproef die in 2008 is gehouden onder 40 gemeenten geven zes gemeenten aan de wet Victoria soms in te zetten, vrijwel altijd in geval van drugsoverlast, terwijl de wet daar eigenlijk niet voor bedoeld is. Uit de evaluatie van de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (Wbmgp), die ook een sluitingsmogelijkheid kent, blijkt eveneens dat weinig steden de bevoegdheid gebruiken als de leefbaarheid in het geding is. Exacte cijfers zijn niet bekend, maar wel is duidelijk dat hier tevens sprake is van praktische uitvoeringsproblemen. Ik heb aangekondigd de in de evaluatie van de Wbmgp genoemde knelpunten voor het aanpakken van huisjesmelkers en andere malafide pandeigenaren weg te nemen. |
98 |
Hoeveel mensen zijn er de afgelopen vijf jaar, als sanctie voor het veroorzaken van structurele overlast, gekort op de uitkering en/of andere vormen van sociale zekerheid? Op basis van welke bestuurlijke instrumenten is dit gebeurd? Antwoord Sancties worden in de sociale zekerheid opgelegd als de uitkeringsontvanger zich niet aan de voorwaarden houdt die aan de uitkering zijn verbonden. Die voorwaarden zijn naar hun aard gericht op het verminderen of beëindigen van het beroep op uitkering. Het veroorzaken van structurele overlast houdt geen verband met die voorwaarden en leidt daarom niet tot korting op de uitkering. |
99 |
Kunt u per jaar specificeren bij de post Bevordering eigen woningbezit in tabel 3.2, hoeveel budget wordt aangewend voor de garantstelling voor het Waarborgfonds Eigen Woningen? Antwoord De garantstelling van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan het Waarborgfonds Eigen Woningen is bedoeld als achtervang indien het Waarborgfonds niet meer aan haar verplichtingen kan voldoen en houdt niet in dat het ministerie jaarlijks bedragen stort in het fonds. De meerjarige budgetten van de regeling Bevordering Eigen Woningbezit dienen uitsluitend tot betaling van in het verleden aangegane verplichtingen aan kopers die hun woning via de regeling BEW hebben gekocht. |
100 |
Is er een verband tussen de huurprijsstijging, de verhuurdersheffing en de stijging van het budget voor huurtoeslag? In welke mate is er bij de stijging van dit budget rekening gehouden met de gevolgen van de – in te voeren – verhuudersheffing? Antwoord Zie antwoord vraag 5. |
101 |
Wat is de reden van de forse toename van het «Beleidsprogramma betaalbaarheid» in de jaren 2013 en 2014 en de forse afname in de jaren vanaf 2015? Wat voor soort programma's vallen onder de post «Beleidsprogramma betaalbaarheid? Antwoord Bij het «Beleidsprogramma betaalbaarheid» is in de jaren 2013 en 2014 geen sprake van een forse toename van het budget. Wel heeft een herschikking van budget plaatsgevonden van de uitgavencategorie «subsidies» naar «opdrachten». De afname in de jaren vanaf 2015 is mede het gevolg van de departementale taakstelling uit het Begrotingsakkoord 2013 (zie ook vraag 60). Zoals in de begroting 2013 al vermeld, voert het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het kader van het programma Betaalbaarheid verschillende activiteiten uit, voor de huurtoeslag, maar ook voor het monitoren en stimuleren van geschikte huisvesting voor ouderen. Een ander belangrijk onderdeel van het programma is het in beeld brengen en helpen voorkomen van risico's van eigenwoningbezit en toezicht op woningbouwcorporaties. Voor deze werkzaamheden verstrekt het ministerie, samen met huurders, verhuurorganisaties en andere partijen voor woningmarktontwikkeling, opdrachten aan diverse partijen. |
102 |
Kunt u in het licht van het feit dat u aangeeft het eigenwoningbezit te willen stimuleren, aangeven waarom alle stimuleringsmaatregelen voor starters zoals die op basis van de Wet bevordering eigen woningbezit (BEW) en de startersleningen worden stopgezet? Kunt u inzichtelijk maken welke effecten het verlagen van de overdrachtsbelasting heeft als het gaat om daadwerkelijke mobiliteit op de woningmarkt en toetreding van starters? Antwoord Ten aanzien van de koopsubsidie (wet Bevordering Eigen Woningbezit) en de rijksbijdrage aan startersleningen zijn sinds 2010 geen nieuwe verstrekkingen meer verricht vanwege uitputting van de beschikbare middelen. De in de begroting opgenomen middelen betreffen de uitfinanciering van verstrekkingen uit het verleden. Wel is het zo dat de Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) voor zo’n 180 gemeenten een koopstarterslening verzorgt. Ook corporaties ondersteunen kopers met diverse instrumenten bij de aankoop van een woning. Naar aanleiding van moties (uw kenmerk 33 000 VII, nrs. 76 en 79) heb ik onderzoek laten doen naar de belemmeringen voor koopstarters in de huidige woningmarkt en de effectiviteit van bestaande instrumenten (uw kenmerk 31 757 nr. 47). Uit dit onderzoek blijkt dat met name de starterslening en Koopgarant effectieve instrumenten voor starters in de huidige markt kunnen zijn. Starters profiteren daarnaast van de generiek verlaagde overdrachtsbelasting. De verlaging van de overdrachtsbelasting leidt tot een verlaging van de woonlasten en de financiële risico’s voor kopers. Uit verschillende onderzoeken, o.a. van het Centraal Plan Bureau, is gebleken dat een lagere overdrachtsbelasting op langere termijn tot aanzienlijk meer doorstroming leidt. Kort na de verlaging barstte de Europese schuldencrisis los waardoor het vertrouwen en de woningvraag sterker onder druk zijn komen te staan. De effecten van de verlaging zijn hierdoor niet goed in te schatten. Het is aannemelijk dat, als de overdrachtsbelasting niet was verlaagd, het transactieniveau lager zou zijn dan nu het geval is. |
103 |
Bent u bereid om de directe en indirecte effecten van de verhuurdersheffing te laten doorrekenen door het CPB? Kunt u in kaart brengen welke huurmaatregelen woningcorporaties kunnen gaan aanwenden om de verhuurdersheffing te kunnen betalen? Bent u bereid om naar alternatieven te zoeken binnen de begroting? Antwoord Ik acht een doorrekening van de effecten van de verhuurdersheffing door het CPB onnodig. De verhuurdersheffing dient te worden bezien in combinatie met de huurmaatregelen van het Kabinet, te weten de 1% respectievelijk 5% extra huurstijging voor hogere inkomens in een gereguleerde huurwoning, en de extra WWS-punten van huurwoningen in schaarstegebieden, waardoor corporaties in ruimere mate huurharmonisatie kunnen toepassen. Uit doorrekeningen van het CFV (TK 2010–2011, 29 453, nr. 185 en nr. 206) en van het onderzoeksbureau ABF (TK 2011–2012, 29 453, nr. 244) blijkt dat deze huurmaatregelen verhuurders voldoende mogelijkheden bieden om de financiële effecten van de heffing te compenseren en de corporaties derhalve niet hoeven in te boeten aan investeringskracht. Naast dat de verhuurdersheffing niet op de begroting van BZK staat, acht ik het zoeken naar alternatieven binnen de begroting derhalve niet opportuun. |
104 |
Kunt u aangeven of u bereid bent om rekening te houden met de financiële positie van woningcorporaties en de ruimte die zij hebben in het huurbeleid als het gaat om de verdeling van de verhuurdersbelasting onder woningcorporaties? Zo nee, waarom niet? Antwoord Daartoe ben ik niet bereid. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 103 hebben woningcorporaties over het algemeen voldoende mogelijkheden om de financiële lasten van de heffing te compenseren door de voorgenomen huurmaatregelen van het Kabinet. Dat blijkt uit de in het antwoord op vraag 103 genoemde doorrekeningen van het Centraal Fonds Volkshuisvesting en ABF. In ontspannen woningmarktregio’s zijn de compensatiemogelijkheden iets kleiner dan in meer gespannen regio’s, maar ook nog voldoende. Daarbij moet worden bedacht dat de verhuurdersheffing de WOZ-waarde van een woning als grondslag heeft, en deze in ontspannen woningmarktregio’s over het algemeen wat lager ligt dan gemiddeld in Nederland. |
105 |
Tot wanneer zijn er (financiële) afspraken met de Woonbond en de Stichting VACpunt Wonen gemaakt? Welke speerpunten heeft de Woonbond en de stichting VACpunt Wonen voor het jaar 2013? Welke prestaties staan tegenover de subsidieverstrekking in 2013? Op basis waarvan werd en wordt de subsidies verstrekt? Is op de Woonbond en de Stichting VACpunt Wonen ook de horizonbepaling van vijf jaar van toepassing die geldt voor organisaties die overheidssubsidie ontvangen? Zo nee, waarom niet? Op welke wijze wordt getoetst of deze subsidies in het verleden effectief en efficiënt worden gebruikt? Wat is de effectiviteit van deze subsidies? Antwoord Er is geen meerjarenafspraak met de Nederlandse Woonbond, over de toekenning van een financiële bijdrage wordt jaarlijks beslist. In het kader van de taakstelling voor mijn departement is aan de Woonbond en VACpunt Woonen aangekondigd dat de subsidies voor de jaren 2012, 2013, 2014 en 2015 worden belast met een kortingspercentage van vier maal 1,5%. Aan VACpunt Wonen is daarnaast meegedeeld dat de financiële bijdrage in een periode van vier jaar wordt afgebouwd. De bijdrage zal in de periode 2013 tot en met 2016 elk jaar met ten minste € 50 000 worden verminderd. Vanaf 2017 wordt geen bijdrage meer verstrekt. De Woonbond en het VACpunt Wonen ontvangen een financiële bijdrage op grond van het Subsidiebesluit experimenten en kennisoverdracht wonen (Staatsblad 2006, nr. 455 en Staatsblad 2009, nr. 267) en de nadere regeling (Staatscourant 6 oktober 2006, nr. 195). De Woonbond ontvangt een financiële bijdrage voor de belangenbehartiging van huurders in Nederland. De Nederlandse Woonbond is de belangrijkste gesprekspartner op landelijk niveau namens de huurders. Bij de toekenning van de financiële bijdrage wordt beoordeeld of de geplande activiteiten van de Woonbond bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het kabinet met betrekking tot de positie van huurders. De stichting VACpunt Wonen ontvangt een financiële bijdrage voor de belangenbehartiging van toekomstige bewoners van zowel koop- als huurwoningen. Dit doet zij door bouwplannen in een vroeg stadium te toetsen op de gebruikskwaliteit voor de bewoner. Bij de toekenning van een financiële bijdrage aan VACpunt Wonen wordt beoordeeld of de geplande activiteiten bijdragen aan de beleidsdoelstellingen van het kabinet met betrekking tot de positie van de woonconsument. Beide organisaties verantwoorden zich jaarlijks over de besteding van de financiële bijdragen richting het departement met hun jaarverslag en financieel jaarverslag. Een toets achteraf van departementale zijde of de financiële bijdragen effectief en efficiënt worden gebruikt, vindt niet plaats. |
106 |
Hoe wordt het resterende deel van de tegenvaller de komende jaren in de huurtoeslag gedekt? Antwoord Het resterende deel van de tegenvaller de komende jaren is gedekt vanuit de algemene middelen. In het begrotingsakkoord was aangekondigd dat er maatregelen worden getroffen binnen de huurtoeslag van € 60 miljoen vanaf 2013 en dat voor het overige deel van de huurtoeslagproblematiek er niet wordt omgebogen binnen de regeling. |
107 |
In het kader van het beleidsprogramma «betaalbaarheid» worden ook subsidies voor experimenten en kennisoverdracht verstrekt aan Zuid-Afrikaanse organisaties. Om hoeveel subsidie gaat het precies? Antwoord Voor de uitvoering van de afspraken tussen Zuid-Afrika en Nederland inzake de samenwerking op het terrein van de sociale huursector, dd. 15 juni 2010, is in 2012 een bedrag van € 236 744,– aan subsidie verstrekt. Voor 2013 is het exacte subsidiebedrag nog niet vastgesteld. Daartoe moeten van de zijde van Zuid-Afrika nog concrete plannen worden ingediend. |
108 |
Zijn de financiële bijdragen aan woonconsumentenorganisaties alleen voorbehouden aan de Woonbond en de Stichting VAC punt Wonen of zijn er meerdere stichtingen of verenigingen die zich voor deze subsidie kunnen inschrijven? Is er bij andere groepen woonconsumenten, zoals leden van Verenigingen van Eigenaren en / of eigenwoningbezitters, geen behoefte aan kennisoverdracht, voorlichting en scholing? Antwoord De financiële bijdragen aan woonconsumentenorganisaties worden alleen toegekend aan de Woonbond en VACpunt Wonen. In tegenstelling tot genoemde woonconsumentenorganisaties is de Vereniging Eigen Huis financieel onafhankelijk van het Rijk. |
109 |
Op welke wijze draagt u bij aan het equiperen van verenigingen van eigenaren bij participatie en belangenbehartiging richting rijksoverheid en gemeentelijke overheden, gelet op het doel dat beschreven staat onder «woonconsumentenorganisaties»? Klopt het dat onder het begrip «woonconsument» de woningbezitters niet vallen? Of richt het VACpunt Wonen zich op deze groep van woonconsumenten? Antwoord Verenigingen van Eigenaren worden op verschillende wijze geëquipeerd met kennisoverdracht, voorlichting en scholing. Diverse organisaties verzorgen kennisoverdracht voor (toekomstige) leden van een VvE. VACpunt Wonen, Vereniging Eigen Huis en VvE-belang zijn hier voorbeelden van. In het recente verleden heeft VvE-belang regelmatig projectsubsidies gekregen voor onder andere algemene voorlichting op het gebied van rechten en plichten van VvE’s. Momenteel verkrijgt VvE-belang voor de jaren 2012 en 2013 een specifieke projectsubsidie in het kader van het plan van aanpak energiebesparing gebouwde omgeving, teneinde energiebesparing bij appartementseigenaren te stimuleren. Onder het begrip woonconsument wordt verstaan woningbezitters en huurders; oftewel iedereen die een woning bewoont. VACpunt Wonen behartigt de belangen van de toekomstige bewoners van nieuw te bouwen of te renoveren huur- of koopwoningen door bouwprojecten al in het ontwerpstadium (als de koper of huurder nog niet bekend is), te toetsen op gebruikskwaliteit voor de bewoner. |
110 |
Op welke wijze zorgt u er voor dat het budget voor huurtoeslag binnen de perken blijft? Hoe wordt de overschrijding in de komende jaren opgevangen en welke prikkels zijn er binnen het systeem om deze forse stijging om te buigen? Antwoord In de Wet op de huurtoeslag ligt vast op welke wijze de huurtoeslagparameters jaarlijks worden aangepast. De enige twee instrumenten binnen de wet om een overschrijding van de uitgaven op te vangen zijn de mogelijkheid van verhoging van de opslag op de normhuur en van een aanscherping van de kwaliteitskorting, die beide bij algemene maatregel van bestuur kunnen worden vastgesteld. Met ingang van 2012 is gebruik gemaakt van deze beide mogelijkheden in verband met overschrijding van de uitgaven. Met ingang van 2013 zal in verband met nieuwe overschrijdingen de opslag op de normhuur opnieuw extra worden verhoogd. Naast een directe bezuinigingmaatregel is de aanscherping van de kwaliteitskorting ook een prikkel voor huurtoeslagontvangers om zo veel mogelijk te kiezen voor een woning in het goedkope segment. Daarmee draagt de kwaliteitskorting bij aan een structurele kostenbeheersing op langere termijn. |
111 |
Bent u bekend met het feit dat op basis van de Nibud advieslasten geconstateerd kan worden dat de huurtoeslag nu al voor belangrijke groepen ontoereikend is? Antwoord Zie antwoord op vraag 4. |
112 |
Steeds vaker verhogen woningcorporaties de huur bij leegkomst van een woning. Dat betekent een verhoging van de huurtoeslaguitgaven. Dat leidt weer tot bezuinigingen op de huurtoeslag en dat gezamenlijk tot het onbetaalbaar worden van de huren. Kunt u aangeven wat volgens uw visie nog betaalbaar is voor sociale huurders? Zo nee, bent u bereid om daar een visie op te formuleren? Antwoord Zie antwoord op vraag 4. |
113 |
Kunt u inzichtelijk maken of en in welke mate de verhoging van de WWS-punten in de schaarstegebieden en het streefhuurbeleid van verhuurders, invloed hebben op de uitgaven van de huurtoeslag en de koopkracht van huurders met huurtoeslag? Kunt u aangeven op welke wijze u monitort dat de verhoging van het aantal huurpunten niet leidt tot een selectie van huurders en daarmee segregatie en wat de resultaten tot nu toe zijn? Zo nee, waarom niet? Antwoord Voor het antwoord inzake de invloed op de uitgaven van de huurtoeslag en de koopkracht van huurders met huurtoeslag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 5. Inzake de monitoring is het mogelijk om per wijk de ontwikkeling te volgen van huishoudens naar etniciteit, leeftijd of inkomen. Uit deze ontwikkeling kan echter vervolgens geen conclusie getrokken worden over het effect van extra huurpunten op segregatie. Mensen verhuizen om diverse redenen uit of naar een buurt. Een van de redenen om eventueel te verhuizen kan gelegen zijn in het huurbeleid van verhuurders. |
114 |
Kunt u aangeven hoe de huurquote zich zal gaan ontwikkelen voor de inkomensgroep boven minimaal met een inkomen tot € 25 000, gespecificeerd naar eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens? Antwoord In de begroting zijn voor acht voorbeeldhuishoudens die in aanmerking komen voor huurtoeslag de effecten van het huur- en huurtoeslagbeleid op de netto huurquote in beeld gebracht voor de periode 2009–2013. Bij de berekening van de netto huur-quote is gerekend met de gemiddelde huur na aftrek van huurtoeslag voor de betreffende groep huishoudens en de gemiddelde verwachte huurstijging over 2012–2013. De ontwikkeling van de in vraag 114 gevraagde huurquota, voor alle huishoudens in het desbetreffende inkomenssegment (inclusief huishoudens zonder huurtoeslag), komt vrijwel overeen met de in grafiek 3.4 en 3.5 in de begroting vermelde ontwikkeling voor de groep eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens boven minimaal tot maximaal € 29 900 (in 2012 en afhankelijk van type huishouden), onder en boven 65 jaar, met huurtoeslag. Voor de in vraag 115–121 genoemde huishoudensgroepen is de gevraagde ontwikkeling van de huurquota afhankelijk van het door verhuurders gevoerde huurbeleid voor hogere inkomensgroepen. Het hangt af van de mate waarin verhuurders komend jaar gebruik zullen maken van de ruimte die de 1% – regeling (voor de inkomensgroep € 34 000 – € 43 000) en de 5% -regeling (voor de inkomensgroep boven € 43 000) biedt en of de streefdatum van inwerkingtreding in 2013 gehaald wordt. Het is daarom niet goed mogelijk om de gevraagde huurquota voor 2013 in de vragen 115–121 op een vergelijkbare wijze te berekenen als opgenomen in de grafieken 3.3 en 3.4 in de begroting. In vraag 121 en vraag 122 wordt gevraagd naar de huurquota voor huurders die een nieuwe sociale huurwoning hebben betrokken. Informatie om deze huurquota te berekenen is niet beschikbaar. |
115 |
Kunt u aangeven hoe de huurquote zich zal gaan ontwikkelen voor de inkomensgroep tussen € 25 000 en € 30 000, gespecificeerd naar eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens? Antwoord Zie antwoord op vraag 114. |
116 |
Kunt u aangeven hoe de huurquote zich zal gaan ontwikkelen voor de inkomensgroep tussen € 30 000 en € 34 000 gespecificeerd naar eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens? Antwoord Zie antwoord op vraag 114. |
117 |
Kunt u aangeven hoe de huurquote zich zal gaan ontwikkelen voor de inkomensgroep tussen € 34 000 en € 43 000 gespecificeerd naar eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens? Antwoord Zie antwoord op vraag 114. |
118 |
Kunt u aangeven hoe de huurquote zich zal gaan ontwikkelen voor de inkomensgroep met een inkomen tussen € 43 000 en € 50 000 gespecificeerd naar eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens? Antwoord Zie antwoord op vraag 114. |
119 |
Kunt u aangeven hoe de huurquote zich zal gaan ontwikkelen voor de inkomensgroep tussen € 50 000 en € 65 000 gespecificeerd naar eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens? Antwoord Zie antwoord op vraag 114. |
120 |
Kunt u aangeven hoe de huurquote zich zal gaan ontwikkelen voor de inkomensgroep boven € 65 000 gespecificeerd naar eenpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens? Antwoord Zie antwoord op vraag 114. |
121 |
Hoe ontwikkelen zich de huurquota van alle huurders van sociale huurwoningen (de grafieken 3.3 en 3.4 hebben alleen betrekking op huurders met huurtoeslag) en voor de huurders van sociale huurwoningen die in een gegeven jaar een nieuwe huurovereenkomst zijn aangegaan? Antwoord Zie antwoord op vraag 114. |
122 |
Hoe verhouden de huurquota van woningzoekenden die in 2011 een sociale huurwoning toegewezen kregen zich tot de gemiddelde huurquota uit de grafieken 3.3 en 3.4? Antwoord Zie antwoord op vraag 114. |
123 |
Wat doet het Agentschap NL specifiek in het kader van het Beleidsprogramma betaalbaarheid? Antwoord Agentschap NL voert de regeling Bevordering Eigenwoning Bezit en de eigen woningregelingen Beschikking Geldelijke steun Eigen Woningen en het Besluit Woninggebonden Subsidies 1992–1994 uit voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. |
124 |
Worden de huurcommissies alleen door de rijksoverheid gefinancierd? Of leveren ook verhuurders een bijdrage aan de financiering van huurcommissies? Zo ja, hoeveel? Wat is de verdeling? Antwoord De Huurcommissie kent twee financieringsbronnen: de bijdrage van BZK en de legesontvangsten van huurders en verhuurders die door de Huurcommissie in het ongelijk zijn gesteld. De hoogte van de leges voor natuurlijke personen bedraagt momenteel € 25 en voor rechtspersonen € 450. De bijdrage van BZK is in 2013 begroot op € 13,2 mln. en neemt ten gevolge van de taakstellingen uit het regeerakkoord van het huidige (demissionaire) kabinet af tot € 8,7 mln. in 2017. De legesinkomsten, begroot op € 0,9 mln. in 2013, zullen als gevolg van een voorgenomen wijziging van de regelgeving (waarbij het onderscheid tussen natuurlijke personen en rechtspersonen vervangen wordt door een onderscheid tussen huurders en verhuurders) naar verwachting toenemen tot € 2,4 mln. in 2017. |
125 |
Hoe komt de bijdrage aan het Agentschap NL tot stand? Welke kosten worden doorberekend aan het ministerie van BZK? Hoe komt de prijsstelling van diensten tussen agentschappen en rijksdiensten tot stand? Antwoord Op basis van een offerteverzoek van mijn ministerie, brengt het Agentschap NL offerte uit voor te verrichten ondersteunende en uitvoerende werkzaamheden op het gebied van Wonen, Bouwen en Integratie. De financiële vergoeding aan het Agentschap NL bestaat voor het grootste deel uit een vergoeding voor menskracht (apparaatskosten), die jaarlijks per deelopdracht wordt bepaald op basis van het aantal arbeidsuren, vermenigvuldigd met een (naar schaalniveau gedifferentieerd) uurtarief en een opslag in verband met bijkomende kosten voor bijvoorbeeld ICT of communicatie. De tarieven en opslagen worden vastgesteld door de SG van het ministerie van EL&I, als eigenaar van het Agentschap NL, nadat de opdrachtgevende ministeries zijn geraadpleegd. Er bestaat geen algemene regeling voor de prijsstelling van diensten tussen agentschappen en andere onderdelen van de rijksdienst. De opdracht van BZK aan het Agentschap NL bestaat uit drie deelopdrachten. Twee van de drie deelopdrachten, te weten (1) «stedenbeleid, leefbaarheid en woonomgeving» en (2) «energiebesparing in de gebouwde omgeving» hebben betrekking op het beleidsartikel 4 «woonomgeving en bouw» en zijn – in overeenstemming met de begrotingsvoorschriften – als bijdrage aan batenlastendiensten samengevoegd in één reeks onder de titel «beleidsprogramma Woningbouwproductie». De derde deelopdracht heeft betrekking op de uitvoering van de koopsubsidieregelingen (BEW, beleidsartikel 3). Voor het beleidsprogramma Woningbouwproductie worden – als onderdeel van de eerst genoemde deelopdracht – activiteiten uitgevoerd die noodzakelijk zijn voor het realiseren van het beleid op deze gebieden, waarbij de nadruk ligt op uitvoering, monitoring en beleidsrealisatie door bijvoorbeeld de inzet van Expertteams. Een overzicht van deze activiteiten is terug te vinden op de website van Agentschap NL onder http://www.agentschapnl.nl/content/oogstbrochure-agentschap-nl-en-bzk |
126 |
Welk bedrag krijgt de Belastingdienst vergoed voor de uitvoering van de maatregel om een huurstijging van inflatie plus 5% toe te staan voor huurders met een huishoudinkomen hoger dan € 43 000? Antwoord In het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (33129) zijn de uitvoeringskosten voor de Belastingdienst begroot op € 1 miljoen aan opstartkosten en maximaal € 3 miljoen aan jaarlijkse kosten (Kamerstukken II 2011–2012, 33 129, nr. 3, pag. 8). Na een eerste inventarisatie van de Belastingdienst is in 2012 ongeveer 1 miljoen aan opstartkosten aan de Belastingdienst vergoed. De jaarlijks terugkerende kosten vanaf 2013 zijn begroot op € 0,4 miljoen en zijn bij 1e suppletoire overgeboekt naar de begroting van het ministerie van Financiën. |
127 |
Kunt u toelichten waarop het aantal van 400 in tabel 3.7 pagina 32 inzake de verklaringen omtrent redelijkheid van de huurprijs in het kader van behandeling van huurtoeslagaanvragen door de Belastingdienst, is gebaseerd? Antwoord Het aantal van 400 verzoeken inzake verklaringen omtrent de redelijkheid van de huurprijs in 2013 is gebaseerd op een inschatting die de Belastingdienst/Toeslagen op basis van ervaringen uit het verleden heeft gemaakt. |
128 |
Kunt u aangeven hoe de ramingen in tabel 3.7 voor 2013 inzake aantallen en behandeltermijn zich verhouden tot de resultaten in 2012, voor zover bij u bekend? Antwoord In onderstaande tabel zijn de ramingen voor 2013 en de meest recente prognoses van de Huurcommissie voor 2012 inzake aantallen en behandeltermijnen vermeld. |
Procedure |
Begroting 2013: aantallen |
Begroting 2013: Behandeltermijn |
Prognose aantallen 2012 |
Prognose behandeltermijn 2012 |
---|---|---|---|---|
Beslechting huurprijsgeschillen |
7 590 |
90% afgerond binnen 4 maanden |
5 075 |
70–80% binnen 5 maanden |
Beslechting servicekosten-geschillen |
3 000 |
90% afgerond binnen 4 maanden |
2 900 |
60% binnen 5 maanden |
Beslechting van WOHV-geschillen |
10 |
90% afgerond binnen 8 weken |
10 |
0% binnen 8 weken |
Verklaringen over de redelijkheid van de huurprijs in het kader van de behandeling van huurtoeslag-aanvragen door de Belastingdienst |
400 |
425 |
n.v.t. |
|
Totaal |
11 000 |
8 200 |
NB: de normen voor 2013 zijn aangescherpt ten opzichte van 2012
Doordat het wetsvoorstel Huurverhoging op grond van inkomen (TK 33 129) in 2012 nog geen kracht van wet heeft gekregen, zijn er in 2012 geen huurprijsgeschillen aan de Huurcommissie voorgelegd die voortvloeien uit een huurverhoging op grond van inkomen. In de Begroting 2013 is bij het aantal te behandelen geschillen rekening gehouden met het in werking treden van genoemd wetsvoorstel.
129 |
Hoeveel subsidie ontvangt de Commissie Gelijke Behandeling en wat is de meerwaarde van deze organisatie als het gaat om huurgeschillenbeslechting naast de andere betrokken organisaties? Antwoord BZK/WBI heeft in 2012 € 110 000,= bijgedragen in de kosten van de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) voor het onderdeel «wonen» uit de Wet gelijke behandeling gehandicapten en chronisch zieken. Voor 2013 zal de bijdrage worden vastgesteld op basis van de evaluatie van de werkzaamheden van de commissie op genoemd onderdeel. Deze evaluatie wordt eind 2012/begin 2013 uitgevoerd. De commissie oordeelt over klachten van mensen met een handicap of chronische ziekte die menen dat ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt. Of de commissie ook klachten inzake huurgeschillen heeft ontvangen en beoordeeld moet uit de evaluatie blijken. |
130 |
Hoeveel bedroeg de totale subsidie van de vier kennisinstellingen stuurgroep Experimenten Volkshuisvesting (SEV), Nicis, NIROV en KEI in 2010 en 2011? Hoe ontwikkelt het subsidiebedrag zich na de fusie? Antwoord Hieronder ziet u het totaal aan bijgedragen basissubsidie en bijdragen uit FES in 2010, 2011 en 2012 van het ministerie van BZK aan de vier voormalige kennisinstellingen. Ook ziet u de voorgenomen bijdragen voor basissubsidie vanaf 2013, waarin geen bijdragen uit FES zijn voorzien. |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
2014 |
Doorkijk 2015 |
|
---|---|---|---|---|---|---|
Totaal basissubsidie |
9 611 000 |
4 936 000 |
3 788 000 |
2 069 000 |
1 811 000 |
1 733 000 |
131 |
Hoe staat het met de fusie-/samenwerkingsplannen van de kennisinstellingen op het gebied van bouwtechniek SBR, CUR, ISSO? Antwoord Opdrachtgevers en opdrachtnemers in de bouw streven naar een landelijke bouwcampus als instrument voor de noodzakelijke vernieuwing in de bouw. De genoemde kennisinstellingen, SBR, CUR en ISSO, zijn instituten die actief betrokken zijn bij de vorming van een «coalition of the willing» die de basis vormt voor intensieve samenwerking: de bouwcampus. Voor de huisvesting daarvan zijn drie mogelijke plaatsen in beeld: Rotterdam, Delft of Den Haag. |
132 |
Dragen andere partijen, zoals private partijen en ontwikkelaars, bij aan de kennisontwikkeling binnen Platfrom 31? Antwoord Ja, naast het Rijk dragen vele publieke en private partijen bij aan de kennisontwikkeling binnen Platform 31, zoals steden, woningcorporaties, projectontwikkelaars, adviesbureaus, enzovoort. Zij doen dat door inhoudelijke bijdragen aan kennisbijeenkomsten, opleidingen en experimenten en door financiële bijdragen aan (programma’s en activiteiten) van Platform 31. |
133 |
Wat kwalificeert als «strikt noodzakelijke informatie»? Wie beoordeelt of dit criterium wordt nageleefd? Antwoord Zie antwoord op vraag 62. |
134 |
Wat betekent het besluit uit het deelakkoord van de VVD en PvdA d.d. 1 oktober 2012 om de «vrijval enveloppe duurzaamheid begrotingsakkoord» (€ 155 miljoen) in te zetten ter dekking van dit deelakkoord voor de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken 2013 en dan specifiek het Plan van Aanpak Energiebesparing Gebouwde Omgeving en aanverwante onderwerpen? Wat wordt er geschrapt? Antwoord In het duurzaamheidspakket uit het begrotingsakkoord is voor een revolverend fonds energiebesparing in de gebouwde omgeving € 70 miljoen gereserveerd in 2013 en daarna € 58 miljoen structureel. Dit bedrag staat gereserveerd op de aanvullende post bij het ministerie van Financiën Aanname van het deelakkoord van de VVD en PvdA leidt ertoe dat de bijdrage voor 2013 niet beschikbaar komt voor het ministerie van Binnenlandse Zaken en dat het in voorbereiding zijnde revolverend fonds energiebesparing gebouwde omgeving vooralsnog niet van start kan gaan. Dit co-gefinancieerde fonds zou vanaf 1 januari 2013 laagrentende leningen voor energiebesparing uitzetten (geen subsidies). Nieuwe financieringsconstructies met onder meer aantrekkelijke leningen vormen een belangrijk instrument in de aanpak van energiebesparing in de gebouwde omgeving en leveren hiermee een bijdrage aan de beheersbaarheid van de energiekosten van huishoudens en bedrijven alsmede een impuls aan de werkgelegenheid in de bouw als gevolg van extra gegenereerde investeringen. |
135 |
Hoeveel subsidie gaat er naar energiebesparingprogramma’s? Antwoord In de afgelopen jaren heeft de Rijksoverheid diverse instrumenten ontwikkeld om investeringen in energiebesparing in de gebouwde omgeving door eigenaarbewoners, verhuurders en anderen te stimuleren, onder meer via subsidieregelingen. Een groot deel van de regelingen is inmiddels beëindigd. Dit past bij het streven van het kabinet om de gewenste marktontwikkeling op lokaal niveau tot stand te laten komen. Een tweetal regelingen loopt nog in 2013 en 2014 door: – De uitvoering van de Innovatieagenda Gebouwde Omgeving voor woningbouw, utiliteitsbouw en gebiedontwikkeling loopt tot en met 2014. Het betreft opdrachten tot onderzoek, demonstratieprojecten en kortlopende subsidieregelingen om leerpunten op te doen teneinde uiteindelijk te komen tot energieneutrale gebouwen. In de begroting is voor 2013 € 4 miljoen en voor 2014 € 1 miljoen hiervoor beschikbaar gesteld. – Via de Tijdelijke regeling Blok-voor-Blok is in 2011 een pilot met acht projecten gestart. De projecten kennen een looptijd van twee à drie jaar, waarbij ervaring wordt opgedaan met verschillende financieringsconstructies, marketingmodellen en vormen van lokale werkunits. De Rijksoverheid ondersteunt de projecten financieel voor wat betreft de extra proceskosten. Het belangrijkste doel van de pilot is het opdoen van kennis en ervaring voor een landelijke opschaling van de Blok-voor-Blokaanpak door de markt. In de begroting is voor 2014 € 0,5 miljoen hiervoor beschikbaar gesteld. |
136 |
Waarom zijn er voor het beleidsartikel Woonomgeving en bouw (art. 4) geen indicatoren of kengetallen opgenomen (bijvoorbeeld over de woningbouwproductie), terwijl dat gezien de uw rol voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad wel voor de hand zou liggen? Antwoord Outputindicatoren worden alleen geformuleerd daar waar een direct verband met de ingezette middelen is te leggen. Aangezien de minister van BZK, zoals aangegeven in de paragraaf «Verantwoordelijkheden» vooral systeemverantwoordelijk is, is bewust afgezien van brede outputindicatoren op het gebied van woningproductie. Dit neemt niet weg dat het kabinet de woningproductie wel monitort op basis van gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en de woonbehoefte, zowel kwantitatief als kwalitatief, in beeld laat brengen. Zo wordt periodiek middels het Woon Onderzoek Nederland (WoON) de huisvestingssituatie van de Nederlandse bevolking in kaart gebracht. Hierin wordt ook aandacht besteed aan de huisvestingssituatie van bijzondere doelgroepen. Dit onderzoek vindt om de vier jaar plaats. De volgende publicatie wordt begin 2013 verwacht. Deze kernpublicatie zal aan de Tweede Kamer worden aangeboden. |
137 |
Hoe wordt met betrekking tot de woonomgeving en bouw ingespeeld op de beleidswijzigingen binnen Europese Structuurfondsen en de focus op inclusieve groei, duurzame groei en innovatiekracht? In hoeverre maken Nederlandse steden al gebruik van EIB-faciliteiten als het Jessica-programma? Ziet u kansen om in de nieuwe periode nader in te spelen op de versterking van de steden in combinatie met de Europese ambitie? Antwoord De Nederlandse steden zijn betrokken bij de voorbereiding van de 4 nieuwe landsdelige Operationele Programma's (2014–2020). Zij kunnen met betrekking tot de bouw en woonomgeving aansluiten bij de Europa 2020 doelstellingen. Het ministerie van BZK ondersteunt, in overleg met het ministerie van EL&I dat als coördinerend ministerie optreedt voor de structuurfondsen en het ministerie van SZW (ivm Europees Sociaal Fonds (ESF)) de steden waar nodig en mogelijk. Het ministerie van BZK legt de focus bij thema's als energiebesparing in de gebouwde omgeving (duurzame groei), arbeidsmobiliteit EU arbeiders (inclusion) en demografische ontwikkelingen als vergrijzing (krimpaanpak). Dit gebeurt in overleg met de steden (G32 en G4) maar ook met organisaties als AEDES (Woningcorporaties). Samen met de G4 en het ministerie van SZW wordt gekeken of de koppeling tussen ESF en EFRO binnen Integrated Territorial Investments gemaakt kan worden, zodat steden integrale projecten kunnen uitvoeren middels Structuurfondsen (creëren van werk met investeringen (EFRO) en geleiden van mensen naar werk (ESF) bijvoorbeeld in de bouw (duurzamer en innovatief)). Er lopen nu JESSICA-pilots in Rotterdam (gebiedsgericht) en Den Haag (Energie). BZK zit de stuurgroep JESSICA waar decentrale overheden, externe experts en de Europese Investeringsbank (EIB) aan deelnemen. BZK heeft het voornemen in samenwerking met G32 en G4 een handreiking op te stellen voor de toepassing van financiële instrumenten zoals JESSICA. |
138 |
Kunt u nader toelichten wat de gevolgen zijn van het feit dat er in 2013 en verder in vergelijking met 2012 € 20 miljoen minder beschikbaar is voor de woonomgeving en de bouw, voor het behalen de Europese klimaatdoelstelling? Antwoord De beschreven daling van het beschikbare budget betreft meerdere beleidsvelden; naast energiebesparing in de gebouwde omgeving ook bouwkwaliteit en woningbouwproductie. De doelen voor energiebesparing in de gebouwde omgeving zijn geijkt op de Europese klimaatsdoelstelling van 20% reductie van de CO2-uitstoot in 2020 ten opzichte van 1990. Vanuit deze context en met het beschikbare budget in 2013, wordt in de komende jaren verder gewerkt. Daarbij doet het kabinet nadrukkelijk een beroep op marktpartijen, intermediaire organisaties en lokale overheden, omdat energiebesparende investeringen in beginsel rendabel zijn. Met deze partijen zijn in de onlangs geactualiseerde convenanten voor de gebouwde omgeving nadere afspraken gemaakt. Dit geldt zowel voor de bestaande bouw als voor de nieuwbouw. De convenanten worden voor het einde van 2012 uitgewerkt in concrete uitvoeringsprogramma’s. Daarnaast zijn in het Bouwbesluit de eisen aangescherpt voor de EPC, de Rc-waarde en de U-waarde voor nieuwbouw en renovatie. De Rijksoverheid blijft vooralsnog maatschappelijke initiatieven ondersteunen (bijvoorbeeld de Blok-voor-Blokaanpak en Green Deals), stelt duidelijke eisen (bijvoorbeeld de energieprestatiecoëfficiënt), wijst normen aan en geeft waar mogelijk het goede voorbeeld (onder meer via de Rijksgebouwendienst). |
139 |
Waar wordt het geld in het kader van het Beleidsprogramma Energiebesparing (in 2013 betreft het een verdubbeling t.o.v. 2012) aan uitgegeven? Hoe verhoudt dit zich tot het deelakkoord van de VVD en PvdA d.d. 1 oktober 2012? Antwoord Het beschikbare budget in het kader van het Beleidsprogramma Energiebesparing wordt ingezet ten behoeve van de implementatie van verschillende Europese richtlijnen, het ondersteunen van de doelen van de convenanten in de gebouwde omgeving, het overdragen van kennis en ervaring aan diverse doelgroepen, en de inzet van expertise en data voor de monitoring van de voortgang en effectiviteit van het programma. Er is inderdaad sprake van een verdubbeling van de uitgaven in 2013 ten opzichte van 2012 als alleen gekeken wordt naar het budget beleidsprogramma Energiebesparing vermeld onder «Opdrachten». Echter als gekeken wordt naar de totale uitgaven in 2012, die verbonden zijn aan het Beleidsprogramma Energiebesparing is het bedrag ca. € 13 mln. en is er geen sprake meer van een verdubbeling. Naast de € 6,5 mln. van het beleidsprogramma energiebesparing betreft het de posten met betrekking tot de niet meer vigerende subsidieregelingen «Tijdelijke regeling Blok voor Blok» en de «Tijdelijke stimuleringsregeling energiebesparing» (samen € 6,5 mln.) Het deelakkoord van de VVD en PvdA schrapt de dekking voor het revolving fund energiebesparing in 2013 dat staat gereserveerd op de aanvullende Post bij het ministerie van Financiën. (Zie ook het antwoord op vraag 134 hierover). |
140 |
Welke statistische informatie wordt door de overheid (inclusief netbeheerders) verzameld om de ontwikkeling van het energiegebruik van huishoudens en het effect van energiebesparende investeringen (isolatie, installaties, toestellen/apparaten) te monitoren? Via welke openbare kanalen wordt deze informatie ontsloten? Antwoord Het CBS verzamelt op jaarbasis statistische informatie over de ontwikkeling van het energiegebruik van huishoudens. Het CBS stelt het totale energieverbruik van huishoudens vast op basis van de aansluitingenregisters van de energienetbedrijven. De eindresultaten zijn via de openbare databank StatLine van het CBS en de KlimaatMonitor Databank van AgentschapNL beschikbaar voor gebruikers. Agentschap NL verzamelt statistische informatie over de gebouwgebonden energiebesparende maatregelen die huishoudens jaarlijks nemen. De resultaten van deze dataverzameling worden via Agentschap NL website www.energiecijfers.nl beschikbaar gesteld. Verder wordt informatie over energielabels van woningen verzameld in de energielabeldatabase. Gegevens uit de energielabeldatabase zijn eveneens beschikbaar via www.energiecijfers.nl. Het ministerie van BZK laat iedere zes jaar een verdergaand steekproefonderzoek (module Energie van het Woononderzoek Nederland) uitvoeren om ijking van het effect van gebouwgebonden energiebesparende maatregelen mogelijk te maken. Het onderzoek is op dit moment in uitvoering. De resultaten worden in het voorjaar van 2013 gerapporteerd aan de Tweede Kamer. De gegevens worden ontsloten via het open data portal op Rijksoverheid.nl en via DANS (Data Archiving and Networked Services). De overheid verzamelt geen statistische informatie over toestellen en apparaten. De vereniging voor leveranciers huishoudelijke apparatuur Nederland (Vlehan) verzamelt informatie m.b.t. het energielabel van nieuw verkochte huishoudelijke apparaten en verspreidt deze informatie via de jaarverslagen. Deze jaarverslagen zijn te vinden op de website van Vlehan. http://www.vlehan.nl/www/?page=actueel_jaarverslagen. |
141 |
Bent u bereid niet-vrijblijvende afspraken te maken met de brancheorganisatie van verhuurders en huurders over investeringen in nieuwbouw, energiebesparingen en woningverbeteringen in plaats van de verhuurdersheffing, gezien de inverdieneffecten voor de rijksoverheid? Antwoord De verhuurdersheffing dient te worden bezien in combinatie met de huurmaatregelen van het Kabinet, te weten de 1% respectievelijk 5% extra huurstijging voor hogere inkomens in een gereguleerde huurwoning, en de extra WWS-punten van huurwoningen in schaarstegebieden. Deze maatregelen zijn gericht op een betere marktwerking en meer doorstroming in de woningmarkt. Uit doorrekeningen van het CFV en van het onderzoeksbureau ABF blijkt dat de ruimte in het huurbeleid verhuurders voldoende mogelijkheden biedt de financiële effecten van de heffing te compenseren. De corporaties behouden derhalve voldoende investeringskracht om de van hen gewenste investeringen te plegen. Ik ga er dan ook van uit dat corporaties de vrijwillig overeengekomen convenantafspraken inzake energiebesparings- en andere investeringen nakomen. Nadere afspraken met de sector in ruil voor een lagere verhuurdersheffing acht ik derhalve niet opportuun. |
142 |
Wat is de taak van het Agentschap NL als het gaat om het beleidsprogramma woningbouwproductie? Antwoord Zie antwoord op vraag 125. |
143 |
Kunt u aangeven op welke wijze de nodige woningbouwproductie ingevuld zal gaan worden en wat de inzet hierbij is wordt er bijvoorbeeld voornamelijk ingezet op stedelijke verdichting? Kunt u aangeven op welke wijze wordt gemonitord dat het groen en de natuur in de regio niet volgebouwd wordt met woningbouw? Antwoord In de bestuurlijke afspraken tussen Rijk, IPO, VNG en UvW is de programmering van de woningbouw primair belegd bij de provincies. De provincies voeren -rekening houdend met de rijksdoelstellingen- de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang. Over de woningbouwprogrammering voor de gebieden Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a. maken partijen afspraken in het bestuurlijk overleg Meerjarenplan Infrastructuur Ruimte en Transport (BO MIRT). Verder is het Rijk bij een aantal specifieke locaties nog betrokken vanuit rijksvastgoedposities. Het Rijk benoemt in het rijkskader voor woningbouw de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is aangegeven dat de woningbouwopgave bij voorkeur moet worden gerealiseerd binnen het bestaand stedelijk gebied. Daartoe geldt bij ruimtelijke besluiten door overheden de procesvereiste, dat -alvorens in het groen buiten de stad wordt gebouwd- gemotiveerd moet worden waarom in die betreffende vraag niet voorzien kan worden binnen bestaand stedelijk gebied. Daarbij gaat het overigens niet louter om de kwantitatieve beschikbaarheid van locatiecapaciteit, maar ook om de vraag of die betreffende locatie wel kan voorzien in de kwalitatieve vraag naar specifieke woonmilieus. Het vraaggericht bouwen staat centraal; er is dan ook geen rijksbeleid meer met betrekking tot een (minimaal) aandeel binnenstedelijk bouwen. Er is ook ruimte voor kleinschalige locatieontwikkelingen in het groen. In de gebiedsagenda's die Rijk en regio periodiek samen opstellen voor onderscheiden landsdelen in het kader van het MIRT kan worden aangegeven op welke locaties de woningbouw kan worden gerealiseerd. Afspraken uit de bestuurlijke overleggen (BO MIRT) worden jaarlijks voorgelegd aan uw Kamer. |
144 |
Hoeveel actieplannen, beleidsprogramma’s en anderszins vanuit de (de)centrale overheid geïnitieerde initiatieven op het gebied van leefbaarheid in wijken zijn er precies en hoeveel kosten ze in totaal? Antwoord Onder de noemer leefbaarheid loopt een viertal programma’s vanuit het ministerie van BZK; het 10-jarig programma Wijkenaanpak, het Nationaal Programma Rotterdam Zuid, het programma Bevolkingsdaling en de preventieve aanpak in New Towns. Bij deze initiatieven is het Rijk partner van bewoners, gemeenten, provincies, corporaties en anderen om daar waar de leefbaarheid onder druk staat, deze tijdelijk op innovatieve en economische wijze te helpen versterken. Nadruk ligt op de eigen kracht van burgers en op samenwerking. Het Rijk neemt de lokale en regionale verantwoordelijkheid voor leefbaarheid niet over, maar ondersteunt, voert afspraken uit, experimenteert en neemt waar mogelijk belemmeringen weg. Op de begroting 2013 is 5,7 miljoen euro beschikbaar voor het versterken van de leefbaarheid in krimpgebieden, kwetsbare wijken en buurten, New Towns en Rotterdam Zuid. |
145 |
Welke statistische informatie wordt door de overheid verzameld over de ontwikkeling van investeringen in de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving/publieke ruimte? Wordt er systematisch onderzoek gedaan naar de aard van de investeringen? Antwoord De statistische informatie die wordt verzameld over investeringen in de bestaande woningvoorraad en de woonomgeving/publieke ruimte is divers. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) brengen regelmatig de gerealiseerde macro-investeringen in herstel en verbouw van bestaande woningen in ons land in beeld. Daarnaast maakt het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) jaarlijks een rapportage over de prestaties van alle corporaties in het voorgaande jaar en over de voornemens voor de investeringen in de komende jaren. Het CFV onderscheidt hierbij investeringen van corporaties in onderhoud en in woningverbetering. Het CFV heeft in september 2012 het meerjarenperspectief uitgebracht met de investeringsvoornemens van de corporaties tot en met 2020. Gerealiseerde investeringen door andere verhuurders in de woningvoorraad worden niet specifiek in beeld gebracht, gerealiseerde investeringen in de publieke ruimte evenmin. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties monitort verder iedere zes jaar via steekproefonderzoek (de module Energie van het Woononderzoek Nederland) de investeringen door huishoudens (eigenaar-bewoners) in energiebesparende maatregelen in woningen. |
146 |
Op welke wijze wordt bij het versterken van bewonersparticipatie ingespeeld op de laatste ICT ontwikkelingen? Antwoord Er zijn door ICT ontwikkelingen het afgelopen decennium veel extra mogelijkheden voor burgers onderling om in zogenaamde peer-to-peer netwerken via de computer of via mobiele apps kennis, informatie, goederen of diensten uit te wisselen. Deze ontwikkelingen bieden bewoners ook nieuwe mogelijkheden om zich in te zetten in of met elkaar te communiceren over de buurt. Denk aan Nudge, waar mensen die in hun buurt (willen) werken aan duurzame ontwikkelingen zich aan kunnen melden als «buurtburgemeester». De verwachting is dat dergelijke applicaties zich de komende periode snel zullen ontwikkelen, ook zonder de overheid. ICT ontwikkelingen bieden ook mogelijkheden voor de relatie tussen de lokale overheid en bewoners. Een goed voorbeeld is de website verbeterdebuurt, waar burgers op eenvoudige wijze meldingen of ideeën over de openbare ruimte kunnen doen bij de gemeente. Ook gemeenten zelf benutten de mogelijkheden die ICT hen biedt. Niet alleen voor inspraak op plannen van de gemeente, maar ook voor het aanwakkeren van maatschappelijk initiatief in de buurt. Een voorbeeld daarvan is de kaart die de gemeente Amsterdam bijhoudt voor terreinen die door de economische crisis tijdelijk braakliggen. (http://www.gisdro.nl/braakliggende_terreinen/) Met deze website wil de gemeente de drempel voor burgers en ondernemers verlagen om zelf initiatief te nemen, waardoor de leefbaarheid van deze terreinen in de periode tussen leegstand en bouw kan worden gestimuleerd. Ook start binnenkort een experiment met crowdsourcing en crowdfunding voor bewonersinitiatieven. BZK is daarvan een van de co-financiers. Het recent gestarte platform Kracht in Nederland wordt tevens gesteund door BZK. Via dit platform van sociale innovatoren kunnen maatschappelijke initiatieven financiële steun verwerven om hun ideeën tot uitvoer te brengen. Via de door BZK ontwikkelde digitale Leefbaarometer hebben bewoners inzicht in de leefbaarheidopgaven per buurt. |
147 |
Bent u ervan op de hoogte dat professionals binnen overheid, welzijnswerk, ouderenzorg, gezondheidszorg en vrijwilligersorganisaties vaak nog te weinig kennis te hebben van de mogelijkheden van Web 2.0 en 3.0 en vaardigheden om ze ook daadwerkelijk toe te passen om te innoveren en het dienstenaanbod effectiever en efficiënter te maken? Zijn er plannen om het gebruik van ICT en Web 2.0 en 3.0 toepassingen te verbeteren door het informeren en ondersteunen van welzijnswerk, ouderenzorg, gezondheidszorg en vrijwilligersorganisaties, zodat zij kunnen innoveren en hun dienstenaanbod in de wijk effectiever en interactiever kunnen organiseren? Zo ja, heeft de rijksoverheid hierbij een rol? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Antwoord Van een gebrek aan kennis en vaardigheden bij genoemde professionals over de mogelijkheden van Web 2.0/3.0 ben ik niet op de hoogte. Er zijn geen plannen om Web 2.0/3.0 te verbeteren, omdat dit geen specifieke verantwoordelijkheid van de Rijksoverheid is. De diverse onderdelen van de overheid werken nauw samen met organisaties in het veld om de mogelijkheden van ICT optimaal te benutten. Vanuit het ministerie van BZK zijn er diverse activiteiten op het gebied van e-overheid om de dienstverlening te verbeteren in samenwerking met de decentrale overheden. Met het oog op de woon- en leefomgeving in steden en dorpen wordt gebruik gemaakt van ICT-toepassingen (zoals de leefbarometer, de outcomemonitor en systeem woningvoorraad) om op alle niveau’s goed inzicht te hebben in de problematiek. |
148 |
Hoe wordt na 2014 omgegaan met de € 10 miljoen voor de wijkverpleegkundigen? Blijft er sprake van een decentralisatie-uitkering? In hoeverre maakte deze € 10 miljoen onderdeel uit van de zogenaamde Vogelaargelden voor de 40 achterstandswijken? Antwoord De 10 miljoen euro maakt geen deel uit van de zogenaamde Vogelaargelden. Dit budget van 10 miljoen euro wordt structureel ingezet voor extra wijkverpleegkundigen in de 40 achterstandswijken (motie Hamer 2009). Voor de komende twee jaar is gekozen voor een decentralisatie-uitkering via het gemeentefonds. Vanuit de ministeries BZK en VWS zullen de betreffende gemeenten die hiervoor middelen ontvangen gevolgd worden. Hierbij wordt gekeken naar a) de inzet van gemeenten en projecten met betrekking tot samenwerking, en b) of de middelen daadwerkelijk ingezet zijn voor de lopende «Zichtbare Schakel projecten». Intentie is om ook na 2014 uit te keren via de decentralisatie-uitkering. Beide ministeries besluiten na evaluatie van de huidige periode of ook na 2014 wordt uitgekeerd via de decentralisatie uitkering. |
149 |
Kunt u een overzicht geven van de resultaten van de nationale projecten in het kader van het Europees Integratiefonds die tot nu toe zijn uitgevoerd? Hoe staat het met de financiële afrekening van de projecten? Klopt het dat er na de eindafrekening substantiële bedragen van organisaties worden teruggevorderd? Wat is hiervan de oorzaak? Antwoord In het kader van het EIF zijn tot nu toe 49 projecten gestart waarvan er 23 zijn afgerond. In het kader van de EIF jaartranche 2012 zijn ten slotte zeer recentelijk 19 projecten geselecteerd. Organisaties worden rond deze tijd geïnformeerd over de uitkomsten van de call. Een overzicht van de behaalde resultaten van deze projecten die zeer verschillende terreinen omvatten is nog niet beschikbaar maar wordt opgesteld in het kader van de midterm evaluatie van het fonds. Voor wat betreft de financiële afrekening van de projecten zijn er in 2007 en 2008 bedragen teruggevorderd van de organisatie Mira Media, en een organisatie waarmee Mira Media nauw samenwerkte. Dit heeft te maken met het feit dat -ondanks herhaaldelijk verzoek- voor deze projecten geen deugdelijke verantwoording overeenkomstig de betreffende Europese regelgeving en voorschriften kon worden overlegd |
150 |
Wat zijn de kosten van de het opstaan vanaf 1 januari 2013 van het sociaal leenstelsel voor EU-landen en Turkije? Antwoord Zoals aangegeven in de brief over de contouren van het sociaal leenstelsel en maatschappelijke begeleiding in verband met de Wet inburgering (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 086, nr. 46) zullen naar verwachting 1 000 personen met een nationaliteit van een lidstaat van de Europese Unie of Turkije een beroep doen op de sociale leenfaciliteit. De verwachting is dat het voor alle leningen uitgetrokken bedrag (€ 15 miljoen in 2013 en vanaf 2014 € 30 miljoen per jaar) en het bedrag ter dekking van de risico’s van oninbaarheid (€ 10 miljoen per jaar gereserveerd) voldoende zijn om alle kosten van het sociaal leenstelsel te dekken. |
151 |
Wat zijn de kengetallen voor westerse migranten? Antwoord Kengetallen westerse migranten |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
|
---|---|---|---|---|---|
Percentage netto-arbeidsparticipatie van de bevolking 15–64 jaar |
64,7 |
66,9 |
66,1 |
64,7 |
64,9 |
Percentage met startkwalificatie van de niet schoolgaande bevolking 15–64 jaar |
71,8 |
72,1 |
73,8 |
73,4 |
73,2 |
Aantal verdachten per 1 000 van de bevolking van 12 jaar en ouder |
15 |
14 |
13 |
12 |
11 |
Bron: CBS kernindicatoren jaarlijkse aanlevering, 2012. De verdachtencijfers tot en met 2009 zijn definitief. De verdachtencijfers over 2010 en 2011 zijn voorlopig.
152 |
Aan welke voorwaarden dienen Turken en MOE-landers te voldoen om gebruik te kunnen maken van het sociaal leenstelsel? Antwoord Voor onderdanen van Turkije en de EU gelden dezelfde voorwaarden als voor gezinsvormers en -herenigers. Dat betekent dat om voor een lening in aanmerking te komen moet worden voldaan aan de inkomenstoets. Daarnaast wordt de lening van maximaal € 5 000,–, die voor een cursus wordt aangevraagd, alleen verstrekt als de cursus bij een instelling met het Keurmerk «Blik op Werk» wordt gevolgd. |
153 |
Hoeveel Turken en MOE-landers zullen naar verwachting van het kabinet een aanvraag indienen voor het sociaal leenstelsel en welk bedrag zal het kabinet hiervoor reserveren (gespecificeerd naar groep)? Antwoord Zie hiervoor het antwoord op vraag 150 en 156. |
154 |
Welke sancties zullen opgelegd worden aan Turken en MOE-landers die het geleende bedrag voor inburgering niet terugbetalen? Antwoord Indien de debiteuren hun termijnbedragen ten onrechte niet voldoen, vindt uiteindelijk overdracht naar de gerechtsdeurwaarder plaats. |
155 |
Kan het geleende bedrag voor de inburgering van Turken en MOE-landers worden kwijtgescholden en zo ja, aan welke specifieke voorwaarden dienen zij hiervoor te voldoen? Antwoord Het kwijtschelden van de lening vindt plaats als na toetsing van de draagkracht van de debiteur blijkt dat deze over onvoldoende middelen beschikt om de termijnbedragen te betalen. Als na afloop van de terugbetalingstermijn van 10 jaar blijkt dat er nog een schuld openstaat, wordt deze kwijtgescholden. Deze voorwaarden gelden voor alle debiteuren gelijkelijk. |
156 |
Welk bedrag verwacht het kabinet maximaal mis te lopen in geval van kwijtschelding van het leenbedrag voor de inburgering van Turken en MOE-landers? Antwoord Er wordt jaarlijks € 10 miljoen gereserveerd voor de oninbaarheid van het totale aantal te verstrekken leningen. Deze reservering wordt niet gespecificeerd per doelgroep. |
157 |
Hoe gaat het kabinet de hoge jeugdwerkeloosheid en zorgwekkende criminaliteitscijfers van niet-westerse migranten in verhouding tot autochtonen terugdringen en welke doelstelling legt het kabinet zichzelf hierbij op? Antwoord Generiek beleid ten aanzien van onderwijs, arbeid, zorg en criminaliteit dient iedereen te bereiken. Het is daarom van belang dat het bereik verder verbeterd wordt bij juist die groepen waar de meeste problemen voorkomen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in eerste instantie bij de gemeenten en uitvoeringsinstanties. De rijksinzet vanuit het integratiebeleid richt zich met name op kennisdeling en het organiseren van expertbijeenkomsten met gemeenten en reguliere instellingen om te bevorderen dat de beschikbare kennis actief benut wordt. Daarnaast wil het kabinet dat migrantenouders beter in staat zijn hun kinderen de juiste begeleiding te geven waardoor er minder kinderen problematisch gedrag gaan vertonen. Hiertoe zullen gesprekken worden gevoerd met gemeenten, instellingen en zelforganisaties. Voor de aanpak van de jeugdwerkeloosheid onder migrantenjongeren verwijs ik naar het antwoord gegeven op vraag 158. De inzet van het kabinet is er met name op gericht de verschillen in werkeloosheids- en criminaliteitscijfers tussen niet-westerse migranten en de autochtone bevolking kleiner te maken. |
158 |
Welke concrete afspraken wil het kabinet maken met gemeenten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers om te zorgen dat migrantenjongeren voldoende voorbereid op de arbeidsmarkt komen? Wat is hier volgens het kabinet de definitie van «voldoende voorbereid»? Antwoord Met de vergrijzing in zicht is iedereen nodig op de arbeidsmarkt, zeker in de zorg en techniek. Migrantenjongeren spelen hierbij ook een belangrijke rol. In de G4 bijvoorbeeld is meer dan 65% van de leerlingen migrant van niet westerse afkomst. Migrantenjongeren doen het steeds beter in het onderwijs maar deze vooruitgang komt nog niet tot uiting op de arbeidsmarkt. Bijna 30% van de migrantenjongeren op de arbeidsmarkt kan geen baan vinden. Verbetering van de aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt is daarom van essentieel belang. Dit kabinet heeft diverse maatregelen genomen om deze aansluiting te verbeteren (Kamerstuk 29 544, nr. 393). Zo wordt met het actieplan MBO Focus op vakmanschap 2011–2015 ingezet op opleidingen van voldoende kwaliteit die voldoende aansluiten bij de vraag op de arbeidsmarkt. Ook zet het kabinet in op het aantrekkelijker maken van beroepsopleidingen die zich richten op tekortsectoren. Verder zijn door het Actieplan Jeugdwerkloosheid (2009–2011)de samenwerkingsverbanden tussen zorg, onderwijs en arbeidsmarkt in veel regio’s versterkt. Deze maatregelen komen ook ten gunste van migrantenjongeren. De problematiek onder migrantenjongeren vraagt soms echter maatwerk of extra inzet binnen de bestaande, generieke aanpak. De minister voor I,I&A is daarom in gesprek met gemeenten, werkgevers, onderwijsinstellingen uit het beroepsonderwijs en organisaties van de jongeren zelf, om te komen tot een gezamenlijke aanpak voor verbetering van de aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt van migrantenjongeren. Daarbij gaat het om een vroegtijdige (al in de laatste fase van de basisschool) kennismaking van migrantenjongeren en hun ouders met de arbeidsmarkt via bedrijfsbezoeken (vooral zorg en techniek), voorlichting op scholen en korte stages, versterking van ouderbetrokkenheid, informele ondersteuning en inzet van rolmodellen bij de studiekeuze en oriëntatie op de arbeidsmarkt en het vergroten van het aantal (allochtone) leerbedrijven, met aandacht voor ondernemerschap. De inzet van het kabinet is om het verschil in werkloosheid tussen migrantenjongeren en de autochtone jongeren kleiner te maken. |
159 |
Welke afspraken is het kabinet voornemens te maken met gemeenten, instellingen en zelforganisaties om aan de slag te gaan om migrantenouders daar waar nodig beter in staat te stellen hun kinderen de juiste begeleiding te geven? Antwoord Het Rijk is momenteel in gesprek met gemeenten, reguliere instellingen en migranten(zelf)organisaties over de knelpunten rondom de achterblijvende betrokkenheid van groepen migrantenouders. De problematiek doet zich voornamelijk voor in de groep migrantenouders waarvan de mate van integratie een zorgpunt is. Via expertbijeenkomsten met diverse betrokken partijen wordt gewerkt aan een gedragen aanpak met praktische meerwaarde, die daarna lokaal via maatwerk kan worden ingezet. |
160 |
Welke nieuwe manier om groepen en personen in de samenleving te betrekken bij het nieuwe integratiebeleid heeft het kabinet voor ogen? Antwoord De dialoog met de samenleving vindt plaats door: 1. Oog en oor te hebben voor signalen uit de samenleving door in nauw contact te blijven met sleutelfiguren en organisaties met kennis over, en een breed netwerk binnen, migrantengemeenschappen. Ook migrantenorganisaties zélf vervullen een signaleringsfunctie. 2. Het organiseren van Rondetafelgesprekken, expertmeetings en conferenties over voor het integratiebeleid belangrijke thema’s. Zo was er op 3 en 4 september jl. een Europese conferentie over «Vrij verkeer en participatie van EU-burgers». Ook vinden er regelmatig Rondetafelgesprekken en expertmeetings plaats. Zo vond er op 10 oktober jl. een Rondetafelgesprek plaats over verbeteren van kansen voor migrantenjongeren bij de aansluiting van onderwijs en arbeidsmarkt, en op 19 oktober jl. vond er een expertmeeting plaats over ouderbetrokkenheid migrantenouders. 3. Toegang te hebben tot sleutelfiguren bij calamiteiten en incidenten door een gerichte intensivering van het netwerk, en bijdragen te leveren aan het instellen van praktijkteams bij incidenten met etnische minderheden in gemeenten. |
161 |
Bent u op de hoogte van het onderzoeksrapport «Digitale Generatiekloof in Allochtone Gezinnen» van Pharos en Mira Media? Op welke manier wordt aandacht besteed aan de behoefte bij migrantenouders aan goed voorlichtingsmateriaal over «mediawijsheid» en opvoedingsondersteuning met betrekking tot het internetgedrag van kinderen? Antwoord Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport «Digitale Generatiekloof in Allochtone Gezinnen» van Pharos en Miramedia. De toenmalige minister voor Jeugd en Gezin heeft ZonMW opdracht gegeven het programma «Vrijwillige Inzet voor en door jeugd en gezin» uit te voeren. In het kader van dit programma is het onderzoek m.b.t. mediawijsheid bij migrantenouders uitgevoerd. De uitkomsten worden niet betwist en het belang van goede voorlichting ook aan migrantenouders bevestig ik graag. Om een inhaalslag mogelijk te maken worden door ZonMW momenteel activiteiten ontwikkeld die inzetten op o.a. cultuursensitiviteit van voorlichtingsmateriaal en programma’s, een netwerk van interculturele mediacoaches en intercultureel scholingsaanbod voor mediawijsheid professionals. |
162 |
Hoe vlot het met de verandering van doelstelling bij de migrantenorganisaties, gelet op de intrekking Wet overleg minderheden? Zijn deze organisaties al bezig om hun basis te verbreden? Op welke wijze zien ze bijvoorbeeld hun rol bij het aanbieden van diensten om (nieuwe) migranten de Nederlandse taal te leren (in het kader van zelfhulp en elkaar coaching)? Antwoord De op basis van de Wet Overleg Minderhedenbeleid (WOM) tot het Landelijk Overleg Minderheden (LOM) toegelaten samenwerkingsverbanden van minderheden hadden vier functies, namelijk signaleringsfunctie, draagvlakfunctie, kwaliteitsfunctie en kanaliseringsfunctie. Met het intrekken van de WOM en het beëindigen van de subsidies van de LOM-samenwerkingsverbanden zijn de LOM-samenwerkings-verbanden in het kader van hun financiële verzelfstandiging bezig met een transitieproces dat gericht is op het herdefiniëren van hun doelstellingen, hun toekomstige positionering in de markt en hun komende activiteiten. Het is in dit stadium nog te vroeg om mededelingen te doen over de eventuele verbreding van de basis van de LOM-samenwerkingsverbanden en het eventueel aanbieden van hun diensten om nieuwe migranten de Nederlandse taal te leren. |
163 |
Op welke nieuwe manier zal het betrekken van groepen en personen in de samenleving bij het integratiebeleid worden vormgegeven? Antwoord Zie antwoord op vraag 160. |
164 |
Wat verklaart de snellere steiging van netto-arbeidsparticipatie van niet-westerse migranten ten opzichte van autochtone Nederlanders tussen 2010–2011? Antwoord De stijging van de netto-arbeidsparticipatie van niet-westerse migranten wordt vooral veroorzaakt door een substantiële stijging van het arbeidsaanbod van niet-westerse migranten in de afgelopen 10 jaar. Steeds meer migranten van niet-westerse afkomst melden zich op de arbeidsmarkt. Factoren die hierbij een rol spelen zijn de groeiende arbeidsdeelname van vrouwen, de verbetering in het opleidingsniveau van vooral de 2e generatie migranten en aanpassingen in de sociale zekerheid waarbij mensen meer worden aangesproken op hun eigen verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk aan de slag te gaan. Ook kan de groei van het aantal schoolverlaters een rol hebben gespeeld. Migrantenjongeren in het beroepsonderwijs hebben meer dan evenredig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om, op basis van het School Ex programma uit het Actieplan Jeugdwerkloosheid, na hun eindexamen een jaar langer door te leren. Deze jongeren melden zich nu op de arbeidsmarkt. |
165 |
Welke factoren en beleidsinterventies verklaren de stijging van het percentage niet-westerse migranten 2e generatie met een startkwalificatie? Antwoord Het tegengaan van voortijdige schooluitval is van groot belang voor dit kabinet. Met het landelijk programma «Aanval op de schooluitval» wordt dit voortvarend aangepakt. Ook in het primair onderwijs worden diverse maatregelen zoals schakelklassen en extra taalonderwijs, ingezet om achterstanden in het onderwijs tegen te gaan. Mede op basis van deze beleidsmaatregelen is er sprake van positieve ontwikkelingen in de schoolloopbaan van migrantenjongeren. Zo is het aandeel migrantenjongeren op de hoogste niveaus van het voortgezet onderwijs (HAVO/VWO) vergroot en is de deelname aan de laagste niveaus van het VMBO afgenomen. De stijging van het aandeel niet-westerse migranten 2e generatie met een startkwalificatie past binnen deze positieve ontwikkelingen. |
166 |
Hoe wilt u in 2013 de hoge jeugdwerkloosheid van niet-westerse migranten concreet terug dringen? Wat is de beoogde meetbare doelstelling voor dit voornemen? Antwoord Zie antwoord op vraag 157. |
167 |
Hoe wil het kabinet in 2013 de criminaliteitscijfers van niet-westerse migranten concreet terug dringen? Wat is de beoogde meetbare doelstelling voor dit voornemen? Antwoord Zie antwoord op vraag 157. |
168 |
Hoe zien de «concrete afspraken» met gemeenten, bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers om te zorgen dat migrantenjongeren voldoende voorbereid op de arbeidsmarkt komen eruit, per afzonderlijke doelgroep waar een afspraak mee gemaakt wordt? Antwoord Zie antwoord op vraag 158. |
169 |
Wat is uw reactie op het onderzoeksrapport «Digitale generatiekloof in allochtone gezinnen» van Pharos en Mira Media? Antwoord Zie antwoord op vraag 161. |
170 |
Bent u op de hoogte van het onderzoeksrapport «Digitale Generatiekloof in Allochtone Gezinnen» van Pharos en Mira Media? Herkent u zich in de conclusie dat er bij professionele opvoeders weinig kennis is over de opvoedingsvragen van migrantenouders met betrekking tot het internet gedrag van hun kinderen en dat het bestaande voorlichtingsaanbod mbt mediawijsheid de migrantenouders niet bereikt, terwijl het ook geen onderdeel uit maakt van opvoedingsondersteuningsprogramma’s en programma’s gericht op ouderbetrokkenheid? Bent u bereid, gezien het feit dat internet een steeds belangrijker rol speelt in de opvoeding, hier extra aandacht te besteden? Antwoord Zie antwoord op vraag 161. |
171 |
Uit welke onderdelen bestaat het «Programma integratie» en welke bedragen zijn in de periode 2012–2015 jaarlijks afzonderlijk voor deze onderdelen gereserveerd? Antwoord De toedeling naar onderwerpen en budgetten voor 2012 en 2013 is: Huwelijksmigratie: € 1,06 mln. Versterking regulier beleid inclusief dialoog: € 0,55 mln. Burgerschap en sociale cohesie; € 1,57 mln. Jeugd: € 1,35 mln. Overig: € 0,818 mln. De indeling voor de komende jaren moet nog worden bezien. |
172 |
Op welke wijze worden de vragen van het inbugeringsexamen bepaald? Antwoord De Minister stelt de eindtermen van het inburgeringsexamen vast. Het inburgeringsexamen omvat een onderzoek naar de mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving. De vragen voor de verschillende onderdelen van het inburgeringsexamen worden in opdracht van de minister ontwikkeld door een bureau voor toetsontwikkeling. Voor het ontwikkelen van de vragen wordt gebruik gemaakt van de beschrijvingen van het Raamwerk Nederlands als Tweede Taal op niveau A2. Om de vorderingen in het taalleerproces te meten of te beoordelen zijn ijkpunten nodig; deze ijkpunten zijn beschreven in het Raamwerk Nederlands als Tweede Taal. De onderwerpen van de examens gaan over de Domeinen Dagelijks leven, Werk en Opleiding. De nieuw ontwikkelde vragen moeten gepretest worden om te onderzoeken of de vragen van voldoende kwaliteit zijn. Het pretesten van vragen bij inburgeraars gebeurt onder representatieve omstandigheden bij een representatieve populatie. Vervolgens wordt de cesuur, i.e. de zak-slaag grens van alle gepreteste vragen (de zogenaamde itembank) bepaald. Dit gebeurt door een combinatie van standaardsetting en psychometrie. In de standaardsetting wordt bepaald welke vragen een inburgeraar moet kunnen maken om met bepaalde zekerheid te kunnen zeggen dat de kandidaat niveau A2 van het Raamwerk Nederlands als Tweede Taal beheerst. Het inburgeringsexamen krijgt voor elke onderdeel zijn eigen cesuur. Een onafhankelijke adviescommissie, bestaande uit enkele taalwetenschappers, doet een voorstel voor de cesuren die uiteindelijk worden vastgesteld door de Minister. |
173 |
Op welke wijze wordet de inhoud van het inburgeringsexamen geëvalueerd? Antwoord Jaarlijks wordt een opdracht verstrekt aan het bureau voor toetsontwikkeling dat het inburgeringsexamen heeft ontwikkeld, om dit examen te monitoren. De opdracht houdt in dat er elk jaar een cyclus is van structurele kwaliteitscontrole, actualisering en onderhoud van de banken met vragen (de zogenaamde itembanken) van de diverse onderdelen van het inburgeringsexamen. De vragen moeten aansluiten bij het Raamwerk Nederlands als Tweede Taal op niveau A2 en op de maatschappelijke actualiteit. Voor de houdbaarheid van de vragen geldt o.a. dat ze na een afname van 10 000 keer verwijderd worden uit de itembank. Nadat nieuw ontwikkelde vragen zijn toegevoegd wordt de zak – slaaggrens van de examens opnieuw vastgesteld door de Minister. Er is opdracht gegeven om het geheel van de vragen uit het onderdeel Kennis van de Nederlandse Samenleving passend te maken voor de toekomstige doelgroep van het inburgeringexamen. Daarbij zal ook scherp worden gelet op de maatschappelijke actualiteit en op de helderheid van de vraagstelling en gegeven mogelijke antwoorden. Dit naar aanleiding van een motie2 van de Tweede Kamer tijdens de behandeling van de «Wijziging van de Wet inburgering en enkele andere wetten in verband met de versterking van de eigen verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige» op 11 april jl. De resultaten van deze opdracht zullen bijdragen aan de acceptatie van KNS als belangrijk onderdeel van het inburgeringsexamen. |
174 |
In hoeverre doen zich reis- en/of andere problemen voor bij mensen die het basisexamen inburgering moeten afleggen op een examenlocatie in het buitenland, daar waar in voorkomende gevallen geen Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het betreffende land van herkomst aanwezig is, waardoor men genoodzaakt is het examen in een buurland af te leggen? Antwoord Er is een wereldwijd dekkend systeem van examenlocaties voor het afleggen van het basisexamen inburgering. Bij het aanwijzen van de locaties heb ik samen met mijn collega van het Ministerie van Buitenlandse Zaken kritisch gekeken dat deze goed bereisbaar zijn. Ons hebben geen signalen bereikt dat kandidaten niet in de gelegenheid zijn geweest het basisexamen inburgering in het buitenland te behalen als gevolg van het niet kunnen bereiken van een examenlocatie. |
175 |
Hoe is de subsidierelatie met FORUM? Gaat het om een instandhoudingssubsidie of om subsidie op projectbasis? Antwoord FORUM wordt niet op projectbasis gesubsidieerd. Voor FORUM is sprake van een subsidie op basis van een door FORUM opgesteld werkplan. |
176 |
Kunt u een overzicht geven van de organisaties waaraan subsidie wordt verstrekt in het kader van Acceptatieprogramma Bestrijding Discriminatie en Agenda Hedendaags Burgerschap? Antwoord Voor het actieprogramma bestrijding Discriminatie zijn vanuit BZK in 2012 de volgende subsidies verstrekt: – een eenmalige subsidie aan de gemeente Rotterdam voor het organiseren van de conferentie «Bindend burgerschap; verschillen overbruggen in een diverse samenleving», die in november plaats zal vinden; – een eenmalige subsidie aan de Landelijke Branchevereniging Antidiscriminatievoorzieningen (LBA) ter ondersteuning van hun campagne om de meldapp, die door het LBA is ontwikkeld, onder de aandacht te brengen; – een meerjarensubsidie aan het Meldpunt Discriminatie Internet (MDI), die zal eindigen in december 2012; – een meerjarensubsidie aan COC Nederland, IOT, SMN, IOC, OCaN en VON voor het project «het bespreekbaar maken van homoseksualiteit in etnische kring». Het project is in het eerste kwartaal van 2012 geëindigd. In het kader van het programma Burgerschap is in 2012 aan de volgende organisaties subsidie verleend: – een subsidie aan VNG voor «In Actie met burgers» als deelproject van het Actieprogramma Lokaal Bestuur; – een subsidie aan de organisatie «Kracht in Nederland»; – een subsidie aan Platform31 en Movisie ten behoeve van het kennisplatform «kennismakelaar burgerschap»; – een subsidie aan Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA). Overigens geldt voor bovenstaande subsidies dat nog niet het volledige budget voor 2013 is toegekend. Hierover zal nadere besluitvorming plaatsvinden. |
177 |
Welke opdrachten werden aan welke organisaties verstrekt op het terrein van huwelijks- en gezinsmigratie en voor welke bedragen? Antwoord Op het terrein van huwelijks- en gezinsmigratie wordt ingezet op het verwerven van inzicht en kennis en de preventie van huwelijksdwang. Er wordt een onderzoek uitgevoerd naar de achtergronden van migratie en de leefsituatie in Nederland door het SCP. Daarnaast wordt ingezet op voorlichting vòòr de komst van huwelijksmigranten om hen beter voorbereid naar Nederland te laten vertrekken. De pilot in drie talen (Chinees, Turks en Marokkaans) wordt op dit moment geëvalueerd en zo nodig bijgesteld en uitgebreid. Voor de preventie van huwelijksdwang wordt ingezet op bewustwording en gedragsverandering in de gemeenschappen door het bespreekbaar maken van taboe onderwerpen. Op landelijk niveau faciliteert het kabinet activiteiten gericht op de bewustwording van jongeren en hun sociale omgeving met een campagne «Your right to choose», die wordt uitgevoerd door Movisie. Ook wordt ingezet op deskundigheidsbevordering in omgeving van jongeren. Dit gebeurt concreet door training van docenten en de ontwikkeling van een e-learning module voor beroepsgroepen in de gezondheidszorg en hulpverlening die professionals in staat stelt zelfstandig hun deskundigheid op het gebied van huwelijksdwang te vergroten. Voor de uitvoering van de Wet basisexamen inburgering buitenland worden ook kosten gemaakt. De opdrachten richten zich op het faciliteren van de voorbereiding op het basisexamen inburgering in het buitenland door huwelijks- en gezinsmigranten en worden uitgevoerd door partijen als Cinop en Boom. Tenslotte informeer ik u twee jaarlijks over de gang van zaken rond het basisexamen inburgering met de Monitor Inburgerings Examen Buitenland, dat uitgevoerd wordt Significant. De kosten die tot zo ver gemaakt zijn in 2012 op het terrein van huwelijks- en gezinsmigratie bedragen in totaal rond de 1,5 mln. euro. |
178 |
Is er sprake van besparing op de onderzoeksopdrachten binnen Programma Integratie, gelet op de brede doelstelling om overheidsuitgaven te beperken? Hoeveel kost bijvoorbeeld concreet het opstellen van het Jaarrapport Integratie en welke mogelijkheden zijn er bij de onderzoekers (SCP / CBS) om hierop kosten te beparen? Antwoord Er is bij onderzoeksprogramma’s permanent aandacht voor de kosten. In 2012 is onderzocht of besparing mogelijk is voor veldwerkonderzoek onder niet-westerse groepen. Dit onderzoek heeft geleid tot een nieuwe onderzoeksmethode, waarbij een kwart van de onderzoekskosten kan worden bespaard bij toekomstig veldwerk onder deze groepen. De Jaarrapporten Integratie worden tot op heden door het SCP tegen kostprijs vervaardigd (€ 140 000 per rapportage). Het CBS vervaardigt het Jaarrapport grotendeels binnen het eigen onderzoeksprogramma en ontvangt daarvoor van BZK slechts een geringe bijdrage van € 40 000 per rapport. De kostprijs per rapport wordt door het SCP bepaald. |
179 |
Kunt u de stijging van discriminatie op ras verklaren? Antwoord Een stijging (of daling) van meldingscijfers van discriminatie is altijd lastig te verklaren. Een toe- of afname van het aantal discriminatieklachten hangt af van verschillende factoren, zoals veranderingen in de meldingsbereidheid, een publiekscampagne of de politieke-of maatschappelijke aandacht voor discriminatieproblematiek. Een stijging van het aantal discriminatiemeldingen hoeft dus niet te betekenen dat de daadwerkelijke discriminatie is toegenomen. Overigens valt uit de cijfers over de afgelopen jaren geen trend van stijging op te maken. |
180 |
Hoe wordt binnen de »dienstverlenende en innovatieve overheid» aandacht besteed aan de aansluiting van het aanbod bij de digitale vaardigheden van de beoogde doelgroepen? Is er onderzoek gedaan naar het gebruik van de e-voorzieningen in alle lagen van de bevolking? Hoe wordt aandacht besteed aan laaggeletterden, ouderen en allochtone groepen? Antwoord Volgens gegevens van het CBS heeft inmiddels ca 95% van de Nederlandse bevolking toegang tot internet. Ook onder ouderen is het gebruik van internet de laatste jaren flink toegenomen. In de leeftijdscategorie 65–75 jaar is dat inmiddels ca 60%. Bij allochtone bevolkingsgroepen is eveneens sprake van een stijgende trend. Dit neemt niet weg dat voor een deel van de bevolking geldt dat zij nog niet effectief gebruik maken van internet. Bij lokale overheden en uitvoeringsorganisatie wordt daar ook rekening mee gehouden. Hetzij door ondersteuning te bieden bij het doen van aanvragen langs digitale weg , hetzij door de mogelijkheid te bieden om bij een loket op analoge wijze aanvragen in te dienen. Evenwel is in toenemende mate het beleid er op gericht om het gebruik van digitaal verkeer zo veel mogelijk te stimuleren; zowel uit oogpunt van dienstverlening als uit het oogpunt van efficiëntie en kostenbeheersing. Daarbij is sprake van een zeker groeiproces. Dat stimuleren vindt onder meer plaats door initiatieven als Digisterker. Het project Digisterker is een samenwerking in consortiumverband van enkele uitvoeringsorganisaties en de gemeente Enschede en richt zich in het bijzonder op de minder digitaal vaardigen door hen middels cursussen vertrouwd te maken met de e-overheid. Hiernaast bestaat het programma Digivaardig & Digibewust. Dit is een gezamenlijk initiatief van de overheid, het bedrijfsleven en diverse maatschappelijke instellingen om zo veel mogelijk mensen gebruik te laten maken van de bestaande digitale toepassingen. Ook faciliteert de Staat, voor allochtonen, de voorbereiding op het basisexamen inburgering in het buitenland door huwelijks- en gezinsmigranten met het Zelfstudiepakket Naar Nederland. In dit pakket zit een taalmethode ter voorbereiding op de Toets Gesproken Nederlands en de Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen. Deze taalmethode kan met het oog op (gebrek aan) digitale vaardigheden zowel digitaal als met boek en audio CD’s worden bestudeerd. Indien de kandidaat van de digitale methode, de e-learning, gebruik maakt, dan is er diverse uitleg in het materiaal om ook de benodigde digitale vaardigheden aan te leren. |
181 |
Hoe wordt binnen de «dienstverlenende en innovatieve» overheid aandacht besteed aan de aansluiting van het aanbod bij de digitale vaardigheden van de beoogde doelgroepen? Antwoord Zie antwoord op vraag 180. |
182 |
Waardoor wordt het beheer van e-overheidsvoorzieningen de komende jaren goedkoper en wat is het verband met de implementatie van de overheidsbrede implementatie-agenda dienstverlening e-overheid (NUP)? Antwoord Er is geen relatie tussen de implementatie van het NUP en het beheer van de voorzieningen en. Een aantal voorzieningen is al enige tijd in beheer waardoor er geen kosten meer zijn voor de inrichting van het beheer. Ook een andere wijze van uitbesteding leidt tot inkoopvoordelen en daarmee tot lagere beheerskosten. Door de hogere eisen aan beveiliging van voorzieningen is het niet uit te sluiten dat de beheerkosten op termijn zich anders ontwikkelen dan nu is voorzien. |
183 |
Kunt u aangeven om wat voor afspraken met baten-lastendiensten en gemeenten het hier gaat? Wat is de juridische status van deze afspraken? Antwoord Het betreft hier bestuurlijke afspraken binnen de overheid. Daarnaast maken baten-lastendiensten afspraken met privaatrechtelijke organisaties die wel nagekomen moeten worden. |
184 |
Met welke organisaties die naast de overheid regeldruk veroorzaken worden allianties gesloten? Antwoord Het is de bedoeling dat met die organisaties allianties gesloten worden die invloed hebben op de omvang van de (ervaren) regeldruk. Denk hierbij aan zorgverzekeraars en brancheorganisaties. De allianties worden tot stand gebracht wanneer duidelijk is of en zo ja, in welke ketens of domeinen het nieuwe kabinet met voorrang de regeldruk wil aanpakken. |
185 |
Op welke wijze wordt geëvalueerd of en hoe het Nationaal Comité 4 en 5 mei en het Huis voor Democratie en Rechtstaat kennis en debat over democratie en burgerschap bevorderen? Antwoord Het Huis voor Democratie en Rechtsstaat en Nationaal Comité 4 en 5 mei beschrijven het resultaat van hun activiteiten in de jaarverslagen. Zij evalueren daarin ook het bereik en effect van de activiteiten door kwantitatief en kwalitatief onderzoek onder hun bezoekers en deelnemers van activiteiten. Voor ProDemos, Huis voor Democratie en Rechtsstaat is ook voorzien in een periodiek visitatie die ten doel heeft de wijze waarop zij haar taken verricht, te beoordelen. De eerste visitatie is voorzien in 2014. |
186 |
Wat is de precieze besparing in 2013 door het invoeren van de 0-lijn voor ambtenaren? Antwoord De besparing van de nullijn is de opbrengst van het niet uitkeren van de loonbijstelling. Normaal gesproken zou het kabinet in het voorjaar van 2013 beslissen of de loonbijstelling uitgekeerd wordt. Eventuele uitkering van de loonbijstelling zou dan plaatsvinden op basis van de gemiddelde contractloonstijging in de markt zoals vermeld in het Centraal Economisch Plan 2013 van het CPB. Een voorlopige opbrengst van de nullijn in 2013 kan worden gegeven uitgaande van de Macro Economische Verkenningen 2013. Bij een geraamde gemiddelde contractloonstijging van 2,25% in 2013 zou de opbrengst volgend jaar € 1,13 mrd bedragen. |
187 |
Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze in de verschillende ministeries werk wordt gemaakt van actief loopbaanbeleid en of en op welke wijze mensen met flexibele contracten hier ook gebruik van kunnen maken? Antwoord Indien een ambtenaar gedurende vijf aaneengesloten jaren dezelfde functie heeft vervuld, besteden alle ministeries in het jaarlijkse gesprek met een functionaris (aangewezen door het bevoegd gezag) specifieke aandacht aan de continuering van de loopbaan (ARAR, artikel 71, lid 2).3 Van actief loopbaan beleid is voorts bij alle rijksorganisaties sprake indien een ambtenaar aangewezen is als herplaatsingskandidaat. Enkele rijksorganisaties hebben aanvullend op bovenstaande regelingen actief loopbaanbeleid. Tot slot wordt binnen de rijksdienst loopbaanbegeleiding aangeboden; iedere medewerker in dienst van het Rijk, met een vast of tijdelijk contract, kan hiervan gebruik maken. |
188 |
Waardoor stijgen de kosten voor arbeidsmarktbeleid in 2013 om de jaren daarna weer te dalen? Antwoord Het budget voor opdrachten Arbeidsmarktbeleid ziet niet alleen op de voortgang rond het initiatiefwetsvoorstel op het gebied van de ambtelijke rechtspositie en de Wet Normering publiek gefinancierde topinkomens, maar ook op het programma «Beter werken in het Openbaar Bestuur» (BWOB) (punt 2 van de beleidsagenda). Wat betreft het initiatiefwetsvoorstel inzake de ambtelijke rechtspositie is in het budget al enigszins rekening gehouden met de mogelijke kosten die verbonden zijn aan het moeten aanpassen van wetten en regelingen indien dit wetsvoorstel tot wet wordt verheven. Het budget vertoont een dalende lijn omdat het programma BWOB tot 2017 loopt en het de bedoeling is dat de financiering van projecten en activiteiten in toenemende mate en uiteindelijk geheel door de overheidssectoren overgenomen zal moeten worden. |
189 |
Waarom wordt er in 2013 in vergelijking met 2012 circa € 0,5 miljoen meer en de jaren erna veel minder uitgegeven aan arbeidsmarktbeleid voor de voortzetting van de ontwikkelingen rond het initiatiefwetsvoorstel op het gebied van de ambtelijke rechtspositie en de Wet Normering publiek gefinancierde topinkomens? Antwoord Zie antwoord op vraag 188. |
190 |
Kunt u de stijging van de opdracht arbeidsmarktbeleid in 2013 nader verklaren (tabel 7.1)? Antwoord Zie antwoord op vraag 188. |
191 |
Hoe wordt de grote besparing op de bedrijfsvoering Rijk gerealiseerd? Antwoord Met het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst kunnen de departementen besparingen realiseren op de bedrijfsvoering. Dit programma bestaat uit 17 projecten. Deze projecten voorzien in de opbouw en uitbouw van verschillende shared service organisaties op het terrein van P&O, ICT, facilitaire en internationale dienstverlening en inkoop, en voorzien in het clusteren van verschillende uitvoerende en toezichthoudende taken. Dit levert efficiencyvoordelen en daarmee een aanzienlijke kostenbesparing op. Met uw Kamer is afgesproken jaarlijks over de voortgang te rapporteren in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (TK 2011–2012, 31 490 nr .88). |
192 |
Kunt u nader toelichten op welk onderdeel van de bedrijfsvoering Rijk de kostenbesparing van circa € 11 miljoen in 2013 wordt gerealiseerd? Antwoord Dit betreft geen kostenbesparing. In de ontwerpbegroting 2013 staat € 8,904 gereserveerd voor opdrachten Bedrijfsvoering Rijk. Dit is lager dan het budget in 2012, omdat voor de rijksbrede werkzaamheden – o.a. in het kader van de Interdepartementale Commissie Bedrijfsvoering Rijk – pas bij Voorjaarsnota 2013 middelen van de andere departementen overkomen naar de begroting van Binnenlandse Zaken. |
193 |
Wat is het huidige tempo van Doc-direkt om de achterstanden weg te werken en is dit met een kleiner budget vol te houden? Antwoord Sinds de start van Doc-Direkt heeft Doc-Direkt ultimo 2011 in totaal 37,4 kilometer weggewerkt. In 2009 is een inschatting gemaakt van de omvang van de archiefachterstanden. Op dat moment was de schatting dat het circa 800 kilometer betrof waarvan circa 300 kilometer intensief te bewerken (30 kilometer per jaar, gedurende een looptijd van 10 jaar) (TK 2008–2009, 29 362, nr. 156). In 2009 is ook afgesproken dat een tussentijdse evaluatie plaatsvindt. Hieraan wordt momenteel de laatste hand gelegd. In afwachting van de definitieve cijfers over de omvang van de archiefachterstanden wordt de benodigde capaciteit herijkt, waarbij wordt onderzocht welke organisatorische en financiële consequenties dit heeft voor de archiefbewerkingsorganisatie Doc-Direkt. Op dit moment is dus nog niet te zeggen of het wegwerken van de archiefachterstanden met een kleiner budget is vol te houden. Via de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wordt u hierover nader geïnformeerd. |
194 |
Hoe staat het met het afstoten van rijksmonumenten (en gebouwen) die niet van essentieel belang zijn om binnen de voorraad van de Rijksgebouwendienst te behouden? Antwoord In november 2011 heeft het kabinet aangepast beleid vastgesteld voor monumentaal vastgoed in rijksbezit. Hiervan bent u middels een brief op de hoogte gebracht (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 490, nr. 77). Om het aangepaste rijksbrede vastgoedbeleid voor monumenten verantwoord in te vullen, is een Toekomstagenda vastgesteld. In de brief is tevens toegezegd dat uw Kamer eind 2012 geïnformeerd wordt over de voortgang hiervan. De voortgangsbrief wordt uiterlijk in december 2012 aan u aangeboden. |
195 |
Op welke wijze is er in de begroting van 2013 rekening gehouden met de fusie van de Rijksgebouwendienst met de Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf? Hoe wordt deze fusie vormgegeven en welke besparing levert deze fusie op? Antwoord In de begroting van 2013 is geen rekening gehouden met de fusie. In het kader van het programma Compacte Rijksdienst wordt gefaseerd toegewerkt naar een Rijksvastgoedbedrijf, te beginnen met de fusie van de Rijksgebouwendienst en het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf. Deze fusie zal uiterlijk per 1 januari 2014 worden geëffectueerd. Andere rijksvastgoed organisaties kunnen in de volgende fase aanhaken bij het Rijksvastgoedbedrijf. De voorbereidingen voor de fusie Rijksgebouwendienst en Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf lopen. Welke besparing de fusie oplevert is op dit moment nog niet in een concrete raming aan te geven. De fusie draagt bij aan de besparingsdoelstelling van het programma Compacte Rijksdienst. |
196 |
Kunt u aangeven hoe het terugdraaien van de ombuiging op de huurtoeslag in het regeer- en gedoogakkoord, zoals dat in de juniraming 2012 op pagina 61 staat gemeld, zich verhoudt tot de door u voorgestelde verhoging van de eigen bijdrage in de huurtoeslag? Antwoord De ombuiging op de huurtoeslag uit het Regeer- en Gedoogakkoord is niet teruggedraaid. Deze is verwerkt in de begroting voor 2012. In het Begrotingsakkoord 2013, dat bij Voorjaarsnota aan uw Kamer is gestuurd, is aangegeven dat de huurtoeslag een tegenvaller laat zien als gevolg van een groter gebruik van de huurtoeslag en door de lagere ontwikkeling van het netto bijstandinkomen dan eerder werd geraamd. In het Begrotingsakkoord 2013 is overeengekomen dat van dit tekort structureel € 60 miljoen wordt gedekt binnen de huurtoeslag zelf. Hieraan wordt uitvoering gegeven door een extra verhoging van de opslag op de normhuur per 1 januari 2013 van € 4,87 per maand. De genoemde intensivering in de huurtoeslag op blz. 61 van de juniraming 2012 van het Centraal Planbureau betreft de dekking vanuit de algemene middelen voor het resterende deel van de hiervoor bedoelde tegenvaller in huurtoeslag. |
197 |
Welke criteria hanteert u bij het afwegen of en hoe terugkeer van vreemdelingen «in nationaal en internationaal opzicht maatschappelijk verantwoord is»? Antwoord Terugkeer vindt plaats in lijn met de geldende internationale regelgeving, in het bijzonder de Terugkeerrichtlijn. Indien terugkeer aan de orde is, is het primair aan de vreemdeling zelf om zijn vertrek uit Nederland te realiseren. In het terugkeerbeleid staat de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor diens terugkeer voorop. De vreemdeling kan hiertoe ondersteuning (financiële ondersteuning of ondersteuning in natura) van de overheid krijgen. Zelfstandig vertrek is echter geen vrijblijvende optie. Indien een vreemdeling niet vrijwillig vertrekt, wordt gedwongen vertrek ter hand genomen. Daarbij vindt altijd een proportionele inzet van dwangmiddelen plaats waarbij bewaring het ultimum remedium vormt. Ook dit is in overeenstemming met de terugkeerrichtlijn die uitgaat van een terugkeerprocedure in het kader waarvan verschillende stappen worden gezet die beginnen met het faciliteren van zelfstandig vertrek, en eindigen met het afdwingen van vertrek via vreemdelingenbewaring. Verder bestaat de mogelijkheid van een rechterlijke toets in geval van de toepassing van dwangmiddelen en is er op het gehele vertrekproces toezicht door de Commissie Integraal Toezicht Terugkeer. |
198 |
Kunt u een overzicht geven van de asielinstroom in andere Europese landen de afgelopen jaren? Hoe verhoudt zich dit tot de daling in Nederland? Antwoord Ja, hieronder treft u het gevraagde overzicht aan van de asielinstroom in de Europese Unie gedurende de afgelopen jaren. De cijfers zijn afkomstig uit de database van Eurostat en hebben betrekking op de periode 2008–2011. Hierin is te zien dat zowel de asielinstroom in Nederland als in de EU-27 als geheel in de periode 2008–2010 vrij stabiel was. In 2011 is de asielinstroom in de EU-27 als geheel sterk gestegen en in Nederland licht gedaald. Zie bijgevoegde tabel *). Uitgangspunten van de cijfers Bron: Eurostat – het betreft totale asielinstroom (eerste+herhaalde aanvragen), omdat niet alle EU-lidstaten een onderscheid kunnen maken tussen eerste en herhaalde aanvragen – het betreft asielinstroom van buiten de EU (de zogenaamde derdelanders) – de gehanteerde definities zijn die van Eurostat op basis van de Verordening Migratiestatistiek (in werking sinds 2008) – 2008 cijfers Verenigd Koninkrijk zijn exclusief herhaalde aanvragen |
199 |
Hoeveel AMV’s die onder het oude beleid vielen, verblijven in Nederland? Hoeveel van hen hebben een vergunning? Hoeveel hebben een vergunning voor voortgezet verblijf? Hoeveel hebben geen vergunning? Hoeveel zitten nog in een toelatingsprocedure? Hoeveel verblijven er langer dan 5 jaar in Nederland? Kunnen de antwoorden naar leeftijden worden uitgesplitst? Antwoord Vanwege de implementatie van Indigo kan de IND gedurende een langere periode (tijdens de zgn. freeze) beperkt managementinformatie leveren. U bent hierover middels een brief van 20 juni 2012 geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 30 573, nr. 106).De enige informatie die thans gegeven kan worden is het aantal AMV dat op peildatum 1-1-2012 nog een procedure had lopen, namelijk 275. |
200 |
Hoeveel AMV’s die hebben deelgenomen aan het Perspectief experiment verblijven nog zonder verblijfsvergunning in Nederland? Hoeveel van hen hebben het laatste jaar een vergunning gekregen? Antwoord Zoals ik heb toegelicht in mijn brief van 14 september 2011 aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1461) was voor ongeveer 470 jongeren in het kader van het Perspectief experiment geen resultaat bereikt in de zin van terugkeer of eventueel vergunningverlenging. Deze groep verbleef dus op dat moment zonder verblijfsvergunning in Nederland. Inmiddels heb ik samen met de gemeenten een plan van aanpak opgesteld waarbij de regie terug in handen komt van het Rijk. Ik heb de gemeenten opgeroepen om de jongeren uit het Perspectief experiment die nog in hun gemeente verblijven, aan te melden bij de DT&V. Daarbij zijn ongeveer 215 jongeren aangemeld en van deze jongeren worden de gegevens in kaart gebracht om hen, wanneer een verblijf in Nederland niet aan de orde is, door middel van maatwerk te bewegen tot terugkeer. |
201 |
Hoeveel kinderen van asielzoekers hebben tijdens hun minderjarigheid langer dan vijf, zes jaar, zeven, acht, negen jaar of langer verbleven in Nederland en verblijven nog steeds in ons land? Antwoord In mijn brief van 31 mei jl.4 heb ik u, in reactie op de vraag van uw Kamer over het aantal kinderen dat mogelijk zou vallen onder het initiatiefwetsvoorstel Samsom/Voordewind, de volgende cijfers gemeld. Vreemdelingenkinderen die onderdeel uitmaken van een gezin en jonger zijn dan 18 jaar: |
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2010). Algemeen Rijksambtenarenreglement. Den Haag: Ministerie van BZK.
Vreemdelingenkinderen zonder verblijfsvergunning |
8 jaar of meer |
---|---|
In de opvang (al dan niet in procedure) |
170 |
Niet in opvang, wel in procedure |
540 |
Niet in beeld, maar geen registratie van feitelijk vertrek |
10 340 |
De familieleden van deze kinderen zijn niet meegerekend
(Ex)-amv’s jonger dan 21 jaar, die vijf jaar of meer geleden voor het eerst in beeld zijn gekomen van de IND:
Alleenstaande vreemdelingenkinderen zonder verblijfsvergunning |
5 jaar of meer |
---|---|
In de opvang en/of in procedure |
30 |
Niet in beeld, maar geen registratie van feitelijk vertrek |
410 |
Bovengenoemde cijfers geven een momentopname van de situatie aan het begin van 2012. Het is heel lastig om met zekerheid iets te zeggen over de omvang van de groep waar u naar vraagt, zeker op deze korte termijn en uitgesplitst naar de genoemde verblijfsjaren. Daar zijn verschillende redenen voor. Allereerst moeten er bestanden van de verschillende uitvoeringsorganisaties over meerdere processen aan elkaar worden gekoppeld. De registratie van de benodigde gegevens is primair gericht op de werkprocessen van deze organisaties. Dat maakt de onderlinge koppeling van gegevens en het analyseren van de resultaten zeer complex. Bovendien kunnen de cijfers fluctueren. De groep waar u naar vraagt, is immers geen statische groep, zoals ook aangegeven in mijn brief van 31 mei jl.. De jongeren kunnen in de loop van de tijd onder een van de andere groepen komen te vallen, bijvoorbeeld door het indienen van een verblijfsaanvraag of door niet-aantoonbaar vertrek. Ook kunnen er nieuwe jongeren instromen, of jongeren uit het overzicht verdwijnen, bijvoorbeeld doordat een verblijfsvergunning is verleend. Daarnaast is de vraag zoals deze is gesteld zeer generiek. Voor zover de vraag ziet op het initiatiefwetsvoorstel gewortelde asielkinderen, of een soortgelijk voorstel, zijn de uiteindelijke voorwaarden van een eventuele regeling, bepalend voor de daadwerkelijke omvang van de groep. Deze voorbehouden in acht nemende, geven bovenstaande cijfers wel een indicatie van de maximale omvang van de genoemde groep. |
|
202 |
Hoe vaak is in 2010, 2011 en 2012 gebruik gemaakt van de discretionaire bevoegdheid? Antwoord Sinds mijn aantreden heb ik tot en met september 2012 in ongeveer 190 gevallen waarin sprake was van individuele schrijnende omstandigheden gebruik gemaakt van mijn discretionaire bevoegdheid. Dit aantal betreft ongeveer 90 kinderen (30% van de voorgelegde zaken) en ongeveer 100 volwassenen (22% van de voorgelegde zaken). Ik heb gemiddeld 25% ingewilligd. Dit is vergelijkbaar met mijn voorgangers mevrouw Albayrak en meneer Hirsch Ballin, die tijdens het Kabinet Balkenende IV aan ongeveer 590 personen (22% van de voorgelegde zaken) een verblijfsvergunning op grond van de discretionaire bevoegdheid verleenden. |
203 |
Hoe vaak is in 2010, 2011 en 2012 vrijstelling verleend van het vereiste van machtiging tot voorlopig verblijf (mvv-vereiste) op grond van de hardheidsclausule? Antwoord In het IND-systeem vindt geen aparte registratie plaats van de vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule. Er wordt alleen geregistreerd of een aanvraag om een verblijfsvergunning is ingewilligd of afgewezen. Gelet hierop kan niet met zekerheid worden aangegeven in hoeveel gevallen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend in de vermelde periode. Het kan namelijk voorkomen dat vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend, maar dat de aanvraag om een verblijfsvergunning vervolgens wordt afgewezen wegens het niet voldoen aan de overige verblijfsvoorwaarden. Om bovengenoemde reden kan evenmin worden nagegaan wat de belangrijkste categorieën redenen zijn voor verlening van vrijstelling van het mvv-vereiste (bijvoorbeeld op grond van de hardheidsclausule). |
204 |
Hoeveel van de vreemdelingen die zelfstandig vertrekt zonder toezicht verblijft zonder opvang in Nederland? Welke maatregelen neemt u om te vermijden dat deze groep niet ten laste van gemeenten komt? Antwoord Het feit dat personen zelfstandig zijn vertrokken zonder toezicht, betekent dat niet is vastgesteld dat die personen Nederland ook daadwerkelijk hebben verlaten. De ervaring leert evenwel dat deze mensen veelal niet meer in Nederland verblijven. Die vaststelling is overigens niet nieuw. Het vorige kabinet is tot diezelfde conclusie gekomen naar aanleiding van de pardonregeling. Toen deze werd uitgevoerd, is door de toenmalig staatssecretaris van Justitie vastgesteld dat het aantal personen dat zich heeft gemeld in het kader van pardonregeling, slechts een fractie bedroeg van het aantal vreemdelingen dat onder de oude Vreemdelingenwet ooit asiel heeft aangevraagd. Als zij allen in de illegaliteit in Nederland zouden verblijven, zou het aantal vreemdelingen dat zich gemeld heeft voor de pardonregeling veel groter zijn geweest. Op basis daarvan heeft ook het vorige kabinet de conclusie getrokken dat in alle redelijkheid verondersteld kan worden dat het feit dat vreemdelingen niet onder toezicht zijn vertrokken, niet betekent dat deze vreemdelingen in de illegaliteit verblijven. Door het Rijk zijn maatregelen getroffen die voorkomen dat een vreemdeling waarvan de asielaanvraag is afgewezen, de illegaliteit hoeft op te zoeken. Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoorden op vraag 233 en 249. |
205 |
Wat is de verklaring voor de stijgende trend van aantal ingediende tweede- en vervolgaanvragen asiel? Antwoord Er is geen eenduidige oorzaak aan te wijzen voor de stijgende trend in het aantal ingediende tweede en opvolgende asielaanvragen, meerdere factoren spelen een rol. Vaak is de aanleiding voor het indienen van een opvolgende aanvraag gelegen in nieuw beleid en/of de verslechterde situatie in het land van herkomst. Daarnaast is de periode tussen een eerste en een opvolgende asielaanvraag korter geworden. Mogelijk is dit een effect van het verkorten van de doorlooptijden in de asielprocedure sinds de invoering van de verbeterde asielprocedures medio 2010, waardoor asielzoekers sneller dan voorheen uitgeprocedeerd raken. In vergelijking tot andere Europese landen is de situatie in Nederland overigens niet uitzonderlijk, Nederland behoort wat het percentage opvolgende aanvragen betreft tot de middenmoot. Om het (stijgend) aantal opvolgende asielaanvragen het hoofd te bieden, zijn in het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures maatregelen aangekondigd die het stapelen van (kansloze) verblijfsprocedures beogen te ontmoedigen. Die maatregelen zullen naar verwachting in de eerste helft van 2013 kunnen worden geïmplementeerd. |
206 |
Wat was vorig jaar het totale immigratiecijfer, opgedeeld naar asiel, regulier (voor zowel asiel als regulier tevens onderverdeeld naar westers en niet- westers) en EU volgens zowel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)? Antwoord Niet alle immigranten hoeven een toelatingsaanvraag te doen zodat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet over de gegevens beschikt van eenieder die zich vanuit het buitenland in Nederland heeft gevestigd en dit heeft geregistreerd in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA). Het CBS heeft deze gegevens wel en gebruikt ze in zijn demografische analyses. De IND registreert en behandelt toelatingsaanvragen van vreemdelingen. Het komt voor dat vreemdelingen meerdere aanvragen doen. De cijfers van de IND zien op de aanvragen, niet op aantal personen. Onder meer om deze redenen zijn de cijfers hieronder van IND en CBS niet vergelijkbaar. Verder is van belang dat het CBS het onderscheid Westers / Niet-Westers op basis van geboorteland hanteert voor zijn demografische analyses maar dat de IND niet registreert op basis van geboorteland maar van nationaliteit. De indeling Westers / Niet-Westers in IND-cijfers ziet dus op nationaliteit en is daarmee niet te vergelijken met de CBS-cijfers. Tot slot moet worden opgemerkt dat het onderscheid Asiel / Regulier geen indeling is die het CBS hanteert in de GBA-cijfers. Niet alle gevraagde onderverdelingen zijn aldus standaard te genereren. Om de vraag te beantwoorden zijn de onderverdelingen zo nauwkeurig mogelijk weergegeven. Uit de cijfers van de IND blijkt dat van de 14 630 aangevraagde asielvergunningen in 2011, er ongeveer 1 340 vergunningen werden aangevraagd door westerse vreemdelingen en 12 570 door niet-westerse vreemdelingen. In circa 730 gevallen is de vreemdeling die een asiel vergunning aanvroeg geregistreerd met nationaliteit «onbekend». In die gevallen is onbekend of er sprake was van een westerse of niet-westerse vreemdeling. Van de 58 940 aangevraagde reguliere vergunningen zijn er ongeveer 18 450 door westerse en 38 320 door niet-westerse vreemdelingen aangevraagd. In circa 2 170 gevallen is de vreemdeling die een reguliere vergunning aanvroeg geregistreerd met nationaliteit «onbekend». In die gevallen is onbekend of er sprake was van een westerse of niet-westerse vreemdeling. Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat zich in 2011 in totaal 162 960 immigranten in de GBA hebben ingeschreven. Hieronder bevinden zich 118 460 vreemdelingen (samengesteld uit 67 990 EU-onderdanen en 50 470 derdelanders) en 44 510 personen met de Nederlandse nationaliteit. Uit analyse van het CBS blijkt dat van de vreemdelingen die zich in de GBA lieten inschrijven er 5 680 een asielmotief hadden, zich 102 700 vreemdelingen wegens arbeids-, studie- of gezinsredenen in Nederland vestigden en 10 090 een overig motief hadden. Indien deze groep naar geboorteland wordt ingedeeld, blijkt dat zich onder de 118 460 immigranten met een andere dan de Nederlandse nationaliteit zich 40 570 personen bevonden die in een niet-westers land zijn geboren en 77 880 personen die in een westers land zijn geboren. |
207 |
Hoe vaak is vorig jaar EU- verblijfsrecht gevraagd door partners en gezinsleden van EU- onderdanen (welke partners en gezinsleden zelf geen EU- nationaliteit hadden) en wat was het inwilligingspercentage hiervan? Antwoord In 2011 zijn ongeveer 3 010 aanvragen afgehandeld, waarvan er 2 180 zijn ingewilligd (= 72%). |
208 |
Hoe vaak is door MVV-plichtige vreemdelingen in Nederland een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning ingediend, waarbij dus niet aan het MVV vereiste is voldaan? Antwoord Zie antwoord op vraag 203. |
209 |
Hoeveel vreemdelingen zijn vorig jaar vrijgesteld van het MVV-vereiste en op welke gronden? Antwoord Zie antwoord op vraag 203. |
210 |
Hoeveel procedures worden gemiddeld door een vreemdeling doorlopen? Antwoord Aan de hand van de gegevens uit de geautomatiseerde systemen is deze informatie niet te achterhalen. In de systemen worden namelijk niet alleen aanvraagprocedures opgevoerd, maar bijvoorbeeld ook postprocedures, intrekkingsprocedures en Wob-verzoeken. Het is niet mogelijk om hierin een filtering aan te brengen en alleen over de toelatingsprocedures te rapporteren. |
211 |
Hoe vaak is vorig jaar een verblijfsvergunning verstrekt voor het volgen van een opleiding, anders dan HBO of universitair onderwijs? Antwoord In 2011 zijn afgerond 40 vergunningen in eerste aanleg verleend met als verblijfsdoel «Studie aan voortgezet of beroepsonderwijs». |
212 |
Hoe vaak is vorig jaar aangifte gedaan tegen vreemdelingen wegens fraude of het verstrekken van onjuiste informatie bij een verblijfsaanvraag? Antwoord In beginsel zal de IND bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit (misdrijf) aangifte doen. Er wordt dan aangifte gedaan van valsheid in geschrifte en/of (poging tot) oplichting. De aangifte kan betrekking hebben op een gedraging van de vreemdeling, referent en/of een derde. In 2011 zijn door de IND ongeveer 180 aangiftes geregistreerd. Bij ongeveer 170 aangiftes waren vreemdelingen betrokken. De overige geregistreerde aangiftes zijn gedaan tegen een referent, de genaturaliseerde en/of een derde (bijvoorbeeld de werkgever van de referent). |
213 |
Hoe vaak zijn er het afgelopen jaar door de vreemdelingenpolitie adresonderzoeken verricht? Hoe verhoudt dit aantal zich tot voorgaande jaren? Antwoord Het aantal adrescontroles (persoonsgerichte controles) t.b.v. toezicht bedroeg dit jaar 2012 t/m september bijna 6 800 controles. Over heel 2011 waren dat ongeveer 6 600 controles en over dezelfde periode 2011 t/m september waren dat ongeveer 5 000 controles. Adrescontroles kunnen plaatsvinden tijdens persoonsgerichte controles. Deze richten zich op bij de overheid bekende vreemdelingen wanneer sprake is van indicaties van fraude of misbruik of van het niet naleven van de aan de afgegeven vergunning gestelde voorwaarden, op uitgeprocedeerde vreemdelingen en op asielzoekers die zich aan de meldingsplicht hebben onttrokken. Tot op heden heeft de VP dit jaar aanleiding gehad ongeveer 6 800 van deze adrescontroles uit te voeren. Onderstaande tabel geeft het aantal adrescontroles (persoonsgerichte controles) van 2008 t/m september 2012 (afgerond op honderdtallen). |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 (t/m september) |
---|---|---|---|---|
9 000 |
6 400 |
6 900 |
6 600 |
6 800 |
In ongeveer 35% van de adrescontroles (persoonsgerichte controles) in 2012, werden onrechtmatigheden vastgesteld. |
|
214 |
In hoeveel gevallen zijn er bij deze adresonderzoeken onrechtmatigheden vastgesteld? Antwoord Zie antwoord op vraag 213. |
215 |
Hoeveel dossiers zijn vorig jaar door de fraude-unit van de IND behandeld en welke resultaten zijn hierbij geboekt? Antwoord Handhaving is ingebed in iedere processtap van de procedures van de IND. Handhaving vindt plaats van de inname van de aanvraag aan het loket van de IND, waar document-controles plaatsvinden en vragen worden gesteld over schijnhuwelijken; tot na de vergunningverlening, waarna wordt gecontroleerd of de vreemdeling nog steeds aan de voorwaarden voldoet door middel van trajectcontroles. Bovendien heeft de IND specialistische organisatie-onderdelen ingericht om te handhaven, fraude te bestrijden en kwaliteit te meten. Hiermee wordt ondermeer gedoeld op de Centrale Verificatie Unit (CVU), de Afdeling Handhaving en de Afdeling Kwaliteit en Dienstverlening. Concrete resultaten zijn ondermeer: ▪ De IND heeft een Informatie-Knooppunt (IKP) ingericht, waarin fraudesignalen worden uitgewisseld met handhavingspartners zoals de Vreemdelingenpolitie, de Inspectie SZW en de Koninklijke Marechaussee. Op basis hiervan is het zicht op fraudetrends versterkt. ▪ De CVU heeft meer dan 10 000 traject-controles uitgevoerd, waarin handmatig werd gecontroleerd of nog aan de toelatingsvoorwaarden werd voldaan. Specifiek is gecontroleerd op het middelenvereiste, de openbare orde en (voor zover relevant) de samenwoning. Op basis van deze controles heeft de IND een beperkt aantal verblijfsvergunningen ingetrokken. ▪ De IND heeft op grond van haar handhavingsactiviteiten, waaronder de hiervoor genoemde traject-controles, meer reguliere verblijfsvergunningen ingetrokken. Hierbij gaat het niet alleen om fraude, maar ook om het niet langer voldoen aan de toelatingsvoorwaarden. Vorig jaar zijn in totaal circa 5 060 reguliere vergunningen ingetrokken, ten opzichte van 3 810 in 2010. ▪ De IND heeft fraude met de kennismigrantenregeling aangepakt. Per maart 2012 heeft de IND 372 bedrijven gecontroleerd, waarna 42 zijn verwijderd uit de regeling. ▪ De IND pakt au pair bureaus aan, die fraude plegen, de au pair regeling misbruiken of niet aan hun verplichtingen jegens de IND voldoen. Met 13 au pair bureaus is een handhavingstraject doorlopen (van de 37 au pair bureaus die deelnemen aan de zgn. Proeftuin Au Pair). Met 4 au pair bureaus is de samenwerking in het kader van de Proeftuin beëindigd. ▪ Vorig jaar zijn circa 1 340 asielvergunningen ingetrokken. |
216 |
Hoeveel vreemdelingen zijn in het afgelopen jaar aantoonbaar teruggekeerd (onderverdeeld in zelfstandig en gedwongen vertrek) en hoeveel vreemdelingen zijn zelfstandig zonder toezicht vertrokken? Kunnen deze aantallen worden afgezet tegen de terugkeercijfers van vijf jaar daarvoor? Antwoord Hierbij treft u de tabel met terugkeercijfers aan over de afgelopen 5 jaren. Deze zijn opgesplitst in aantoonbaar vertrek (waaronder gedwongen en zelfstandig vertrek valt) en zelfstandig vertrek zonder toezicht. Zoals uit deze cijfers blijkt heeft er een stijging plaatsgevonden bij het zelfstandig vertrek. Dit is ook uitgangspunt van het beleid. Voor tabel zie bijgevoegde bijlage *). |
217 |
Hoeveel landen weigeren het toelaten van overheidsvluchten die worden uitgevoerd in het kader van terugkeer- of uitzettingsbeleid? Welke landen zijn dit? Antwoord Het uitvoeren van overheidsvluchten is geen doel op zichzelf, maar kan in bepaalde gevallen de voorkeur hebben boven uitzettingen per lijndienst. Overheidsvluchten worden ingezet voor zowel groepsgewijze als individuele uitzettingen. De wens om te komen tot een groepsgewijze uitzetting wordt veelal bepaald door overwegingen in het kader van doelmatigheid, hoofdzakelijk de omvang van de populatie vreemdelingen behorend tot een enkele nationaliteit in het vertrekproces van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V). Waar mogelijk maakt Nederland voor groepsgewijze uitzettingen gebruik van gezamenlijke terugkeervluchten van EU-lidstaten die door FRONTEX worden ondersteund5. Hoewel met een aantal herkomstlanden afspraken zijn gemaakt over het effectueren van groepsgewijze uitzettingen, is dit over het algemeen niet noodzakelijk en niet doelmatig. Ook kan er reden bestaan om individuele uitzettingen per overheidsvlucht te effectueren, bijvoorbeeld als door dusdanig hevig verzet van de vreemdeling uitzetting per reguliere lijndienst niet slaagt, ondanks de inzet van escorts. Ik beschik niet over een overzicht van landen die niet bereid zijn mee te werken aan overheidsvluchten ten behoeve van groepsgewijze uitzettingen. Verreweg het grootste deel van de gedwongen terugkeer vindt individueel plaats. Voor de effectiviteit van het terugkeerbeleid is van belang in welke mate herkomstlanden in het algemeen bereid zijn mee te werken een de gedwongen terugkeer van hun onderdanen. Die medewerking, of het gebrek daaraan kan doorgaans worden afgemeten aan de mate waarin herkomstlanden (vervangende) reisdocumenten vertrekken voor gedwongen terugkeer. |
218 |
Hoe vaak is vorig jaar een verblijfsvergunning ingetrokken? Op welke gronden? Antwoord Vorig jaar zijn in totaal afgerond 5 060 reguliere vergunningen ingetrokken en ruim 1 340 asielvergunningen ingetrokken. De reden om tot een intrekking over te gaan, wordt niet geregistreerd in het huidige systeem van de IND. In INDiGO is deze registratie wel mogelijk. |
219 |
Hoe vaak zijn vorig jaar verblijfsvergunningen ingetrokken op grond van verplaatsing van het hoofdverblijf? Antwoord Zie antwoord op vraag 218. |
220 |
Hoe vaak is vorig jaar vrijstelling verleend van het vereiste om duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken? Op welke gronden? Antwoord Beantwoording van deze vraag is niet mogelijk, omdat de IND dit niet vastlegt in haar systemen. |
221 |
Hoeveel asielzoekers dienen een verblijfsaanvraag in waarbij zij geen reis- en identiteitsdocumenten (kunnen) overleggen? Antwoord Door de vreemdelingenpolitie zijn er in 2012 tot en met september ongeveer 8 380 identiteitsonderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een asielverzoek. In 4 660 gevallen zijn er geen documenten overlegd waarmee de identiteit en de nationaliteit van de asielzoeker kon worden vastgesteld. |
222 |
Hoeveel asielzoekers komen naar Nederland over land en hoeveel via lucht- of zeehavens? Antwoord Het aantal eerste asielaanvragen dat de IND in de afgelopen jaren registreerde, is als volgt: |
2010 |
2011 |
2012 (jan-jun) |
|
---|---|---|---|
Aantal eerste asielaanvragen |
13 330 |
11 590 |
4 620 |
Bron: IND. Afgerond op 10-tallen.
Hoe een asielzoeker Nederland inreist, wordt niet apart geregistreerd in het systeem. Wat wel herleidbaar is, is het aantal asielzoekers dat het toelatingsproces Asiel instroomt door tussenkomst van de Koninklijke Marechaussee en de Zeehavenpolitie. Zij bewaken de lucht- en zeegrens van Nederland. Deze aantallen zijn hieronder weegegeven: |
2010 |
2011 |
2012 (jan-jun) |
|
---|---|---|---|
Vanuit grensbewaking naar toelating** |
890 |
840 |
320 |
Bron: KMar en ZHP. Afgerond op 10-tallen.
Het is niet mogelijk om bovenstaande aantallen simpelweg van elkaar af te trekken. Het komt bijvoorbeeld ook voor dat een vreemdeling bij inreis via een luchthaven of zeehaven aan alle voorwaarden voor toegang tot Nederland voldoet en pas later kenbaar maakt dat hij of zij asiel wil aanvragen. De asielaanvraag is dan niet bekend bij KMar of ZHP terwijl de asielzoeker wel via lucht of zee is ingereisd. |
|
223 |
Hoeveel vreemdelingenadvocaten zijn er thans in Nederland en hoeveel gemeenschapsgeld ontvangen zij voor het voeren van procedures? Antwoord Bij de raad voor rechtsbijstand staan thans 765 advocaten met de specialisaties vreemdelingenrecht en/of asiel ingeschreven. Van dit aantal zijn er 394 advocaten die uitsluitend de specialisatie vreemdelingenrecht hebben en 16 advocaten die uitsluitend over de specialisatie asiel beschikken. Daarnaast zijn er 355 advocaten die beschikken over zowel de specialisaties vreemdelingenrecht als asiel. In het kader van de verlening van gesubsidieerde rechtsbijstand in asiel- en vreemdelingenzaken is er in 2011 aan de advocatuur voor vreemdelingenzaken ongeveer € 20 306 000 en voor asielzaken € 28 855 000 aan vergoedingen betaald. Daarnaast bedragen de vergoedingen in vreemdelingenbewaring € 7 972 000 en in vreemdelingenparket € 1 237 000. |
224 |
Hoe vaak zijn bij verblijfsaanvragen vervalste of onjuiste documenten aangetroffen? Hoe wordt hier op gecontroleerd? Antwoord Het aantal aangetroffen documenten wordt niet geregistreerd door de IND. Voor asielaanvragen geldt dat als bij de aanmelding originele reis- of identiteitsdocumenten worden aangetroffen of door de vreemdeling worden overgelegd, deze door de Vreemdelingenpolitie of de KMar worden ingenomen voor nader onderzoek. Als na afronding van het onderzoek blijkt dat sprake is van valse of vervalste documenten, worden deze niet aan de vreemdeling teruggegeven. Als originele asielgerelateerde documenten worden aangetroffen of overgelegd, dient de vreemdeling deze documenten ter beschikking te stellen aan de IND. Als een vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste documenten heeft overgelegd en, hoewel daarover ondervraagd, de echtheid ervan heeft volgehouden, wordt deze omstandigheid mede betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. In dat geval ligt op de vreemdeling een zwaardere bewijslast om de noodzaak tot bescherming aannemelijk te maken. Indien een vreemdeling een regulier aanvraag indient, wordt door de IND-medewerker aan de loketten de echtheid van documenten beoordeeld. Hiertoe hebben alle IND medewerkers uit het regulier proces een training documentenherkenning gevolgd. |
225 |
Hoe vaak zijn vorig jaar verblijfsdocumenten aangemerkt als zijnde verloren of gestolen en hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal verloren of gestolen paspoorten waarbij rekening wordt gehouden met het aantal mensen dat dergelijke documenten bezit? Antwoord Indien een vreemdeling een verblijfsdocument verliest of als dit document gestolen wordt, moet aangifte gedaan worden bij de politie. Met een schriftelijk proces verbaal kan de vreemdeling een nieuw verblijfsdocument bij de IND aanvragen. In de IND-systemen wordt niet geregistreerd hoeveel nieuwe verblijfsdocumenten worden verstrekt naar aanleiding van verlies of diefstal |
226 |
Hoeveel migranten uit islamitische landen zijn vorig jaar tot Nederland toegelaten? Antwoord Er bestaat in de vreemdelingenketen geen definitie van de term «islamitische landen». Deze vraag kan derhalve als zodanig niet worden beantwoord. Het CBS heeft echter voor eerdere analyses gebruik gemaakt van een lijst van nationaliteiten. Wanneer deze lijst wordt gehanteerd, dan kan worden aangegeven dat in 2011 ongeveer 6 750 asielprocedures inwilligend zijn afgesloten van vreemdelingen met de nationaliteit van een van de islamitische landen volgens de CBS-lijst. Dit betreft 74% van het totaal aantal verleende asielvergunningen. In datzelfde jaar zijn 12 050 reguliere procedures aan vreemdelingen uit een van deze islamitische landen ingewilligd. Dit betreft 25% van het totaal aantal verleende reguliere verblijfsvergunningen in 2011. |
227 |
Wanneer gaat INDIGO volledig draaien en daarmee ook het modern migratiebeleid (MOMI)? Antwoord Mijn doelstelling voor 2012 is dat INDiGO eind van het jaar het primaire systeem is waarin de IND alle zaken afhandelt. Wat betreft de Wet modern migratiebeleid heb ik in de derde voortgangsrapportage INDiGO, die op 4 oktober jl. naar de Tweede Kamer is verzonden, aangegeven onder welke randvoorwaarden deze wet in werking kan treden. Ten eerste moet de verdere uitrol van INDiGO op een beheerste wijze worden uitgevoerd. Ten tweede moet zijn gebleken dat INDiGO op stabiele en betrouwbare wijze functioneert en grote volumes aan kan. De ingebruikname van INDiGO is op dit moment nog niet zover gevorderd dat al volledig aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. De IND is in augustus 2012 begonnen met een verdergaande en bredere uitrol van INDiGO. Dit betekent niet alleen dat er steeds meer procedures in INDiGO opgevoerd en afgehandeld worden, maar ook dat er meer dossiers van vreemdelingen uit INDIS kunnen worden overgebracht naar INDiGO. De IND voert deze verdere uitrol gefaseerd uit en is begonnen met de procedures van asielzoekers, de procedures voor naturalisatie tot Nederlander en de (hoger) beroepsprocedures die de afdeling procesvertegenwoordiging van de IND behandelt. Om de brede uitrol van de reguliere procedures en de nieuwe procedures van het moderne migratiebeleid in gang te kunnen zetten is een volgende versie van INDiGO nodig. Deze nieuwe versie van INDiGO is in oktober in gebruik genomen. Na de succesvolle implementatie van de nieuwe versie van INDiGO moet hiermee enige ervaring opgedaan worden voordat een besluit kan worden genomen over de datum van inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid. Drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke inwerkingtreding zullen de ketenpartners en de klanten van de IND over deze datum worden geïnformeerd. Zodra dit aan de orde is stel ik u hier uiteraard van op de hoogte. |
228 |
Hoeveel gezinnen zijn teruggekeerd naar het land van herkomst vanuit een gezinslocatie sinds de oprichting ervan? Antwoord In het Algemeen Overleg van 21 maart 2012 met de algemene commissie voor Immigratie en Asiel heb ik, op verzoek van het lid Hilkens (PvdA), aan de Tweede Kamer toegezegd in het najaar van 2012 een indicatie te geven van het aantal gezinnen dat vertrekt uit de gezinslocaties. Uw Kamer ontvangt binnenkort een brief over het vertrek van gezinnen uit Nederland. |
229 |
Hoe lang verblijven vreemdelingen gemiddeld in een vrijheidsbeperkende locatie? Antwoord De verblijfsduur in de VBL (vrijheidsbeperkende locatie) in 2012 bedraagt gemiddeld 15 weken. |
230 |
Hoeveel minderjarige kinderen hebben een bepaalde periode in vreemdelingendetentie of in een uitzetcentrum doorgebracht? Wat is de gemiddelde lengte van die periode? Antwoord Ik heb uw Kamer toegezegd6 om u te informeren over de effecten van mijn nieuwe beleid, inzake het beperken van vreemdelingenbewaring ten aanzien van alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Op dit moment worden de daartoe benodigde gegevens in kaart gebracht en uw Kamer wordt hierover nog dit najaar geïnformeerd zoals in de begroting7, reeds was aangegeven. Ten aanzien van gezinnen met kinderen kan ik u melden dat in 2011 ongeveer 170 gezinnen (bestaande uit ruim 320 kinderen) in bewaring zijn gesteld. De gemiddelde verblijfsduur bedroeg acht dagen In 2010 waren dit bijna 150 gezinnen (ongeveer 230 kinderen), met een gemiddelde verblijfsduur van eveneens acht dagen8. |
231 |
Aan welke vreemdelingrechtelijke en administratieve voorwaarden moeten kennismigranten, startende ondernemers en andere bedrijven voldoen om zich in Nederland te kunnen vestigen? Antwoord De kennismigrant moet een arbeidsovereenkomst met een in Nederland gevestigde werkgever hebben en voldoen aan het looncriterium. Dat is een bruto jaarinkomen van ten minste € 51 239 of € 27 575 als de kennismigrant jonger is dan 30 jaar. Het loon moet marktconform zijn naar Nederlandse maatstaven. Daarnaast gelden de algemene voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning zoals een geldig paspoort en geen gevaar vormen voor de openbare orde. Voor wetenschappelijk onderzoekers en artsen in opleiding tot specialist geldt geen looncriterium, zij moeten aan het reguliere middelenvereiste voldoen. Voor vreemdelingen die een zelfstandig beroep willen uitoefenen of een eigen onderneming willen starten (anders dan arbeid in loondienst), geldt dat een wezenlijk Nederlands belang moet worden gediend. Voor het beantwoorden van die vraag wordt het oordeel van andere ministeries (bijvoorbeeld de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie) gevraagd. De vreemdeling die toegelaten wil worden om arbeid als zelfstandige te verrichten, moet aantonen dat hij bevoegd is om in Nederland het vak uit te oefenen, bijvoorbeeld in het geval van een arts. Werkgevers die willen deelnemen aan de kennismigrantenregeling moeten eenmalig een verklaring ondertekenen, die geldt voor alle aanvragen die de werkgever in de toekomst indient in het kader van de regeling. In deze verklaring geeft de werkgever enkele garanties, bijvoorbeeld dat het verblijf van de kennismigrant in Nederland niet ten koste komt van de Nederlandse Staat. Daarnaast neemt de werkgever de verplichting op zich de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te informeren zodra de situatie van de werknemer wijzigt. De werkgever moet bij deze verklaring een bewijs van inschrijving in het Handelsregister overleggen en een verklaring van betalingsgedrag, afgegeven door de Belastingdienst. Van startende ondernemingen wordt deze laatste verklaring echter niet verwacht aangezien het bedrijf nog geen (belasting)verleden in Nederland heeft. Verblijf als kennismigrant bij startende ondernemingen is evenwel mogelijk als bijvoorbeeld de startende vestiging onderdeel vormt van een buitenlands bedrijf. Met de Wet modern migratiebeleid wordt de aanvraagprocedure simpeler en hoeft de werkgever minder bewijsstukken aan de IND over te leggen. Dit vermindert de administratieve lasten en versnelt de procedure. Hier staat tegenover dat zorg-, informatie- en administratieplichten worden geïntroduceerd. Naast de (nu al bestaande) informatieplicht voor werkgevers om de IND te informeren als de situatie van een kennismigrant wijzigt, zal de administratieplicht gelden dat werkgever gegevens (bijvoorbeeld loonspecificaties) vijf jaar moeten bewaren zodat controle op de naleving van de verplichtingen van de referent mogelijk wordt. De zorgplicht houdt in dat de werkgever verplicht is de (aanstaande) werknemer bij de werving en selectie op de hoogte te stellen van de relevante regelgeving. |
232 |
Hoeveel extra kosten heeft de inwerkingtreding, reparatie, implementatie van INDIGO gekost in 2011 en 2012? Wat is de verwachting voor 2013? Antwoord De extra kosten van INDiGO voor 2011, waarover ik u reeds informeerde bij mijn brieven van 30 maart 2011 en 27 september 2011, bedroegen na een herijking van deze kosten, waarbij bleek dat deze enigszins lager uitvielen, 42,5 miljoen euro (waarvan € 16,5 mln. besparingsverlies, € 5 mln. legesderving en € 21mln. directe ICT uitgaven). Deze bijstelling was mogelijk, omdat de eerder voorziene kosten voor de hardware van het huidige informatiesysteem van de IND (INDIS) en het besparingsverlies, naar beneden zijn bijgesteld (Kamerstuk 30 573, nr. 77, antwoord op vraag 20, pagina 9). De kosten van 2011 zullen, zoals ik u in de eerste voortgangsrapportage van 13 maart 2011, heb meegedeeld in 2012 doorlopen. Het betreft zowel de directe als de indirecte kosten. De directe kosten betreffen de inrichting van de INDiGO Tijdelijk Beheer Organisatie en de meerkosten voor verdere verbetering van het systeem. Daarnaast zijn er indirect gerelateerde kosten als het langer in de lucht houden van het bestaande ICT systeem (INDIS) en de vertraging in de geplande krimp van het personeel. De extra kosten voor 2012 worden binnen de huidige begroting opgevangen door herprioritering van activiteiten. Voor zover ook in 2013 meerkosten worden gemaakt, worden deze ook binnen de begroting opgevangen |
233 |
Welke gemeenten in Nederland hebben geen vorm van noodopvang voor vreemdelingen? Antwoord Structurele noodopvang zoals die in aard en omvang bestond ten tijde van het bestuursakkoord met de VNG (25 mei 2007), bestaat niet meer. Dat beeld is in 2012 niet veranderd. Zoals ik mijn brief van 17 april 2012 aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 018, nr. 58) heb gemeld, verleende op 1 januari 2011 nog één op de tien gemeenten noodopvang. Waar noodopvang werd geboden, was de omvang beperkt. Vaak ging het om minder dan 10 vreemdelingen. Het is nu zaak om deze positieve tendens te bestendigen en te waken voor een terugkeer naar een situatie zoals die bestond ten tijde van het bestuursakkoord, want structurele noodopvang is onwenselijk en onnodig. Ik vind het belangrijk dat zowel Rijk als gemeenten dezelfde boodschap verkondigen richting betrokkenen en dat het Rijksbeleid en het lokaal beleid op elkaar aansluiten. Dat is mijn inzet en moet voorkomen dat vreemdelingen jarenlang met onterechte verwachtingen en gebruikmaking van gemeentelijke voorzieningen in Nederland verblijven. Er zijn gemeenten die incidenteel kortdurende crisisopvang aanbieden, maar met de VNG is afgesproken om in dergelijke situaties deze zaken aan te melden bij de DT&V, zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief. |
234 |
Hoe vaak zijn in 2011 en 2012 asielzoekers uit de asielopvang geplaatst omdat zij er niet in slaagden binnen 28 dagen het land te verlaten? Waar gingen deze mensen daarna heen? Hoe vaak (bij benadering) was deze termijn overschreden, maar is men desondanks niet uit de opvang geplaatst? Antwoord Als na een zorgvuldige beoordeling van de asielaanvraag door de IND – en vaak ook door een rechter – blijkt dat er geen aanleiding bestaat om een asielzoeker in Nederland bescherming te bieden, is de boodschap terugkeer. Daarvoor heeft een afgewezen asielzoeker een wettelijke vertrektermijn van 28 dagen. Met de afwijzing van de asielaanvraag eindigt het recht op opvang. De reden tot beëindiging van de opvang ligt dus in de afwijzing van de asielaanvraag. Het is daarbij niet relevant of de vreemdeling er wel of niet in slaagt om binnen de 28 dagen het land te verlaten. Vreemdelingen die aan hun vertrek werken gedurende de termijn van 28 dagen, maar daar nog niet in zijn geslaagd, kunnen onderdak krijgen in de Vrijheidsbeperkende Locatie in Ter Apel. Indien een asielzoeker de keuze maakt om na de afwijzing van de asielaanvraag niet te werken aan zijn vertrek, kiest deze vreemdeling ervoor om van de mogelijkheid van onderdak af te zien. Ik heb niet in beeld waar deze mensen vervolgens heen gaan, maar laat ik voorop stellen dat afgewezen asielzoekers die werken aan hun vertrek, niet op straat terecht hoeven te komen. Het kan voorkomen dat in individuele zaken een vreemdeling tijdelijk nog in de opvang blijft, ook al is de wettelijke vertrektermijn verstreken. Het beëindigen van de voorzieningen vindt immers op een zorgvuldige wijze plaats. Een voorbeeld hiervan is mijn beleid rondom het beëindigen van opvangvoorzieningen wanneer het vriest zoals uiteengezet in mijn brief van 15 december 2010 aan uw Kamer (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1386). In deze brief heb ik aangegeven dat wanneer er sprake is van een situatie van vrieskou, en vreemdelingenbewaring of plaatsing in de locatie voor vrijheidsbeperking niet aan de orde is, en evenmin is gebleken dat de vreemdeling zelf voor een alternatief kan zorgen, geen beëindiging van de COA-opvang zal plaatsvinden. Er is derhalve geen sprake van dat opvang wordt beëindigd vanwege het enkele feit dat een afgewezen asielzoeker er niet in slaagde binnen de 28 dagen het land te verlaten. Om die reden is het gevraagde aantal niet te geven. |
235 |
Aan hoeveel vreemdelingen is tot nu een inreisverbod opgelegd? Hoeveel vreemdelingen zijn veroordeeld vanwege het overtreden van het inreisverbod? Antwoord Vanwege de implementatie van Indigo kan de IND gedurende een langere periode ( tijdens de zgn. freeze) beperkt managementinformatie leveren over 2012. Het inreisverbod is van kracht vanaf 1 januari 2012, zodat de gevraagde informatie niet beschikbaar is. |
236 |
Hoeveel zieke vreemdelingen hebben in 2012 opvang gekregen op grond van de motie-Spekman (Kamerstuk 30 846, nr. 4)? Antwoord Met ongeveer 170 vreemdelingen heeft de IND een afspraak gemaakt om een aanvraag op grond van de motie Spekman in te dienen, omdat een volledig en actueel medisch dossier was ontvangen. Voor ongeveer 25 vreemdelingen heeft de motie Spekman procedure uiteindelijk geleid tot verlening van uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (en daarmee recht op opvang). Tijdens het dertigledendebat op 10 oktober 2012 over psychische problematiek en de toename van suicidepogingen bij vreemdelingen, heb ik uw Kamer toegezegd binnen 4 weken een brief te sturen over de uitvoering van de motie Spekman. In deze brief wordt uw Kamer nader geïnformeerd. |
237 |
Wat is de stand van zaken in de zaak van de vier gedetineerde Congolezen, die als getuige hebben meegewerkt aan het Internationaal Strafhof, waarover eerder schriftelijke vragen zijn gesteld (Tweede Kamer 2011–12, Aanhangsel van de Handelingen nr. 674)? Antwoord De vier gedetineerde getuigen uit de Democratische Republiek Congo (DRC) bevinden zich nog in detentie onder verantwoordelijkheid van het Internationaal Strafhof (ISH). Zoals bekend, hebben de getuigen gesteld, dat zij in de DRC te vrezen hebben voor schending van hun mensenrechten en zij hebben een asielaanvraag ingediend in Nederland. Een van de vier gedetineerde getuigen heeft zijn asielverzoek onlangs ingetrokken. De asielaanvragen van de overige drie zijn op dit moment nog in behandeling. Naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak van 28 december 2011, worden de aanvragen afgehandeld overeenkomstig de Vreemdelingenwet. Over de individuele procedures wordt verder geen mededeling gedaan. |
238 |
Wanneer wordt verwacht dat het modern migratiebeleid in werking treedt? Antwoord Op de vraag wanneer INDiGO volledig gaat draaien, deel ik u, zoals ik uw Kamer in eerdere voortgangsrapportages ook heb aangegeven, mee dat mijn doelstelling voor 2012 is dat INDiGO eind van het jaar het primaire systeem is waarin de IND alle zaken afhandelt. Wat betreft de Wet modern migratiebeleid heb ik in de derde voortgangsrapportage INDiGO, die op 4 oktober jl. naar de Tweede Kamer is verzonden, aangegeven onder welke randvoorwaarden deze wet in werking kan treden. Ten eerste moet de verdere uitrol van INDiGO op een beheerste wijze worden uitgevoerd. Ten tweede moet zijn gebleken dat INDiGO op stabiele en betrouwbare wijze functioneert en grote volumes aan kan. De ingebruikname van INDiGO is op dit moment nog niet zover gevorderd dat al volledig aan deze randvoorwaarden wordt voldaan. De IND is in augustus 2012 begonnen met een verdergaande en bredere uitrol van INDiGO. Dit betekent niet alleen dat er steeds meer procedures in INDiGO opgevoerd en afgehandeld worden, maar ook dat er meer dossiers van vreemdelingen uit INDIS kunnen worden overgebracht naar INDiGO. De IND voert deze verdere uitrol gefaseerd uit en is begonnen met de procedures van asielzoekers, de procedures voor naturalisatie tot Nederlander en de (hoger) beroepsprocedures die de afdeling procesvertegenwoordiging van de IND behandelt. Om de brede uitrol van de reguliere procedures en de nieuwe procedures van het moderne migratiebeleid in gang te kunnen zetten is een volgende versie van INDiGO nodig. Deze nieuwe versie van INDiGO is in oktober in gebruik genomen. Na de succesvolle implementatie van de nieuwe versie van INDiGO moet hiermee enige ervaring opgedaan worden voordat een besluit kan worden genomen over de datum van inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid. Drie maanden voorafgaand aan de daadwerkelijke inwerkingtreding zullen de ketenpartners en de klanten van de IND over deze datum worden geïnformeerd. Ik zal uw Kamer hier uiteraard over informeren. |
239 |
Hoeveel gezinnen van vluchtelingen hebben op grond van het nareisbeleid toelating gevraagd in Nederland? Hoeveel van hen zijn toegelaten? Waar komen zij vandaan? In hoeveel gevallen gaat het om nareizende kinderen? Van hoeveel kinderen is bij de beoordeling geoordeeld dat sprake is dat zij feitelijk niet tot het gezin behoren? Op welke wijze is dit vastgesteld? Hoe vaak zijn hierbij DNA-testen gebruikt? Antwoord Het IND-systeem registreert alleen het aantal aanvragen en niet het aantal personen. Bovendien is het aantal gezinnen niet als eenheid uit het systeem te genereren. Het is daarom niet mogelijk om cijfers over het aantal gezinnen dat in het kader van asiel om nareis verzoekt te verstrekken. Wel kan het aantal aanvragen per nationaliteit worden gegenereerd. In 2011 waren de meeste aanvragen voor nareis in het kader van asiel afkomstig van personen met de Somalische nationaliteit (van het totaal van 8 920 aanvragen voor de MVV-nareis, ging het om 5 620 aanvragen van Somaliërs). Bij 900 aanvragen betrof het de Iraakse nationaliteit en bij 440 aanvragen de Afghaanse nationaliteit. Het totaal aantal nareisprocedures dat in 2011 is afgehandeld is 8 360. Daarvan zijn er 720 aanvragen ingewilligd. Deze inwilligingen betroffen vooral personen van Somalische (280), Iraakse (170) en Iraanse (40) nationaliteit In 2011 zijn er 6 560 MVV-nareisprocedures afgehandeld van kinderen die verblijf bij een ouder in Nederland beoogden. Het gaat hier om alle kinderen, dus zowel biologische als niet-biologische kinderen als minderjarige en meerderjarige kinderen. In 510 van deze procedures was sprake van een inwilliging. Het is niet mogelijk om van de afgewezen procedures van nareizende kinderen aan te geven of de afwijzing gelegen was in het oordeel dat er geen sprake was van een feitelijke gezinsband omdat deze afdoeningsgrond niet apart wordt geregistreerd. De gezinsband kan worden vastgesteld door middel van documenten. Bij nareisaanvragen ontbreken deze veelal, of, in het geval van Somalische documenten worden deze niet erkend. In dat geval kan door middel van identificerend onderzoek en DNA-onderzoek de feitelijke respectievelijk de biologische gezinsband worden vastgesteld. Tot juli 2012 werd bij het ontbreken van documenten in eerste instantie identificerend onderzoek gedaan naar de feitelijke gezinsband. Na een positieve uitkomst, werd in het geval van biologische kinderen vervolgens DNA-onderzoek aangeboden. In juli 2012 heb ik u bericht9 dat voor biologische gezinnen met minderjarige biologische kinderen in het vervolg eerst DNA-onderzoek zal worden gedaan, eventueel aangevuld met identificerend onderzoek. Voor overige gezinsleden waar sprake is van complexe gezinssituaties, zoals samengestelde gezinnen, blijft de werkwijze gehandhaafd. DNA-onderzoeken zijn alleen uit een registratie van het ministerie van Buitenlandse Zaken op een geaggregeerd niveau weer te geven. Het laboratorium dat de onderzoeken uitvoert is op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) verplicht de uitslag van het DNA-onderzoek, evenals de gegevens op wie het DNA-onderzoek betrekking heeft, na 6 maanden te vernietigen. Om die reden registreert de IND niet voor welke vreemdeling DNA-onderzoek is gedaan en wat hiervan de uitslag is. Het totale aantal door het ministerie van Buitenlandse Zaken opgestarte DNA-onderzoeken in 2011 was 260. Het kan overigens zo zijn dat een geregistreerd DNA-onderzoek niet heeft plaatsgevonden omdat betrokkene niet verschenen is op de diplomatieke post. |
240 |
Wat zijn de kosten voor het dagprogramma in centra voor vreemdelingenbewaring? Hoe verhoudt zich dit tot de kosten in overige justitiële inrichtingen? Antwoord De dagprijs van de vreemdelingenbewaring bedraagt in 2013 € 194,–. De dagprijzen van de andere soorten justitiële inrichtingen vindt u in onderstaande tabel. |
AO alleenstaande minderjarige asielzoekers van 24 mei 2011 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 240 VII, nr. 5.
Overzicht gemiddelde prijs per plaats/per dag (x € 1,–) |
|
---|---|
Omschrijving |
Jaar: 2013 |
Artikelonderdel 34.3. |
|
– Intramurale sanctiecapaciteit GW |
248 |
– Extramurale sanctiecapaciteit GW |
46 |
– FPC’s/forensische zorg |
524 |
– Intramurale forensische zorg in GW |
398 |
– Intramurale forensische .zorg in GGz-instellingen |
319 |
– Vreemdelingenbewaring en uitzetcentra |
194 |
Artikelonderdeel 35.3. |
|
– Jeugdplaatsen |
560 |
Dit overzicht is ook te vinden in de baten-lastendiensten paragraaf van de begroting van Veiligheid & Justitie, pagina 85.
241 |
Kunt u aangeven hoeveel vreemdelingen meerdere keren in vreemdelingenbewaring hebben gezeten? Hoe vaak en hoe lang zaten zij gemiddeld en maximaal in vreemdelingenbewaring? Antwoord Ik beschik niet over informatie hoeveel vreemdelingen meerdere keren in vreemdelingenbewaring hebben gezeten. Bij wordt gehouden hoeveel personen jaarlijks in vreemdelingendetentie worden gesteld en hoe lang dit duurt. Dit is ook opgenomen in de Rapportage vreemdelingenketen die ik u halfjaarlijks stuur. Uit de onderstaande cijfers blijkt een daling van de instroom in de vreemdelingenbewaring vanaf 2011. |
2008–1 |
2008–2 |
2009–1 |
2009–2 |
2010–1 |
2010–2 |
2011–1 |
2011–2 |
2012–1 |
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
4 470 |
4 120 |
3 970 |
3 900 |
3 980 |
3 840 |
3 220 |
2 890 |
3 000 |
Voordat een vreemdeling in bewaring kan worden gesteld, wordt door de (hulp)officier van justitie een afweging gemaakt of vreemdelingenbewaring het meest geschikte instrument is. Het kan zo zijn dat een vreemdeling meerdere keren in bewaring wordt gesteld. Telkens wordt daarbij een zelfstandige afweging gemaakt of bewaring het meest geschikte middel is. Voorop staat of er zicht op uitzetting is. Mocht uiteindelijk uitzetting vanuit bewaring niet mogelijk zijn, omdat er geen sprake meer is van zicht op uitzetting, dan wordt de bewaring beëindigd. Indien op een later moment opnieuw zicht op uitzetting ontstaat, omdat bijvoorbeeld het herkomstland weer meewerkt, en de vreemdeling heeft nog niet voldaan aan zijn vertrekplicht, dan kan deze opnieuw in bewaring worden gesteld. |
|
242 |
Is er voor 2013 een bedrag begroot voor eventuele voortzetting van het gebruik van alternatieven voor vreemdelingenbewaring nadat de pilot is geëvalueerd. Zo ja, welk bedrag is dit en in hoeveel gevallen wordt verwacht dat in 2013 alternatieven voor vreemdelingenbewaring kunnen worden geboden? Antwoord Ik heb in mijn brief10, waarin ik uw Kamer informeer over de pilots alternatieven voor vreemdelingendetentie, opgenomen dat de pilots begin 2013 zullen worden geëvalueerd en niet eerder zullen worden beëindigd dan nadat de Kamer hierover, en de beoogde vervolgstappen, is geïnformeerd. Momenteel wordt bezien hoe de kosten voor 2013 gedekt kunnen worden. Op dit moment kan ik nog niet overzien aan hoeveel vreemdelingen ik in het kader van deze pilots een alternatief voor bewaring kan bieden in 2013. Dit is in belangrijkste mate afhankelijk van de uitkomst van de evaluatie. Het is dan ook niet mogelijk geweest de daartoe vereiste middelen op te nemen in de thans voorliggende begroting. Indien de uitkomst van de evaluatie aanleiding geeft tot voorzetting of zelfs uitbreiding, zal op dat moment worden bezien hoe wordt voorzien in de benodigde middelen. |
243 |
Wat zijn de gemiddelde kosten van een uitzetting, inclusief het verkrijgen van reisdocumenten, transport, escortes en andere bijkomende kosten? Kunt u dit apart aangeven voor uitzettingen per lijnvlucht enerzijds en per overheidsvlucht anderzijds? Antwoord De kosten van een uitzetting (gedwongen vertrek zijn) niet op eenduidige wijze te berekenen. De kosten van een gedwongen vertrek zijn afhankelijk van diverse factoren, zoals bijvoorbeeld de noodzaak om een (vervangend) reisdocument aan te vragen, de inzet van een regievoerder van de DT&V om onder meer gesprekken te voeren, de bestemming van het gedwongen vertrek en de noodzaak of de vreemdeling geëscorteerd moet worden. Daarbij doet het specificeren van deze kosten per uitzetting geen recht aan het feit dat gedwongen uitzettingen een stimulerend effect hebben/ kunnen hebben op de (vrijwillige) terugkeer van andere vreemdelingen. Immers, een gedwongen uitzetting maakt zichtbaar dat er serieus werk wordt gemaakt van terugkeer van vreemdelingen zonder verblijfsrecht. |
244 |
Hoe lang zijn er al problemen met INDiGO? Hoeveel meerkosten worden er in totaal verwacht aan het einde van de invoering? Antwoord Ik heb uw kamer bij eerdere gelegenheden geïnformeerd dat de IND bij het begin van de implementatiefase van INDiGO te maken kreeg met performance en stabilisatieproblemen. Direct nadat ik met deze problemen werd geconfronteerd, heb ik maatregelen genomen, zoals genoemd in mijn brief van 12 november 2010 (Kamerstuk 30 573, nr. 57). Zo heb ik door KPMG een audit laten uitvoeren waarover ik uw Kamer bij brief van 30 maart 2011 heb geïnformeerd. Naar aanleiding van de aanbevelingen van KPMG heb ik beheersmaatregelen rond INDiGO genomen. Sindsdien heeft INDiGO goede vooruitgang geboekt. Hierover heb ik uw Kamer met mijn voortgangrapportages INDiGO van 13 maart, 20 juni en laatstelijk 4 oktober 2012 (Kamerstuk 30 573, nr. 100, nr.106 en nr. 111) bericht. Ten aanzien van u vraag over de verwachte meerkosten aan het einde van de invoering van INDiGO, deel ik u mee dat INDiGO voortdurend in ontwikkeling zal zijn. Door nieuwe ontwikkelingen op het gebied van techniek, gebruikerswensen en/of nieuwe of wijzigende wet- en regelgeving zullen naar verwachting continue aanpassingen in INDiGO nodig zijn. Deze kosten zullen, zoals te doen gebruikelijk, opgenomen worden in de begroting van de IND voor toekomstige jaren. |
245 |
In hoeveel gevallen wordt bij ongegronde vervolgaanvragen de rechtsbijstand daadwerkelijk beperkt? Antwoord Een precieze becijfering van de gevallen waarin geen rechtsbijstand wordt verleend omdat het een ongegronde vervolgaanvraag betreft (artikel 3 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria) is niet voorhanden. Daarvoor zou dossieronderzoek nodig zijn. Wel is bekend dat in 2011 van de circa 2 780 toevoegingsaanvragen inzake herhaald asiel er ongeveer 100 inhoudelijk zijn afgewezen. Indien de aanvraag om een toevoeging in een vervolgasielzaak niet is afgewezen omdat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn, krijgt de rechtsbijstandverlener een toevoeging waarvoor thans de volledige vergoeding wordt betaald. In het kader van het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures wordt deze vergoeding verminderd. Dit gebeurt alleen dan indien de beslissing of de uitspraak in de zaak van de vreemdeling erop duidt dat de vreemdeling geen gelijk krijgt. Op dit moment worden voorstellen ontwikkeld om dit te implementeren. |
246 |
Op welke manier wordt opvang in de regio bevorderd? Antwoord Het overgrote merendeel van de vluchtelingen wereldwijd wordt in de regio opgevangen. Deze regering is een belangrijke donor van de VN Vluchtelingenorganisatie die verantwoordelijk is voor de opvang van vluchtelingen en ontheemden. Dit kabinet zet in op de versterking van vluchtelingenbescherming in de regio om opvang in de regio verder te bevorderen. Zo wordt steun verleend in Kenia en Jordanië bij het verbeteren van de opvang en bescherming van vluchtelingen. Ook worden noodhulpmiddelen ingezet ten behoeve van vluchtelingen in de regio. |
247 |
Hoe wordt de versterking van het vreemdelingentoezicht en -handhaving concreet vormgegeven en wat zijn hiervan de reeds zichtbare resultaten? Antwoord Om de versterking van het vreemdelingentoezicht en -handhaving concreet vorm te geven is een aantal maatregelen getroffen en zijn er afspraken met de ketenpartners gemaakt, te weten: Begin 2012 is met de vreemdelingenpolitie afgesproken dat zij de komende jaren meer overdrachtsdossiers aan de Dienst Terugkeer en Vertrek aanlevert. Daarbij ligt de prioriteit bij criminele en overlastgevende illegalen. Om dit te realiseren is de uitwisseling van strafrechtelijke en vreemdelingrechtelijke gegevens tussen de partners in de strafrechts- en vreemdelingenketen sterk verbeterd door middel van het efficiënter inrichten van de werkwijze (VRIS-protocol), het uitvaardigen van nieuwe werkinstructies voor de ketenpartners en ICT-aanpassingen. De vreemdelingenpolitie heeft wij wijze van proef gebruik gemaakt van mobiele apparatuur voor identiteitscontroles. Zo is tussen 1 september 2011 en 1 juli 2012 een pilot gehouden met het gebruik van mobiele vingerscanners door de politie op straat. Hierdoor kon bij staande gehouden vreemdelingen direct de identiteit worden vastgesteld en konden verschillende systemen (BVV, EURODAC, NSIS/OPS) direct worden geraadpleegd. De evaluatie van de proef toont aan dat de mobiele vingerscanners de efficiëntie en de effectiviteit van het toezicht op vreemdelingen verhoogt. Het is de bedoeling dat de mobiele vingerscanners in 2013 structureel door de vreemdelingenpolitie worden ingezet. Van belang is voorts dat met de implementatie van de terugkeerrichtlijn terugkeerprocedures in de EU gelijk zijn getrokken en is een inreisverbod voor illegalen geïntroduceerd. Overtreding van dit verbod is strafbaar gesteld. De afgelopen twee jaar is door de IND extra ingezet op handhaving van de Vreemdelingenwet. Dat heeft geresulteerd in: – Een systematische handhaving gedurende het gehele IND-beslisproces. – De aanpak van Somalische na-reiszaken is geïntensiveerd. Er hebben meer identificerende gehoren in het buitenland plaatsgevonden, wat in 2012 geresulteerd heeft in meer dan 90% afwijzing van MVV-aanvragen door zgn. nareizigers. – In de proeftuinen Au-pair en Studie is met het oog op de invoering van het modern migratiebeleid handhaving geïntensiveerd. Dit heeft geresulteerd in o.a. de beëindiging van au-pair activiteiten van vier Au-pair bureaus en de verbetering van administraties door een aantal onderwijsinstellingen. – Er zijn extra activiteiten ontplooid op het gebied van de verblijfsdoelen Kennismigratie en Arbeid in loondienst (in samenwerking met de SIOD). Dit heeft geresulteerd in o.a. de verwijdering van ca. 40 bedrijven uit de kennismigrantenregeling, de intrekking van ca. 150 verblijfsvergunningen en de afwijzing van ca. 50 aanvragen. – Er is een aanpak ontwikkeld t.a.v. vreemdelingen met een pardonvergunning die willen naturaliseren. Dit heeft geresulteerd in de inrichting van een efficiënter werkproces en extra controles op identificerende documenten. – Er is extra ingezet op preventieve handhaving op buitenlandse luchthavens door extra IND Immigration Liaison Officers (Kiev en Panama Stad) aan te stellen. Dit resulteert naar verwachting in een daling van het aantal onjuist gedocumenteerde en ongedocumenteerde passagiers. Hiermee wordt – zo is de verwachting – tevens de terugkeer van ongewenste vreemdelingen bevorderd, en daarmee de opvangtermijn verkort. – Op het gebied van de bestrijding van schijnhuwelijken/-relaties is de samenwerking met enkele diplomatieke posten en de Visadienst geïntensiveerd. Dit heeft geresulteerd in de (betere) toepassing van het instrument simultaan horen (op de posten), waardoor meer schijnhuwelijken/-relaties vroegtijdig (nog voordat de vreemdeling zich in Nederland bevindt) zijn gedetecteerd. – De aanpak ter bestrijding van schijnhuwelijken/-relaties, waaronder misbruik partneraanvragen EU/Derdelanders, is geïntensiveerd. Dit heeft geresulteerd in minder misbruik van de betreffende EU-verblijfsdoelen. – Er is een nieuwe werkwijze op het gebied van de Openbare Orde toets ontwikkeld. Na invoering van deze werkwijze resulteert dit – zo is de verwachting – in tijdige en meer Ongewenstverklaringen (OVR) en inreisverboden, en een efficiëntere uitvoering van de openbare ordetoets door de IND. – De aanpak ter bestrijding van overlastgevende EU-ers is geïntensiveerd. Dit heeft geresulteerd in ca. 260 ongewenstverklaringen van overlastgevende EU-burgers dan wel zaken waarin het verblijf is beëindigd. – De toets op marktconform salaris bij kennismigranten is ontwikkeld en ingevoerd. Hierdoor is de kans op misbruik van de Kennismigrantenregeling afgenomen. – De voorlichting van de IND aan de gemeentes t.a.v. bijstandsuitkeringen is geïntensiveerd. Dit resulteert in kwalitatief betere GSD-meldingen door de gemeentes en een efficiëntere afdoening door de IND. |
@migo/Boras – Per 1 augustus 2012 is het camerasysteem @migoboras in werking gesteld ter ondersteuning van het mobiel toezicht veiligheid (MTV) in de grenszones met België en Duitsland. – De Koninklijke Marechaussee kan daardoor personen gerichter staande houden voor de vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechterlijke positie. Naar verwachting maakt het systeem de bestrijding van mensensmokkel en -handel, identiteitsfraude effectiever, waardoor migratiecriminaliteit door MTV beter kan worden aangepakt. De Europese Commissie heeft, overtuigd door de verschillende inhoudelijke gesprekken met Nederland over de toepassing binnen Schengen, in juni 2012 aangegeven niet langer bezwaar te hebben tegen de toepassing van @migoboras in de binnengrenszones. |
|
248 |
Is er in het afgelopen jaar vooruitgang geboekt met het verkrijgen van medewerking van landen van herkomst op het gebied van terugkeer van vreemdelingen? Hoe is het afgelopen jaar geprobeerd hier tot verbetering te komen? Antwoord Een van de beleidsmaatregelen die in de brief «Terugkeer in het vreemdelingenbeleid» zijn genoemd, is de intensivering van de strategische landenbenadering terugkeer, waarbij de samenwerking met herkomstlanden op het gebied van terugkeer integraal onderdeel vormt van het bredere buitenlands beleid. Het kabinet heeft een aantal belangrijke terugkeerlanden benoemd waarvoor geldt dat de medewerking aan terugkeer niet kan worden verbeterd zonder terugkeer te koppelen aan andere onderdelen van de bilaterale relatie met het betreffende land. De afgelopen kabinetsperiode is ten aanzien van een aantal van de landen besloten daadwerkelijk een koppeling te leggen. Dit is gebeurd na afweging van de verschillende Nederlandse belangen in de bilaterale relatie. Zo is de ondersteuning aan ontwikkelingsprogramma’s voor Ghana gekort omdat het land ondanks dat het land meerdere kansen is geboden verbetering te laten zien, volhardt in het bieden van onvoldoende medewerking aan gedwongen terugkeer. De effecten van de koppelingen op de medewerking aan terugkeer moet zich nog uitwijzen omdat de koppeling net gelegd is of nog gelegd moet worden. Ook op andere manieren wordt ingezet op het bevorderen van medewerking van herkomstlanden aan terugkeer. Waar mogelijk worden afspraken over terugkeer met herkomstlanden gemaakt in het kader van de samenwerking binnen het migratiedomein. Op deze manier is de medewerking aan terugkeer van een aantal landen verbeterd. Daarnaast heeft de Europese Commissie onderhandeld over een terug- en overnameovereenkomst met Armenië en Azerbeidzjan en is de overeenkomst met Kaapverdië geparafeerd. In Benelux-verband zijn de onderhandelingen met Kazakstan afgerond. |
249 |
Heeft het stopzetten van de noodopvang in 2010 geleid tot meer overlast op straat? Wegen de consequenties van dit beleid op tegen de kosten die het Rijk bespaart door noodopvang te stoppen? Antwoord Ik heb geen aanwijzingen dat het stopzetten van de noodopvang tot meer overlast op straat zou hebben geleid. Een belangrijke verklaring hiervoor is dat het Rijk het stopzetten van de noodopvang gepaard heeft laten gaan met verschillende maatregelen om te voorkomen dat vreemdelingen op straat zouden terechtkomen, waaronder plaatsing in een vrijheidsbeperkende locatie van afgewezen asielzoekers die na de vertrektermijn van 28 dagen het land nog niet hebben verlaten, het onder voorwaarden verlenen van opvang aan mensen met een medische aanvraag en het realiseren van onderdak in gezinslocaties voor gezinnen met minderjarige kinderen. Ik heb gemeenten en de VNG duidelijk gemaakt dat indien gemeenten desondanks geconfronteerd worden met vreemdelingen die op straat staan, zij deze zaken kunnen aanmelden bij de DT&V zodat kan worden gezocht naar een oplossing op maat. In de praktijk treden gemeenten ook daadwerkelijk in contact met de DT&V en waar nodig neemt de DT&V hiertoe initiatief. |
250 |
Zal strafbaarstelling van illegaliteit leiden tot meer overlast? Antwoord De strekking van strafbaarstelling van illegaliteit is dat het illegaal in Nederland verblijven een strafbaar feit wordt. De inspanningen van de overheid zullen echter altijd gericht blijven op het vertrek van de vreemdeling die onrechtmatig in Nederland verblijft. Dit vertrek is bij voorkeur vrijwillig, maar zo nodig gedwongen (uitzetting). Thans wordt onderzocht hoe de strafbaarstelling van illegaal verblijf effectief kan worden uitgevoerd in aanvulling op de strafbaarstelling van overtreding van het inreisverbod op basis van de terugkeerrichtlijn, waarbij uitgangspunt is dat eventuele sancties de uitzetting niet mogen belemmeren of vertragen en ook uitvoerbaar moeten zijn. Voorts is van belang dat het koppelingsbeginsel, maar ook de uitzonderingen hierop, blijft bestaan. Kinderen kunnen onderwijs blijven volgen en illegalen kunnen medisch noodzakelijke zorg blijven ontvangen. Hier verandert niets aan. De strafbaarstelling van illegaal verblijf zal een afschrikkende werking hebben. Daarom zal de strafbaarstelling van illegaal verblijf naar verwachting niet leiden tot meer overlast. |
251 |
Welke consequenties heeft de hoge prioritering van de aanpak van criminele en overlastgevende vreemdelingen voor de inzet van politieagenten? Is hier voldoende capaciteit voor? Hoe wordt deze vrijgemaakt? Antwoord De vreemdelingenpolitie heeft in totaal een capaciteit van 1 182 fte. De hoofdtaken van de vreemdelingenpolitie, vaak belegd binnen de regionale recherche, zijn: – het uitvoeren van identiteitsonderzoek; – het toezicht op vreemdelingen in het kader van de handhaving van de vreemdelingenwetgeving; – bestrijden van migratiecriminaliteit. Deze taken zijn onderling verbonden en interfereren sterk met andere terreinen van de opsporing. Vreemdelingentoezicht is niet iets van de vreemdelingenpolitie alleen. De politiële vreemdelingentaak is tevens belegd binnen de basispolitiezorg. Er is nadrukkelijk een verbinding van de vreemdelingenpolitie met de basispolitiezorg. De basispolitiezorg wordt ook ingezet voor het toezicht op vreemdelingen in het kader van de handhaving van de vreemdelingenwetgeving. Zo dragen bijvoorbeeld medewerkers van de basispolitiezorg (criminele) vreemdelingen, van wie illegaal verblijf wordt vermoed, voor een identiteitsonderzoek over aan de Vreemdelingenpolitie. Het is niet kwantificeerbaar wat hiervan het totale capaciteitsbeslag is. |
252 |
Wanneer zal het wetsvoorstel strafbaarstelling illegaal verblijf aan de Kamer worden toegezonden? Antwoord Op 31 december 2011 is de implementatie van de Europese terugkeerrichtlijn in de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden. Sindsdien kan tegen vreemdelingen die illegaal in Nederland verblijven, een inreisverbod worden uitgevaardigd. Het inreisverbod houdt in dat de vreemdeling gedurende een bepaalde periode geen toegang heeft tot de Europese Unie en daar niet rechtmatig kan verblijven. Het verblijf in Nederland in weerwil van een inreisverbod is strafbaar gesteld. Thans wordt onderzocht hoe de strafbaarstelling van illegaal verblijf effectief kan worden uitgevoerd in aanvulling op de strafbaarstelling van overtreding van het inreisverbod, waarbij uitgangspunt is dat eventuele sancties de uitzetting niet mogen belemmeren of vertragen en ook uitvoerbaar moeten zijn. In dat kader wordt ook betrokken de mogelijkheid eerder illegaal verblijf tegen te werpen bij een latere verblijfsaanvraag (opgenomen in de in werking te treden Wet nationale visa). Gelet op het bovenstaande valt het thans nog niet aan te geven wanneer het wetsvoorstel strafbaarstelling illegaal verblijf zal worden ingediend. |
253 |
Hoeveel van het totaal aantal ingediende vervolgaanvragen worden daadwerkelijk binnen één dag afgehandeld? Antwoord De zogenoemde ééndagstoets betreft een van de maatregelen uit de beleidsvisie «Stroomlijning Toelatingsprocedures» (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1400) die nader zijn uitgewerkt in de brief van 22 mei 2012. Na implementatie van deze maatregelen zal waar mogelijk binnen één dag worden beoordeeld of sprake is van een novum en of dit novum ergens toe leidt. Alleen wanneer de aanvraag niet in één dag kan worden afgedaan, bijvoorbeeld omdat nader onderzoek moet plaatsvinden, stroomt de vreemdeling door naar de algemene of de verlengde asielprocedure (asiel) of wordt de aanvraag ingenomen (regulier). Het pakket aan maatregelen waar de ééndagstoets onderdeel van uitmaakt zal naar verwachting medio 2013 kunnen worden ingevoerd. |
254 |
Op welke manier krijgt, ten behoeve van het bevorderen van terugkeer van niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, de samenwerking met andere overheden en maatschappelijke organisaties gestalte? Antwoord Er wordt op verschillende niveaus geïnvesteerd in de samenwerking met herkomstlanden op het gebied van terugkeer. Dat gebeurt in eerste instantie door het investeren in contacten met de diplomatieke vertegenwoordigingen en de (immigratie-)autoriteiten in de landen van herkomst, inclusief het inzetten van een opschalingsmodel bij problemen dat zo nodig kan uitmonden in het uitoefenen van diplomatieke druk op politiek niveau. Een ander instrument om de medewerkingsbereidheid van herkomstlanden te bevorderen is het aanbieden van projecten gericht op herintegratie van terugkeerders of capaciteitsopbouw van de (immigratie-)autoriteiten. Deze projecten worden deels gefinancierd uit het budget voor Migratie & Ontwikkeling. Om het commitment van herkomstlanden aan terugkeer vast te leggen kunnen Memoranda of Understanding (MoU's) gesloten worden. Het kabinet beschouwt medewerking van herkomstlanden aan terugkeer als integraal onderdeel van het buitenlandse beleid. Deze integrale benadering van terugkeer wordt met name toegepast op landen waarbij is gebleken dat de medewerking aan terugkeer niet op een andere manier kan worden verbeterd. Concreet betekent dit dat in de relaties met die landen van herkomst een koppeling tot stand wordt gebracht met andere samenwerkingsterreinen tussen Nederland en het herkomstland, zowel binnen als buiten het migratieterrein. Ook werkt Nederland samen met andere Europese en niet-Europese landen om herkomstlanden te bewegen beter mee te werken aan gedwongen terugkeer. Maatschappelijke organisaties worden eveneens actief betrokken bij het bevorderen van terugkeer. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de samenwerking met organisaties die informatiebijeenkomsten gericht op terugkeer organiseren op de diverse verblijfslocaties. Daarnaast is sinds december 2011 het nieuwe subsidiekader voor vrijwillige terugkeer en (duurzame) herintegratie in werking getreden. Organisaties uit het maatschappelijk middenveld hebben onder dit subsidiekader projecten ingediend. Op dit moment voeren 4 maatschappelijke organisaties diverse projecten uit gericht op duurzame terugkeer. |
255 |
Wat zijn de kosten van een gedwongen vertrek? Antwoord Zie antwoord op vraag 243. |
256 |
Kunt u uitsplitsen welke organisaties welke subsidies ontvangen? Antwoord De subsidiebedragen zoals in de begroting 2013 in de tabel Budgettaire gevolgen van beleid bij Artikelonderdelen 10.1 en 10.2 opgenomen onder de posten «subsidies», betreffen de volgende subsidies. 10.1 Vluchtelingenwerk Nederland € 5,7 mln Stichting Comensha € 0,2 mln Overige subsidies onderzoek RuG, The Hague Process, etc. € 0,2 mln 10.2 Rean-regeling/IOM € 6,6 mln In de nog vast te stellen beschikkingen wordt het precieze bedrag bepaald dat aan deze subsidieontvangers zal worden toegekend. Bovenstaande betreffen de subsidies die rechtstreeks vanuit de BZK-begroting worden gefinancierd, mogelijk dat uitvoerende diensten bij de uitoefening van hun taken ook subsidies verstrekken. Volledigheidshalve merk ik op dat aan de bijdrage aan het COA, die conform de Rijksbegrotingsvoorschriften van het Ministerie van Financiën aan de post «Bijdragen aan ZBO’s /RWT’s» is toegedeeld, eveneens een subsidieregeling ten grondslag ligt. Voor 2013 is hiervoor een bedrag van € 388,2 mln begroot. |
257 |
Waarom stijgt de subsidie van Vluchtelingenwerk vanaf 2015 terwijl de asielinstroom daalt? Antwoord Het kabinet heeft vanwege de economische omstandigheden een fors pakket aan bezuinigingen voorgesteld. De taakstellingen zijn ook doorvertaald naar VWN. De totale taakstelling bedraagt 15%. Dit is gebaseerd op de rijksbrede efficiencytaakstellingen, raming, de feitelijke asielinstroom en mede door beleidsaanpassingen, verkorte doorlooptijden en intensivering van terugkeer. Ook het sluiten van meerdere opvanglocaties bij het Centraal Orgaan voor Asielzoekers zorgt ervoor dat de subsidie van VWN wordt afgebouwd. Het ministerie van BZK subsidieert Vluchtelingenwerk Nederland voor de voorlichting en voor begeleiding op de Aanmeldcentra en Asielzoekercentra. Daarnaast ontvangt Vluchtelingenwerk Nederland financiële bijdragen van andere partijen (o.a. de Postcode Loterij) voor haar werk als begeleider en belangenbehartiger van asielzoekers en vluchtelingen. Vluchtelingenwerk Nederland financiert vervolgens de lokale stichtingen om deze werkzaamheden uit te voeren. |
258 |
Welke belangen behartigt Vluchtelingenwerk voor asielzoekers in Europa? Antwoord VluchtelingenWerk Nederland is aangesloten bij de European Council for Refugees and Exiles (ECRE). Deze koepelorganisatie, bestaat uit 70 Europese en (een klein aantal niet-Europese) NGOs die zich bezighouden met de bescherming van asielzoekers en vluchtelingen. Deze organisatie volgt het asielwetgevingsproces in Brussel op de voet en probeert dit ten gunste van asielzoekers en vluchtelingen te beïnvloeden. VluchtelingenWerk Nederland en ECRE pleiten voor een harmonisatie van wet- en regelgeving. Het is van belang dat asielzoekers toegang kunnen verkrijgen tot de EU en in heel Europa kunnen rekenen op effectieve bescherming, opvang en procedures. |
259 |
Waarom wordt de UNHCR met 5 miljoen euro gekort op de subsidie voor 2013 (zie ook begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken)? Antwoord De algemene vrijwillige bijdrage aan UNHCR voor 2013 is hetzelfde als in de Memorie van Toelichting bij de begroting van Buitenlandse Zaken van 2012 was opgenomen. Destijds is deze bij de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken bij Amendement (Dikkers) eenmalig opgehoogd met 5 miljoen euro. |
260 |
Wat is het huidige totaaloverzicht van leges die voor alle verschillende toelatingsaanvragen, visa en adviesaanvragen worden gevraagd? Antwoord Ik verwijs u naar bijgevoegde legeswijzer (bijlage *)). Deze informatie is ook te vinden op de website van de IND: http://www.ind.nl/Leges/index.aspx |
261 |
Waarom wordt de subsidie aan Vluchtelingenwerk Nederland langzaam afgebouwd? Hoe staat dit in verhouding tot de (dreigende) faillissementen van een aantal regiovestigingen? Antwoord Zie antwoord op vraag 257. |
262 |
Is er voor 2013 een bedrag begroot voor eventuele voortzetting van het gebruik van alternatieven voor vreemdelingenbewaring nadat de pilot is geëvalueerd? Zo ja, welk bedrag is dit? In hoeveel gevallen wordt verwacht dat in 2013 alternatieven voor vreemdelingenbewaring kunnen worden geboden? Antwoord Zie antwoord op vraag 242. |
263 |
Kunt u een toelichting geven over de opbouw van de kosten bij Programma Biometrie in de Vreemdelingenketen? Antwoord Het totale programmabudget in 2013 bedraagt circa 8,0 mln euro. De opbouw van de kosten is als volgt: – Het project Binnenlands Vreemdelingentoezicht (circa 5,0 mln) richt zich op het intensiveren van het toezicht op vreemdelingen, zowel op straat als in de Backoffice. Door deze intensivering van samenwerking tussen vreemdelingen- en strafrechtketen wordt ingezet op een betere herkenning, identificatie en verificatie van de vreemdelingen in Nederland. Het koppelen van systemen van beide ketens door ontwikkeling van één ketensysteem identiteitsmanagement en het gebruik van nieuwe mobiele hulpmiddelen dragen bij aan een effectiever en efficiënter vreemdelingentoezicht. – Het project Vreemdelingendocument en biometrie in de VK (circa 2,0 mln) richt zich op de ketenbrede implementatie van (herbruikbare) biometrie in de vreemdelingenketen en gebruik van het biometrische vreemdelingendocument Daarnaast zijn er nog kleinere projecten, waar onder het project EU-VIS, het project Kwaliteit, het project CN en het project Centrale Coördinatie en Regie Beheer Persoonsgegevens (totaal: circa 1,0 mln). |
264 |
Wat betekent het meer op hoofdlijnen voorzien van informatie aan de Tweede Kamer over het Programma Keteninformatisering concreet? Antwoord In de vraag wordt gerefereerd aan het nieuwe managementinformatiesysteem voor de vreemdelingenketen, waarvan fase 1 in 2013 wordt gerealiseerd door het programma keteninformatisering. Het nieuwe managementinformatiesysteem zal worden ingezet om de informatievoorziening over de vreemdelingenketen verder te optimaliseren, zoals aangegeven op pagina 67 van de begroting. Het rapporteren op hoofdlijnen betreft derhalve niet de informatievoorziening over het programma keteninformatisering, maar de informatie over de primaire processen in de vreemdelingenketen. |
265 |
Welke invloed verwacht u dat de antwoorden van het Europese Hof op de prejudiciële vragen van de Raad van State d.d. 28 september jl. hebben op het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen (Kamerstuk 33 192) (http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/actuele_uitspraken/voorlopige_voorzieningen/zoekresultaat/?zoeken_veld=&verdict_id=jTj%2BpzqPyK0%3D)> ? Kunt u dit toelichten? Antwoord De prejudiciële vragen van de Raad van State van 28 september 2012 aan het Europese Hof van Justitie in Luxemburg hebben betrekking op Verordening (EG) 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten (PB L 385, blz. 1) zoals gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 28 mei 2009 (de Verordening). De Raad van State wil van het Hof in Luxemburg weten of de Europese verordening, die lidstaten van de Europese Unie verplicht tot het opnemen van vingerafdrukken in paspoorten en reisdocumenten, in strijd is met het recht op privacy. Opgemerkt wordt dat het naar verwachting 1 tot 1,5 jaar zal duren voordat het Hof antwoord geeft. Welke invloed de antwoorden van het Europese Hof zullen hebben op het wetsvoorstel tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met de uitbreiding van het gebruik van biometrische kenmerken in de vreemdelingenketen (33 192) is op dit moment niet aan te geven. Het zal moeten worden afgewacht of de antwoorden van het Europese Hof alleen betrekking zullen hebben op de Verordening en de reisdocumenten of dat deze ook breder zullen zien op bevoegdheden tot gebruik van biometrische gegevens zoals dat bijvoorbeeld in Europees verband is geregeld in Verordening (EG) nr. 380/2008 van de Raad van de Europese Unie van 18 april 2008 (Pb EU L 115) betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen. De opname van twee vingerafdrukken op het verblijfsdocument van onderdanen van derde landen vindt plaats op grond van deze laatste Verordening (EG) nr. 380/2008. Het wetsvoorstel (33 192) ziet echter niet op de opname van biometrische gegevens op een verblijfsdocument, maar regelt een zelfstandige bevoegdheid tot het afnemen van een gezichtsopname en tien vingerafdrukken voor het vaststellen en het verifiëren van de identiteit van een vreemdeling met het oog op de uitvoering van de Vreemdelingenwet 2000 en de opslag van deze biometrische gegevens in de vreemdelingenadministratie. |
266 |
Waaruit zijn de gemiddelde uitgaven per opvanggerechtigde van € 22 446 opgebouwd? Hoe verhoudt zich dit tot voorgaande jaren? Antwoord De gemiddelde uitgaven per opvanggerechtigde per jaar (van € 22 446) is opgebouwd uit uitgaven/kosten die door het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) worden gemaakt. Het betreft hier kosten voor huisvesting van asielzoekers, begeleiding van asielzoekers, medische kosten en de kosten van levensonderhoud van asielzoekers. Het COA biedt verschillende opvangvormen, met elk een eigen kostprijs. De gemiddelde kosten per jaar bedragen voor huisvesting circa € 4 300, voor gezondheidszorg circa € 6 250, voor begeleiding circa € 8 800, voor levensonderhoud circa € 3 000 en diverse kosten circa € 110. Overheadkosten van het COA maken deel uit van genoemde kostenposten. De geraamde uitgaven per opvanggerechtigden in 2013 is iets hoger dan voorgaande jaren, onder andere als gevolg van krimpkosten en ontwikkeling van medische kosten. |
267 |
Waarom blijft de ambitie bij doorlooptijden asiel relatief laag? Antwoord De IND heeft wel degelijk de ambitie om een zo groot mogelijk aantal zaken binnen de termijn af te doen. De inzet van de IND is en blijft om een versnelling te realiseren en zo veel als mogelijk asielaanvragen af te doen in de (8-daagse) algemene asielprocedure. In 2011 werd 56% van de asielaanvragen afgedaan in de (8-daagse) algemene asielprocedure. Ook in de verlengde asielprocedure wordt door middel van zaakverantwoordelijkheid gestreefd naar zo kort mogelijke doorlooptijden. In het pakket aan maatregelen zoals voorgesteld in het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures wordt, voortbouwend op de verbeterde asielprocedure, op verschillende onderdelen in het proces nog een efficiencyslag gemaakt. Dat geldt bijvoorbeeld voor een efficiëntere procedure voor nareizigers, een verkorting van de doorlooptijd van medische procedures, een snellere toets voor asielvervolgaanvragen en humanitaire reguliere aanvragen, een versnelling voor Dublinzaken die in de toekomst in beginsel allemaal in de algemene asielprocedure worden afgedaan, een verkorting van de doorlooptijd door het vaker terecht, en minder vaak onterecht, opstarten van taalanalyse, het voorkomen van langere doorlooptijden in beroep door het eerder constateren van gebreken in de besluitvorming door procesvertegenwoordiging en de voorgenomen verkorting van doorlooptijden in beroep. Bovenstaande maatregelen zullen vanaf medio 2013 het proces nog efficiënter maken en er toe bijdragen dat de doorlooptijden gehaald worden. Vorenstaande neemt niet weg dat er voor de beoordeling van asielzaken, anders dan bij reguliere aanvragen een belangrijke afhankelijkheid is van externe factoren gelegen in de situatie van het land van herkomst. Daarom is er ondanks de beschreven ambitie rekening gehouden met deze externe factoren en is gekozen voor een verwachte realisatie van minder dan 100%. |
268 |
Klopt het dat de gezinsopvanglocaties bijna geen beschikbare plekken meer hebben? Zo ja, waarom worden er dan asielzoekerscentra gesloten? Is het niet mogelijk om deze ter beschikking te stellen als gezinsopvanglocaties? Antwoord Nee. Er zijn op dit moment voldoende gezinslocaties gecreëerd en voldoende plaatsen beschikbaar in deze gezinslocaties. Hiertoe heeft het COA asielzoekerscentra (AZC’s) ter beschikking gesteld als gezinslocaties, zoals in de vraagstelling al wordt geopperd. |
269 |
Hoe zal voorkomen worden dat gedetineerde vreemdelingen meerdere malen op straat worden gezet en steeds opnieuw worden opgepakt? Hoeveel uitgeprocedeerde asielzoekers zijn de laatste jaren meer dan een keer in vreemdelingendetentie terechtgekomen? Antwoord Zie antwoord op vraag 241. |
270 |
Wat is de laatste stand van zaken naar aanleiding van de besprekingen met de Irakese minister voor migratie over (gedwongen)terugkeer van in Nederland uitgeprocedeerde Iraakse asielzoekers? Antwoord Tijdens het bezoek van de Irakese minister voor Migratie aan Nederland in juni jl., heeft Nederland aangegeven bereid te zijn Irak te ondersteunen op diverse migratieterreinen. Nederland is bereid hiervoor middelen beschikbaar te stellen, op voorwaarde dat Irak meewerkt aan de gedwongen terugkeer. De Irakese minister voor Migratie heeft toegezegd het aangeboden pakket te zullen voorleggen aan zijn regering en het Irakese parlement, inclusief het ultimum remedium van gedwongen terugkeer. In de loop van de zomer is gebleken dat Irak de oplossing voor de terugkeerproblematiek vooral zoekt in het stimuleren van de vrijwillige terugkeer, maar niet bereid is hier een commitment aan gedwongen terugkeer tegenover te stellen. Naar aanleiding hiervan is het belang van gedwongen terugkeer nogmaals bij de minister bevestigd. Tot op dit moment is er nog geen officiële reactie ontvangen van Irak. Nederland blijft bilateraal op elk niveau druk zetten op Irak. De meeste Europese landen, maar ook landen buiten Europa, ondervinden momenteel structurele problemen ten aanzien van gedwongen terugkeer naar Irak. Nederland neemt deel aan een internationaal initiatief van het Verenigd Koninkrijk en Australië om te komen tot een gemeenschappelijke benadering van Irak. |
271 |
Is er budget gereserveerd voor de voortzetting van de pilots voor Vreemdelingenbewaring indien deze na een evaluatie positief worden bevonden? Antwoord Zie antwoord op vraag 242. |
272 |
Welk percentage van de taakstelling op het ministerie van Binnenlandse Zaken is gerealiseerd door het terugdringen van het aantal fte? Kunt u hiervan een overzicht geven voor alle ministeries? Antwoord Een dergelijk percentage is in algemene zin niet te geven. Over de personele ontwikkeling van de Rijksdienst en over de voortgang van de taakstellingen wordt uw Kamer regulier geïnformeerd in respectievelijk de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk (TK 2011–2012, 31 490 nr .88).en in de 30 Miljard Monitor. |
273 |
Kunt u bij de externe inhuur in tabel 11.1 toelichten om wat voor functies het overwegend gaat? Hoe wordt de afname van externe inhuur verklaard? Antwoord Het betreft hier de inhuur voor het kerndepartement zelf. Grootste deel hiervan in 2012 betreft de inhuur van het Shared Service Centrum-ICT (SSC-ICT) en de programmadirectie Identiteitsmanagement en Immigratie (IDMI). Deze inhuur bevat een substantiële ICT-component. De afname van de inhuur in 2013 wordt veroorzaakt door strakke sturing op de inhuur, ook is SSC-ICT per 1 januari 2013 een baten-lastendienst. Vanaf 2013 is de inhuur van SSC-ICT daarom niet bij dit artikel begroot. De afname in 2015 wordt veroorzaakt door een afname van de inzet externen bij de programmadirectie Identiteitsmanagement en Immigratie (IDMI). |
274 |
Kunt u de kosten voor het Bureau Algemene Bestuursdienst (inclusief Topmanagementgroep (TMG) van het Rijk) verder uitsplitsen? |
Antwoord
(x € 1 000) |
2013 |
Toelichting |
---|---|---|
Apparaat Bureau ABD |
.343 |
De apparaatsuitgaven ABD hebben betrekking op de werkgeverslasten, de personele- en materiële exploitatie |
MD-Politie |
2 315 |
De MD Politieuitgaven hebben betrekking op werkgeverslastenMD politie, personele en materiële exploitatie en MD-activiteiten voor de doelgroep |
Apparaat TMG |
14 158 |
De apparaatsuitgaven TMG hebben betrekking op de werkgeverslasten voor TMG en de personele en materiële exploitatie |
|
|
|
Totaal Apparaat |
23 816 |
|
|
|
|
MD-programma |
3 114 |
De MD-programmauitgaven hebben betrekking op de Ontwikkel- en MD-programma»«s voor de ABD-doelgroep |
Totaal budget ABD |
26 930 |
|
275 |
Waarom staat de subsidie voor het Koninklijk Paleis niet op de begroting van de Koning? Antwoord Op begroting de Koning staat de grondwettelijke uitkering aan de leden van het Koninklijk Huis en de uitgaven ten behoeve van de constitutionele Koning als staatshoofd. De subsidie aan Stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam is bestemd voor het initiëren en coördineren van activiteiten gericht op veelvuldig gebruik van het Koninklijk Paleis te Amsterdam, welke ten doel hebben de publieksfunctie in Amsterdam te doen vervullen. Daarnaast organiseert de stichting symposia en wordt de Koninklijke Prijs voor Vrije Schilderkunst uitgereikt. De subsidie aan stichting Koninklijk Paleis te Amsterdam is geen uitgave ten behoeve van de constitutionele Koning als Staatshoofd en hoort daarom niet op begroting De Koning te staan. |
276 |
Wat verklaart de grote verschillen in tabel 13.1 tussen de jaren vanaf 2013 tot en met 2017, voor zowel de posten loonbijstelling, prijsbijstelling, als onvoorzien? Antwoord De loon- en prijsbijstelling is opgebouwd uit verschillende tranches uit diverse jaren. De afgelopen jaren zijn enkele tranches (deels) aangehouden met het oog op het dekken van eventuele besparingsverliezen bij de realisatie van de verschillende taakstellingen. Ook zijn er middelen gereserveerd voor eventueel noodzakelijk sociaal flankerend beleid. De fluctuatie van de meerjarenraming is te verklaren door het inzetten van deze middelen voor genoemde doeleinden. Structureel is er geen reservering op nominaal en onvoorzien beschikbaar. |
277 |
Kunt u een overzicht geven van de eigen vermogens van alle baten-lastendiensten? Antwoord Zie tabel onder vraag 278. |
278 |
Kunt u een overzicht geven van de vermogensontwikkeling van de baten-lastendiensten sinds 2005? |
Antwoord Zie onderstaande tabel.
Dienst |
2005 |
2006 |
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
---|---|---|---|---|---|---|---|
Basisregistratie Persoonsgegevens en Reisdocumenten |
11 061 |
5 953 |
4 362 |
4 874 |
5 162 |
5 162 |
5 162 |
Logius |
0 |
– 992 |
|||||
P Direkt |
– 221 |
– 22 |
54 |
86 |
135 |
2 593 |
|
FM Haaglanden |
5 672 |
||||||
De Werkmaatschappij |
247 |
5 967 |
5 132 |
2 369 |
|||
Doc Direkt |
– 3 254 |
||||||
Immigratie- en Naturalisatie dienst |
7 411 |
– 4 081 |
– 25 428 |
– 31 999 |
– 34 976 |
– 32 251 |
6 043 |
Rijksgebouwendienst |
77 287 |
81 638 |
203 363 |
187 420 |
238 200 |
210 284 |
149 683 |
Dienst van de Huurcommissie |
406 |
3 895 |
|||||
Totaalbedrag per jaar |
95 759 |
83 289 |
182 275 |
160 596 |
214 439 |
188 868 |
171 171 |
Bedragen x 1 000 euro |
279 |
Hoe verhoudt het vermogen van de baten-lastendiensten zich tot de staatsschuld? Antwoord Er is geen directe relatie tussen de Staatsschuld (uitstaande geldelijke leningen) en de (eigen)vermogens van de baten-lastendiensten. |
280 |
Hoe verhouden de tekorten van de baten-lastendiensten zich tot het EMU-saldo? Antwoord Het EMU saldo ultimo 2011 bedroeg -/- 27 mld. (-4,5% bbp). Het aandeel hierin van de baten-lastendiensten van BZK is 0,003%. Overigens tellen de onderlinge betalingen binnen het Rijk (waarvan vaak sprake is bij baten-lastendiensten) niet mee in het EMU saldo. |
281 |
Waaruit bestaat op dit moment de externe inhuur? Kan de inhuur van externen uiteindelijk nog meer worden teruggebracht? Antwoord INDiGO wordt verdergaand en breder uitgerold. De medewerkers van de IND moeten daarom nu in de praktijk met het nieuwe systeem leren werken. Om de dienstverlening door de IND op een aanvaardbaar niveau te houden, wordt tijdelijk extra capaciteit bij de IND ingezet. Het betreft uitzendkrachten die worden ingezet in het primaire productieproces. Daarnaast is tijdelijk extern personeel benodigd voor de tijdelijke INDiGO Technisch Beheer Organisatie (ITBO) en de instandhouding van het huidige INDIS-systeem. De verwachting is dat met na uitrol van INDiGO en na de inwerkingtreding en Modern Migratiebeleid de externe inhuur bij de IND substantieel kan worden teruggebracht. |
282 |
Indien de uitspraak van het Europees Hof leidt tot een substantiële legesderving, kunt u dan al aangeven hoe deze derving zal worden gecompenseerd? Antwoord De uitspraak van het Europees Hof van 26 april jl. heeft geleid tot een verlaging van de leges voor langdurig ingezeten derdelanders. Mede op basis hiervan heeft de Raad van State op 9 oktober jl een uitspraak gedaan over de leges gezinsmigratie. Op dit moment wordt de uitspraak bestudeerd, ik hoop uw Kamer hier spoedig nader over te kunnen informeren. |
283 |
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de doorlooptijden van asiel-, reguliere en naturalisatie aanvragen gehaald gaan worden? Hoe zullen de begrote percentages met betrekking tot het standhouden van de beslissingen gehaald worden? Antwoord De IND heeft de sturing op tijdigheid geïntensiveerd mede in het licht van de inwerkingtreding van de Wet dwangsom. Door een adequate monitoring is de verwachting dat de doorlooptijden gehaald zullen worden. Deze monitoring signaleert als er nog niet afgedane zaken zijn die tegen de wettelijke behandeltermijn aanlopen, zodat er gerichte inzet plaats kan vinden met betrekking tot de afdoening. De IND verricht een meting op de gegrondverklaringen door de rechtbank. Aan de hand van de informatie uit deze meting kan het beslisproces verbeteringen doorvoeren om het percentage instandhoudingen te consolideren of te verhogen. |
284 |
Welke generieke en additionele taakstellingen uit het regeerakkoord zullen leiden tot een daling van de ambtelijke capaciteit? Over hoeveel fte heeft u het dan? En welke intensiveringen uit het regeerakkoord zullen deze capaciteit doen toenemen? Over hoeveel fte heeft u het dan? Antwoord Zie antwoord op vraag 272. |
285 |
Wanneer kan de Kamer het toegezegde voorstel voor een toekomstige benoemingsprocedure voor de vice-president van de Raad van State waarbij een rol is weggelegd voor de Tweede Kamer, tegemoet zien? Antwoord De reactie op de motie van de leden Schouw en Van Raak over dit onderwerp is opgenomen in een brief die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op 21 augustus jl. aan de Tweede Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II 2011–2012, 33 000 VII, nr. 124, p. 5–6). In die brief is geen wijziging van de benoemingsprocedure voor de vice-president van de Raad van State toegezegd. Zie ook de antwoorden op de kamervragen die de leden Recourt en Heijnen naar aanleiding van deze brief hebben gesteld (Aanhangsel Handelingen II 2011–2012, nr. 3492). |
286 |
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Van Dam/Van Nieuwenhuizen-Wijbenga, die verzoekt in 2012 geen tewerkstellingsvergunningen voor ongeschoolde arbeid te verlenen aan Bulgaren en Roemenen (33000 VII-84), en waarvan de uitvoering is overgedragen aan het ministerie van SZW? Antwoord Het aantal tewerkstellingsvergunningen voor ongeschoold werk is in 2012 sterk afgenomen, met name in de tuinbouwsector. In de eerste helft van 2012 bedroeg het aantal tewerkstellingsvergunningen in de tuinbouwsector 19, tegenover 923 in dezelfde periode in 2011. Daarnaast heeft de Minister van SZW een wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in voorbereiding die naar verwachting november a.s. naar de Tweede Kamer zal worden gezonden en een aantal aanscherpingen bevat. Ook wordt een quotummogelijkheid ingevoerd. Met deze wetswijziging kan de afgifte van tewerkstellingsvergunningen voor ongeschoolde arbeid verder worden teruggedrongen. Op grond van de stand still-bepalingen in de Toetredingsverdragen met Bulgarije en Roemenië mogen werknemers uit deze lidstaten niet worden getroffen door de aanscherpingen. |
*) Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33400-VII-4.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.