33 000 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2012

Nr. 6 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 4 november 2011

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Dijksma

De adjunct-griffier van de commissie,

Hendrickx

1

Is de regering voornemens om in de paragrafen over beleidswijzigingen bij de beleidsartikelen een koppeling te leggen met resultaten uit beleidsdoorlichtingen?

In de ontwerpbegroting 2012 zijn in de paragraaf beleidswijzigingen de voornemens van dit kabinet opgenomen. Ook bevat de ontwerpbegroting 2012 een planning van beleidsdoorlichtingen. Waar de resultaten van beleidsdoorlichtingen (mede) aanleiding vormen om een beleidswijziging door te voeren, zal dit in de paragraaf over beleidswijzigingen worden vermeld. Dit is ook de intentie van de voorstellen van «Verantwoord Begroten».

2

Waarom heeft de regering er voor gekozen om meer dan de helft van de indicatoren en kengetallen niet meer op te nemen in de begroting 2012 en slechts twee nieuwe indicatoren te bedenken? Waren alle vervallen indicatoren nutteloos? Gaat de regering bijvoorbeeld niet meer de tevredenheid van de overheidsdienstverlening meten of de klanttevredenheid van DigiD?

Met de implementatie van de nieuwe begrotingspresentatie «Verantwoord Begroten» hebben de beleidsartikelen een andere opzet gekregen. De rol en verantwoordelijkheid van de minister en de instrumenten die hij daarbij inzet, staan centraal. Indicatoren dienen zoveel mogelijk aan te sluiten bij de inzet en invloed van de minister. Veel van de indicatoren die in de begroting 2011 werden genoemd, liggen buiten de directe invloedsfeer van de minister. Daarom is ervoor gekozen deze indicatoren niet meer op te nemen. Overigens dient hierbij te worden aangetekend dat het invoeren van Verantwoord Begroten een groeiproces is. Bij de ontwerpbegroting 2013 wordt bezien welke verbeteringen mogelijk zijn.

3

Kan de regering 4 à 5 concrete prioriteiten van beleid voor het komende jaar kernachtig benoemen, waar mogelijk en zinvol onderbouwd met indicatoren, kengetallen en streefwaarden?

In de beleidsagenda/begroting zijn de prioriteiten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vanuit het Regeerakkoord weergegeven, waaronder de zaken die het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties raken vanuit de 17 hervormingen van dit kabinet. Verder wil ik u verwijzen naar de kabinetsreactie inzake de motie Pechtold c.s. (kamerstukken II 2010–2011, 32 773, nr. 1).

4

Kan de regering toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot de hervormingen op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties? Wat is er bereikt?

In de beleidsagenda van de begroting zijn de prioriteiten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vanuit het Regeerakkoord weergegeven, waaronder de hervormingen van het kabinet op het terrein van het ministerie. In het jaarverslag 2011 zal conform de Rijksbegrotingvoorschriften worden ingegaan op de stand van zaken met betrekking tot de hervormingen op het terrein van het ministerie.

5

Waarom is er weinig p x q onderbouwing te vinden bij de beleidsartikelen in de begroting?

In de toelichting op de financiële instrumenten is aangegeven waarvoor de middelen bestemd zijn. Een pxq onderbouwing is niet overal mogelijk. Daar waar dat kan en nuttig is, is een pxq onderbouwing opgenomen.

6

Op welke wijze wordt het voor de Kamer mogelijk om inzicht te krijgen in de doelmatigheid van het beleid?

Het is voor de Kamer nu al mogelijk om inzicht te krijgen in de doelmatigheid van beleid. Beleidsevaluaties en -doorlichtingen bieden dit inzicht. Ook beleidsstukken die tussentijds naar de Kamer worden gestuurd, kunnen dit inzicht bieden. In de begroting wordt voor zover van belang naar de resultaten van deze beleidsevaluaties en -doorlichtingen verwezen (zie ook het antwoord op vraag 1).

7

Wat zijn de streefcijfers per beleidsdoelstelling, bv wat betreft de daling van de ambtelijke capaciteit, het versnellen en inkorten doorlooptijden asielprocedures etc?

Voor de concrete streefcijfers per beleidsdoelstelling geldt in zeker mate hetzelfde als voor de pxq onderbouwingen (zie antwoord op vraag 5).

Daar waar nuttig en te relateren aan de concrete beleidsinzet kunnen deze worden gehanteerd. Zo is voor deze kabinetsperiode wederom een concrete doelstelling geformuleerd voor de reductie van administratieve lasten voor burgers. Na 2012 wordt gestreefd naar een jaarlijkse daling van de administratieve lasten voor de burger in tijd en kosten bij de overheid van 5%.

Ten aanzien van het programma Compact Rijksdienst is de concrete doelstelling met name gelegen in een drastische kostenbesparing op de bedrijfsvoering van het Rijk door slimmer en meer samen te werken. Concreet is de ambitie om € 156,2 mln. structureel te besparen. Een besparing die ook al concreet is doorgevoerd in de begrotingen van de departementen.

Voor bouwkwaliteit geldt dat door middel van energiebesparing in de gebouwde omgeving een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van de Europese klimaatdoelstellingen van 20% CO2-reductie in 2020.

Als het gaat om de vreemdelingenketen is er in het Regeerakkoord een budgettaire taakstelling opgenomen die samenhangt met de versnelling van doorlooptijden en daarmee een reductie in de kosten van opvang. De maatregelen uit het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures dienen als middel om de uiteindelijke budgettaire taakstelling (= doelstelling) te realiseren.

8

Welke maatregelen heeft de regering in gedachten om ervoor te zorgen dat Nederland aantrekkelijker wordt voor kennismigranten?

Primair is een land aantrekkelijk voor kennismigranten wanneer het hoogwaardig gekwalificeerd werk biedt, evenals goede loopbaanperspectieven en goede arbeidsvoorwaarden. Daarnaast zijn een stabiel politiek klimaat en economisch-sociaal beleid en arbeidsmogelijkheden voor gezinsleden belangrijke factoren die de keuze van een kennismigrant voor een bepaald land bepalen. Ten slotte faciliteert een snelle toelatingsprocedure die vooraf zekerheid geeft over de mogelijkheid van een vergunning, de toelating van kennismigranten.

Om de kenniseconomie in Nederland te versterken heeft het kabinet in het economisch beleid negen nationale topsectoren centraal gesteld. Het gaat om sectoren waarin Nederland wereldwijd sterk is en waarvoor de overheid extra aandacht heeft: AgroFood, Tuinbouw High Tech, Energie, Logistiek, Creatieve Industrie, Life Sciences, Chemie en Water. Daarnaast wordt aandacht besteed aan Hoofdkantoren van de internationale concerns.

Per sector is een topteam samengesteld, dat voor deze sectoren kansen en knelpunten in kaart heeft gebracht. Ook hebben zij een actieagenda gepresenteerd, waarin ambities, adviezen en een plan van aanpak staan. Het kabinet heeft in de brief «Naar de top: het bedrijvenbeleid in actie(s)» een reactie gegeven op de adviezen. De topteams werken de agenda's nu uit in concrete actiepunten.

De realisatie van dit topsectorenbeleid zal een krachtige stimulans betekenen voor de Nederlandse kenniseconomie en daarmee Nederland aantrekkelijker te maken voor kennismigranten.

De kennismigrantenregeling faciliteert de toelating van deze kennismigranten. De regeling is snel, geeft vanwege de objectieve salariscriteria vooraf zekerheid of een verblijfsvergunning kan worden gekregen. Het bedrijfsleven geeft dan ook aan zeer tevreden te zijn met deze regeling. Desondanks onderzoek ik, in overleg met het bedrijfsleven en andere departementen, waar mogelijkheden tot verbeteringen zijn.

Voor kennismigranten die korter dan drie maanden naar Nederland komen en derhalve niet onder de kennismigrantenregeling vallen, zal in 2012 een proeftuin worden gestart, waarin de procedures voor deze categorie worden vereenvoudigd.

9

Wat moet concreet worden verstaan onder «een aangepast» beleid voor integratie, burgerschap en woon- en leefomgeving?

In de integratievisie is integratiebeleid gepresenteerd als onderdeel van een breder beleid gericht op samenhang in de samenleving, onderlinge betrokkenheid en sociale stabiliteit. Hieruit volgt een brede benadering van integratie en burgerschap die de eigen verantwoordelijkheid van burgers benadrukt om actief een bijdrage te leveren aan de Nederlandse samenleving. Vanuit integratiebeleid wordt enerzijds ingezet op toerusten en waar nodig activeren van burgers om hun eigen verantwoordelijkheid op te pakken. Anderzijds is het beleid gericht op het bestendigen van de sociale stabiliteit van Nederland door belemmeringen (sociale uitsluiting, maatschappelijke spanningen) zoveel mogelijk weg te nemen.

Wat betreft het versterken van de woon- en leefomgeving is de opgave verbreed naar leefbaarheid in alle dorpen en steden. De eerste verantwoordelijkheid ligt bij partijen op lokaal niveau; bewoners, woningcorporaties, andere maatschappelijke organisaties, bedrijven en gemeenten. De Rijksoverheid ondersteunt daar waar sprake is van een opeenstapeling van achterstanden of specifieke problemen en neemt de volgende maatregelen:

  • Beschrijven en verspreiden van de lessen van de wijkenaanpak

  • Maatwerkafspraken tussen gemeenten en Rijk

  • Programma Rotterdam Zuid

  • Uitvoeren Actieplan Bevolkingsdaling met aandacht voor de nieuwe krimpgebieden

  • Samen met IPO en VNG een visie op stedelijke vernieuwing opstellen

  • Inventariseren en evalueren van lokale initiatieven waarin vraaggericht werken centraal staat

Tot slot beziet het kabinet een nieuwe rolverdeling tussen burgers en overheid bij het verbeteren van de woon- en leefomgeving. Bij burgerschap gaat het om het streven naar andere verhoudingen tussen deze partijen en naar een compacte overheid.

10

Wanneer is het principe dat overheidstaken over maximaal twee bestuurslagen zijn verdeeld, realiteit?

Door de leden Koopmans (CDA) en Heijnen (PvdA) is een motie ingediend (TK 32 749, nr. 3) die de regering verzoekt een overzicht op te stellen van de in het licht van het twee bestuurslagenprincipe aan te passen wetgeving op alle beleidsterreinen. Hier wordt thans aan gewerkt en het overzicht zal met de Kamer worden gedeeld.

11

Wanneer wordt het wetsvoorstel inzake het afschaffen van de Wgr-plusregio's bij de Tweede Kamer ingediend?

Het voornemen is om het wetsvoorstel zo snel mogelijk in procedure te brengen. Afhankelijk van het verloop hiervan zal naar verwachting in het voorjaar 2012 het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer kunnen worden aangeboden.

12

Hoe verhouden zich de voornemens met betrekking tot het afschaffen van de WGR+regio’s het nieuwe beleidskader herindeling en het afschaffen van deelgemeenten met de passage «Dat vereist een slagvaardig, samenhangend bestuur over grenzen van gemeenten en provincies heen» (pagina 8)? Vergt dat juist niet de focus van het gemeentebestuur van Amsterdam en Rotterdam op economische ontwikkeling van de Randstad in plaats van op beheer? Vergt dat juist niet verplichtende samenwerking tussen gemeenten onderling en van gemeenten en provincies, als ook ruimere mogelijkheden tot herindeling van gemeenten? Zo nee, waarom niet?

Met de passage «Dat vereist een slagvaardig, samenhangend bestuur over grenzen van gemeenten en provincies heen» (pagina 8) werd gedoeld op een ontwikkeling die moet bijdragen aan de handhaving en versterking van de economische positie van de Randstad in Europa. Hierover is in de visienota «Bestuur en bestuurlijke inrichting» verwoord dat het kabinet voor de Randstad wil dat de gemeenten en provincies aldaar tot een gezamenlijke werkwijze komen voor het verstedelijkte gebied. Het kabinet vindt dat dit om een bijzondere focus vraagt, en wel op de realisering van de infrastructuurautoriteit op de vleugels van de Randstad, op de opschaling van provincies in de Randstad en op een hechtere samenwerking tussen gemeenten onderling en met de provincies. In de visienota is tevens verwoord hoe die samenwerking in de zuid- en noordvleugel vorm moet krijgen. De afschaffing van de deelgemeenten en de intrekking van de WGR-plus dragen in de ogen van het kabinet juist bij aan de slagvaardigheid van het bestuur, omdat dit het netwerk aan bestuurlijke relaties vereenvoudigt. Verder ziet het kabinet herindeling niet als dé oplossing voor het schaalprobleem dat zich op terreinen in de uitvoering vaak voordoet. Het ziet die veeleer in de bestuursafspraken over intergemeentelijke samenwerking op inhoudelijke onderwerpen, zoals bij de Jeugdzorg en Werken naar vermogen.

13

Is de beoogde verbetering van doelmatigheid van de taakverdeling tussen overheden te meten? Zo ja, hoe?

Aangezien de betreffende taken conform het regeerakkoord worden overgedragen met een doelmatigheidskorting is de verbetering van doelmatigheid te meten met het bedrag dat wordt bespaard als gevolg van de taakoverdracht. Het merendeel van deze decentralisaties moet nog zijn beslag krijgen, nadat de uitgangspunten zijn vastgelegd in de Bestuursafspraken 2011–2015. Over de daadwerkelijke verbetering van de doelmatigheid als gevolg van de nieuwe taakverdeling is op dit moment dan ook nog niets te zeggen.

14

Kan worden aangegeven hoeveel volksvertegenwoordigers en bestuurders precies per provincie en gemeente(klasse) overblijven na de reductie met 25 % en wat de onderbouwing is van de beoogde besparing met € 110 mln. voor gemeenten en € 10 mln. voor provincies?

De verwachting is dat het wetsvoorstel «verkleining raden en colleges» in het voorjaar van 2012 de Tweede Kamer bereikt. Dan worden de berekeningen definitief bekend gemaakt.

15

Hoe is de ontwikkeling van het aantal raadsleden, wethouders en burgemeesters over de afgelopen 12 jaar?

Het aantal raadsleden daalt als gevolg van gemeentelijke herindelingen. Sinds 1998 is het formele aantal raadsleden gedaald van 10 384 naar 9375 in 2010. Dit komt neer op een daling van 9,3% in 2010. Het feitelijke aantal ligt steeds iets onder het maximale formele aantal (bron: Staat van het Bestuur 2010 blz. 18 vergaderjaar 2009–2010 Kamerstuk 32 123 VII, nr. 73).

Het aantal wethouders is als gevolg van gemeentelijke herindelingen gedaald. In 1998 waren er 1726 wethouders. In 2009 is dit aantal gedaald tot 1513. De daling van het aantal wethouders komt echter niet over de gehele linie voor. Als gevolg van de herindelingen is het aantal wethouders in gemeenten tot 10 000 inwoners vrijwel gehalveerd. Een deel van deze wethouders komt echter terug in de nieuw gevormde gemeenten. Voor gemeenten met 20 000 tot 50 000 inwoners is er dan ook een lichte stijging te zien (van 602 in 1998 tot 703 in 2009). Voor 2010 zijn deze gegevens nog niet bekend (bron: Staat van het Bestuur 2010 blz. 22 tot en met 25).

In theorie zijn er altijd evenveel burgemeesters als er gemeenten zijn. Op 1 januari 2011 zijn er 418 gemeenten met 418 burgemeesters. In 1990 waren er 672 gemeenten en in 2000 537. In 2000 waren er dus 537 burgemeesters. De praktijk is echter ingewikkelder. Er doen zich verschillende situaties voor: een wethouder fungeert als locoburgemeester, bijvoorbeeld bij ziekte, er zijn vacatures en er worden waarnemers aangesteld.

Per 1 januari 2012 neemt het aantal gemeenten af van 418 naar 415 door de instelling van de nieuwe gemeente Hollands Kroon (provincie Noord-Holland). Indien de beoogde gemeentelijke herindelingen per 1 januari 2013 een feit zouden worden, neemt het aantal gemeenten in 2013 af van 415 naar 405 . Daarbij tevens uitgegaan van een samenvoeging van de gemeenten Bussum, Naarden, Muiden en Weesp tot een nieuwe gemeente.

Bij voortgaande bestuurlijke schaalvergroting zal het effect op het aantal raadsleden en wethouders hetzelfde zijn. Er zullen in 2014 minder wethouders en raadsleden zijn. In absolute getallen is dit op dit moment niet exact aan te geven.

16

Is het gehele programma «compacte rijksdienst»ook kaderstellend voor alle ZBO’s? Zo niet, welke onderdelen en ZBO’s zijn uitgezonderd en waarom? Worden bijvoorbeeld ook de P& O-taken van ZBO’s door het ene expertisecentrum uitgevoerd? Zo niet, waarom niet?

Het uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst kent bedrijfsvoeringprojecten en projecten ten aanzien van toezicht en uitvoering. De bedrijfsvoeringprojecten hebben geen betrekking op ZBO's met een eigen rechtspersoonlijkheid. ZBO’s kunnen op vrijwillige basis aansluiten bij rijksbrede bedrijfsvoeringprojecten, voor zover de EU mededingingsregels daartoe de ruimte laten. Enkele ZBO’s hebben hun interesse al getoond vanuit de verwachting dat hiermee besparingen kunnen worden gerealiseerd. Bij enkele uitvoering- en toezichtprojecten zijn wel ZBO's betrokken. Bij de projecten Rijksincasso (project 11), inkomensoverdrachten aan burgers (project 12) en toezichthouders niet-financiële markten (project 15) wordt gekeken naar de mogelijkheden tot synergie tussen ZBO's en de overige onderdelen van het Rijk.

17

Hoe verhouden zich de masterplannen voor de huisvesting in Den Haag en Utrecht van de Rijksgebouwendienst met de motie-Heijnen waarin een relatie is gelegd tussen krimpregio’s en de reorganisatie van de rijksdienst?

De vraag naar huisvesting daalt als gevolg van taakstellingen (circa 11% als gevolg van het regeerakkoord) en een efficiënter gebruik van de rijkskantoren door strakkere huisvestingsnormen. Het kabinet heeft onlangs het masterplan Den Haag vastgesteld, waarin de huisvestingsvoorraad in Den Haag op deze krimpende vraag wordt geaccommodeerd. Uit een recente analyse is gebleken dat de huisvestingsbehoefte verschuift van Den Haag naar de regio.

18

Hoe kan worden voorkomen dat de beoogde besparingen op de bedrijfsvoering van het programma «compacte rijksdienst» ten koste gaan van programmabudgetten? Wie ziet daar op toe? Met welk instrumentarium? Hoe vertaalt zich deze taakstelling in het bijzonder in de begroting van het ministerie van BZK?

De besparingen voortvloeiend uit het programma Compacte Rijksdienst leveren een bijdrage aan taakstelling Rijk, agentschappen en uitvoerende ZBO’s uit het Regeerakkoord, die reeds is opgelegd aan de departementen. De wijze waarop de afzonderlijke departementen deze taakstelling gaan realiseren is in de begroting 2012 verwerkt en toegelicht bij het nieuwe centraal apparaatartikel. Voor BZK is dat paragraaf 11.3. De financiële verantwoording over de taakstelling vindt plaats in het kader van de reguliere begrotingscyclus.

In de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wordt jaarlijks gerapporteerd over de (ontwikkeling van) de personele en materiële uitgaven van het Rijk. In deze Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk wordt zo veel mogelijk aangesloten bij het nieuwe centraal apparaatartikel, waardoor de apparaatuitgaven per departement in de begroting en het jaarverslag inzichtelijk worden en zijn gescheiden van de programmabudgetten.

19

Hoeveel ambtenaren zullen in 2012, 2013, 2014 en 2015 gedwongen hun baan verliezen? Hoeveel vacatures ontstaan er bij de rijksoverheid (incl. Defensie, ZBO’s en onderwijs) in deze jaren? Met welke instrumenten zorgt de regering ervoor dat boventallige medewerkers zoveel mogelijk «van werk naar werk» gaan? Kan de regering een financiële vertaling voor de rijksuitgaven in de meest ruime zin (dus inclusief beslag op wachtgelden, WW, etc) geven van verschillende scenario’s van de mate waarin «van werk naar werk» succesvol is?

In de verschillende departementale begrotingen wordt toegelicht wat de gevolgen van de taakstellingen uit het regeerakkoord zijn voor de personele omvang van de departementen. Streven van het kabinet is om deze taakstellingen te realiseren met zo min mogelijk gedwongen ontslagen.

Ministeries en hun mobiliteitsorganisaties begeleiden potentiële uitstromers zo goed mogelijk van werk naar werk (VWNW) door o.a.:

  • het stimuleren initiatieven voor regionale VWNW-netwerken binnen het rijk en met andere partijen;

  • het transparant maken van de interne arbeidsmarkt binnen het rijk;

  • het maximaal inzetten van het instrumentarium uit het ARAR door bijv. bij een «financiële stap terug» geven van salarisaanvulling

  • het Arbeids- en Opleidingsfonds Rijk van Sociale Partners biedt elke rijksambtenaar de subsidieregeling «Blik vooruit!», waarmee alle medewerkers een tegemoetkoming krijgen, voor leertrajecten die nodig zijn voor een vervolgstap in de carrière (blikvooruit.aofondsrijk.nl). Ook geeft het A+O fonds Rijk subsidie voor loopbaanadvies (loopbaanadvies.aofondsrijk.nl)

Het Rijk doet dus als werkgever veel om mensen aan een nieuwe baan te helpen. Daarnaast is het echter heel belangrijk dat medewerkers zelf werken aan hun arbeidsmobiliteit en inzetbaarheid. Dat vergroot hun kansen op de externe arbeidsmarkt. Medewerkers zijn zelf verantwoordelijk voor hun loopbaan en nemen de regie daarvan in handen. Zij worden daarbij ondersteund door mobiliteitsorganisaties bij het Rijk.

Er is geen financiële vertaling beschikbaar van de kosten die gepaard gaan met de «van werk naar werk-trajecten». De daadwerkelijk kosten zullen, naast de inzet van werkgever en werknemer, vooral ook afhankelijk zijn van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.

20

Wat wordt verstaan onder «regelarme zones» in het openbaar bestuur? Hoe zien die eruit? Om welke terreinen gaat het?

Regelarme zones zijn alle beleidsterreinen in de publieke sector waarin regelarm, dat wil zeggen met een op experimentele basis aangepaste regeldruk (is gelijk aan lagere regeldruk), wordt gewerkt. Om hiertoe te komen werkt het kabinet via het traject «van regels naar ruimte». Het kabinet gaat regelgeving die een effectieve en efficiënte uitvoering en/of handhaving van de primaire taak in de weg staat, aanpakken. Dit traject leidt niet alleen tot vermindering van regeldruk, maar ook tot verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening, meer ruimte voor de maatschappij, voor (duurzaam) ondernemerschap en voor innovatie.

Burgers, professionals, uitvoeringsinstanties, medeoverheden en bedrijven krijgen onder voorwaarden de ruimte om tijdelijk af te wijken van bestaande regelgeving met als doel te komen tot een effectievere (meer en betere kwaliteit) en efficiëntere (minder kosten) uitvoering van wetgeving en beleid. Voorwaarden zijn onder andere dat het alternatief niet in strijd mag zijn met Europese regelgeving, het algemeen belang niet geschaad mag worden, en de gevolgen voor rechtszekerheid en rechtsongelijkheid indien nodig moeten worden ondervangen. Als aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt het beleidsverantwoordelijke (departement of de medeoverheid) verzocht uitvoering mogelijk te maken. De regelarme zones kunnen zo voor alle beleidsterreinen (onder genoemde voorwaarden) tot stand komen.

21

Zal de verlenging van de geldigheidsduur van het paspoort van vijf naar tien jaar ook betrekking hebben op de identiteitskaart?

De Tweede Kamer heeft met de aanvaarding van de motie Heijnen cs (TK. 2011–2012, 33 011, nr. 17) uitgesproken een voorstander te zijn van een geldigheidsduur voor de Nederlandse identiteitskaart van 10 jaar. De motie onderkent echter ook dat hierbij rekening moet worden gehouden met de «vereiste veiligheid en houdbestendigheid» van de Nederlandse identiteitskaart. De genoemde motie zal worden betrokken bij de wijziging van de Paspoortwet die in voorbereiding is om de paspoortgeldigheid te veranderen in 10 jaar.

22

Hoe staat het met het verminderen van de regeldruk in het jaar 2012?

In september jl. is de Voortgangsrapportage regeldruk burgers, professionals en interbestuurlijk (TK 29 362, nr. 195) naar uw Kamer gezonden. In deze voortgangsrapportage is weergegeven dat er in het jaar 2012 een reductie van de administratieve lasten voor burgers verwacht van 5,7% in tijdsbesteding en 1,3% in out-of-pocketkosten. Maatregelen die daar deze reductie veroorzaken, zijn onder andere modernisering van de Monumentenwet, permanent maken van de Crisis- en herstelwet en digitalisering van de VOG-aanvraag. Voor vermindering van de regeldruk van professionals in de publieke sector hebben mijn collega-bewindspersonen van VenJ, VWS, OCW en SZW actieplannen opgesteld, waarmee in 2012 al de eerste acties verwacht kunnen worden. Wat betreft de interbestuurlijke lasten wordt onder andere het aantal specifieke uitkeringen verder teruggedrongen en met het wetsvoorstel Revitalisering generiek toezicht wordt ingezet op sturen op hoofdlijnen en versoberen van het interbestuurlijk toezicht.

23

Wat is de stand van zaken m.b.t. de onderhandelingen CAO Rijk?

De CAO-onderhandelingen zijn vastgelopen. Het kabinet houdt vast aan de nullijn voor rijksambtenaren en de modernisering van de arbeidsvoorwaarden, in het bijzonder de spelregels bij reorganisaties. De bonden houden vast aan hun looneis en een werkgelegenheidsgarantie binnen de Rijksoverheid voor ambtenaren die hun baan verliezen.

24

Wat zijn de gevolgen voor het laten betalen voor de identiteitskaart door burgers als deze niet meer de formele status van reisdocument heeft?

In het wetsvoorstel dat de formele status van de Nederlandse identiteitskaart als reisdocument zal wijzigen, zal ook opnieuw de afweging worden gemaakt omtrent de bekostigingswijze van dit document.

25

Wat is het verschil tussen de huidige Commissie Integriteit Overheid en het nieuwe Meldpunt Integriteitschending Overheid met onderzoeksbevoegdheden?

De huidige Commissie Integriteit Overheid (CIO) heeft tot taak om meldingen van een vermoeden van een mistand door ambtenaren uit de sectoren Rijk, Politie en Defensie te onderzoeken en daarover aan het desbetreffende bevoegd gezag te adviseren.

Momenteel wordt verkend hoe te kunnen komen tot een Centraal Meldpunt Integriteitschendingen Overheid. Bezien wordt hoe de onderzoekstaak die nu bij verschillende meldpunten zoals de CIO en de Commissie Klokkenluiders Gemeentelijke Overheid (voor ca. 300 gemeenten) is ondergebracht, kan worden geconcentreerd bij één meldpunt.

26

Wordt onder verbetering van de processen van de vreemdelingenketen ook de verbetering van de informatieoverdracht verstaan?

Ja, daar wordt ook de verbetering van informatieoverdracht onder verstaan (zie ook het antwoord op vraag 133).

27

Kan een overzicht worden gegeven van de stand van zaken met betrekking tot de regionale beschermingsprogramma's in Europees verband? Zijn er andere (Europese) landen waarmee Nederland intensiever wil gaan samenwerken als het gaat om opvang in de eigen regio en het opzetten van bijvoorbeeld kindertehuizen voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen?

De eerste regionale beschermingsprogramma’s die in Europees verband zijn opgezet hadden betrekking op Tanzania, Oekraïne, Wit-Rusland en Moldavië. In 2009 zijn daaraan Egypte, Libië, Tunesië, Kenia en Jemen toegevoegd.

Voor wat betreft de samenwerking op het gebied van het opvangen van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s) in de regio neemt Nederland deel aan een door Zweden geleid project dat gericht is op het vergroten van de mogelijkheden om familieleden van amv's te traceren en het mogelijk maken van terugkeer naar Afghanistan van amv's. Het project richt zich in eerste instantie op Afghanistan. Zweden, Noorwegen, Denemarken, Verenigd Koninkrijk en Nederland zijn de samenwerkende landen. Onderdeel van het project is het bieden van herintegratieondersteuning, inclusief waar nodig tijdelijke opvang in een opvangvoorziening.

28

Wanneer wordt het vreemdelingenbesluit aangepast om vreemdelingen die hier rechtmatig verblijven maar strafrechtelijk zijn veroordeeld, eerder Nederland uit te zetten? Wordt er ook verder gewerkt aan het uitzetten van vreemdelingen die hier structureel voor overlast zorgen en veelvuldig de wet overtreden?

De wijziging van het vreemdelingenbesluit ligt thans ter advisering bij de Raad van State. Het gewijzigde besluit zal in januari 2012 in werking treden.

Voor criminele illegale vreemdelingen geldt dat zij ongewenst worden verklaard en uit Nederland worden verwijderd. Vreemdelingen die stelselmatig overlast veroorzaken en de wet overtreden zullen zo mogelijk ook onder het aangescherpte regime van de glijdende schaal worden gebracht zodat het rechtmatig verblijf eerder kan worden beëindigd. De lijn is dat zij ongewenst worden verklaard en uit Nederland verwijderd.

29

Wanneer wordt de Rijkswet Personenverkeer bij de Tweede Kamer ingediend?

Ik kan nu geen uitspraken doen over de termijn waarop de Tweede Kamer over een regeling personenverkeer wordt geïnformeerd. Het streven is dat er voor het einde van het jaar een kader is opgesteld waarin de hoofdlijnen van een regeling worden aangegeven.

30

Wat wordt precies verstaan onder het verder ontwikkelen van INDIGO en kan een overzicht worden verstrekt van de laatste ontwikkelingen?

Bij brief van 27 september jl. heb ik de vragen van de algemene commissie voor Immigratie en Asiel inzake INDiGO beantwoord. In het antwoord op een vraag van de VVD fractie heb ik u bericht welke significante stappen ik heb gezet in de ingebruikname van INDiGO sinds mijn brief van 30 maart 2011. Ik verwijs u dan ook naar genoemd antwoord, dat in het verslag van een schriftelijk overleg van 28 september 2011 van uw Kamer is vastgelegd (Kamerstuk 30 573, nr. 77, antwoord op vraag 2, pagina 2 en 3).

31

Wanneer kan INDIGO worden geïmplementeerd in de systemen en zijn daarmee nog problemen ?

Zoals aangegeven in antwoord op vraag 2 in mijn brief van 27 september jl. is INDiGO in productie gebracht en wordt een aantal dossiers daadwerkelijk in INDiGO behandeld. Het betreft evenwel nog geen grote volumes. Ik zie toe op een beheerste maar voortvarende invoering. Ik acht het echter, gelet op de waarschuwing van de Algemene Rekenkamer (2007) om geen fatale deadlines te stellen aan ICT projecten, niet wenselijk een datum te noemen waarop INDiGO naar verwachting volledig geïmplementeerd is. Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vragen van de VVD fractie en de CDA-fractie (Kamerstuk 30 573, nr. 77, antwoord op vragen 2, 9 en 32).

32

Wanneer wordt het sociaal leenstelsel ingevoerd?

De invoering van een sociaal leenstelsel vindt gelijktijdig met de wijziging van de Wet inburgering plaats. Deze wordt zo snel mogelijk ingediend. In het Besluit Inburgering zal de huidige leenfaciliteit zodanig worden gewijzigd dat alleen inburgeringsplichtigen, die over onvoldoende middelen beschikken, daarvoor in aanmerking komen. Gestreefd wordt om de inwerkingtreding van deze wijziging gelijktijdig met de wijziging van de Wet te doen ingaan.

33

Zijn er gemeenten die in het kader van de afbouw van de bestaande bekostiging van de inburgering en de overgang naar het sociaal leenstelsel een pas op de plaats maken wat betreft hun taakstelling voor het huisvesten van statushouders?

De huisvesting van statushouders is voor gemeenten een wettelijke taak die voortvloeit uit de Huisvestingwet. De provincie ziet hier op toe. Uit de maandelijkse realisatiecijfers voor het huisvesten van statushouders kan niet worden geconcludeerd dat gemeenten pas op de plaats maken in verband met de ontwikkelingen ten aanzien van inburgering. Bovendien is het aanbieden van inburgeringprogramma’s aan asielgerechtigden ook een wettelijke taak voor gemeenten.

34

Wat houdt de «agenda hedendaags burgerschap» in? Gaat dit over burgerparticipatie? In hoeverre worden de ervaringen, opgedaan tijdens een bijeenkomst d.d. 17 juni 2011, georganiseerd door het LSA, waar de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij aanwezig was, hierin meegenomen?

De gemeenschappelijke agenda hedendaags burgerschap (Agenda) moet een voertuig worden om de ambities van overheden en publieke diensten weer te geven met betrekking tot het faciliteren van initiatieven van actieve burgers en zelforganisatie van de samenleving. Door ruimte te geven aan burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties om hun eigenaarschap van de publieke zaak tot uiting te brengen kan extra kracht uit de samenleving worden gemobiliseerd. Het gaat dus niet alleen om inspraak en consultatie in gemeentelijk beleid, maar ook om coproductie of zeggenschap. De overheden, in het bijzonder de lokale overheden, vormen de sleutel voor de versterking van dit actief burgerschap, omdat loslaten, ruimte geven en faciliteren noodzakelijke voorwaarden zijn voor coproductie en zelforganisatie. Over deze vormen van actieve betrokkenheid ging ook de conferentie van 27 juni jl. die het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken (LSA) en BZK samen hebben georganiseerd. Inderdaad komen thema’s die daar aan de orde kwamen terug in de voorbereiding van de Agenda.

35

Welke concrete maatregelen worden getroffen om eergerelateerd geweld en polygamie beter aan te pakken?

Tussen 2006 en eind 2010 is het landelijk beleidsprogramma Eergerelateerd Geweld (2006–2010) ten uitvoer gebracht, waarbij BZK verantwoordelijk was voor de preventieve aanpak. In het kader van het programma is expertise opgebouwd, zijn samenwerkingsverbanden ontstaan en zijn verschillende producten ontwikkeld. Er is zo voor gemeenten, ketenpartners en zelforganisaties een basis gelegd om de aanpak lokaal of regionaal niveau vorm te geven. Partijen kunnen daarin samen werken aan de preventie, signalering en afhandeling van eerkwesties. BZK zal zorgen voor actieve kennisuitwisseling zodat de opgebouwde kennis en expertise beschikbaar blijven en in praktijk kunnen worden gebracht.

Het ministerie van V&J ontwikkelt straf- en civielrechtelijke maatregelen tegen huwelijksdwang, waarvan het verbod op polygamie onderdeel vormt. Aansluitend ontwikkelt BZK op dit moment beleid ter preventie van huwelijksdwang. Dit beleid richt zich op het voorkomen en tegengaan van dwanghuwelijken, ook als dit in de context van polygame huwelijken gebeurt. Een plan van aanpak voor de preventie van huwelijksdwang zal in het voorjaar van 2012 aan de Kamer worden toegestuurd.

36

Hoe vaak vragen vreemdelingen na verkrijging van het Nederlanderschap c.q. het verstrekken van de afstandsverklaring hun oorspronkelijke nationaliteit weer aan waardoor toch weer een dubbele nationaliteit wordt verkregen? Hoe wordt op dit punt gecontroleerd / c.q. hoe wordt het principe van de Rijkswet gehandhaafd dat geen dubbele nationaliteit wordt behouden? Hoe komen de landen van herkomst te weten dat het Nederlanderschap is verkregen?

Het aantal personen dat na de verkrijging van het Nederlanderschap c.q. het verstrekken van de afstandsverklaring de oorspronkelijke nationaliteit weer aanvraagt en ook herkrijgt, wordt niet bijgehouden en is derhalve onbekend. Kennis dienaangaande bij de overheid is in hoge mate afhankelijk van degene die het zelf betreft, omdat de ver- of herkrijging van de nationaliteit maar door een beperkt aantal landen aan Nederland wordt doorgegeven.

Sinds 1 893 geldt als hoofdregel bij de verkrijging van een vreemde nationaliteit dat het Nederlanderschap automatisch verloren gaat. In beginsel verliest de Nederlander die een andere nationaliteit ver- of herkrijgt dus de Nederlandse nationaliteit.

Op grond van internationale afspraken informeert Nederland een beperkt aantal landen dat één van hun onderdanen de Nederlandse nationaliteit heeft gekregen. Het gaat om België, Duitsland, Griekenland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal en Suriname. Andere landen zijn afhankelijk van de informatie die hun onderdaan zelf verstrekt. Soms is dat omdat betrokkene verplicht is in het kader van de verkrijging van het Nederlanderschap om afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit te vragen.

37

Hoeveel mensen hoeven geen afstandsverklaring te verstrekken vanwege het feit dat de oorspronkelijke nationaliteit automatisch vervalt bij verkrijging van het Nederlanderschap?

Een zestigtal landen kent automatisch verlies van de nationaliteit bij de verkrijging van een andere, bijvoorbeeld de Nederlandse, nationaliteit. Het gaat bijvoorbeeld om China, Denemarken, Estland, Ethiopië, India, Indonesië, Noorwegen, Oostenrijk, Somalië, Sri Lanka, Suriname en Zuid-Afrika.

Uit de gegevens van de Immigratie- en Naturalisatiedienst blijkt dat gemiddeld één op de vijf aanvragers van naturalisatie een nationaliteit heeft, die door de verkrijging van het Nederlanderschap automatisch verloren gaat.

Voor de jaren 2005–2009 betreft het de onderstaande cijfers.

 

2005

2006

2007

2008

2009

Aantal personen

4 030

3 230

3 340

3 180

3 410

In procenten van alle genaturaliseerde meerderjarigen

24%

22%

20%

18%

19%

Omdat nog geen recentere cijfers beschikbaar zijn, ontbreken in dit overzicht cijfers over optanten, die sinds 1 oktober 2010 voor een deel ook afstand van de oorspronkelijke nationaliteit moeten doen.

38

Wat doet de regering om ook echt meer aanbod te krijgen op huur- en koopmarkt voor het middensegment?

Naast de bestaande mogelijkheden die verhuurders al hebben om middeninkomens van woningaanbod te voorzien, zoals de 10% «vrije» ruimte bij de toewijzing van corporatiewoningen met een huur tot en met € 652 en de mogelijkheid om huurwoningen met een huur boven € 652 per maand aan middeninkomens aan te bieden, zal een aantal door het kabinet voorgenomen maatregelen het aanbod voor middeninkomens verder vergroten. Hierbij gaat het om het toekennen van extra WWS-punten aan huurwoningen in schaarsteregio’s en de introductie van een «kooprecht» in de corporatiesector. Eveneens bestaat het voornemen om het bij herziening van de Woningwet mogelijk te maken dat een (te maximeren) deel van de huurwoningen met een huur tot en met € 652 zonder staatssteun in het niet-DAEB deel van de corporatie wordt verhuurd, waardoor dit deel ook aan middeninkomens kan worden verhuurd. Tevens zullen de regels ten aanzien van de administratieve scheiding tussen DAEB en niet-DAEB zodanig worden vormgegeven dat er een levensvatbare niet-DAEB kan ontstaan met voldoende financiële mogelijkheden om de benodigde woninginvesteringen te plegen. De betreffende regelgeving inzake staatssteun leidt ook tot een beter level playing field, waardoor investeren in woningen voor middeninkomens voor particuliere partijen aantrekkelijker wordt. Tenslotte wordt ook de regelgeving voor verkoop aan en samenwerking met beleggers enigszins versoepeld.

Wat betreft de koopsector wordt gewezen op de tijdelijke verlaging van de overdrachtsbelasting van 6 naar 2%, hetgeen, naast de instandhouding van de hypotheekrenteaftrek, van positieve invloed is op de bereikbaarheid van een koopwoning voor huishoudens met een middeninkomen.

39

In hoeverre worden woningbouwcorporaties belastingtechnisch zwaarder belast dan bedrijven? In hoeverre zitten woningbouwcorporaties belastingtechnisch in een nadeliger positie dan bedrijven?

Woningcorporaties worden aangemerkt als zelfstandige ondernemingen en als zodanig fiscaal behandeld. Ze worden dan ook niet zwaarder belast dan bedrijven en hebben ook geen nadeliger positie.

40

Hoe zullen de investeringscondities voor de bouw worden verbeterd? Welke belemmeringen moeten worden weggenomen?

In de Woonvisie die begin juli 2011 aan de Kamer is gezonden, wordt uiteengezet langs welke lijnen het kabinet de investeringscondities wil verbeteren. Het gaat om:

  • Tijdelijke verlaging overdrachtsbelasting;

  • Wegnemen beperkingen ruimtelijk beleid, meer ruimte voor kleinschalige uitbreiding en particulier opdrachtgeverschap;

  • Woningbouwafspraken Noord- en Zuidvleugel in het kader van het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT);

  • Wijziging bouwbesluit per 2012, implementatie adviezen Commissie Dekker en fundamentele vernieuwing bouwregelgeving;

  • Bevordering van voldoende woningen voor ouderen en mensen met beperkingen;

  • Bevorderen van energiebesparing in de gebouwde omgeving;

  • Verkenning nieuwe verdienmodellen en financieringsarrangementen in de bouw

  • Over meegroei-, mantelzorg- en meergeneratiewoningen wordt aan de Tweede Kamer nog dit jaar een separate brief gezonden.

Daarenboven zal het kabinet, samen met de bouwsector, kennisinstellingen, overheden en andere relevante partijen, gaan werken aan een gemeenschappelijke investerings- en innovatie-agenda voor de bouw. Met deze agenda moet worden bewerkstelligd dat de woning- en utiliteitsbouw:

  • Sterker uit de crisis komt: dynamischer, vraaggerichter en innovatiever;

  • In staat is om efficiënter (tegen lagere kosten) en effectiever de toekomstige bouwopgave uit te voeren.

Over de precieze vormgeving van deze agenda (proces) en het moment waarop deze beschikbaar komt vindt overleg plaats met alle betrokken partijen. Het is namelijk van belang dat de sector zelf een prominente rol neemt in de totstandkoming van deze agenda.

41

Wanneer verschijnt de gezamenlijke, met de bouw, overheden, kennisinstellingen en andere betrokkenen, op te stellen investerings- en innovatieagenda? Wat is het doel van deze agenda?

Zie het antwoord op vraag 40.

42

Kan de regering inzichtelijk maken op welke wijze de stagnatie op de woningmarkt voor zowel de koop- als de huursector wordt aangepakt? Kan de regering aangeven waarom zij er voor kiest om alleen in de huursector te gaan hervormen en welke gevolgen dit heeft voor de huurders in Nederland?

Het kabinet zet in op meer doorstroming door een betere werking van de huurmarkt en versterking van het vertrouwen in de koopmarkt.

Ten behoeve van de doorstroming op de woningmarkt worden meerdere maatregelen ingezet. In de huursector wordt de doorstroming bevorderd door de combinatie van het verhogen van de maximale huur in schaarstegebieden en de extra ruimte via huurverhoging ( jaarlijks 5%) voor huishoudens met een inkomen boven € 43 000. Tegelijkertijd worden huishoudens met een inkomen tot € 43 000 ontzien door de huurverhoging voor deze huishoudens te beperken tot maximaal de inflatie. De woningtoewijzing van huurwoningen van corporaties wordt meer toegespitst op huishoudens met lagere inkomens als gevolg van de staatssteunregels. De doorstroming naar de koopsector wordt bevorderd door te regelen dat huurders hun huurwoning van de corporatie kunnen kopen tegen een redelijke prijs.

Het kabinet biedt vertrouwen aan woningkopers door handhaving van de hypotheekrenteaftrek. Gelet op de stagnatie op de woningmarkt is ondermeer de overdrachtsbelasting tijdelijk verlaagd.

43

Nu de regering aangeeft eigen woningbezit te willen stimuleren kan zij dan toelichten waarom alle stimuleringsmaatregelen voor starters zoals de BEW en de startersleningen worden stopgezet? Kan de regering inzichtelijk maken welke effecten het verlagen van de overdrachtsbelasting heeft als het gaat om daadwerkelijke mobiliteit op de woningmarkt en toetreding van starters? Wat zijn tot nu toe de effecten van het verlagen van de overdrachtsbelasting van 6% naar 2%?

Begin 2010 zijn de BEW en de startersleningen stopgezet wegens gebrek aan financiële middelen. De noodzaak om starters financieel te ondersteunen is minder geworden omdat de huizenprijzen zijn gedaald. Dit kabinet heeft de voorkeur voor een andere manier om starters en de woningmarkt te stimuleren. Net als andere woningkopers kunnen starters gebruik maken van de verlaagde overdrachtsbelasting. Verder zijn andere faciliteiten beschikbaar zoals de Nationale Hypotheekgarantie en de diverse koopvarianten die woningcorporaties aanbieden. Ten slotte wil het kabinet het mogelijk maken dat huurders hun huurwoning kunnen kopen.

Het is nu nog te vroeg om uitspraken te doen over het effect van de verlaging van de overdrachtsbelasting. De maatregel is in juli 2011 ingevoerd voor de duur van een jaar. In het derde kwartaal 2011 zijn volgens de NVM 4% meer woningen verkocht dan in het derde kwartaal 2010. Verdere effecten van de maatregel moeten echter nog worden afgewacht.

44

Op welke wijze ondersteunt de regering na het vervallen van de gelden voor o.a. ISV en de wijkbudgetten de genoemde partijen ten aanzien van de woonomgeving, stedelijke herstructurering en de wijkaanpak?

Samen met VNG, steden en IPO is het Rijk onlangs gestart met een traject om te komen tot een visie Stedelijke Vernieuwing na 2014. Hierin zal aan de orde komen hoe het Rijk, gemeenten en provincies de aanpak van stedelijke vernieuwing gezamenlijk kunnen voortzetten.

Wat betreft de wijkenaanpak is de specifieke benadering van wijken met de grootste achterstanden verbreed naar aandacht voor leefbaarheid in alle buurten en steden. Vanzelfsprekend blijven de afspraken zoals gemaakt met de 40 aandachtswijken onverminderd van kracht. Het Rijk zal de ervaring die is opgedaan breed inzetten en helpen voorkomen dat resultaten uit de afgelopen periode verdampen. Momenteel worden daartoe maatwerkafspraken gemaakt tussen steden en Rijk. Die afspraken zullen allemaal draaien rond de conclusies van de Visitatiecommissie Wijkenaanpak dat de integrale benadering werkt, dat er focus in de uitvoering moet zijn, dat effectieve methoden verankerd moeten worden, dat het betrekken van bewoners effectief is en dat een meer economische benadering zal helpen om ambities te bereiken met minder middelen. Onderdeel van de ondersteuning van het Rijk bestaat daarom in ieder geval uit het aanbod om gebruik te maken van aanwezige expertise, om aan te sluiten bij lopende leergroepen, om door het Rijk ontwikkelde prototypes van Maatschappelijke Kosten Baten Analyses op verschillende beleidsterreinen in te zetten en door de manier van werken binnen een effectieve integrale buurtaanpak uitgebreid te beschrijven zodat kennis en goede voorbeelden snel verspreid kunnen worden. Daarnaast zoekt het Rijk naar een herverdeling van taken op het terrein van de woonomgeving tussen burgers en overheid.

45

Wat betekent de zinsnede «er komt meer ruimte voor de woningbouw» concreet?

Het kabinet heeft in het regeerakkoord reeds aangegeven dat zij, teneinde beter aan te sluiten bij de woningvraag van de consument, kiest voor meer ruimte voor kleinschalige locaties en natuurlijke groei. Het doel daarbij is dat alle gemeenten in Nederland moeten kunnen voorzien in hun eigen woningbehoefte.

Met de ontwerp-Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervallen diverse beperkingen op rijksniveau (bijvoorbeeld de ruimtelijke regimes van rijksbufferzones, nationale landschappen, herijking EHS) Op deze wijze schept de rijksoverheid in het nationaal beleid meer ruimte voor regionaal maatwerk in de woningbouw.

Het is nu aan de decentrale overheden om in de uitvoering van het ruimtelijk beleid – waaronder ook de woningbouw – gebruik te maken van de ruimte die het kabinet biedt. Het kabinet verwacht dat de provincies er op toezien dat bij de uitvoering van de ruimtelijke ordening rekening wordt gehouden met de rijksdoelstellingen voor woningbouw (onder andere: voldoende aanbod voor woningbouw in aansluiting op de kwalitatieve vraag en meer ruimte voor kleinschalige bouwlocaties, voor particulier opdrachtgeverschap en voor meegroei-, mantelzorg- en meergeneratiewoningen).

46

Wat betekent de zin «Regels en procedures worden versneld en verbeterd» concreet?

Het kabinet wil de regels en procedures in de woningbouw en op het terrein van het omgevingsrecht beperken en vereenvoudigen.

Het streven is om begin 2012 het nieuwe Bouwbesluit van kracht te laten zijn, waarin in vergelijking met het bestaande Bouwbesluit uit 2003 minder en eenvoudiger regels zijn opgenomen.

Daarnaast heeft het kabinet een fundamentele bezinning van de bouwregelgeving voor ogen, die verbeteringen voor de langere termijn behelst. Onderdeel daarvan vormt uitvoering van de adviezen van de Commissie Dekker, gericht op de procedurele kant van de vergunningverlening en toezicht.

Het kabinet werkt ook aan een Omgevingswet, die bestaande omgevingsgerelateerde wetten integreert, het aantal verschillende regels vermindert en de toepassing van het omgevingsrecht eenvoudiger en effectiever maakt.

Het Rijk zal ook, waar nodig en mogelijk, regeltechnische en procedurele belemmeringen wegnemen bij de transformatie van kantoren in woningen.

Tenslotte wil het kabinet ook bevorderen dat er vaker wordt gewerkt met globalere bestemmingsplannen, om de snelheid en flexibiliteit van locatieontwikkeling te bevorderen.

47

Wanneer wordt het wetsvoorstel inzake het recht op koop van sociale huurwoningen bij de Tweede Kamer ingediend?

Zoals de minister-president heeft aangegeven in de Algemene Politieke Beschouwingen streeft het kabinet naar indiening van het wetsvoorstel voor het eind van het jaar.

48

Waarom worden er in de gebieden Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a. afspraken over woningbouwprogramma's gemaakt? Hoe verhoudt deze passage zich tot de passage op blz. 33, waar staat dat in de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad de bestaande verstedelijkingsafspraken onderdeel van de integrale aanpak voor deze gebieden worden?

Gezien de omvang en complexiteit van de woningbouwopgave, de noodzakelijke afstemming op de daaraan gerelateerde (rijks)investeringen in met name infrastructuur en openbaar vervoer en het nationale belang van een excellent vestigingsklimaat in deze economisch belangrijke gebieden, worden in de stedelijke regio’s rond de mainports afspraken over de woningbouwprogrammering gemaakt. Dit betekent feitelijk dat de bestaande afspraken zo nodig worden geactualiseerd. De bestaande of de geactualiseerde afspraken passen binnen de gebiedsgerichte, programmatische en integrale aanpak voor deze gebieden in het MIRT.

49

Wat zijn topkrimp- en anticipeerregio's?

Topkrimpregio’s hebben reeds te maken met een substantiële en structurele bevolkings- en/of huishoudensdaling. De anticipeerregio’s krijgen op korte of (middel)lange termijn te maken met een structurele bevolkings- en/of huishoudensdaling. In de Interbestuurlijke Voortgangsrapportage Bevolkingsdaling (Tweede Kamer, 2010–2011, 31 757, nr. 31) heb ik aangegeven hoe het Rijk de topkrimpregio’s en anticipeerregio’s ondersteunt bij de aanpak van de gevolgen van bevolkingsdaling.

50

Wanneer zijn de uitkomsten van het onderzoek of «bekostigingssystemen op krimpgebieden toegesneden zijn» beschikbaar?

De minister van VWS is voornemens om de bekostiging van huisartsenzorg en integrale zorg aan te passen en zal dit najaar aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) vragen om een uitvoeringstoets te doen en daarin een advies te geven over een nieuwe bekostiging. De minister van VWS neemt daarbij als randvoorwaarde op dat de bekostiging voldoende flexibiliteit biedt zodat regionale variatie mogelijk is die aansluit bij de specifieke situatie in de regio en van de patiënt. Dit advies zal de NZa naar verwachting medio 2012 uitbrengen. Na dit advies zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden over vervolgstappen in 2012 en 2013.

De minister van OCW heeft onderzoek laten doen naar de ontwikkeling van de kosten bij schoolbesturen met sterke krimp. Dit onderzoek is september jl. naar uw Kamer gestuurd (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 500 VIII, nr. 212).

De bevindingen:

  • Bij de schoolbesturen met krimp daalt de bekostiging;

  • De kosten dalen ook, maar in een langzamer tempo;

  • Schoolbesturen met voldoende financiële competenties zijn in staat de kosten tijdig te reduceren;

  • Samenwerking tussen schoolbesturen en gemeenten is een noodzakelijke voorwaarde voor een tijdige kostenreductie.

Naar aanleiding van het onderzoek wordt gewerkt aan verbetering van de financiële deskundigheid, daarbij wordt extra aandacht geven aan de financiële gevolgen van krimp. De minister van OCW ondersteunt verder twee samenwerkingsexperimenten tussen schoolbesturen en overheden in het noorden van het land. De mogelijkheid om verlies van bekostiging bij fusie van te kleine scholen langer dan nu te compenseren, is onderzocht. De compensatieregeling wordt verruimd.

Er komt experimenteerruimte waardoor bovensectorale samenwerking tussen schoolbesturen mogelijk wordt. De tijd dat een school onder de opheffingsnorm kan blijven wordt van 3 naar 5 jaar verlengd. De minister van OCW komt met een wetsvoorstel hierover. De minister van OCW kan toestaan dat een school tijdelijk minder dan 23 leerlingen heeft.

51

Kan een overzicht worden gegeven van de nog bestaande specifieke integratiemaatregelen en subsidies voor de samenwerkingsverbanden van minderheden en per wanneer loopt elk van deze af?

In de ontwerpbegroting 2012 is voor reguliere subsidies voor de acht LOM-samenwerkingverbanden en de gezamenlijke rechtspersoon in totaal € 2,8 mln. geraamd. Dit is een korting van 10% ten opzichte van 2011. De incidentele subsidies ten aanzien van het bespreekbaar maken van homoseksualiteit (€ 1 mln.) en eergerelateerd geweld (€ 1,6 mln.) zijn dit jaar afgerond. De reguliere subsidies van de LOM-samenwerkingverbanden lopen definitief af per 1 januari 2015.

52

Worden er nog subsidies verstrekt, zoals voor gescheiden zwemmen, die de integratie tegen werken?

Nee.

53

Kan de regering aangeven op welke wijze zij gaat monitoren dat de verhoging van het aantal huurpunten niet zal leiden tot een selectie op huurders en daarmee segregatie?

Het kabinet zal tweejaarlijks per wijk (4-cijferig postcodegebied) monitoren hoe de inkomensverdeling in de huur- en koopsector zich in de tijd ontwikkelt naar 3 huishoudensinkomensgroepen (tot huurtoeslaggrens en onder en boven de € 33 614 grens). Een directe relatie tussen maatregelen van het kabinet en de ontwikkeling van de inkomenssamenstelling van wijken uit deze monitor is echter niet aan te geven. Op lokaal niveau spelen veel factoren die de bevolkingssamenstelling en inkomensontwikkeling van huishoudens van specifieke wijken bepalen zoals herstructurering, werkloosheid, nieuwbouw, toewijzingsbeleid etc.

54

Kan de regering inzichtelijk maken op welke wijze de huurpunten verhogingsmaatregel in de praktijk vorm zou moeten krijgen en kan zij daarbij Amsterdam als voorbeeld nemen?

Bij de maatregel gaat het om het in schaarstegebieden toekennen van maximaal 25 extra punten op grond van het woningwaarderingsstelsel.

Deze maatregel maakt afwegingen mogelijk om lokale afspraken te maken over de mate waarin bij nieuwe verhuringen van deze extra punten gebruik wordt gemaakt.

Daarbij laat deze maatregel het aan de gemeenten of zij in het beleid rekening willen houden met de extra punten in bijvoorbeeld de prestatieafspraken met verhuurders en met name met de corporaties. Hetzelfde geldt voor de woonruimteverdeling in een gemeente. Met de gemeentelijke huisvestingsverordening kan men met de Huisvestingswet ,en nog meer op basis van de nieuwe Huisvestingswet, lokaal de huurgrenzen bepalen waarop deze van toepassing is.

De hiervoor aangegeven mogelijkheden tot lokale invulling gelden ook voor Amsterdam.

55

Kan de regering inzichtelijk maken of de heffing voor woningbouwcorporaties in 2014 zal leiden tot huurverhogingen en of deze huurverhogingen dan vervolgens weer zullen leiden tot een stijgend beroep op de huurtoeslag?

Mede vanuit financiële motieven kan een corporatie besluiten de ruimte in het huurbeleid meer of minder te benutten. In de CFV-doorrekening van de maatregelen uit het Regeerakkoord, welke uw kamer bij brief van 23 mei 2011 is toegezonden, is uitgegaan van een gemiddeld extra harmonisatie-effect op de jaarlijkse huurstijging van 0,15%-punt. De gevolgen van de extra WWS-punten in schaarstegebieden zijn in de nota van toelichting bij de betreffende AMVB geraamd op een jaarlijkse stijging van het huurtoeslagbudget met € 4 miljoen extra per jaar. Daarnaast kunnen zittende huurders met een gezinsinkomen van € 43 000 of meer jaarlijks 5% extra huurstijging krijgen. Dit heeft geen effect op het beroep op de huurtoeslag.

56

Kan de regering aangeven of de heffing voor woningbouwcorporaties in 2014 zal leiden tot financiële problemen bij woningbouwcorporaties en een vermindering van de investeringsmogelijkheden van woningbouwcorporaties?

Zoals blijkt uit de CFV-rapportage «Doorrekening effecten Regeerakkoord voor de corporatiesector, welke uw Kamer bij brief van 23 mei jl. is toegezonden, blijkt dat de corporaties, mede door de huurmaatregelen van het kabinet (extra WWS-punten in schaarstegebieden en 5% extra huurstijging voor huishoudens met een inkomen van meer dan € 43 000), over het algemeen de negatieve financiële effecten van de heffing in voldoende mate kunnen compenseren door middel van huurmaatregelen. Dit geldt ook voor de gemiddelde corporatie in «ontspannen» woningmarktregio’s. Daarnaast kunnen de corporaties door vermindering van hun bedrijfslasten (meer efficiency) en meer verkopen hun financiële positie verder verbeteren. Tot een vermindering van investeringsmogelijkheden hoeft de heffing in het algemeen dus niet te leiden. Dat laat onverlet dat in zware krimpgebieden zoals Eemsdelta en Parkstad Limburg, voor de realisering van de in deze regio’s gewenste investerings-programma’s ook ondersteuning van corporaties van buiten de regio nodig kan zijn.

57

Welke financiële middelen heeft de regering ter beschikking voor de realisatie van de visie op stedelijke vernieuwing die de regering thans opstelt samen met IPO en VNG?

Het kabinet draagt tot en met 2014 bij aan herstructureringsopgaven via het Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV). Na 2014 is er geen ISV-budget. De ISV-middelen van het rijk zijn nooit beoogd kostendekkend te zijn maar fungeren als «trigger money»; investeringen door partijen worden gestimuleerd.

Rijk, VNG, steden en IPO maken samen een visie over hoe zij de aanpak van stedelijke vernieuwing na 2014 kunnen voortzetten. Deze visie zal in het tweede kwartaal van 2012 aan de Kamer worden aangeboden.

Dit kabinet faciliteert de realisatie via aanpassing wet- en regelgeving (Wet Omgevingsrecht, GREX-wet, evaluatie Rotterdamwet etc.) en kennisontwikkeling en -overdracht.

Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik bij stedelijke ontwikkeling, neemt het kabinet in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een «ladder» voor duurzame verstedelijking op. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 102.

58

Op welke wijze maakt de regering herstructureringsopgaven financieel aantrekkelijker? Klopt het dat het bouwen in het volgende weiland aantrekkelijker wordt nu regio’s de vrije hand krijgen ten aanzin van woningbouw?

Zie het antwoord op vraag 57.

59

Wat is de verklaring voor het ontbreken van een dekkende programmering van beleidsdoorlichtingen? Waarom is het niet mogelijk om operationele doelstelling 1.2 Participatie, 3.2 Woningmarkt: onderzoek en kennisoverdracht en 9.1 Een doelmatige uitvoeringspraktijk van de rijkshuisvesting door te lichten?

Voor de operationele doelen 1.2 «Participatie», 3.2 «Onderzoek en kennisoverdracht» en 9.1 «Een doelmatige uitvoeringspraktijk van de Rijkshuisvesting» is weliswaar sprake van een (onderdeel van een) beleidsartikel, maar is de aard van deze onderdelen niet beleidsmatig. Het onderdeel 1.2 Participatie richt zich met name op een toegankelijk verkiezingsproces, faciliteert de Kiesraad en subsidieert politieke partijen. Een beleidsdoorlichting is daarom niet het juiste instrument. Voor het onderdeel 3.2 Basisonderzoek en kennisoverdracht gaat een belangrijk deel op aan de inzet voor activiteiten van de kennisinstituten SEV, NICIS, KEI en Nirov. Die instituten hebben in mei 2011 afgesproken om te fuseren, juist om onderzoek en kennisdeling te stroomlijnen en beter in te richten. Gezien de afwegingen die reeds zijn gemaakt en de komende fusie, voegt een beleidsdoorlichting de komende tijd niets toe. Ook voor het artikel 9 Uitvoering rijkshuisvesting is een beleidsdoorlichting niet het geschikte instrument. Voor de drie de genoemde onderdelen is daarom een evaluatieonderzoek gepland.

60

Welke niet-fiscale prikkels voor energiebesparing worden verkend?

Deze vraag kan thans niet worden beantwoord. Op niet-fiscale prikkels gericht verkennend onderzoek, dat onder verantwoordelijkheid van de minister van EL&I wordt uitgevoerd, is nog niet afgerond. Uw kamer wordt naar verwachting begin 2012 over de uitkomsten van dit onderzoek geïnformeerd.

61

Hoeveel zou het oprichten van een Randstadprovincie – bij benadering – opleveren aan bezuinigingen (o.a. via de weg van minder politieke ambtsdragers en ondersteuning)? Welke gegevens zijn bij de regering bekend over de te verwachten economische voordelen van het vormen van een Randstadprovincie?

Een inschatting van de besparing die de samenvoeging van Noord-Holland, Utrecht en Flevoland met zich mee zal brengen is thans niet te maken. Globaal zal het aantal provinciale bestuurders met 2/3 af moeten nemen. Voor wat betreft de ondersteuning verwacht ik ook een aanzienlijke reductie. Hoeveel deze reductie zal zijn, zal bij de uitwerking van de samenvoeging moeten blijken. Bezuiniging op apparaatskosten is niet de reden voor de inzet van het kabinet op samenvoeging van de drie provincies. De provinciale fusie zal leiden tot een eenduidiger optreden ten opzichte van de stedelijke ontwikkeling. Eenduidig optreden en een evenwichtige ontwikkeling tussen stedelijk gebied en overige delen van de provincie zal, net als de andere maatregelen die het kabinet heeft aangekondigd voor de versterking van de Randstad, bijdragen aan het verbeteren van het vestigingsklimaat voor burgers en bedrijven en daarmee aan het versterken van de economische positie.

62

Wat is de verklaring voor de groei van de post Opdrachten onder 1.1. Bestuurlijke en financiële verhouding van € 835 000 in 2012 tot € 4 600 000 in 2015 en de afname van deze post onder 2.2. Participatie van € 2 372 000 in 2012 tot € 650 000 euro in 2015?

De groei van de post Opdrachten onder 1.1 Bestuurlijke en financiële verhouding wordt met name veroorzaakt door een toevoeging aan de begroting van € 2 mln. vanaf 2014 ten behoeve van voorlichting in het kader van verkiezingen. Dit budget wordt bij Voorjaarsnota 2012 overgeboekt naar de post Opdrachten onder artikel 1.2 Participatie.

De afname van de post Opdrachten onder 1.2 Participatie wordt veroorzaakt door een overboeking van € 2 mln. van 2011 naar 2012. Dit bedrag is in 2012 nodig voor het onderzoek naar het nieuwe ontwerp stembiljet, stempas, kiezerspas en schriftelijke volmacht. Dit onderzoek is ook gericht op het ontwikkelen van een stembiljet dat digitaal kan worden gezonden aan de kiezers die vanuit het buitenland mogen stemmen voor de verkiezingen van de leden van de Tweede Kamer en het Europees Parlement (zie brief d.d. 30 mei 2011, TK 2011–2012, 31 142, nr. 30).

63

Wat is de verklaring voor de uiteenlopende bijdragen aan de Kiesraad over de jaren 2012 tot en met 2015?

De Kiesraad heeft vanaf 2013 te maken met een taakstelling, zowel generiek als additioneel. Dit leidt tot een verlaging in het besteedbare budget.

De taakstelling is abusievelijk geheel doorbelast op het programmabudget (en niet deels op het apparaatbudget). Dit wordt in de 1ste suppletoire begroting 2012 gewijzigd.

Tevens is er sprake van verkiezingsjaren en niet-verkiezingsjaren. Dit heeft invloed op de hoogte van het programmabudget.

64

Wanneer wordt het wetsvoorstel, dat het voor Nederlanders gemakkelijker moet maken om vanuit het buitenland te stemmen voor de Tweede Kamer en het Europees Parlement, bij de Tweede Kamer ingediend?

Een deel van de in de brief van 30 mei 2011 (Tweede Kamer 31 142, nr. 30) aangekondigde wijzigingen zullen worden opgenomen in een eerste tranche van een wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet. Zoals in de brief is aangekondigd, is dit voorstel in juni 2011 aan de adviesorganen ter consultatie toegestuurd. Half oktober is het laatste advies, dat van de Kiesraad ontvangen. Vervolgens zal het wetsvoorstel nog aan de Raad van State voorgelegd moeten worden alvorens het kan worden ingediend bij de Tweede Kamer. Een ander deel van de voorgestelde maatregelen hangt af van het onderzoek naar het nieuwe stembiljet en de invoering van de Registratie Niet-Ingezetenen (RNI). Daarom is het op dit moment nog niet mogelijk om precies aan te geven wanneer het wetsvoorstel waarin dit wordt geregeld kan worden ingediend bij de Tweede Kamer.

65

Wanneer wordt het wetsvoorstel dat gemeenteraden de waterschapsbesturen kiezen bij de Kamer ingediend?

Dit wetsvoorstel valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu. Het wetsvoorstel is momenteel in voorbereiding.

66

Op welk aantal veiligheidsonderzoeken is de raming van de extra inkomsten vanaf 2013 gebaseerd?

De stijging van de ontvangsten wordt veroorzaakt doordat de AIVD vanaf 2013 voor het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken tarieven in rekening zal brengen bij de aanvragers. De ontvangsten zijn geraamd op basis van een concept-tarievenmodel met als grondslag het aantal uitgevoerde veiligheidsonderzoeken in 2010. In dat jaar zijn 8 999 veiligheidsonderzoeken uitgevoerd door de AIVD (van 1 479 intensieve A-onderzoeken tot 511 lichte C-onderzoeken). Voorts zijn 33 782 veiligheidsonderzoeken uitgevoerd door de mandaathouders (KMar, Politie, DKDB). Het grootste aandeel daarvan betroffen onderzoeken voor de sector burgerluchtvaart (31 433).

[bron AIVD Jaarverslag 2010, pagina 38]

67

Wat wordt bedoeld met het ontwikkelen van kaders om onrechtmatige bewoning tegen te gaan?

Hiermee wordt bedoeld dat de minister van BZK verantwoordelijk is voor het maken en/of aanpassen van een kader voor de bestrijding van onrechtmatige bewoning. Een voorbeeld hiervan is het opnemen in de Huisvestingswet van een bestuurlijke boete op onrechtmatige verhuur, zowel voor de huurder als voor de verhuurder.

Binnen het kader kunnen gemeenten en corporaties beleid voeren om onrechtmatige bewoning te bestrijden.

68

Kan de regering inzichtelijk maken op welke wijze zij er voor zorgt dat er voor iedereen voldoende betaalbare en goede woningen beschikbaar zijn die voldoen aan de specifieke noodzakelijke woonwensen in zowel de koop- als de huursector?

Uitgangspunt voor de regering is het belang van een vrije woningmarkt met steun voor degenen die dat nodig hebben. Het zijn de aanbieders op de woningmarkt (corporaties en commerciële partijen) die moeten voorzien in een voldoende woningaanbod dat is toegesneden op de woonwensen van consumenten. De regering ziet toe op (de randvoorwaarden voor) een goed werkende woningmarkt. Daarbij hoort de bevordering van de bouwkwaliteit en de woningproductie. De wijze waarop het kabinet zijn rol ziet en wil invullen is in de artikelen 3 (Woningmarkt) en 4 (Woonomgeving en bouw) van de begroting uitgewerkt.

69

Kan de regering inzichtelijk maken welke effecten de inkomensgrens van € 33 614 voor sociale huurwoningen heeft op de doorstroming en de toetreding tot de sociale verhuur? Kan de regering inzichtelijk wat de gevolgen van deze inkomensgrens zijn voor de middeninkomens? Kan de regering aangeven welke stappen er gezet worden om ook middeninkomens betaalbare en goede woningen te kunnen bieden?

De effecten op de doorstroming van het hanteren van een inkomensgrens van € 33 614,– zijn naar verwachting niet afzonderlijk inzichtelijk te maken. Uw Kamer wordt hierover binnenkort nader bericht.

Ten aanzien van de toetreding tot de markt van sociale verhuur verwijs ik naar de brief van de minister van Wonen, Wijken en Integratie van 31 augustus 2010 (TK 29 453, nr. 167) en mijn reactie op het advies «Open deuren, dichte deuren» van 23 september jl. (TK 32 847, nr. 3). Daarbij is geconcludeerd dat landelijk gezien de gestelde inkomensnorm van € 33 614,– (en de 10 % ruimte om hogere inkomens te huisvesten) voldoende ruimte biedt om aan een aanzienlijk deel van de verwachte vraag van lagere middeninkomens te voldoen.

Zoals in genoemde brief van 23 september is aangegeven verwacht het kabinet dat de aanbieders van woningen de stijgende vraag naar het middensegment zullen accommoderen. Commerciële verhuurders zoals bijvoorbeeld Vesteda hebben bijvoorbeeld recent hun strategie verlegd van het topsegment naar het middensegment. Corporaties kunnen daar invulling aan geven door bijvoorbeeld woningen te verhuren met een huur boven de € 652,52 of gericht woningen te koop aan te bieden (al dan niet met korting). Bij de regelgeving op grond van de Woningwet inzake een (administratieve) scheiding voor de staatssteun zullen de condities zodanig worden gesteld dat een blijvende rol voor corporaties in het middensegment mogelijk is.

70

Waarom heeft de regering bij de operationele doelstellingen niet verwoord wat hij wil bereiken en blijft het bij steekwoorden zoals bij operationele doelstelling 3.1 Betaalbaarheid en 3.2 basisonderzoek en kennisoverdracht?

De nieuwe begrotingspresentatie Verantwoord Begroten heeft geleid tot een nieuwe opzet van de beleidsartikelen. De rol en verantwoordelijkheid van de minister en de instrumenten die hij daarbij inzet, staan centraal. De operationele doelstelling is bij Verantwoord Begroten optioneel en wordt – indien opgenomen – enkel gebruikt om de financiële instrumenten te clusteren en daarmee de inzichtelijkheid te vergroten.

71

Wat valt precies onder «eigen woningenregelingen»? Waaraan wordt het geraamde bedrag precies besteed?

Onder de «eigen woningregelingen» vallen de navolgende 3 regelingen:

  • Beschikking Geldelijke Steun Eigen Woningen 1979;

  • Beschikking Geldelijke Steun Eigen woningen 1984;

  • BWS/Regeling Woninggebonden Subsidies 1992–1994.

Het betreft oude subsidieregelingen ter bevordering van het eigenwoning bezit.

De regelingen zijn eind jaren tachtig/begin jaren negentig van de vorige eeuw gesloten voor nieuwe aanvragen. De geraamde bedragen betreffen de nog lopende betalingsverplichtingen aan rechthebbenden.

72

Welke organisaties krijgen budgetten uit de post «woonconsumentenorganisaties» (zie ook tabel 3)? Om welke bedrag per organisatie gaat het? Zijn dit allemaal ledenorganisaties? Welke wel en welke niet?

Uit de post Woonconsumentenorganisaties krijgen de Stichting VACpunt Wonen en de Nederlandse Woonbond een financiële bijdrage.

De Stichting VACpunt Wonen kreeg tot en met 2011 subsidie ter grootte van € 300 000,- per jaar. De stichting heeft geen leden. De bij de stichting aangesloten, lokale Adviescommissies wonen, worden bemand door vrijwilligers.

De Nederlandse Woonbond ontving tot en met 2011 een financiële bijdrage van € 987 880 per jaar. De Nederlandse Woonbond is een vereniging die de belangen van de huurders van woningen in Nederland behartigt. Deze vereniging heeft zowel individuele huurders (6512 in 2010) als huurderorganisaties (566 in 2010) als leden, waarmee de Woonbond in totaal de huurders van bijna 1,5 miljoen woningen vertegenwoordigt.

Vanaf 2012 wordt – mede met het oog op de financiële taakstelling van de rijksoverheid – jaarlijks bezien of en zo ja – hoeveel subsidie kan worden verstrekt.

73

Welke activiteiten vallen onder het Beleidsprogramma betaalbaarheid (zie tabel 3)? Waaraan wordt het geraamde bedrag precies besteed?

Het beleidsprogramma betaalbaarheid omvat de uitvoeringskosten voor de BEW-regeling (Bevordering Eigen Woningbezit ), de BEW+ regeling en de afloop van een paar oude Eigen Woning regelingen voor een bedrag van ca. € 2 mln.

Naast de begeleiding van de implementatie van nieuwe wetgeving (zoals bv. voorlichting, communicatie en kennisoverdracht over de nieuwe Huisvestingswet, de Huurprijswetgeving) wordt ook bestaand beleid gemonitord (zoals bijvoorbeeld door het jaarlijks uitbrengen van Feiten en achtergronden huurbeleid).

Het programma voorziet ook in de bijdrage aan het project waarmee de huisvesting van statushouders versneld wordt.

Rekening wordt gehouden met een beperkte inzet op Caribisch Nederland in de vorm van een stimuleringsbijdrage in het kader van betaalbare huisvesting.

74

Hoeveel subsidie ontvangen de Woonbond en de Stichting VACpunt Wonen jaarlijks aan subsidie? Welke voorwaarden worden daarbij gehanteerd? Voor hoeveel jaren zijn deze verplichtingen aangegaan? Vindt er wel eens een evaluatie plaats?

De Stichting VACpunt Wonen heeft op grond van een meerjarenafspraak van 2008 tot en met 2011 jaarlijks € 300 000,– subsidie ontvangen. De Nederlandse Woonbond heeft op grond van een meerjarenafspraak van 2008 tot en met 2011 jaarlijks € 987 880,– subsidie ontvangen. De voorwaarde was dat beide organisaties elk jaar een Werkplan indienden, waarin de uit te voeren activiteiten voor het volgende jaar plus een begroting waren opgenomen. Het Werkplan diende vooraf door het ministerie van BZK te worden goedgekeurd. Na afloop van elk kalenderjaar dienden VACpunt Wonen en de Woonbond een Jaarverslag in met financiële verantwoording en accountantsverklaring.

Vanaf 2012 wordt – mede met het oog op de financiële taakstelling van de rijksoverheid – jaarlijks bezien of en zo ja – hoeveel subsidie kan worden verstrekt.

75

Kan de regering een overzicht verschaffen van verdeling van ontvangers van huurtoeslag op basis van leeftijd, inkomensverdeling, regio etc.?

Op basis van de elementen uit deze vraag kan het volgende inzicht worden gegeven.

Toekenningen huurtoeslag per provincie

Groningen

4,7%

Friesland

4,1%

Drenthe

2,7%

Overijssel

6,6%

Flevoland

2,1%

Gelderland

10,4%

Utrecht

5,8%

Noord-Holland

17,3%

Zuid-Holland

24,2%

Zeeland

2,0%

Noord-Brabant

12,4%

Limburg

7,6%

Toekenningen huurtoeslag naar huishouden

Eenpersoonshuishouden

32%

Meerpersoonshuishouden

31%

Eenpersoonsouderhuishouden

26%

Meerpersoonsouderhuishouden

11%

Toekenningen huurtoeslag naar inkomen

Minima

71%

niet minima

29%

76

Welk percentage van de huurtoeslagontvangers was in 2011 korter dan 10 jaar als inwoner in Nederland ingeschreven?

Bij het aanvragen van huurtoeslag worden geen gegevens gevraagd en dus ook niet geregistreerd over de duur van het verblijf in Nederland van de aanvrager. Op basis van de beschikbare gegevens is het daarom niet mogelijk deze vraag te beantwoorden.

77

Hoeveel huurtoeslag werd in 2011 verstrekt aan ontvangers die korter dan 10 jaar als inwoner in Nederland stonden ingeschreven?

Bij het aanvragen van huurtoeslag worden geen gegevens gevraagd en dus ook niet geregistreerd over de duur van het verblijf in Nederland van de aanvrager. Op basis van de beschikbare gegevens is het daarom niet mogelijk deze vraag te beantwoorden.

78

Welk percentage van de huurtoeslagontvangers was in 2011 korter dan 5 jaar als inwoner in Nederland ingeschreven?

Bij het aanvragen van huurtoeslag worden geen gegevens gevraagd en dus ook niet geregistreerd over de duur van het verblijf in Nederland van de aanvrager. Op basis van de beschikbare gegevens is het daarom niet mogelijk deze vraag te beantwoorden.

79

Hoeveel huurtoeslag werd in 2011 verstrekt aan ontvangers die korter dan 5 jaar als inwoner in Nederland stonden ingeschreven?

Bij het aanvragen van huurtoeslag worden geen gegevens gevraagd en dus ook niet geregistreerd over de duur van het verblijf in Nederland van de aanvrager. Op basis van de beschikbare gegevens is het daarom niet mogelijk deze vraag te beantwoorden.

80

Is er sprake van een toenemend beroep op de NHG sinds 2008? Hoe groot is die toename?

Het bedrag dat de uitvoerder van de NHG, het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW), heeft uitgekeerd aan schades is de laatste jaren toegenomen. Uit de onderstaande cijfers blijkt dat tussen 2008 en 2010 de schades zijn verdubbeld. Voor 2011 wordt een verdere stijging verwacht naar circa € 60 mln. op jaarbasis. Bij deze sterke groei van de schadebedragen kan overigens worden aangetekend dat in 2008 de schades op een relatief laag niveau lagen. Ondanks de sterke groei van de schades neemt het garantievermogen van het WEW nog altijd toe. Zo is tussen 2008 en 2010 het garantievermogen gegroeid van € 470 mln. naar € 643 mln. Voor 2011 wordt een verdere stijging verwacht naar meer dan € 700 mln.

Omvang schadebedragen en garantievermogen van het WEW (in mln. euro)
 

2007

2008

2009

2010

20111

Schadebedrag

26

21

19

39

40

Garantievermogen

408

470

549

643

707

Bron: Jaarverslag WEW 2010 en Fact Sheet NHG 3e kwartaal 2011

X Noot
1

Tot en met derde kwartaal 2011.

81

Is er sinds de crisis sprake van een verslechtering van de kaspositie van het WEW cq. de NHG?

Nee. Ondanks het grotere beroep op de NHG is de financiële positie van het WEW niet verslechterd. Hiervoor zijn twee belangrijke redenen aan te wijzen. De schades voor het WEW zijn weliswaar toegenomen maar liggen nog altijd op een relatief laag niveau. Hierdoor zijn de inkomsten uit premies en vermogensrendement nog hoger dan de schades. Daarnaast is het aantal verstrekte NHG´s toegenomen waardoor ook de premie-inkomsten zijn gestegen. Per saldo groeit het garantievermogen van het WEW. Tussen eind 2010 is het garantievermogen van het WEW toegenomen van € 643 mln. naar € 707 mln. eind september 2011. Zie het antwoord op vraag 80 voor een overzicht van de ontwikkeling van het garantievermogen.

82

Is er voor ontvangers van huurtoeslag sprake van extra controle door de Belastingdienst op inkomsten in box 3, met name op tweede woningen in het buitenland? Wat is de omvang van die controle?

Van de Belastingdienst is hierover het volgende vernomen.

De Belastingdienst stelt het inkomen vast voor de inkomstenbelasting. Tot dit inkomen behoort ook het inkomen uit box III, inkomsten uit vermogen. Tot de inkomsten uit vermogen behoren onder andere ook (buitenlandse) tweede woningen.

Als uit de aangifte van een belastingplichtige blijkt dat er sprake is van een tweede (buitenlandse) woning en de waarde minus een eventuele schuld in combinatie met eventueel ander vermogen is hoger dan het belastingvrije vermogen in box III, dan zal er een grondslag zijn waarover inkomstenbelasting zal worden geheven.

Daarnaast ontvangt de Belastingdienst contra-informatie van andere mogendheden over eventuele onroerende zaken. Als die tijdig en volledig is dan kan die informatie ook meegenomen worden bij de vaststelling van de inkomsten uit vermogen. Ook dit kan er toe leiden dat het vermogen hoger is dan het belastingvrije vermogen in box III, waardoor er een grondslag is waarover inkomstenbelasting zal worden geheven.

Het feit dat er een grondslag is in box III waarover inkomstenbelasting wordt geheven heeft tot gevolg dat er geen recht bestaat op huurtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen stelt de toeslag dan bij het definitief toekennen op basis van de gegevens van de Belastingdienst op nihil. Gezien het feit dat het proces van vaststelling van het inkomen voor iedere belastingplichtige geldt, vindt er geen extra controle plaats voor ontvangers van huurtoeslag.

83

Kan de regering in beeld brengen wat de gevolgen met betrekking tot de netto huurquote zijn voor de in de grafieken 3.2 en 3.3 opgenomen groepen huurders, als daarbij niet wordt uitgegaan van de gemiddelde huur per groep, maar van de huur, waarboven 25 % van de groep zit (75-percentiel)?

Indien niet wordt uitgegaan van de gemiddelde huur per groep, maar van de huur, waarboven 25% van de groep zit, zien de grafieken er als volgt uit:

Hierbij wordt opgemerkt worden dat de huurquote, net als in de begroting, wordt berekend door het aandeel van de netto huurlasten (huur gesaldeerd met huurtoeslag) in het belastbaar inkomen te berekenen.

84

Kan de regering aangeven welke nieuwe ontwikkelingen in het kader van het budget voor de huurtoeslag ervoor zorgen dat de geraamde bezuiniging van € 52 miljoen in 2012 verhoogd zou moeten worden naar € 100 miljoen? Kan de regering inzichtelijk maken welke gevolgen dit heeft voor de ontvangers van huurtoeslag?

Bij de wijziging in de geraamde bezuiniging op de huurtoeslag gaat het niet alleen om een stijging van de bezuiniging in de jaren 2012, 2013 en 2014 (van respectievelijk € 47,2 mln., € 49,2 mln. en € 15,2 mln.), maar ook om een daling van de geraamde bezuiniging met € 18,8 mln. in 2015.

Deze wijzigingen in de bezuinigingsreeks zijn nodig vanwege de uit de begroting 2012 blijkende nieuwe inzichten met betrekking tot het betreffende begrotingsartikel.

Het additionele tekort/overschot in de ontwerpbegroting 2012 is een saldo van een tekort voor de jaren 2011 en 2012 en een meevaller vanaf 2012 vanwege sneller dan eerder geraamde invorderingen. Dit additionele tekort in de jaren 2011 en 2012 ten opzichte van de begroting 2011 wordt vooral veroorzaakt door hogere voorschotten, zoals gemeld in de brief van 27 september jl., in antwoord op de vragen die zijn gesteld door de Vaste commissie voor Binnenlandse Zaken over het ontwerpbesluit tot wijziging van de Wet op de huurtoeslag (II, 2011–2012, 27 926, nr. 171). Daarnaast is er de noodzaak om aanvullende financiële problematiek op het huurdossier te dekken alsmede de generieke doorbelasting van additionele (rijksbrede) problematiek. In 2012 bedraagt de som van deze aanvullende problematiek en de doorbelasting € 33,9 mln.

In 2012 ondervindt 21% van huurtoeslagontvangers geen inkomenseffecten als gevolg van de bezuiniging op de huurtoeslag; 79% ondervindt een effect van gemiddeld € 9,25 per maand. Hierbij is wel sprake van variatie in het effect, afhankelijk van de voor het huishouden geldende huurprijs. Het gemiddelde effect voor de hele huurtoeslagpopulatie (dus inclusief degenen die geen effect ondervinden) van de genoemde bezuiniging van € 100 mln. in 2012 bedraagt € 7,34 per maand.

85

Waarom moeten tegenvallers met de huurtoeslag altijd binnen het budget van de huurtoeslag worden opgelost terwijl de hypotheekrenteaftrek blijft groeien? Waarom wordt deze «tegenvaller» niet gecompenseerd net als tegenvallers bij huurtoeslag? Vindt de regering het eerlijk dat in deze tijden van bezuinigingen de huurders moeten inleveren maar de hypotheekrenteaftrek groeit?

Dit kabinet kent, net als voorgaande kabinetten, begrotingsregels. Er is een scheiding tussen inkomsten en uitgaven. Voor de inkomsten, waaronder de budgettaire effecten van de hypotheekrenteaftrek, geldt het lastenkader. Hieronder vallen alle fiscale maatregelen. De endogene ontwikkeling van de inkomsten valt onder de werking van de automatische stabilisatoren. Voor de uitgaven, waar de huurtoeslag onderdeel van is, geldt het uitgavenkader. Tekorten op de uitgaven waaronder de huurtoeslag dienen dan ook binnen de eigen begroting te worden opgevangen.

Juist de onzekere situatie op de huizenmarkt onderstreept het belang van vertrouwen. Uitgangspunt van het kabinet – ook uiteengezet in de Woonvisie – is dat rust is geboden op de koopmarkt en dat in het belang daarvan geen wijzigingen zullen worden aangebracht in de hypotheekrenteaftrek.

86

Wat betekent het kabinetsbeleid dat gericht is op het stimuleren van de koopsector voor de omvang van de hypotheekrenteaftrek? Kan de regering in ieder geval een raming geven voor 2015, 2020 en 2030?

Het wetsvoorstel kooprecht biedt huurders van woningcorporatiewoningen straks de mogelijkheid om hun huurwoning te kopen. De nadere details moeten nog worden uitgewerkt. In hoeverre van die mogelijkheid gebruik zal worden gemaakt, kan thans nog niet worden overzien. Een raming kan daarom ook niet worden gemaakt.

87

Waarom zijn de leges inzake de Huurcommissie niet kostendekkend? Wat wordt er aan gedaan om er voor te zorgen dat deze leges wel kostendekkend worden?

De leges van de Huurcommissie zijn niet kostendekkend met het oog op de gewenste laagdrempeligheid van de huurgeschillenbeslechting. De legesbedragen zijn in 2009 verhoogd van € 11,– naar € 25,– voor een natuurlijk persoon respectievelijk € 450,- voor een rechtspersoon. Het is geen beleidsdoelstelling om deze leges kostendekkend te laten worden.

88

Op welke wijze wil de regering de investeringscondities verbeteren en belemmeringen weg-nemen ter stimulering van de bouw van meegroei-, mantel- en meergeneratiewoningen?

Zie het antwoord op vraag 40.

89

Waarop is de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voornemens zijn medeverantwoordelijke collega’s aan te spreken om bij te dragen aan de leefbaarheid?

Daar waar sprake is van complexe opgaven om de leefbaarheid te bevorderen vereist dit een efficiënte samenhangende aanpak, waarbij het relevant is dat meer departementen betrokken zijn. Op basis van de regierol die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in het leefbaar maken en houden van gebieden met grote of specifieke problemen, spreekt hij zijn medeverantwoordelijke collega’s waar nodig erop aan ook een bijdrage te leveren. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om bepaalde beleidsmaatregelen, ruimte voor experimenten, het wegnemen van knelpunten in wet- en regelgeving, een financiële inspanning of om ondersteuning met expertise en onderzoek. Concrete voorbeelden hiervan zijn het programma Rotterdam-Zuid en de uitvoering van het plan van aanpak Bevolkingsdaling. Anderzijds kan de minister zijn collega’s ook aanspreken op voorgenomen maatregelen die de leefbaarheid in steden en dorpen nadelig beïnvloeden en/of een ontkokerde aanpak belemmeren.

90

Hoeveel heeft de ontwikkeling en invoering van het Energielabel en samenhangende projecten tot nu toe gekost? Hoeveel heeft de EU hieraan bijgedragen?

De ontwikkeling en de invoering van het energielabel voor gebouwen maakt onderdeel uit van de implementatie van de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen (2002/91/EC). In Nederland is bij de ontwikkeling van het energielabel veel aandacht besteed aan kostenbesparing. Dit om zowel de kosten voor burgers en bedrijven te beperken als de uitvoeringskosten voor de overheid. De eenmalige invoeringskosten voor de implementatie van de richtlijn en de invoering van het energielabel zijn berekend op € 5 337 500. De kosten voor de in 2010 herziene richtlijn energieprestatie van gebouwen (2010/31/EU) zijn hierin niet opgenomen omdat de implementatie van deze richtlijn in nationale wet- en regelgeving nog moet plaatsvinden.

De Europese Commissie stelt financiële instrumenten beschikbaar ter ondersteuning van energiebesparingprojecten in gebouwen..Deze co-financiering vanuit Europa richt zich vooral op gemeenten. Het gaat hierbij onder meer om het Elena-fonds, het Jessica-fonds en het Europees fonds voor regionale ontwikkeling. De kosten die rechtstreeks verband houden met de implementatie van de richtlijn worden gedragen door de lidstaten.

91

Welke instrumenten hebben provincies, afgezien van de Ruimtelijke verordening, ter beschikking om verantwoordelijkheid te nemen voor programmering van de verstedelijking, het stellen van kaders voor (boven)lokale afstemming en het voeren van regie over de ruimtelijke opgaven?

Provincies hebben de mogelijkheid om via de Ruimtelijke verordening een inpassingsplan te maken. Tevens kunnen provincies via de provinciale verordening eisen stellen aan (locaties voor) woningbouw (bijvoorbeeld binnenstedelijk versus buitenstedelijk). Ook kan de provincie een woonvisie opstellen, waarbinnen de regionale en lokale woonvisies moeten passen. Om de uitvoering van de woningbouwopgave aan te jagen, proberen sommige provincies knelpunten weg te nemen via een bemiddelingsrol. Sommige provincies hebben bovendien stimuleringsbudgetten om een en ander ook financieel te ondersteunen. Provinciale monitoring moet eraan bijdragen dat op provinciaal niveau vraag en aanbod in evenwicht gehouden worden. In dit kader voeren provincies ook kun rol als kennismakelaar uit onder andere via het uitbrengen van onderzoek en het organiseren van conferenties.

92

Klopt het dat de bestaande verstedelijkingsafspraken met de provincies en regio’s buiten de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad met ingang van 2012 vervallen? Blijven de verstedelijkingsafspraken voor de Noord- en Zuidvleugel volledig intact of kunnen ze worden herzien, hetzij op verzoek van het kabinet, hetzij op verzoek van de lagere overheden?

Voor de stedelijke regio’s buiten de Noord- en Zuidvleugel is het Rijk geen partij meer bij de bestaande verstedelijkingsafspraken. Dit betekent dat de regionale partijen deze eenzijdig kunnen aanpassen. De bestaande verstedelijkingsafspraken in de Noord- en Zuidvleugel zijn onderdeel van de integrale (MIRT-)aanpak voor deze gebieden en worden zo nodig, onder andere middels de MIRT-gebiedsagenda’s, in overleg tussen het Rijk en de decentrale overheden geactualiseerd.

93

Is het juist dat de uitgaven aan het Beleidsprogramma Energiebesparing Gebouwde Omgeving in 2013 gaan verdubbelen? Wat is de reden van die verdubbeling?

De veronderstelling dat de uitgaven aan het Beleidsprogramma Energiebesparing Gebouwde Omgeving in 2013 gaan verdubbelen, is niet juist. Voor 2012 zijn de bijdragen voor de Tijdelijke stimuleringsregeling energiebesparende voorzieningen en de Tijdelijke regeling Blok-voor-Blok, als onderdeel van het beleidsprogramma, apart in tabel 4 (budgettaire gevolgen van beleid) op pagina 33 benoemd als subsidie. Ten opzichte van 2012 blijven deze uitgaven constant.

94

Waarom komen de uitgaven voor wijkverpleegkundigen ten laste van de begroting van Binnenlandse Zaken?

De uitgaven voor wijkverpleegkundigen komen ten laste van de begroting van BZK als gevolg van de motie Hamer (TK 2008–2009, 31 700, nr. 15), ingediend tijdens de begrotingsbehandeling van het voormalige ministerie van VROM/WWI. De motie vraagt om de wijkaanpak extra te verbreden «door in het kader van het Actieplan Beter (t)huis in de buurt het aantal wijkverpleegkundigen uit te breden, te beginnen in de 40 wijken (€ 10 mln. structureel)». Met het opheffen van het ministerie van VROM is dit onderdeel van de begroting naar het ministerie van BZK overgegaan. Het budget staat structureel op de begroting van BZK. In goed overleg met het ministerie van VWS zijn via het programma Zichtbare Schakel inmiddels tussen de 300 en 350 wijkverpleegkundigen ingezet in 50 gemeenten, waaronder in alle 40 aandachtswijken.

95

Hoe kan een uitbreiding van de regeling van blok tot blok tot tenminste 100 000 woningen plaats vinden binnen het budgettaire kader, waarin alleen bijdragen voor 2012 en 2014 zijn voorzien? Is bij gebleken succes een vergroting van de doelgroep tot vele honderdduizenden woningen wenselijk?

Zoals beschreven in het Plan van aanpak energiebesparing gebouwde omgeving dat in maart 2011 in Uw Kamer is behandeld, zet het kabinet in op de bevordering van grootschalige energiebesparing bij bestaande gebouwen (de zogeheten blok voor blok aanpak).

In de komende periode zal een pilot worden gestart waarbij binnen een aantal projecten, gedurende 2 jaar de aanpak zal worden uitgetest. De rijksoverheid zal deze pilotfase ondersteunen met een kleine financiële bijdrage voor te maken proceskosten. De kennis en ervaring, die in de pilotfase wordt verzameld, zal worden verspreid ten behoeve andere overheden en marktpartijen. De pilot is succesvol als is aangetoond dat de blok voor blok aanpak bruikbaar is voor een landelijke uitrol. Bij gebleken succes kan na afronden van de pilotfase een landelijke uitrol plaatsvinden, met als uiteindelijke doel de aanpak van honderdduizenden woningen per jaar voor de komende periode. Het voortouw bij zo’n landelijke uitrol ligt nadrukkelijk bij marktpartijen.

96

Wat doet het Expertteam Eigenbouw? Wat zijn tot nu toe de resultaten?

Het Expertteam Eigenbouw, dat in juni 2010 van start is gegaan, is een gezamenlijk initiatief van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het Expertteam voorziet in de behoefte aan praktische bijstand bij de vormgeving van het eigenbouwbeleid en projectrealisatie bij gemeenten. De inzet van het team is afhankelijk van de behoeften van de betrokken gemeenten en verschilt uiteraard per geval. De aangeboden expertise beslaat een breed terrein dat varieert van advisering op het gebied van beleid, planopzet en grondverwerving tot de uitgifte van bouwkavels en verkoopcontracten. Ook bouwbegeleiding, de opzet van collectief particulier opdrachtgeverchapprojecten en financieringsconstructies zijn terreinen waarop het Expertteam advies en hulp geeft.

Het Expertteam is in het afgelopen jaar in ongeveer 40 gemeenten actief geweest. In mijn brief aan uw Kamer van 7 juni 2011 (31 757, nr. 30) heb ik aangegeven in welke gemeenten en op welke terreinen het Expertteam actief is geweest.

Mijn inschatting is dat het aantal kavels dat in deze kabinetsperiode voor eigenbouw beschikbaar komt, zich zal bewegen tussen de 45 000 en 55 000. Dit is uiteraard een voorlopige indicatie, waarvan de concrete invulling sterk afhankelijk is van ontwikkelingen ten aanzien van de grondexploitatie bij gemeenten en de ontwikkelingen op de nieuwbouwmarkt in het algemeen.

97

Hoeveel subsidie krijgt het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken jaarlijks (LSA)? Loopt deze subsidie na 2013 door?

Het Landelijk Samenwerkingsverband Aandachtswijken ontvangt in 2012 € 442 000 en in 2013 € 438 000. Het LSA ontvangt deze subsidie voor exploitatiekosten en het uitvoeren van projecten die de betrokkenheid van bewoners bij de leefbaarheid in Nederland versterken. Daarnaast vraagt het LSA nog afzonderlijk projectsubsidies aan. In 2013 zal de effectiviteit worden geëvalueerd en worden bezien of en hoe de subsidie na 2013 wordt gecontinueerd.

98

Waaraan moet in par. 4.2 bij de aanduiding «Wet- en regelgeving» worden gedacht? Aan nieuwe verdienmodellen en, zo ja, aan welke? Wanneer komt hier meer zicht op richting Kamer en bouwsector?

Zie hiervoor het gecombineerde antwoord op de vragen 40, 41 en 88, alsmede het antwoord op vraag 46.

99

Is er ook voor de jaren na 2013 meerjarig voorzien in een bijdrage voor bewonerspartici-patie in de steden in kader van het beleid wijkaanpak?

In 2012 en 2013 wordt net als in voorafgaande jaren geïnvesteerd in bewonersparticipatie. De beschikbare financiële middelen zullen worden ingezet voor het faciliteren, kennisoverdracht en het experimenten op het terrein van burgerschap c.q. bewonersparticipatie. In 2013 zal op basis van evaluatie van de inzet in 2012 en 2013 worden bezien of en hoe een financiële bijdrage voor bewonersparticipatie zal worden gecontinueerd.

100

Welke beleidsdoelen worden er concreet gesteld met betrekking tot de vermelde voortzetting van de betrokkenheid van de rijksoverheid bij de wijkaanpak?

Het is de inzet van het kabinet om de leefbaarheid in Nederland – in het bijzonder in die gemeenten waar deze onder druk staat – te (doen) verbeteren. Er wordt bijgedragen aan de verbetering van de leefbaarheid door een samenhangende aanpak op het gebied van wonen, werken, leren & opgroeien, veiligheid, gezondheid en integratie. In lijn met het advies van de Visitatiecommissie Wijkenaanpak zal het Rijk lokale partijen blijven ondersteunen bij het aanbrengen van focus, bij het verduurzamen van effectieve methoden, bij het zichtbaar maken van geldstromen, kosten en baten, bij het effectief inzetten van buurtgericht werken en bij het creëren van ruimte voor een nieuwe rolverdeling tussen overheid en burgers.

101

Wat mag er verstaan worden onder meer zeggenschap en verantwoordelijkheid bij burgers in relatie tot wijkaanpak en stedenbeleid en hoe verhoudt zich dit tot beschikbare budgetten? Hoe gaat dit uitgangspunt van de regering vorm krijgen?

In de afgelopen jaren is bij de wijkaanpak en het stedenbeleid ingezet op het vergroten van de zeggenschap van burgers. Bij burgerschap is het belangrijk dat bewoners zelf de verantwoordelijkheid nemen en kúnnen nemen voor hun eigen woon- en leefomgeving. Concrete voorbeelden hiervan zijn het vaker toepassen van eigen bouw (particulier opdrachtgeverschap) bij stedelijke vernieuwing en het beheer van een buurthuis door bewoners. Dat is vaak efficiënter en effectiever. Dit vraagt wel om een andere wijze van werken; gemeenten en maatschappelijk instellingen geven burgers meer verantwoordelijkheid om hun zelfredzaamheid volledig tot hun recht te laten komen. Hoe dit te realiseren zal zich via experimenten moeten bewijzen. Het Rijk maakt samen met andere partners deze experimenten randvoorwaardelijk mogelijk. Dit wordt ondermeer in de Agenda Burgerschap vorm gegeven. Voor het versterken van de woon- en leefomgeving is totaal de komende drie jaar € 3 mln. per jaar beschikbaar. Het versterken van burgerschap zal vanuit deze beschikbare middelen worden vormgegeven.

102

Kan de regering aangeven op welke wijze de nodige woningbouwproductie ingevuld zal gaan worden en wat de inzet hierbij is ? Wordt er bijvoorbeeld voornamelijk ingezet op stedelijke verdichting? Kan de regering aangeven op welke wijze zij controleert dat het groen en de natuur in de regio niet volgebouwd worden met woningbouw?

Zoals is aangegeven in de ontwerp-Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat het kabinet de programmering van de verstedelijking en woningbouw over aan provincies en (samenwerkende) gemeenten. Ik verwacht dat zij hierbij evenwichtige keuzes zullen maken. (Samenwerkende) gemeenten zorgen voor de (boven)lokale afstemming van woningbouwprogrammering – binnen de provinciale kaders – en uitvoering van de woningbouwprogramma’s. Waar samenwerking tussen gemeenten uitblijft, stimuleren provincies actief dat de samenwerking alsnog tot stand komt. Provincies voeren – rekening houdend met de rijksdoelstellingen – de regie over de integratie en afweging van ruimtelijke opgaven van (boven)regionaal belang, inclusief groen en natuur.

Het kabinet benoemt de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Daarbij moet ook meer ruimte worden geboden voor kleinschalige natuurlijke groei, het voorzien in de eigen woningbehoefte, (collectief ) particulier opdrachtgeverschap en meegroei-, mantel- en meergeneratiewoningen. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag. Alleen in de stedelijke regio’s rond de mainports (Amsterdam c.a. en Rotterdam c.a.) maakt het Rijk afspraken binnen de gebiedsgerichte, programmatische aanpak over de programmering van verstedelijking. In deze stedelijke regio’s worden de bestaande verstedelijkings-afspraken onderdeel van de integrale aanpak voor deze gebieden. In de andere regio’s is er geen directe rijksbetrokkenheid meer bij de woningbouwprogrammering.

Voor het bevorderen van zorgvuldig ruimtegebruik bij stedelijke ontwikkeling, neemt het kabinet in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) een «ladder» voor duurzame verstedelijking op. Deze ladder is een procesvereiste en gebaseerd op de zogenoemde «SER-ladder».

103

Kan de regering inzichtelijk maken waar in Nederland het Rijk leegstaande panden en braakliggend terrein in eigendom heeft. Kan de regering aangeven op welke wijze gemeenten, provincies of regio’s betrokken worden om deze leegstaande panden of braakliggende terreinen in te zetten voor woningbouw?

Een overzicht van overtollig vastgoed (panden en terreinen) van het Rijk kan geleverd worden door het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf (RVOB, onderdeel van het Ministerie van Financiën), aan wie overtollig vastgoed wordt overgedragen.

Wanneer een pand of braakliggend terrein niet meer benodigd is voor rijkshuisvesting wordt het door de Rijksgebouwendienst (RGD) bij het RVOB overtollig gesteld. Eén van de hoofdtaken van het RVOB is de verkoop van overtollig vastgoed van de Staat. Waar nodig levert de RGD een actieve bijdrage door inventarisatie van de kwaliteiten van betreffende objecten die zij overtollig stelt. Het onderzoek is erop gericht om het af te stoten object zo goed mogelijk in de markt te kunnen zetten.

Het RVOB hanteert bij overtollig vastgoed de reallocatieprocedure: In eerste instantie probeert het RVOB deze onroerende zaken over te dragen aan andere rijksdiensten. Hebben zij geen interesse, dan wordt gekeken of andere overheden, zoals gemeenten, provincies of waterschappen, belangstelling hebben. Wanneer dit niet het geval is, kan het RVOB overgaan tot verkoop via openbare inschrijving óf het overtollige object via een makelaar verkopen.

In mijn brief van 11 oktober jl. (Kamerstukken II, 2011–2012, 33 000 XII, nr. 3) wordt ingegaan op welke wijze leegstaande kantoren kunnen worden ingezet voor woningbouw.

104

Hoe hoog is de arbeidsparticipatie onder vluchtelingen? Hoe hoog is de arbeidsparticipatie van vluchtelingen uit Somalië? Is in de arbeidsparticipatie van beide groepen een positieve danwel negatieve ontwikkeling waarneembaar?

De arbeidsdeelname onder vluchtelingengroepen in Nederland is duidelijk lager dan de arbeidsdeelname onder autochtone Nederlanders en varieert sterk naar herkomst. Zoals blijkt uit onderzoek van het SCP (Vluchtelingengroepen in Nederland 2011) is de arbeidsdeelname van Iraanse-Nederlanders (49%) hoger dan die van Somalische-Nederlanders (29%) maar nog steeds duidelijk lager dan de arbeidsdeelname onder autochtone Nederlanders (68%).

Hoewel vluchtelingen ook last hebben van de economische crisis, is de arbeidsdeelname van vluchtelingen over een langere periode (2003 t/m 2009) bezien verbeterd.

Tabel 1: arbeidsdeelname 15 t/m 64 jaar
 

Autochtoon

Afghaans

Iraaks

Iraans

Somalisch

2009

68

36

35

49

29

2003

64

25

25

42

24

* SCP 2011 (Vluchtelingen in Nederland) en CBS-statline

105

Kan de regering een overzicht geven van hoe de hulpverlening vanuit de overheid en andere organisaties aan Somalische asielzoekers en vluchtelingen plaatsvindt vanaf het moment dat zij Nederland binnen komen?

Asielzoekers van alle nationaliteiten worden opgevangen in opvanglocaties van het Centraal orgaan Opvang Asielzoekers (COA). Alle statushouders, dus ook Somaliërs, krijgen bij het COA dezelfde opvangprogramma’s aangeboden. In de centrale opvang is er eerst een oriëntatiefase. De asielzoeker wordt wegwijs gemaakt in de opvanglocatie en de omgeving en hij wordt voorbereid op een realistisch toekomstbeeld.

Vergunninghouders die nog in de centrale opvang zitten, in afwachting van uitplaatsing naar de gemeenten, hebben de mogelijkheid een pre-inburgeringsprogramma te doen waarin een begin wordt gemaakt met het leren van de Nederlandse taal en het verwerven van kennis over de Nederlandse samenleving.

De gemeente waar de asielgerechtigde wordt geplaatst, zorgt vervolgens voor huisvesting en een inburgeringsvoorziening. Verder verloopt de hulpverlening aan vluchtelingen conform de wijze waarop de verschillende gemeenten het hulpverleningstraject hebben georganiseerd. Veelal wordt in dat kader maatschappelijke begeleiding aan asielgerechtigden geboden door vrijwilligers van lokale VluchtelingenWerk-organisaties en/of door lokale (zelf)organisaties. Specifieke problemen van vluchtelingen worden via lokale reguliere instanties en reguliere maatregelen aangepakt.

106

Hoe verklaart de regering dat integratieproblemen binnen de Somalische gemeenschap in Nederland op onder meer het gebied van werkloosheid, criminaliteit, drugsmisbruik, taalbeheersing, opleidingsniveau, schooluitval, (geestelijke) gezondheid en leefomstandigheden zo veel hoger zijn dan onder andere groepen nieuwkomers en vluchtelingen? Hoe gaat de regering bijdragen aan het oplossen van deze voor deze groep specifieke problematiek?

Integratieproblemen van de Somalische gemeenschap in Nederland worden voor een groot deel veroorzaakt door de migratiegeschiedenis van deze groep en de situatie in hun land van herkomst, die anders is dan van andere groepen nieuwkomers en vluchtelingen. Zo is sprake van onverwerkte trauma’s vanwege oorlogs- en vluchtervaringen, en het jarenlang leven in chaos en anarchie. Daarnaast hebben zij veelal geen of nauwelijks onderwijs genoten, komen onder hen meer éénoudergezinnen voor en spelen ook cultuurverschillen een rol. Actieve deelname aan de Nederlandse samenleving kan dan moeizaam verlopen.

Het kabinet zet voor alle migrantengroepen in op een aanpak die is ingebed in het generieke beleid op lokaal niveau.

107

Wanneer kunnen de volledige cijfers over 2010 worden verwacht van het aantal verdachten per 1 000 van de bevolking van 12 jaar en ouder?

De cijfers over 2010 zijn sinds 22 augustus 2011 via CBS Statline beschikbaar.

Deze cijfers bevestigen de dalende trend in het aantal verdachten van misdrijven van 12 jaar en ouder sinds 2007. In relatieve termen is voor alle categorieën tussen 2007 en 2010 het aantal verdachten gedaald met ongeveer 25%.

Aantal verdachten van 12 jaar en ouder van misdrijven, absoluut en per 1000 inwoners:

108

Wat wordt er precies mee bedoeld dat kennis over integratie en over de positie van verschillende groepen in de Nederlandse samenleving beschikbaar wordt gesteld en dat het benutten ervan actief wordt bevorderd bij algemene instellingen? Welke concrete maatregelen worden hiervoor getroffen en welke algemene instellingen worden bedoeld?

De integratievisie van dit kabinet stelt dat het generieke beleid effectief moet zijn voor iedereen, dus ook voor migranten. Instellingen die diensten bieden met name gericht op zorg, arbeid, onderwijs en veiligheid, moeten voor iedereen toegankelijk zijn en iedereen even effectief helpen. U kunt daarbij denken aan instanties zoals GGZs, Centra voor Jeugd en Gezin, politie, veiligheidshuizen, UWV, scholen etc.

Het kabinet wil daartoe relevante kennis over integratie en over de positie van verschillende groepen in de Nederlandse samenleving, effectieve interventies en succesvolle methoden beschikbaar stellen en bevorderen dat deze kennis actief benut wordt. Dit gebeurt in samenwerking met gemeenten en ketenpartners (zie ook vraag 35).

109

Waarom lopen de opdrachten voor «Programma Inburgering» op per 2014 en waarom vermindert het in 2013?

De uitgaven voor opdrachten die binnen het «Programma Inburgering» voor het jaar 2013 worden geraamd nemen met circa 0,5 mln. af ten opzichte van de raming voor 2012 als gevolg van de afname van het aantal inburgeringexamens en de daarmee samenhangende kosten voor het onderhoud van de examens. De hogere uitgaven voor het «Programma Inburgering» vanaf 2014 houden verband met de voorgenomen wijziging van de Wet inburgering, waarbij de handhavende taken niet langer zijn belegd bij de gemeenten maar worden belegd bij een centrale uitvoeringsinstantie.

110

Wat is de reden dat de verplichtingen met betrekking tot het COA van 2012 tot en met 2016 constant op € 4,1 mln staan? (tabel 5)

Het betreft de uitgaven welke op grond van de «Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005» in de centrale opvang worden gedaan ten behoeve van de voorinburgering aan reeds toegelaten asielgerechtigden. Op grond van de huidige ramingen omtrent toelating en duur van verblijf in de opvang wordt verondersteld dat hierin op korte termijn geen wijzigingen zijn te verwachten. Met COA zijn afspraken gemaakt dat circa 4 000 personen een voorinburgeringcursus op A1min of een vervolgprogramma (a raison van circa € 1 000 per deelnemer) doen.

111

Waarom kent 2014 een stijging van de opdrachten tot bijna € 14 mln. en wat is de reden van de scherpe daling na 2014 tot € 6,7 mln. ? (tabel 5)

In 2014 worden eenmalig middelen vrijgemaakt om het doorvoeren van de structurele bezuinigingsmaatregelen op het integratiebudget mogelijk te maken.

112

Kan de regering een cijfermatig overzicht geven van de verschillende groepen inburgeraars die jaarlijks voor hun examen slagen of zullen slagen vanaf 2010 tot 2015? Kan de regering daarbij een uitsplitsing maken naar westerse migranten, niet-westerse migranten, vrijwillige inburgeraars, asielzoekers en arbeidsmigranten? Kan de regering tevens een overzicht geven van het aantal vrijwillige inburgeraars en het aantal verplichte inburgeraars vanaf 2010 tot 2015?

Onderstaande tabel toont het aantal geslaagden voor het inburgeringexamen in de periode 2010 t/m 2015a naar verplichte inburgeraars (waaronder asielgerechtigden) en vrijwillige inburgeraars.

Geslaagden inburgeringexamen
 

2010

2011 (t/m september)

2012

2013

2014

2015

Verplichte inburgeraars

25 087

16 146

21 000

12 000

12 000

14 000

             

Waarvan:

           

– Asiel

2 266

2 331

3 000

3 000

3 000

3 000

             

Vrijwillige inburgeraars

3 092

2 894

4 000

3 000

3 000

1 000

Totaal

28 179

19 040

25 000b

15 000b

15 000b

15 000b

Bron realisatiecijfers 2010 en 2011 : Het Informatiesysteem Inburgering (ISI)

a: De aantallen 2012 t/m 2015 zijn geraamd op basis van de beschikbare gegevens en verwachte effecten van de wijziging van de Wet inburgering.

b: Ramingen ten aanzien van het totaal aantal geslaagden uit de WWI begroting 2012

Uit de gegevens in het informatiesysteem inburgering (ISI) is niet direct af te leiden of personen tot de groep westerse of niet-westerse migranten behoren. Gegevens over specifieke verblijfsdoelen van inburgeraars, zoals bijvoorbeeld verblijf op grond van arbeid, worden (met uitzondering van asielgerechtigden) niet geregistreerd in het ISI.

Uit de tabel komt naar voren dat het merendeel van de geslaagden voor het inburgeringexamen in de periode 2010 t/m 2015 tot de groep verplichte inburgeraars zal behoren.

Onderstaande tabel toont het aantal verplichte en vrijwillige inburgeraars in de periode 2010 t/m 2015. Voor 2010 t/m 2012 is uitgegaan van het (verwachte) aantal voorzieningen dat door gemeenten aan deze groepen wordt aangeboden. Voor de periode 2013 t/m 2015 is met het oog op de herziening van de Wet inburgering uitgegaan van een gemiddelde jaarlijkse instroom van 16 000 inburgeringsplichtige nieuwkomers. Het aantal personen dat in de jaren 2013 t/m 2015 vrijwillig met de inburgering start is niet bekend (zie ook vraag 113). In de beoogde wijziging van de Wet inburgering staat de inburgering van de inburgeringsplichtigen centraal.

 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

Verplichte inburgeraars

37 400

23 100

17 000

16 000

16 000

16 000

Vrijwillige inburgeraars

17 600

9 9001

3 000

-

-

-

Totaal

55 000

33 000

20 0002

-

-

-

X Noot
1

In 2010 en 2011 wordt (naar verwachting) circa 30% van de voorzieningen aangeboden aan vrijwillige inburgeraars. In 2012 zal naar verwachting het aantal vrijwillige inburgeraars dat een voorziening krijgt sterk afnemen.

X Noot
2

Schatting landelijk aantal inburgeringvoorzieningen, gebaseerd op een recente uitvraag bij de 51 grote gemeenten.

113

Welk percentage van de arbeidsmigranten uit Midden- en Oost Europa, die niet inburgeringspichtig zijn, zullen vrijwillig een inburgeringcursus gaan volgen? Wat zal het effect zijn van de bezuinigingen op inburgeringbudgetten op het aantal mensen uit deze groep dat vrijwillig gaat inburgeren?

Arbeidsmigranten uit Midden- en Oost Europa zijn niet inburgeringsplichtig. Op vrijwillige basis begonnen in 2009 3206 arbeidsmigranten uit de 10 MOE-landen (Polen, Roemenië, Bulgarije, Hongarije, Litouwen, Slowakije, Slovenië, Tsjechië, Letland en Estland) aan een inburgeringtraject via de gemeente, in 2010 waren het er 7235 en in 2011 zullen het er circa 3000 zijn (extrapolatie op basis van gegevens t/m september). In totaal zijn in de periode 2009–2011 ongeveer 13 500 MOE-landers aan een traject begonnen.

Op 1 januari 2011 stonden er 117 038 MOE-landers ingeschreven in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) op basis van de criteria eerste generatie (dus exclusief kinderen) en land van herkomst. Gemeenten stellen als voorwaarde voor deelname aan een inburgeringtraject dat men ingeschreven staat in de GBA. Zo bezien zou ongeveer 8,5% van de in de GBA ingeschreven MOE-landers deelnemen aan een inburgeringtraject.

In 2010 konden MOE-landers in 269 (van de 430) gemeenten een inburgeringtraject volgen, in 2011 is dit verminderd naar 189 (van de 418) gemeenten. Steeds meer gemeenten bestemmen de inburgeringmiddelen in het participatiebudget uitsluitend voor de verplichte inburgeraars in verband met de vermindering van budgetten en het doorlopen van trajecten uit 2010 en 2011 in 2012 en eventueel later.

De eigen verantwoordelijkheid van Europese arbeidsmigranten en de verantwoordelijkheid van de werkgevers staan centraal. In vergelijking met veel niet-westerse migranten hebben de meeste Europese arbeidsmigranten een relatief hoog opleidingsniveau. Daardoor zijn zij veelal in staat tot zelfstudie. BZK laat daarom een zelfstudiepakket inburgering samenstellen, waarmee Europese arbeidsmigranten zelf de taal kunnen leren. Met werkgevers wordt overlegd dat zij hun werknemers tijd en ruimte bieden om zich aan deze zelfstudie te wijden.

114

Hoeveel arbeidsmigranten uit Midden- en Oost Europa volgen op dit moment een inburgeringscursus danwel taalcursus via hun werkgever? Zijn de cursussen die via werkgevers worden aangeboden vergelijkbaar met de inburgeringscursussen die verplichte inburgeraars moeten volgen? Zo ja, betekent dit dat zij aan dezelfde eisen moeten voldoen? Zo nee, waar zitten de verschillen? Wordt bij taalcursusussen die werkgevers aanbieden ook het niveau A2 nagestreefd? Zo nee, welk niveau dan wel?

De cursussen die arbeidsmigranten via hun werkgever volgen zijn zeer divers en vooral gericht op werk. Het varieert van een taaltraining voor alle werknemers uitsluitend gericht op bijvoorbeeld 250 woorden die van belang zijn voor het (veilig) uitoefenen van het werk tot twee jarige MBO trajecten op niveau I dan wel hoger voor specifieke werknemers. Daarbij is het minimum taalniveau A2, hetgeen de basiseis is bij inburgering. Er zijn voorbeelden van werkgevers die ook een hoger taalniveau bieden in verband met hoger gekwalificeerd werk (bijvoorbeeld in de zorg).

Onbekend is hoeveel arbeidsmigranten uit Midden- en Oost Europa op dit moment een inburgeringscursus dan wel taalcursus via de werkgever volgen.

115

Hoeveel kinderen van (arbeids)migranten uit Midden- en Oost Europa gaan er op dit moment in Nederland naar school? Kan de regering een schatting maken van hoeveel dit er zullen zijn in 2015, in 2020, 2025 en 2030?

Momenteel zijn er 28 603 leerlingen in het basisonderwijs en 1 062 leerlingen in het speciaal onderwijs aanwezig, waarvan één van de ouders uit Midden- en Oost Europa afkomstig is.

Een schatting van het aantal kinderen in de genoemde jaren kan niet gemaakt worden, dat zal afhangen van de instroom van het aantal arbeidsmigranten in de komende jaren.

116

Welk gevolg heeft het vervallen van de inburgeringsplicht voor het aantal migranten uit Turkije? Zal dit aantal toenemen of gelijk blijven? Kan de regering hier een getalsmatige inschatting van maken?

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 16 augustus 2011 betreft de verplichte inburgering van reeds toegelaten Turkse werknemers en hun gezinsleden in Nederland. De conclusie dat deze verplichting strijdig is met het Associatie-akkoord EG/Turkije heeft dus geen direct gevolg voor de toelating van Turken. Wel is het zo dat de uitspraak als gevolg van de Nederlandse wetsystematiek ook gevolgen heeft voor de verplichtingen op basis van de Wet inburgering in het buitenland. Hierover is uw Kamer geïnformeerd bij brief van 23 september 2011. Hoewel de voorwaarde van het hebben behaald van het basisexamen inburgering in het buitenland niet meer gesteld kan worden aan deze doelgroep, moeten zij nog wel voldoen aan de overige reguliere toelatingsvoorwaarden. Vooralsnog is niet bekend of de instroom van Turkse migranten zal stijgen als gevolg van het vervallen van de inburgeringplicht.

117

Kan, in het kader van «Programma Integratie», een nadere uiteenzetting worden gegeven van de opdrachten en aan wie ze precies worden verstrekt?

In de notitie «Integratie, binding, burgerschap» zijn maatregelen aangekondigd die vragen om een nadere uitwerking, zoals de preventie van huwelijksdwang, de aanpak van discriminatie, de invoering van de wet verbod gelaatsbedekkende kleding, de inbedding van de bestaande specifieke integratiemaatregelen in het reguliere beleid en een gezamenlijke agenda voor hedendaags burgerschap.

Opdrachten zullen gericht zijn op de realisatie van deze maatregelen. Het kabinet ondersteunt waar nodig de borging en ontwikkeling van methodieken die er voor zorgen dat instellingen op terreinen als zorg, onderwijs, arbeid en veiligheid migranten net zo effectief weten te helpen en bereiken als andere burgers. Ook kunnen initiatieven vanuit de samenleving worden gesteund, waarbij burgers via bijvoorbeeld vrijwilligerswerk zelf verantwoordelijkheid nemen voor de integratie.

Om te volgen hoe het integratieproces verloopt, zijn wetenschappelijke kennis, feiten en cijfers en signalen uit de samenleving nodig. Daarom zullen opdrachten zich eveneens richten op kennis en onderzoek en het onderhouden van de dialoog met de samenleving. Naast het jaarrapport Integratie en het SIM is het wenselijk om te kunnen inzoomen op concrete problematiek, zoals in 2011 bij Oost-Europeanen en Somaliërs. Ook zal aandacht worden besteed aan preventieve methoden om (lokale) maatschappelijke spanningen te kanaliseren. Op verzoek van de gemeenten blijft de komende twee jaar de Monitor voor Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse risicojongeren in stand. In het kader van de borging van opgedane ervaringen zal het Rijk verder de kennisuitwisseling tussen zelforganisaties, gemeenten en instellingen stimuleren.

De subsidies van de LOM-samenwerkingsverbanden lopen per 1 januari 2015 af. De komende jaren ontvangen zij in het kader van het «Programma Integratie» nog middelen (zie ook het antwoord op vraag 51).

118

Wat betreft de meerjarige opdracht aan het Nederlands Migratie Instituut, hoe wordt het bedrag van € 1,7 mln. per jaar besteed en hoe wordt de voorlichting over de Remigratiewet vormgegeven?

De minister van BZK heeft met het Nederlands Migratie Instituut een overeenkomst die betrekking heeft op de voorlichting over de Remigratiewet. Het budget voor remigratievoorlichting wordt jaarlijks toegekend op basis van de productiecijfers voor eenmalige voorlich-tingsactiviteiten, groepsvoorlichtingen en de trajectbegeleiding van personen die een remigratie-aanvraag willen indienen. De voorlichting wordt verstrekt door consulen-ten via spreekuren in steden verspreid door het land, op verzoek van organisaties en via de websites van het NMI. Deze voorlichting is objectief en heeft conform de wet geen wervend karakter. De voorlichting beoogt de aanvrager en de partner zodanig te informeren dat zij tot een vrijwillig en persoonlijk besluit kunnen komen voor de remigratie. Hierbij blijft de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager centraal staan.

119

Kan de regering aangeven hoe vaak en op welke manier de afgelopen jaren gebruik is gemaakt van zowel de expertise als het netwerk van bij het Landelijk Overleg Minderheden aangesloten organisaties? Hoe gaat de regering het contact met de achterban van deze organisaties onderhouden indien deze organisaties door het wegvallen van middelen vanuit het Rijk ophouden te bestaan?

In de afgelopen jaren is er regelmatig contact geweest met de LOM-samenwerkingsverbanden over grotere en kleinere conflicten en incidenten. Bij grotere conflicten ging het bijvoorbeeld om het probleem tussen Molukkers en Marokkaanse Nederlanders in Culemborg n.a.v. Nieuwjaarsdag 2009/2010 en de arrestatie op Kerstavond 2010 van Somaliërs die verdacht werden van het beramen van terroristische aanslagen. Daarnaast hebben de LOM-samenwerkingsverbanden bij de achterbannen gevoelige onderwerpen als homoseksualiteit en eergerelateerd geweld geagendeerd.

Een dialoog over integratievraagstukken zal flexibel van aard zijn, aansluiten op – bestaande – initiatieven in de samenleving en zo recht doen aan de diversiteit en dynamiek van de samenleving. Deze dialoog zal, net als op andere overheidsterreinen, gericht zijn op het opvangen van signalen en het in verbinding staan met de samenleving. Dit brengt voor de LOM-samenwerkingsverbanden met zich mee dat zij voortaan los van de overheid de eigen agenda kunnen gaan bepalen en dat zij zich zelfstandig een positie kunnen verwerven. Wanneer de LOM-samenwerkingsverbanden ervoor kiezen om in een nieuwe vorm door te gaan, dan vormen zij voor de overheid naast anderen binnen het brede maatschappelijke spectrum een mogelijke gesprekspartner.

120

Waarom is in artikel 6 «De dienstverlenende en innovatieve overheid» geen koppeling gelegd met de resultaten uit de beleidsdoorlichting «levering van e-overheidsvoorzie-ningen»?

Op 1 juni 2011 heb ik uw Kamer een brief gestuurd met de resultaten van de beleidsdoorlichting van artikel 33 (huidig artikel 6) en mijn reactie op die resultaten (TK 2010–2011, 30 985, nr. 6).

In deze brief ben ik onder andere ingegaan op de sturing op doelmatigheid bij de levering van e-overheidsvoorzieningen. Zo kan en zal er met de overgang van vele voorzieningen van de ontwikkelingfase naar de beheerfase beter gestuurd worden op doelmatigheid, onder andere door het periodiek uitvoeren van audits op de in beheer zijnde voorzieningen. Ook heb ik in de brief aangegeven dat ik vanwege het verbeteren van de doelmatigheid gekozen heb voor een constructie van een baten-lastendienst voor de beheerorganisatie Logius.

Daarnaast concludeerde de beleidsdoorlichting dat het risico dat instrumenten doelen zouden worden en dat de bijdrage van de instrumenten aan de doelen niet duidelijk zou zijn. Dit heb ik verbeterd in de begroting door de doelstellingen van artikel 6.2 en 6.3 te richten op respectievelijk het efficiënt en effectief gebruik door de overheid van informatie en het efficiënt en effectief leveren van e-overheidsvoorzieningen. Daarmee zijn de doelstellingen doelmatig geformuleerd, wordt voorkomen dat doelen en middelen door elkaar lopen en is invulling gegeven aan de resultaten van de beleidsdoorlichting.

121

Hoe verhouden de bedragen voor ORRA in artikel 6 zich tot de investering van € 27,5 mln. in 2013?

Van het voor de ORRA beschikbare budget is tot en met 2011 circa € 1 mln. uitgegeven. Zoals de Kamer is medegedeeld , zijn er nog geen onomkeerbare stappen gezet naar de ontwikkeling van de ORRA. De in artikel 6 opgenomen bedragen betreffen dus het nog resterende budget. De investering voor de ORRA was gepland voor 2013. Of dat wordt gerealiseerd hangt af van de nog te nemen beslissingen over de realisatie van de nieuwe reisdocumentenadministratie.

122

Hoe ziet de nieuwe rol van het bestuur er uit bij de Agenda Hedendaags Burgerschap?

In de desbetreffende passage wordt gedoeld op een situatie waarin politici, bestuurders en professionals overal in het openbaar bestuur zich bij hun handelen eerst de vraag stellen wat de samenleving zou kunnen bijdragen en hoe een vruchtbare samenwerking met krachten uit de samenleving georganiseerd kan worden. Daardoor zal op steeds meer terreinen de rol van de overheid veranderen van dienstverlenend en producerend naar loslatend, faciliterend en coproducerend. Per saldo zal naar verwachting de maatschappelijke waarde van activiteiten in het publiek domein door de resulterende gecombineerde inzet van krachten toenemen. Veel gemeenten en andere organisaties zijn deze weg al ingeslagen, maar zowel van overheden als van burgers zal nog veel inzet worden gevraagd alvorens een nieuw evenwicht is gevonden.

123

Is de regering voornemens de lonen van ambtenaren voor 2012 weer in de pas te laten lopen met die in de markt? Zo nee, waarom niet?

Het kabinet neemt, conform gebruik, de beslissing over het toekennen van loonruimte in 2012 in het voorjaar van 2012. Er is voor 2012 voor het tweede jaar een budgettaire nullijn voorzien.

124

Kan de regering aangeven op welke wijze de klokkenluidersregelingen binnen de verschillende ministeries worden gemonitoord en wat hier de resultaten van zijn?

Binnen de ministeries wordt het aantal meldingen van integriteitsschendingen en de wijze van afdoening geregistreerd. Via het sociaal jaarverslag Rijk wordt daarover verantwoording afgelegd.

125

Kan de regering per ministerie inzichtelijk maken hoeveel er gebruik gemaakt wordt van externe inhuur en welk kostenplaatje hieraan hangt? Kan de regering aangeven op welke wijze de inhuur van externen zoveel mogelijk wordt beperkt?

De minister van BZK rapporteert jaarlijks aan de Tweede Kamer hoeveel de ministeries uitgeven aan externe inhuur (in totaal en per ministerie). Over het jaar 2010 is deze informatie opgenomen in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk 2010 die bij brief van 12 mei 2011 aan de Tweede Kamer is aangeboden (TK, 32 501, nr. 14). Zie bijlage 2 van de Jaarrapportage.

Ter beperking van de externe inhuur heeft de minister van BZK in overleg met de Tweede Kamer een sturingsinstrumentarium externe inhuur ingevoerd en is een maximumuurtarief voor externe inhuur ingevoerd. Zie hierover onder meer de brief van de minister van BZK aan de Tweede Kamer van 11 mei 2011 (TK, 32 501, nr. 15).

126

Kan de regering aangeven waarom is gekozen voor een systeem van payrolling bij bijvoorbeeld agentschap.nl? Kan de regering aangeven welke gevolgen dit heeft voor de arbeidsvoorwaarden, voortvloeiend uit bijvoorbeeld cao, van medewerkers?

Payrolling wordt bij de rijksoverheid slechts beperkt toegepast. Op een aantal van 114 000 rijksambtenaren zijn dat er momenteel ca. 1200. Inmiddels is gebleken dat bij langdurige payrolling van grotere groepen ongewenste effecten kunnen ontstaan. In de dagelijkse werkpraktijk verdwijnt de helderheid bij payroll-medewerker en de organisatie waar hij werkzaam is over zijn status en rechtspositie. Payrolling is vooral een instrument om een tijdelijke behoefte aan extra capaciteit mogelijk te maken. Omdat dit maatwerk betreft worden de arbeidsvoorwaarden per geval afgesproken.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de Tweede Kamer toegezegd dat hij – na advies van de Stichting voor de Arbeid «over de ontwikkeling van payrolling, mede in het licht van de gevolgen voor werknemers als het gaat om ontslag» – de Tweede Kamer over zijn bevindingen terzake zal inlichten. In zijn reactie aan de Tweede Kamer zal hij tevens ingaan op het beleid ten aanzien van de inhuur van payroll-medewerkers bij de rijksoverheid.

127

Kan de regering inzichtelijk maken op welke wijze in de verschillende ministeries werk wordt gemaakt van actief loopbaanbeleid?

Zie het antwoord op vraag 19.

128

Hoe ziet een kleinere topstructuur van het Rijk eruit?

De Topstructuur bij het Rijk betreft de formatie van functies met bezoldiging in schaal 16, 17 en 18 en op niveau 19. In het Sociaal Jaarverslag Rijk is gerapporteerd dat het aantal topfuncties per 1 juli 2010 810 bedroeg, dat is 21 minder dan in 2009. Daarbij is aangegeven dat de topformatie in 2011 verder zal dalen, mede als gevolg van de departementale herindeling. Aan het eind van het jaar zullen de departementen aan BZK rapporteren over de stand van afslanking van de top en dit zal in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk worden opgenomen.

129

Voor welke beleidsdoelen zijn de middelen waar nog geen juridische verplichtingen voor zijn aangegaan precies bedoeld?

De middelen zijn bedoeld voor de beleidsdoelen Bedrijfsvoering Rijk en de Arbeidsmarkt Communicatie. De middelen voor Bedrijfsvoering Rijk zijn onder andere bestemd voor het rijksbrede beleid en kaders voor organisatie en personeel, ICT, facilitair, huisvesting en inkoop. De middelen voor de Arbeidsmarkt Communicatie zijn onder andere bestemd voor het rijksbrede recruitmentprogramma en beheer en doorontwikkeling technische infrastructuur platform mobiliteitssites Rijk.

130

Wat wordt bedoeld met «cumulatief» in tabel 8.1? De streefwaarde is toch uitgedrukt in jaarlijks weggewerkt aantal kilometers archief? Hoe verhouden deze cijfers zich tot de cijfers op blz. 78?

Per abuis zijn de cijfers in tabel 8.1 niet cumulatief, maar zijn de streefwaarden per jaar opgenomen. In het jaarverslag zal wel een cumulatief cijfer worden opgenomen. De cijfers op blz. 78 geven geprognotiseerde productiecijfers weer op basis van de beschikbare productiecapaciteit en verwachte leereffecten.

131

Waarom wordt gesteld dat alleen kennis- en arbeidsmigranten hard nodig zijn voor de arbeidsmarkt? Waarom zou dit niet gelden voor asielzoekers?

Kennis- en arbeidsmigranten zijn een andere categorie vreemdelingen dan asielzoekers. Kennis- en arbeidsmigranten kunnen vanuit derde landen worden toegelaten tot Nederland met het oogmerk om hier te komen werken. Asielzoekers komen daarentegen op eigen initiatief naar Nederland en vragen om bescherming. Het Vluchtelingenverdrag en het EVRM vormen hierbij het kader van de beoordeling, namelijk de vraag of deze mensen nood hebben aan bescherming. Of deze vreemdelingen een meerwaarde vormen voor de arbeidsmarkt vormt geen onderdeel van deze toetsing. Indien een vreemdeling vervolgens als vluchteling is toegelaten in Nederland, heeft hij toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt.

Het is niet bij voorbaat uitgesloten dat afgewezen asielzoekers voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als kennis- of arbeidsmigrant. In dat geval zullen zij echter wel eveneens moeten voldoen aan het daarbij geldende mvv-vereiste.

132

Waarom is er een significante stijging van «overige instroom» in de jaren 2013 en 2014? (tabel 10.1)

De fluctuerende reeks kan worden verklaard door de hoeveelheid verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd die in die jaren aflopen. De vreemdeling kan dan een nieuwe aanvraag indienen voor een omzetting naar een vergunning voor onbepaalde tijd of in enkele gevallen voor een verlenging van de vergunning voor bepaalde tijd.

133

Hoe wordt een betere informatie-uitwisseling tussen de betrokken diensten bewerkstelligd?

In eerste instantie wordt onderzocht welke informatie de ketenpartners van elkaar nodig hebben en welke problemen zij daar nu bij ondervinden. Vervolgens wordt bekeken hoe de informatie-uitwisseling het beste kan worden gerealiseerd (geautomatiseerd of op een andere wijze). Daarna worden de benodigde oplossingen geïmplementeerd.

134

Wat wordt er precies mee bedoeld dat het grensmanagement vernieuwd gaat worden? Zijn er nog meer programma's die hieronder vallen behalve VGM, BVK, OPI en versterking vreemdelingenketen?

Het grensmanagement wordt vernieuwd op verschillende punten.

Met ingang van 1 januari 2012 zijn luchtvaartmaatschappijen verplicht om passagiersgegevens op vluchten afkomstig van 28, op basis van ervaring vastgestelde, luchthavens ten aanzien waarvan een hoog risico bestaat op illegale immigratie te verstrekken aan ambtenaren belast met de grensbewaking. De ontvangen gegevens worden vergeleken met watchlisten en profielen, zodat grenscontrole gericht en informatiegestuurd kan plaatsvinden. Bonafide reizigers kunnen op die manier ongestoord de grens passeren, terwijl reizigers die interessant zijn voor de grensbewakingautoriteiten vanuit het oogpunt van het tegengaan van illegale immigratie nader gecontroleerd kunnen worden.

Ook de daadwerkelijke grenspassage wordt vernieuwd. Voor EU burgers en onderdanen van Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland met een e-paspoort die via de luchthaven Schiphol de EU verlaten, binnenkomen of de luchthaven Schiphol als overstapluchthaven aandoen is het vanaf half december 2011 mogelijk om de grens te passeren via een elektronisch grenspassagepoortje. In het poortje wordt de foto op het e-paspoort vergeleken met een camerabeeld van de reiziger. Bij verificatie opent het poortje automatisch. Tot 1 januari 2014 betreft dit een pilot.

Met deze vernieuwing van het grensmanagement worden de mobiliteit op Schiphol en de (nationale) veiligheid vergroot.

Naast deze specifieke op de grens gerichte maatregelen, is in Europees verband sinds 11 oktober 2011 gestart met de gefaseerde implementatie van het Europees Visuminformatiesysteem.

De programma’s BVK en OPI hebben niet alleen een relatie met de grens maar zijn gericht op de gehele vreemdelingenketen.

135

Hoeveel asielzoekers heeft Nederland in 2009, 2010 en 2011 zelf in procedure genomen als gevolg van de problemen in Griekenland? Hoeveel kosten voor opvang en procedures heeft dit met zich meegebracht? Wat is de verwachting voor 2012?

Tot het moment van de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 januari 2011 zijn er geen personen opgenomen in de Nederlandse asielprocedure waarvoor Griekenland verantwoordelijk was, omdat tot dat moment nog werd overgedragen aan Griekenland. Na 21 januari 2011 is besloten om personen die nog in afwachting waren van hun overdracht aan Griekenland op te nemen in de Nederlandse asielprocedure. Dit betrof een groep van uiteindelijk 2 040 personen. De afhandeling van deze groep heeft de IND projectmatig aangepakt. Dit project is gestart in maart 2011 en liep formeel tot begin september 2011. Van de 2040 procedures waren er begin oktober ruim 1600 afgesloten. Van de nog openstaande procedures is bekend wat de reden hiervan is. Dit heeft te maken met aanvullende onderzoeken die nog moeten worden verricht, maar ook met het tijdelijk aanhouden van zaken vanwege een andere uitspraak van het EHRM met betrekking tot Somalië. Ook bestaat er voor sommige landen een besluitmoratorium, waardoor er tijdelijk niet kan worden beslist.

Na de uitspraak van het EHRM is het beleid gewijzigd en worden er nu in beginsel geen personen meer geclaimd bij Griekenland. De kosten die hiervoor worden gemaakt hebben te maken met het hier te lande in behandeling nemen van de asielaanvraag en het verlenen van opvang gedurende de behandeling van de asielprocedure. Hoe groot deze groep is, is onbekend, dit kan ook niet uit de systemen van de IND worden vastgesteld.

De hoogte van de gemaakte personeelskosten van de afhandeling van de 2040 zaken wordt geschat op € 2 741 000.

Aangezien onbekend is wat voor deze groep de duur van de opvang betreft, is niet apart inzichtelijk hoeveel de opvangkosten bedragen voor deze groep.

136

Hoeveel uitgenodigde vluchtelingen heeft Nederland in 2010 en 2011 opgenomen? Wat is de verwachting voor 2012? Welke gemeenten nemen in 2012 uitgenodigde vluchtelingen op? Hoe verhoudt zich dat tot 2010 en 2011?

In 2010 heeft Nederland 420 vluchtelingen opgenomen en in 2011 (tot en met september) 340 vluchtelingen. De verwachting voor 2012 is dat voldaan gaat worden aan het quotum van 500.

Op dit moment is er overleg met gemeenten over de huisvestiging voor uitgenodigde vluchtelingen in 2012. Definitieve afspraken hierover kunnen pas gemaakt worden als de vluchtelingen in 2012 daadwerkelijk worden geselecteerd. Er zal waarschijnlijk worden ingezet op het benaderen van die gemeenten die reeds in 2010 en 2011 ervaring hebben opgedaan met de huisvesting en begeleiding van uitgenodigde vluchtelingen.

137

Hoeveel verblijfsvergunningen vanwege «buiten schuld» zijn er in 2010 en 2011 verleend? Hoeveel positieve adviezen heeft de DT&V in die twee jaren gegeven omtrent het verlenen van zo'n vergunning?

In 2010 zijn in eerste aanleg en na bezwaar in totaal circa 50 vergunningen verleend op grond van buiten schuld. In 2011 zijn tot en met september totaal ongeveer 20 vergunningen verleend. Een vergunning «buiten schuld» kan onder specifieke omstandigheden worden verleend aan:

  • vreemdelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten omdat bijvoorbeeld de autoriteiten van het land van herkomst geen (vervangend) reisdocument afgeven;

  • vreemdelingen die om medische redenen niet kunnen vertrekken, bijvoorbeeld omdat geen adequate medische opvang kan worden georganiseerd in het land van herkomst in het geval van complexe medische problematiek.

Wanneer een vreemdeling niet in staat is om een reisdocument te bemachtigen om terug te keren naar het land van herkomst kan hij of zij een beroep doen op de Dienst Terugkeer en Vertrek in het kader van een bemiddelingsverzoek. Indien ook de DT&V vaststelt dat een vreemdeling daadwerkelijk buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten, zal de DT&V een positief advies voorleggen aan de IND. De kern daarbij is vanzelfsprekend dat de vreemdeling alles moet hebben gedaan dat van hem kan worden verwacht om invulling te geven aan de vertrekplicht. De IND verleent in dat geval de verblijfsvergunning behoudens contra-indicaties.

138

Hoeveel voormalige asielzoekers hebben in 2010 en 2011 in Nederland een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier? Graag onderverdelen naar verschillende beperkingen?

In 2010 en 2011 (t/m september 2011) zijn er circa 4 590 reguliere procedures opgestart van vreemdelingen, waar eerder een asielaanvraag is behandeld. Het gaat om circa 4 310 vreemdelingen. Dit betreft onder andere aanvragen om een vergunning als alleenstaande minderjarige vreemdeling, voor medische behandeling, gezinshereniging, buiten schuld of als slachtoffer van mensenhandel.

139

Hoe vaak heeft de IND in 2010 en 2011 bij de beoordeling van een asielaanvraag vastgesteld dat het asielrelaas niet geloofwaardig is? Hoeveel van die aanvragen zijn afgewezen?

De redenen van afwijzing worden niet zodanig geregistreerd in het huidige registratiesysteem van de IND, dat deze uitgesplitst kunnen worden. Het totale aantal afwijzingen bedroeg in 2010 circa 10 330 en in 2011 tot en met september circa 7620.

140

Hoeveel klachten zijn er in 2010 en 2011 ingediend bij het Medisch Tuchtcollege tegen (een arts van) het BMA? Hoeveel klachten zijn gegrond verklaard?

Per 31 december 2010 was de stand over 2010: 9 tuchtklachten ingediend. Twee klachten zijn inmiddels gegrond verklaard, waarvan in één door het BMA hoger beroep is ingesteld. Ten aanzien van de overige klachten is één klacht ongegrond verklaard, de andere klachten zijn nog in behandeling bij het Regionaal Tuchtcollege.

In 2011 zijn tot op heden 11 tuchtklachten ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege. In deze zaken is nog geen uitspraak gedaan.

141

In hoeveel adviezen heeft het BMA in 2010 en 2011 geadviseerd dat de betrokken vreemdeling vanwege zijn ziekte bij terugkeer in het land van herkomst ter plekke door de Nederlandse autoriteiten moet worden overgedragen aan een arts ter plaatse?

In zijn algemeenheid is geen zuiver antwoord op deze vraag te geven, omdat het door BMA gehanteerde registratiesysteem daarin niet voorziet. Wel kan aangegeven worden dat BMA in 2010 in circa 930 zaken en in 2011 in circa 855 zaken heeft geadviseerd dat de reis alleen onder reisvoorwaarden kon plaatsvinden. In een aantal van die zaken vond daadwerkelijke fysieke overdracht plaats. Maar om vermelde reden kan daarover geen nader cijfermateriaal verstrekt worden.

142

Welke concrete aanpassingen ter verbetering van de asielopvang voor kinderen hebben in 2011 plaatsgevonden, en zijn voor 2012 voorzien?

Niet kan worden weggenomen dat kinderen die in de opvang verblijven gedurende de behandeling van een verblijfsaanvraag per definitie in een situatie zitten die niet vergelijkbaar is met die van kinderen die hier als ingezetene verblijven. Deels is dat ingegeven door de onzekerheid over het verblijfsrecht die in deze periode voor hen geldt. Dat onderschrijft het belang om bij het inrichten van deze opvang zoveel als mogelijk rekening te houden met de bijzondere positie van deze kinderen en daartoe de juiste randvoorwaarden te scheppen.

In 2011 is er mede met het oog daarop in het project Kind in de Opvang gewerkt aan het verbeteren van voorzieningen voor kinderen. Het COA meldt onder andere de volgende resultaten (medio oktober 2011):

Alle locaties hebben een aanspreekpunt voor kinderen en op alle locatie zijn de wensen van kinderen ten aanzien van vrije tijd, spelen e.d. geïnventariseerd. 45 Locaties hebben nieuwe speelvoorzieningen, 44 locaties hebben een huiswerkruimte met 4 à 8 pc’s, elke huiswerkruimte heeft een kleurenprinter en 26 locaties maken gebruik van een goed geoutilleerde activiteitenruimte. Tevens zijn op 38 locaties activiteitenplannen opgesteld voor de 2e helft van 2011 en op 41 locaties voert Stichting de Vrolijkheid activiteiten uit.

Verder is er beleid ontwikkeld ten aanzien van de inzet van bewoners/ouders als vrijwilliger bij kinderactiviteiten en is op 10 locaties is in het voorjaar van 2011 gestart met het opzetten van een jongerenraad.

Daarnaast is er aandacht voor veiligheid in brede zin, bijvoorbeeld door middel van gesprekken met ouders over dit onderwerp, aandacht op 27 locaties voor zwemwater en veiligheid, veilige azc-school-routes op 33 locaties en gesprekken met de gemeenten over verbeteringen op alle andere locaties

Op 4 locaties loopt een pilot met het inzamelen van fietsen, die (indien nodig) gerepareerd en uitgeleend worden. Het COA protocol Huiselijk geweld en kindermishandeling wordt geactualiseerd. Hiertoe heeft een pilot gedraaid.

Ten slotte wordt op tal van locaties geëxperimenteerd met het verbeteren van voorzieningen voor kinderen. Zo zijn er gesprekken met bv. Rotary, uitwisselingsprojecten met lokale organisaties, opknappen van recreatieruimtes met behulp van externe partijen (Ahold), organiseren van vakantieactiviteiten, etc.

Het streven is om eind 2011/begin 2012 alle (resultaten van de) activiteiten van het project Kind in de Opvang te hebben gerealiseerd. Dan zijn ook de methodiek en het handboek netwerken (lokaal ontwikkelen en versterken van netwerken) en het handboek fietsenplan (om fietsen in te zamelen en uit te kunnen lenen aan kinderen) gereed.

143

Hoeveel vreemdelingen hebben in 2010 en 2011 in vreemdelingenbewaring verbleven? Wat is de verwachting voor 2012? Wat is de gemiddelde duur van het verblijf in vreemdelingenbewaring over die jaren?

In 2010 zijn circa 7 810 vreemdelingen in vreemdelingenbewaring gesteld, in het eerste half jaar van 2011 waren dat er 3220. De gemiddelde bezetting van vreemdelingenbewaring (exclusief de uitzetcentra) bedroeg in het kalenderjaar 2010 ongeveer 1320 vreemdelingen en in de eerste zes maanden van 2011 circa 1130. De cijfers voor 2011 zijn opgenomen in de nieuwe editie van de rapportage Vreemdelingenketen, over januari–juni 2011, die ik naar verwachting op 7 november aan uw Kamer zal zenden.

De voor 2012 verwachte benodigde capaciteit is opgenomen in de begroting van het ministerie van Veiligheid en Justitie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 33 000 VI, nr. 2. p. 65).

De gemiddelde verblijfsduur van de vreemdelingenbewaring (gemeten op het moment dat de vreemdeling de bewaring verliet) was in 2010 voor 74% korter dan drie maanden, voor 10% was dat een verblijf van tussen de drie en de zes maanden en voor 16% bedroeg de gemiddelde verblijfsduur in vreemdelingenbewaring langer dan zes maanden. In het eerste half jaar van 2011 was dat voor 72% korter dan drie maanden, voor 12% tussen de drie en zes maanden en de resterende 16% verbleef langer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring.

144

Waarom zou de 72-uurstoets in vreemdelingenbewaringzaken, buiten een aantal organisatorische consequenties, niet in Nederland ingevoerd kunnen worden?

Nederland onderschrijft volledig de noodzaak van spoedige rechterlijke toetsing in geval van detentie. De verplichting van een rechterlijke toets binnen 72 uur in geval van detentie van een asielzoeker zou echter een aanzienlijke en dus kostbare reorganisatie van de rechterlijke macht met zich meebrengen. Een termijn van 72 uur betekent een disproportionele belasting voor de rechterlijke macht en komt, gezien de noodzaak tot zeer snelle behandeling, ook de kwaliteit van de rechtsbijstand aan de vreemdeling en van de beoordeling door de rechterlijke macht niet ten goede.

Bovendien zouden er als gevolg daarvan mogelijk minder rechters beschikbaar zijn voor het beoordelen van asiel beroepen, zodat de asielprocedures langer gaan duren, hetgeen uiteraard niet in het belang van de vreemdeling is. Daarbij zal, als de termijn van 72 uur niet gehaald wordt, de bewaring moeten worden opgeheven, hetgeen meer vreemdelingen ertoe zou kunnen brengen om een asielverzoek te doen op oneigenlijke gronden, om zo onder het gunstigere regime te vallen van de opvangrichtlijn. Immers, in andere bewaringszaken geldt dan nog steeds de huidige norm van veertien dagen.

Het is uitstekend mogelijk om, zonder het toepassen van de 72-uurs toets, vreemdelingen op een verantwoorde wijze de rechten toe te kennen die nodig zijn om de rechtmatigheid van de detentie te waarborgen. De rechten van de gedetineerde worden geborgd als gewerkt wordt overeenkomstig artikel 15, tweede lid van de Terugkeerrichtlijn. In genoemd artikel 15 is vastgelegd dat, in geval van inbewaringstelling door een administratieve autoriteit, de Lidstaten voorzien in een spoedige rechterlijke toets van de rechtmatigheid van de bewaring, zo spoedig mogelijk na de aanvang van de bewaring óf dat de vreemdeling op eigen initiatief om een rechterlijke toets kan verzoeken. De mogelijkheid om een verzoek op eigen initiatief te doen wordt goed geborgd in combinatie met de gratis rechtsbijstand voor gedetineerden, zodat de gemachtigde de vreemdeling kan informeren over de mogelijkheid op eigen initiatief beroep in te stellen.

Ten slotte, ook het EVRM stelt dat in geval van vrijheidsontneming iemand het recht heeft voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is. Het EVRM noemt dus geen termijn.

145

Hoe vaak is in 2009, 2010 en 2011 een lichter middel en/of alternatief in plaats van vreemdelingenbewaring toegepast? Welke middelen/alternatieven waren dat? Wat is hieromtrent de concrete verwachting voor 2012?

Onder omstandigheden kan een meldplicht worden opgelegd op basis van artikel 54 Vw. De vreemdeling wordt dan geacht zich te melden met een op de omstandigheden afgestemde frequentie. Deze meldplicht kan bijvoorbeeld worden opgelegd indien de identiteit van de vreemdeling vaststaat en voldoende zekerheid bestaat over de bereidheid van de vreemdeling om Nederland te verlaten. In dat geval wordt op de verblijfplaats van de vreemdeling geen toezicht uitgeoefend, maar wordt de vreemdeling geacht zich regelmatig te melden. Deze meldplicht wordt ook opgelegd aan asielzoekers opdat ze zich beschikbaar houden tijdens de asielprocedure. Van de verschillende typen meldplicht op grond van artikel 54 Vw wordt geen afzonderlijke registratie bijgehouden.

Ook kan de meldplicht worden gecombineerd met een zogenaamde vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 Vw. De vreemdeling wordt dan geacht zich op te houden op een bepaalde bij besluit omschreven locatie. De mogelijkheden om alternatieven voor bewaring toe te passen, zijn met de introductie van de VBL verruimd. Deze maatregel wordt toegepast in situaties waarin toezicht gewenst is, maar vreemdelingenbewaring niet wenselijk wordt geacht. Van de VBL wordt op grond van het huidige beleid vooral gebruik gemaakt bij gezinnen met minderjarige kinderen (zowel ex-asiel als uit de illegaliteit) en bij ex-asielzoekers die een vertrekplicht hebben en die direct vanuit de opvang komen. In de VBL wordt met de vreemdeling aan het vertrek gewerkt. De locatie waar de maatregel wordt opgelegd is niet beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek, en heeft dan ook niet het karakter van bewaring. In 2009 werden circa 640 vreemdelingen in de VBL ondergebracht, in 2010 circa 940 en in het eerste half jaar van 2011 ging het om 690 vreemdelingen.

Naar aanleiding van een tussenuitspraak van het Gerechtshof in Den Haag van 27 juli 2010 is door de toenmalige Minister van Justitie besloten om de opvang of het onderdak van afgewezen asielzoekergezinnen met minderjarige kinderen niet te beëindigen totdat het vertrek kan worden gerealiseerd. Na het eindarrest van 11 januari 2011, waartegen nog in cassatie wordt gegaan, is besloten om deze gezinnen onder te brengen in op vertrek gerichte locaties van het COA, zogenoemde gezinslocaties. Deze gezinnen met minderjarige kinderen worden sinds juli geplaatst op twee gezinslocaties die zijn gevestigd in Gilze en Rijen en Katwijk. Deze locaties zijn ingericht met een sober voorzieningenniveau. Op 1 oktober 2011 verbleven hier circa 160 gezinnen (ongeveer 510 personen).

Met betrekking tot VBL en gezinslocaties kan geen verwachting worden gemaakt voor 2012. Plaatsing in de VBL is in alle gevallen een individuele afweging. Ook worden de gezinslocaties pas recentelijk gebruikt waardoor er nog niet lang genoeg wordt geregistreerd om conclusies over de toekomstige ontwikkeling te kunnen trekken. Tot slot staat nog niet vast welke pilots in het kader van het Programma Alternatieven voor Vreemdelingenbewaring zullen worden opgestart. Hierover ontvangt uw Kamer voor het Kerstreces een brief.

146

Hoeveel vreemdelingen zijn in de jaren 2008 t/m 2011 teruggekeerd en/of gedwongen uitgezet naar Irak? Hoeveel vreemdelingen zijn in de jaren 2008 t/m 2011 teruggekeerd en/of gedwongen uitgezet naar Somalië Hoeveel vreemdelingen zijn in de jaren 2008 t/m 2011 teruggekeerd en/of gedwongen uitgezet naar Afghanistan?

Volgens de gegevens van de DT&V zijn er in de periode 2009 tot en met september 2011 ca. 370 vreemdelingen met de Iraakse nationaliteit gedwongen teruggekeerd naar Irak. Over dezelfde periode zijn ca. 70 Afghanen gedwongen teruggekeerd naar Afghanistan. Het aantal Somaliërs dat in deze periode gedwongen is teruggekeerd naar Somalië is <10. De DT&V heeft geen sluitende registratie m.b.t. het land van herkomst over de periode vóór 2009.

In de periode 2008 tot en met september 2011 zijn ruim 2 000 Irakezen door IOM, al dan niet in samenwerking met de DT&V, ondersteund bij de zelfstandige terugkeer naar Irak. Voor Afghanistan gaat het in dezelfde periode om ca. 150 vreemdelingen. In dezelfde periode vertrokken <10 Somaliërs zelfstandig naar Somalië.

In hoeverre daarnaast vreemdelingen zelfstandig naar betreffende landen zijn teruggekeerd, is niet bekend.

147

Welke landen hebben naast begrip over de Nederlandse plannen in het «position paper», daadwerkelijk toegezegd dat zij die plannen zullen steunen?

Zoals ik aan de Kamer heb gemeld in antwoord op Kamervragen verzonden op 13 september (Schriftelijke Kamervragen 2011Z17198), spreek ik zowel met mijn collega’s als met de ambassadeurs van EU-lidstaten om steun te verwerven voor de maatregelen die in het position paper worden genoemd. Ook mijn collega’s in het kabinet pakken deze punten op in de gesprekken die zij voeren met Europese partners. Daarnaast zijn er op ambtelijk niveau contacten die ertoe leiden dat Nederland duidelijk kan maken wat zijn positie is. In deze gesprekken wordt door lidstaten op verschillende punten aangegeven dat ze de Nederlandse positie steunen.

Ik zal met de andere lidstaten moeten proberen consensus te bereiken over de diverse maatregelen. Dat is een weg van lange adem. Het gaat om een totaalpakket: ten eerste wordt het Nederlandse initiatief gewaardeerd, ten tweede bestaat erkenning van de problematiek en ten derde bestaat interesse in de voorgestelde maatregelen. Ik ondervind een positieve ondersteuning voor het debat dat ik wil initiëren zoals bijvoorbeeld bij mijn Tsjechische collega waar ik op woensdag 7 september jl. of bij mijn Duitse collega waar ik op dinsdag 4 oktober jl. mee heb gesproken. Tot slot wil ik u er op wijzen dat het vanuit onderhandelingsoogpunt onverstandig is al op voorhand breed met de buitenwereld te delen wie, hoeveel steun, waarvoor kenbaar heeft gemaakt.

148

Wat zijn de kosten van de extra grenscontroles die Nederland heeft ingesteld vanwege de toestroom van Tunesiërs en andere immigranten richting Lampedusa? Vinden deze grenscontroles nog immer plaats?

Het operationeel toezicht van de Koninklijke Marechaussee (KMar) op de luchthavens en op bussen en treinen in de grensregio’s is gedurende de eerste helft van dit jaar tijdelijk verscherpt in verband met de mogelijke toestroom van Tunesische vreemdelingen naar Nederland. De uitvoering van deze maatregel past binnen de bestaande taken van de KMar in het kader van vreemdelingentoezicht en daarmee ook binnen de vastgelegde financiële kaders.

De resultaten van de controles geven geen aanleiding tot voortzetting van de verscherpte maatregel, die per 1 juli 2011 is gestopt.

149

Hoeveel extra Tunesiërs, Libiërs en andere Noord Afrikaanse vreemdelingen zijn sinds de toestroom richting Lampedusa en het verstrekken van visa door Italië, in Nederland aangetroffen?

Vreemdelingen aan wie (tijdelijk) visa zijn verstrekt in Italië zijn het Schengengebied reeds binnengetreden. Zij worden niet geregistreerd bij het passeren van onze Schengenbinnengrens. Het kan voorkomen dat de KMar deze vreemdelingen aantreft in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV). Onderstaande tabel laat het aantal aangetroffen vreemdelingen per nationaliteit zien in 2009, 2010 en 2011 (t/m september).

Aantal aangetroffen vreemdelingen per nationaliteit

Nationaliteit

2009

2010

2011 (t/m sept)

Tunesische

50

60

30

Libische

20

10

10

Algerijnse

120

110

40

Marokkaanse

470

420

100

Egyptische

30

30

10

Bron: KMar. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.

Op basis van deze aantallen kan niet worden geconcludeerd dat er per saldo sprake is van extra aantallen aangetroffen vreemdelingen uit bovenstaande landen. Dit wordt onder meer ondersteund door de gegevens van het gerichte MTV ten aanzien van Noord-Afrikanen. De Koninklijke Marechaussee (KMar) voerde van 22 april tot en met 23 juni 2011 verscherpt mobiel toezicht uit. Dit toezicht spitste zich toe op migranten uit Noord-Afrika die illegaal Italië zijn binnengereisd en daar door de autoriteiten in bezit zijn gesteld van tijdelijke verblijfsdocumenten. De maatregel werd uitgevoerd aan de binnengrenzen. Ook op de luchthavens werden vluchten uit Italië geobserveerd.

In de eerste maand van het verscherpt mobiel toezicht is er op Schiphol één persoon aangetroffen die in het bezit was van een Italiaans verblijfsdocument (humanitair). Deze persoon voldeed aan de voorwaarden voor verblijf. In juni 2011 zijn bij MTV-controles drie Tunesiërs aangetroffen van wie niet direct kon worden vastgesteld of zij rechtmatig verblijf in Nederland hadden.

De Vreemdelingenpolitie (VP) registreert aangetroffen vreemdelingen als deze in bewaring kunnen worden gesteld. Onderstaande tabel geeft het aantal in bewaring gestelde vreemdelingen in 2009, 2010 en 2011 (t/m medio oktober).

Aantal in bewaring gestelde vreemdelingen (IBS)

Nationaliteit

2009

2010

2011 (t/m medio oktober)

Tunesische

30

30

20

Algerijnse

170

180

90

Libische

305

40

20

Marokkaanse

410

390

230

Egyptische

120

90

60

Bron: VP. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.

Ook uit de cijfers van de VP kan niet worden afgeleid dat er per saldo sprake is van extra aantallen in bewaring gestelde vreemdelingen uit bovenstaande landen. Uit de gezamenlijke cijfers van de KMar en de VP kan derhalve niet worden geconcludeerd dat er sprake is van extra aantallen aangetroffen, danwel in bewaring gestelde vreemdelingen uit de genoemde landen.

150

Hoeveel buiten het zicht van de overheid verblijvende illegalen zijn in 2009, 2010 en 2011 in Nederland aangetroffen? Wat is daarmee gebeurd? Hoeveel van deze aangetroffen en/of opgepakte illegalen zijn in die periode daadwerkelijk uitgezet?

Onderstaande tabel laat het aantal aangetroffen illegaal verblijvende vreemdelingen zien in 2009, 2010 en de eerste helft van 2011. Tevens is vermeld hoeveel van hen in bewaring zijn gesteld ten behoeve van hun vertrek. De dossiers van deze vreemdelingen zijn overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V). Een deel hiervan wordt uitgezet. Opgemerkt moet worden dat daarnaast ook onrechtmatig verblijvende vreemdelingen worden aangetroffen die direct worden verwijderd of een aanzegging krijgen Nederland te verlaten.

Aantal aangetroffen onrechtmatig verblijvende vreemdelingen
 

2009

2010

2011 (jan-juni)

Aantal aangetroffen onrechtmatig verblijvende vreemdelingen i.h.k.v. MTV

3 620

3 220

680

waarvan inbewaringstellingen uit MTV

1 700

1 430

340

Bron: KMar. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.

Aansluitend op vraag 149 registreert de VP aangetroffen illegalen als zij in bewaring kunnen worden gesteld. Onderstaande tabel laat het aantal in bewaring gestelde onrechtmatig verblijvende vreemdelingen zien in 2009, 2010 en 2011 (t/m medio oktober). Een deel van hen wordt, na overdracht van hun zaak aan DT&V, uitgezet.

Aantal in bewaring gestelde onrechtmatig verblijvende vreemdelingen

2009

2010

2011 (t/m medio oktober)

6 100

6 610

4 420

Bron: VP. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.

Ketenbrede vertrekcijfers laten zien dat door de gezamenlijke inspanning van de ketenpartners in het eerste halfjaar van 2011 ongeveer 10 230 vreemdelingen vertrokken, waarvan 3370 gedwongen zijn vertrokken. Dit blijkt uit cijfers die zijn opgenomen in de nieuwe editie van de Rapportage Vreemdelingenketen over januari – juni 2011, die ik naar verwachting op 7 november naar uw Kamer zal zenden.

Zoals uw Kamer bekend is zijn bovenvermelde cijfers in 2011 in negatieve zin beïnvloed door de ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan op zowel het terrein van het Mobiel Toezicht Veiligheid als die naar aanleiding van de jurisprudentie ingevolge de niet-tijdige implementatie van de Terugkeerrichtlijn.

151

Verwacht de regering dat als gevolg van de strafbaarstelling van de overtreding van het inreisverbod en van illegaliteit meer illegale vreemdelingen zullen terugkeren naar het land van herkomst? Waarop is die verwachting gebaseerd?

De inspanningen van de overheid zijn en blijven primair gericht op het – bij voorkeur vrijwillige maar zo nodig gedwongen – vertrek van illegale vreemdelingen uit Nederland.

De strafbaarstelling van illegaal verblijf en de overtreding van het inreisverbod maken deel uit van een samenhangend geheel van maatregelen dat illegaal verblijf in Nederland onaantrekkelijker moet maken en het tijdige en zelfstandige vertrek moet bevorderen.

De strafbaarstelling van illegaal verblijf is een van de instrumenten om illegale komst naar en illegaal verblijf in Nederland te voorkomen en te bestrijden. Met de invoering van het inreisverbod ontstaat een belangrijke extra prikkel voor vreemdelingen om niet langer in Nederland én Europa te verblijven en zelf tijdig het vertrek te realiseren. Van deze maatregelen gaat mitsdien een preventieve werking uit. Bovendien wordt de effectiviteit van het terugkeerbeleid hiermee gediend. Meer vreemdelingen zullen naar verwachting zelfstandig vertrekken en de vertrekplicht van de vreemdeling zal beter kunnen worden gehandhaafd.

152

Welke capaciteit aan beslismedewerkers heeft de IND in 2009, 2010 en 2011? Welke capaciteit is voor de komende jaren t/m 2015 voorzien?

Het totale aantal fte, waaronder beslismedewerkers, in de jaren 2009 t/m 2015 bedraagt voor het ambtelijk personeel:

  • 2009: circa 3180 fte

  • 2010: circa 3110 fte

  • 2011: circa 2810 fte

  • 2012: circa 2750 fte

  • 2013: circa 2620 fte

  • 2014: circa 2620 fte

  • 2015: circa 2590 fte

153

Hoeveel vreemdelingen die onder het generaal pardon vielen, hebben in 2011 het Neder-landerschap aangevraagd? Hoeveel daarvan zijn toegewezen? Wat is de verwachting voor 2012?

Met ingang van 15 juni 2007 zijn vreemdelingen op grond van de Regeling afdoening nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov) in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Naar verwachting zullen vanaf juni 2012, als sprake is van vijf jaar rechtmatig verblijf in Nederland, verzoeken om naturalisatie worden ingediend door een groot aantal van deze vreemdelingen. Voor vreemdelingen die gehuwd zijn met een Nederlander of samenwonen met een Nederlander geldt een verkorte termijn van 3 jaar toelating als voorwaarde voor naturalisatie. In 2012 worden circa 5 500 verzoeken om naturalisatie van deze doelgroep verwacht. In 2011 hebben circa 320 vreemdelingen een verzoek om naturalisatie ingediend. De IND heeft op dit moment op circa 60 van deze verzoeken beslist, waarvan circa 45 zijn ingewilligd.

154

Wat zijn de inkomsten uit leges, onderverdeeld naar soort, over de jaren 2010 en 2011? Wat is de verwachting voor 2012 t/m 2014?

De (gerealiseerde en geraamde) inkomsten voor leges zijn als volgt:

Leges

2010

Realisatie

2011

begroting

2012

begroting

2013

begroting

2014

begroting

Regulier

38 157

43 408

56 408

61 408

61 408

Asiel

0

2 100

1 000

1 000

1 000

Naturalisatie

7 532

12 052

13 126

14 445

13 691

Totaal

45 689

57 560

70 534

76 853

76 099

Voor de legesinkomsten tot en met september is voor Regulier € 34 mln. en voor Naturalisatie € 7 mln. geboekt. Voor Asiel is de inschatting gebaseerd op het heffen van leges voor vergunningen asiel onbepaalde tijd. In 2011 zullen echter nog geen leges geheven worden omdat het Wetsvoorstel wijziging nationale visa, waarin de invoering van deze legesheffing is opgenomen, nog in behandeling bij uw Kamer is.

155

Waarom komen werknemers die een MVV-aanvraag voor hun partner/echtgenoot indienen en beschikken over een bruto minimumloon en geen pensioenvoorziening hebben, wèl in aanmerking voor een positief MVV-advies op grond van de huidige inkomensnormen, terwijl werknemers die een dergelijke aanvraag indienen en zijn opgenomen in een pensioenregeling die de werkgever heeft getroffen daarvoor nìet in aanmerking komen? Klopt het dat dit komt doordat de IND als beleid hanteert dat de pensioenvoorziening eerst moet worden afgetrokken van het bruto-minimumloon, zodat het vereiste ZVW-inkomen lager ligt? Is dit in strijd met het uitgangspunt van gelijke behandeling?

Het is mogelijk dat iemand bruto weliswaar beschikt over het wettelijk minimumloon, maar dat hij door aftrek van een aantal bestanddelen niet voldoet aan het inkomensvereiste. Bepalend is het loon, bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, namelijk het sociale verzekeringsloon. Dit sociale verzekeringsloon is opgebouwd uit het overeengekomen (bruto)loon, onder aftrek van het werknemersdeel pensioenpremie en het spaarloon, maar met bijtelling van loon in natura. Vakantiegeld, een dertiende maand en onregelmatigheidstoeslagen maken ook onderdeel uit van het sv-loon. De reden dat er gekeken wordt naar het sociale verzekeringsloon is dat dit loon is opgenomen in de polisadministratie van het UWV en maakt daarmee gegevens uitwisseling met het UWV mogelijk.

Indien op basis van het netto-inkomen kan worden aangetoond dat een beroep op bijstand is uitgesloten, bestaat geen aanleiding om de aanvraag om gezinshereniging, ook indien het bruto-inkomen onder het (bruto-)minimumloon ligt, af te wijzen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan.

156

Wat was vorig jaar het totale immigratiecijfer, opgedeeld naar asiel en regulier en (per onderdeel) naar westers en niet-westers, volgens zowel IND als CBS?

Van de 15 150 aangevraagde asielvergunningen in 2010 werden er ongeveer 900 vergunningen aangevraagd door westerse vreemdelingen en 13 590 door niet-westerse vreemdelingen. Van de 55 980 aangevraagde reguliere vergunningen zijn er ongeveer 17 090 door westerse en 36 890 door niet-westerse vreemdelingen aangevraagd. In 2670 gevallen is de vreemdeling die een asiel- of reguliere vergunning aanvroeg geregistreerd met nationaliteit «onbekend». In die gevallen is onbekend of er sprake was van een westerse of niet-westerse vreemdeling.

Uit cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt dat zich in 2010 in totaal 154 430 immigranten in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) hebben ingeschreven. Onder hen bevonden zich 56 340 niet-westerse allochtonen, 75 050 westerse allochtonen en 23 040 autochtonen.

Een allochtoon is een persoon van wie ten minste één ouder in het buitenland is geboren.

Niet-westerse/westerse allochtonen zijn daarmee gedefinieerd als personen die zelf in een niet-westers/westers land zijn geboren of van wie minstens een van de ouders in een niet-westers/westers land is geboren. Autochtonen zijn personen van wie beide ouders in Nederland zijn geboren. De termen worden in demografische zin gebruikt waarbij de GBA als registratiebron geldt. Onder beide groepen kunnen zich ook personen met de Nederlandse nationaliteit bevinden. Bij het toelatingsvraagstuk van vreemdelingen tot Nederland, speelt het al dan niet allochtoon zijn geen rol.

De genoemde cijfers zijn alle afkomstig van het CBS. Het CBS maakt in deze onderverdeling van het immigratiecijfer geen onderscheid naar asiel en regulier.

157

Hoe verhouden de immigratiecijfers van het IND zich tot die van het CBS en hoe zijn eventuele verschillen te verklaren?

De immigratiecijfers die het CBS registreert (ruim 154 duizend immigranten in 2010) kunnen niet zonder meer vertaald worden naar de cijfers van de IND (ongeveer 15 150 asiel en 55 980 reguliere aanvragen in 2010).

De IND registreert aanvragen van vreemdelingen om een verblijfsvergunning en het aantal verleende vergunningen aan vreemdelingen. Deze aantallen zijn gebaseerd op nationaliteit.

De cijfers van het CBS zijn gebaseerd op het geboorteland van de persoon en zijn of haar ouders en hebben betrekking op alle personen die zich in de GBA hebben ingeschreven. Deze aantallen betreffen niet alleen vreemdelingen maar ook personen met de Nederlandse nationaliteit die naar Nederland zijn gekomen of zijn teruggekeerd naar Nederland. Zo kwamen er in 2010 circa 44 duizend personen met de Nederlandse nationaliteit naar Nederland, een groep die volledig buiten het zicht van de IND valt.

Daarnaast bevinden zich onder de genoemde CBS-aantallen ook EU-burgers die voor verblijf in Nederland geen verblijfsdocument nodig hebben en die zich dan ook in veel gevallen niet melden bij de IND. In 2010 ging het om bijna 60 duizend EU-burgers.

Ten slotte kunnen verschillen in de gepresenteerde cijfers veroorzaakt worden door verschillen in definities tussen IND en CBS. Zo hoeven vreemdelingen die korter dan vier maanden in Nederland verblijven, zich niet in te laten schrijven in de GBA. Zij komen dan ook niet voor in de aantallen van het CBS. Indien zij een verblijfsaanvraag hebben ingediend komen ze wel voor in de cijfers van de IND.

158

Hoeveel migranten uit islamitische landen zijn vorig jaar tot Nederland toegelaten?

Er bestaat in de vreemdelingenketen geen definitie van de term «islamitische landen». Deze vraag kan derhalve als zodanig niet worden beantwoord. Het CBS heeft echter voor eerdere analyses gebruik gemaakt van een lijst van nationaliteiten. Wanneer deze lijst wordt gehanteerd, dan kan worden aangegeven dat in 2010 ongeveer 12 380 reguliere vergunningen en 6 840 asielvergunningen zijn verleend aan vreemdelingen met de nationaliteit van deze door het CBS gehanteerde lijst. Dit is ongeveer 26% van het totaal aantal reguliere inwilligingen en ongeveer 79% van het totaal aantal asielinwilligingen.

159

Hoe is de categorie «terugkerende Nederlanders» verdeeld naar autochtonen en allochtonen?

«Terugkerende Nederlanders» wordt door het CBS gedefinieerd als in Nederland geboren personen die, na ooit Nederland te hebben verlaten, weer terugkeren naar Nederland. Deze groep bestond in 2010 in totaal uit circa 28 400 personen, onderverdeeld in 20 700 autochtonen (personen van wie beide ouders in Nederland zijn geboren) en 7 700 (tweede generatie) allochtonen: personen die zelf in Nederland zijn geboren en van wie minstens een van de ouders in het buitenland is geboren. Daarmee bestond 27% van de terugkerende Nederlanders in 2010 uit allochtonen.

De genoemde cijfers zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Het gaat hier in alle gevallen om personen die zich in de Gemeentelijke Basisadministratie persoonsgegevens (GBA) hebben ingeschreven.

160

Hoe vaak is vorig jaar EU-verblijfsrecht gevraagd door partners en gezinsleden van EU-onderdanen (welke partners en gezinsleden zelf geen EU-nationaliteit hadden) en wat was het inwilligingspercentage hiervan?

In 2010 zijn circa 3310 aanvragen afgehandeld, waarvan er circa 2 320 zijn ingewilligd (= 70%).

161

Hoe vaak is door MVV-plichtige vreemdelingen in Nederland een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning ingediend, waarbij niet aan het MVV-vereiste is voldaan?

Bij de beantwoording van de vraag wordt er vanuit gegaan dat hier gerefereerd wordt aan vreemdelingen met een MVV-plichtige nationaliteit. In totaal zijn er in 2010 circa 9100 aanvragen VVR zonder MVV aangevraagd door vreemdelingen die een MVV-plichtige nationaliteit hebben. In dit aantal zijn ook hier te lande geboren kinderen en partners (afkomstig uit derde landen) van EU-burgers meegenomen, die niet MVV-plichtig zijn, maar wegens beperkingen in de registratiemogelijkheden wel zijn opgenomen in het aantal van circa 9100.

162

Hoeveel vreemdelingen zijn vorig jaar vrijgesteld van het MVV-vereiste en op welke gronden?

Bij de beantwoording van de vraag wordt er vanuit gegaan dat hier gerefereerd wordt naar vreemdelingen met een MVV-plichtige nationaliteit die een verblijfsvergunning regulier zonder MVV hebben ingediend en zijn vrijgesteld van het MVV-vereiste.

In 2010 zijn er circa 4520 aanvragen VVR zonder MVV ingewilligd van vreemdelingen met een MVV-plichtige nationaliteit. In dit aantal zijn ook hier te landen geboren kinderen en EU-derdelanders meegenomen, die niet MVV-plichtig zijn, maar wegens beperkte registratiemogelijkheden wel zijn opgenomen in het aantal van circa 4520. In de IND-systemen wordt namelijk alleen geregistreerd of een vergunning is verleend. De grond waarop de vrijstelling voor het MVV-vereiste is verleend, wordt echter niet apart geregistreerd.

163

Hoeveel procedures worden gemiddeld door een vreemdeling doorlopen?

In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat de IND niet registreert hoeveel procedures een vreemdeling gemiddeld heeft doorlopen. Vreemdelingen doorlopen doorgaans meerdere procedures. Zo zal een vreemdeling met een inwilliging op de eerste aanvraag, nog een opvolgende aanvraag in moeten dienen bij een verzoek om verlenging van de vergunning of voor wijziging van de beperking. Een vreemdeling die een afwijzende beslissing heeft gekregen op zijn aanvraag zal veelal in bezwaar en/of in beroep gaan.

164

Hoe vaak is vorig jaar een verblijfsvergunning verstrekt voor het volgen van een opleiding, anders dan HBO of universitair onderwijs?

In 2010 zijn in totaal circa 70 verblijfsvergunningen verleend voor het volgen van een opleiding in Nederland, anders dan HBO en universitair onderwijs.

Dit betrof circa 50 eerste verleningen en circa 20 verlengingen.

165

Hoe vaak is vorig jaar aangifte gedaan tegen vreemdelingen wegens fraude / het verstrekken van onjuiste informatie bij een verblijfsaanvraag?

In beginsel zal de IND bij een redelijk vermoeden van een strafbaar feit (misdrijf) aangifte doen. De aangifte kan daarbij zijn ingediend tegen de vreemdeling, referent en/of een derde. In 2010 zijn door de IND circa 430 aangiftes geregistreerd. Hieruit valt niet af te leiden hoeveel aangiftes zijn ingediend tegen vreemdelingen. Onder dit aantal vallen ook aangiften die gedaan zijn vanwege fraude in de pardonregeling. Het aantal is in 2010 daarom hoger dan in 2011. Vanaf 2011 beschikt de IND echter wel over dit gegeven. In 2011 zijn tot op heden (medio oktober) circa 130 aangiftes geregistreerd. Hiervan zijn circa 125 aangiftes gedaan tegen vreemdelingen. De overige geregistreerde aangiftes zijn gedaan tegen referent en/of derde (werkgever van referent).

166

Hoe vaak zijn vorig jaar (door de vreemdelingenpolitie) adresonderzoeken verricht en hoe verhoudt dit aantal zich tot voorgaande jaren?

Adrescontroles kunnen plaatsvinden tijdens persoonsgerichte controles. Deze richten zich op bij de overheid bekende vreemdelingen wanneer sprake is van indicaties van fraude of misbruik of van het niet naleven van de aan de afgegeven vergunning gestelde voorwaarden, op uitgeprocedeerde vreemdelingen en op asielzoekers die zich aan de meldingsplicht hebben onttrokken.

Tot op heden heeft de VP dit jaar aanleiding gehad ongeveer 5180 van deze adrescontroles uit te voeren. Onderstaande tabel geeft het aantal adrescontroles (persoonsgerichte controles) van 2008 t/m medio oktober 2011.

2008

2009

2010

2011 (t/m medio oktober)

8 990

6 420

6 860

5 180

Bron: VP. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.

167

Hoeveel (concept)inwilligingen zijn vorig jaar door de zgn. audit unit van de IND gecontroleerd en hoe vaak is een (concept)inwilliging teruggedraaid?

Zie het gecombineerde antwoord op vraag 167 en 168 bij vraag 168.

168

Hoeveel dossiers zijn vorig jaar door de fraude unit van de IND behandeld en welke resultaten zijn hierbij geboekt?

In februari 2011 is, in de vorm van een pilot, daadwerkelijk begonnen met de trajectcontroles. Met trajectcontroles wordt nagegaan of al toegelaten vreemdelingen nog altijd aan de voorwaarden voldoen. In voorkomende gevallen wordt het betreffende dossier ter beoordeling voorgelegd aan een beslisunit. De beslisunit kan naar aanleiding van de aanwijzingen de verblijfsvergunning intrekken en waar nodig aangifte doen van strafbare feiten. In ongeveer 7850 gevallen is er in deze pilot een trajectcontrole gehouden, en daarvan zijn ongeveer 500 zaken aan een beslisunit voorgelegd. De beoordeling van het dossier en de eventuele intrekking vergt enige tijd. De resultaten van de pilot zullen eind 2011 worden geëvalueerd.

169

Hoeveel landen weigeren het toelaten van overheidsvluchten die worden uitgevoerd in het kader van terugkeer/uitzettingsbeleid en welke landen zijn dit?

In de praktijk vormt het niet meewerken van herkomstlanden aan overheidsvluchten nauwelijks een probleem. Van groter belang voor de effectiviteit van het terugkeerbeleid is de algemene medewerking van herkomstlanden aan terugkeer door het verstrekken van (vervangende) reisdocumenten ten behoeve van gedwongen terugkeer van vreemdelingen die niet in het bezit zijn van geldige reisdocumenten. Met een eenmaal verkregen (vervangend) reisdocument kan over het algemeen de uitzetting worden geëffectueerd.

170

Hoe vaak is vorig jaar een verblijfsvergunning ingetrokken en op welke gronden?.

In 2010 zijn er circa 1710 verblijfsvergunningen asiel en circa 3810 verblijfsvergunningen regulier ingetrokken. De gronden voor intrekking worden op dit moment niet apart geregistreerd door de IND. De beleidsmatige gronden voor intrekking van een vergunning zijn: gevaar voor openbare orde, het verstrekken van onjuiste gegevens, de grond voor verlening is komen te vervallen en als het hoofdverblijf van betrokkene buiten Nederland is verplaatst.

171

Hoe vaak zijn vorig jaar verblijfsvergunningen ingetrokken vanwege «verplaatsing hoofdverblijf»?

Zie het antwoord op vraag 170.

172

Hoe vaak is vorig jaar vrijstelling verleend van het vereiste om duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken en op welke gronden?

In de IND-systemen wordt geregistreerd of er een vergunning is verleend. De reden van vergunning verlening en of er ook vrijstelling van het middelenvereiste is verleend, wordt echter niet apart geregistreerd.

173

Hoeveel asielzoekers dienen een verblijfsaanvraag in waarbij zij geen reis- en identiteitsdocumenten (kunnen) overleggen?

Door de vreemdelingenpolitie zijn er in 2011 tot en met september ongeveer 12 480 identiteitsonderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van een asielverzoek. In 8 580 gevallen zijn er geen documenten overlegd waarmee de identiteit en de nationaliteit van de asielzoeker kon worden vastgesteld.

174

Hoeveel asielzoekers komen naar Nederland over land en hoeveel via lucht- of zeehavens?

De IND registreert van vreemdelingen die een asielaanvraag doen niet structureel of ze via land of via een lucht- of zeehaven zijn ingereisd. Van de asielzoekers aan wie in eerste instantie de toegang tot Nederland was geweigerd, registreert de KMar wel of ze via een luchthaven of zeehaven Nederland binnen zijn gekomen.

Aantal vreemdelingen dat na toegangsweigering tot Nederland een asielaanvraag indient
 

2009

2010

2011 (jan-juni)

Totaal

850

890

420

waarvan via luchthavens

850

890

420

waarvan via zeehavens

0

<10

<10

Bron: KMar en ZHP. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.

Het is niet bekend hoeveel vreemdelingen over land Nederland inreizen en een asielaanvraag doen. Aan de Schengenbinnengrenzen worden geen grenscontroles uitgevoerd. Wel treft de KMar in het kader van het MTV vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf aan, die een asielaanvraag doen.

Aantal aangetroffen vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf (MTV) dat een asielaanvraag indient
 

2009

2010

2011 (jan-juni)

Totaal

190

140

20

Bron: KMar. Cijfers zijn afgerond op 10-tallen.

Enkel van asielzoekers aan wie in eerste instantie de toegang tot Nederland kan worden geweigerd staat vast dat zij Nederland via een luchthaven of zeehaven Nederland binnen zijn gekomen. Dit wordt door de KMar en ZHP geregistreerd. Het komt echter ook voor dat een asielzoeker bij inreis via een luchthaven of zeehaven niet direct kenbaar maakt dat hij of zij asiel wil aanvragen en aan alle voorwaarden voor toegang voldoet. In die gevallen kan de toegang tot Nederland niet worden geweigerd en wordt, wanneer de vreemdeling zijn wens om asiel aan te vragen op een later moment kenbaar maakt, door de IND niet structureel geregistreerd of de vreemdeling via land of via een lucht- of zeehaven is ingereisd.

175

Hoeveel vreemdelingenadvocaten zijn er in Nederland en hoeveel gemeenschapsgeld ontvangen zij voor het voeren van procedures?

Voor het asiel/vluchtelingenrecht en het vreemdelingenrecht staan in totaal 802 advocaten ingeschreven, waarvan 381 voor asiel/vluchtelingenrecht.

De kosten voor de vastgestelde declaraties asiel bedroegen in 2010 circa € 24 826 000.

De kosten voor de vastgestelde declaraties vreemdelingenrecht bedroegen in 2010 circa € 18 097 000. (Bron: Monitor Gesubsidieerde Rechtsbijstand 2010).

176

Hoe vaak zijn bij verblijfsaanvragen vervalste / onjuiste documenten aangetroffen en hoe wordt hier op gecontroleerd?

Het aantal aangetroffen documenten wordt niet geregistreerd door de IND. Voor asielaanvragen geldt dat als bij de aanmelding originele reis- of identiteitsdocumenten worden aangetroffen of door de vreemdeling worden overgelegd, deze door de Vreemdelingenpolitie of de KMar worden ingenomen voor nader onderzoek. Als na afronding van het onderzoek blijkt dat sprake is van valse of vervalste documenten, worden deze niet aan de vreemdeling teruggegeven. Als originele asielgerelateerde documenten worden aangetroffen of overgelegd, dient de vreemdeling deze documenten ter beschikking te stellen aan de IND. Als een vreemdeling ter staving van zijn aanvraag valse of vervalste documenten heeft overgelegd en, hoewel daarover ondervraagd, de echtheid ervan heeft volgehouden, wordt deze omstandigheid mede betrokken bij de beoordeling van de aanvraag. In dat geval ligt op de vreemdeling een zwaardere bewijslast om de noodzaak tot bescherming aannemelijk te maken. Indien een vreemdeling een reguliere aanvraag indient, wordt door de IND-medewerker aan de loketten de echtheid van documenten beoordeeld. Hiertoe hebben alle IND medewerkers uit het regulier proces een training documentenherkenning gevolgd.

177

Hoe vaak zijn vorig jaar verblijfsdocumenten aangemerkt als zijnde verloren of gestolen en hoe verhoudt dit aantal zich tot het aantal verloren of gestolen paspoorten waarbij rekening wordt gehouden met het aantal mensen dat dergelijke documenten bezit?

Indien een vreemdeling een verblijfsdocument verliest of als dit document gestolen wordt, moet aangifte gedaan worden bij de politie. Met een schriftelijk proces verbaal kan de vreemdeling een nieuw verblijfsdocument bij de IND aanvragen. In de IND-systemen wordt niet geregistreerd hoeveel nieuwe verblijfsdocumenten worden verstrekt naar aanleiding van verlies of diefstal.

178

Wat verstaat men in tabel 10.1 precies onder «overige instroom» en «reguliere instroom (asielgerelateerd)»? Waarom nemen deze in de komende jaren wel af in tegenstelling tot de «asielinstroom»?

Overige instroom betreft aanvragen voor een omzetting naar een vergunning voor onbepaalde tijd. De fluctuerende overige instroom kan worden verklaard door de hoeveelheid verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd die in die jaren aflopen. De verwachting is dat het pakket aan maatregelen uit het Regeerakkoord op de langere termijn wel tot een daling van de instroom zal leiden.

Reguliere instroom betreft aanvragen voor een reguliere vergunning met een asielgerelateerd verblijfsdoel zoals bijvoorbeeld alleenstaande minderjarigen, de ambtshalve verlening van ene vergunning «buiten schuld», de ambtshalve verlening van een vergunning voor slachtoffers mensenhandel. Tevens betreft het verblijfsvergunningen die in 2001 en 2002 zijn verleend wegens tijdsverloop in de asielprocedure, en die om de vijf jaar opnieuw voor verlenging in aanmerking komen.

179

Waarom neemt onder andere de asielinstroom de aankomende jaren niet af, terwijl dit in voorgaande jaren wel het geval was?

Verwacht mag worden dat de maatregelen van het Regeerakkoord een substantieel effect zullen hebben. Dat er nog geen effect zichtbaar is in de kengetallen m.b.t. instroom en terugkeer, is niet verwonderlijk aangezien de meeste maatregelen in het regeer- en gedoogakkoord nog in ontwikkeling zijn of pas recent in werking zijn getreden. De verwachting is dat het pakket aan maatregelen op de langere termijn wel tot een daling van de instroom zal leiden. Daarbij geldt uiteraard een voorbehoud: de omvang van immigratie wordt slechts in beperkte mate in Nederland bepaald. Migratie is van een groot aantal gecombineerde factoren afhankelijk met als gevolg dat een kwantitatieve meerjarige voorspelling niet goed mogelijk is. De meerjarige reeks wordt daarom jaarlijks aangepast aan de dan geldende inzichten. Overigens is de raming van de asielinstroom wel naar beneden bijgesteld. In de begroting 2011 was nog sprake van een meerjarige raming van 17 000, in de begroting 2012 wordt meerjarig uitgegaan van 15 000. (zie ook vraag 194 voor beantwoording).

180

Hoe komt het dat de kengetallen van tabel 10.1 met betrekking tot onder andere asielinstroom en terugkeer nagenoeg gelijk blijven, terwijl er wordt gepleit voor een restrictiever vreemdelingenbeleid? Waarom wordt, op grond van de verwachting dat (toekomstige) maatregelen leiden tot minder asielinstroom en meer vertrek, in bijvoorbeeld de streefwaarden, niet op deze ontwikkeling geanticipeerd?

Zie het antwoord op vraag 179.

181

Waarom wordt de komende jaren steeds minder gebudgetteerd voor de IND en het COA, terwijl de hiervoor genoemde kengetallen hier geen aanleiding toe geven? Hoe kan terugkeer geïntensiveerd worden, terwijl er tegelijkertijd wordt bezuinigd?

De terugkeer zal moeten worden geïntensiveerd door internationale contacten en het bilateraal verkeer met andere landen hierop in te zetten, alsmede een effectiever vreemdelingentoezicht en terugkeerproces. De daling van het budget voor terugkeer heeft betrekking op de efficiencykorting.

182

Op basis van welke feiten of aannames wordt er vanuit gegaan dat de asielinstroom in de opvang tot 2016 op gelijk niveau zal blijven?

Zie het antwoord op vraag 179.

183

Hoe verhoudt de gelijkblijvende asielinstroom zich tot de afspraken in het gedoogakkoord dat een substantiële daling van de asielinstroom zal plaatsvinden als gevolg van in te voeren maatregelen?

Zie het antwoord op vraag 179.

184

Op grond van welke feiten of aannames wordt er van uit gegaan dat de uitstroom uit de opvang in 2012 en 2013 resp. 2014 tot en met 2016 gelijk zal blijven?

Zie het antwoord op vraag 179.

185

Op grond van welke feiten of aannames wordt er van uit gegaan dat het aantal machtigingen tot voorlopig verblijf tot 2016 gelijk zal blijven?

Verwacht mag worden dat de maatregelen van het Regeerakkoord een substantieel effect zullen hebben. Dat er nog geen effect zichtbaar is in de kengetallen m.b.t. MVV, VVR, Toegang- en Verblijfsprocedure (TEV) en Visa, is niet verwonderlijk aangezien de meeste maatregelen in het regeer- en gedoogakkoord nog in ontwikkeling zijn of pas recent in werking zijn getreden. Voor gezinsmigratie geldt voorts dat het onderhandelingstraject in een beginstadium verkeert. De verwachting is dat het pakket aan maatregelen op de langere termijn wel tot een daling zal leiden. Daarbij geldt uiteraard een voorbehoud: de omvang van immigratie wordt niet alleen in Nederland bepaald. Migratie is van een groot aantal gecombineerde factoren afhankelijk met als gevolg dat een kwantitatieve meerjarige voorspelling niet goed mogelijk is. De meerjarige reeks wordt daarom jaarlijks aangepast aan de dan geldende inzichten.

186

Op grond van welke feiten of aannames wordt er van uit gegaan dat het aantal reguliere verblijfsvergunningen tot 2016 gelijk zal blijven?

Zie het antwoord op vraag 185.

187

Op grond van welke feiten of aannames wordt er van uit gegaan dat Toelating en Verblijf tot 2016 gelijk zal blijven?

Zie het antwoord op vraag 185.

188

Op grond van welke feiten of aannames wordt er van uit gegaan dat het aantal visa tot 2016 gelijk zal blijven?

Zie het antwoord op vraag 185.

189

Op grond van welke feiten of aannames wordt er van uit gegaan dat een percentage van 20% ieder jaar zelfstandig zal vertrekken?

Vertrek van vreemdelingen wordt geregistreerd door de organisaties binnen de vreemdelingenketen. Deze registraties worden vastgelegd in het Ketenbreed Managementinformatie systeem (KMI). Uit dit systeem is gebleken dat in de eerste helft van 2011 van alle vertrekken circa 20% zelfstandig is vertrokken, circa 30% gedwongen is vertrokken en circa 50% zelfstandig zonder toezicht vertrokken is. De in de begroting genoemde percentages zijn op deze cijfers gebaseerd.

190

Op grond van welke feiten of aannames wordt er van uit gegaan dat een percentage van 30% per jaar gedwongen zal vertrekken?

Zie het antwoord op vraag 189.

191

Op grond van welke feiten of aannames wordt er van uit gegaan dat een percentage van 50% per jaar zelfstandig zal vertrekken zonder toezicht?

Zie het antwoord op vraag 189.

192

Wat is de nulmeting ten opzichte van de streefwaarden voor resp. zelfstandig vertrek, gedwongen vertrek en zelfstandig vertrek zonder toezicht worden afgemeten?

Zie het antwoord op vraag 189.

193

Hoeveel asielzoekers hebben in Nederland in 2010 en 2011 een opvolgende asielaanvraag gedaan?

In 2010 hebben circa 1 820 personen een opvolgende asielaanvraag ingediend. In 2011 betrof dit aantal tot en met september circa 2220.

194

Wat is, los van de instroom waar de begroting vanuit gaat, de feitelijke, reële prognose van de instroom van asielzoekers en andere immigranten voor de jaren 2011 t/m 2015?

In de begroting 2012 staan de ramingen voor de asielinstroom en reguliere instroom voor de jaren 2012 t/m 2016 weergegeven. Er zijn geen andere ramingen dan deze.

De ramingen voor 2012 en verder zijn meerjarig gelijk gehouden, omdat er zoveel externe factoren van invloed zijn op de ramingen dat de raming technisch neutraal wordt doorgetrokken.

Voor de realisatiecijfers over het eerste halfjaar van 2011 verwijs ik naar de nieuwe editie van de rapportage Vreemdelingenketen, die ik naar verwachting op 7 november aan uw Kamer zal zenden. (zie ook vraag 179).

195

Hoe komt het dat het budget voor de «opdrachten» vanaf 2015 fors afneemt? Wordt verwacht dat deze programma’s dan zijn afgerond? Waar bestaan deze kosten uit? En waarom is juist gekozen voor deze programma’s?

De programma’s Vernieuwing Grensmanagement, Biometrie en Optimalisering Proces en informatievoorziening Vreemdelingenketen zijn tijdelijke investeringsprogramma’s die worden vormgegeven in het Programma Identiteitsmanagement en Immigratie (IDMI). Vanaf 2015 worden deze programma’s afgerond.

De kosten bestaan uit onder meer het verwerven van de benodigde apparatuur, software/hardware/licenties, het aanpassen van processen en de inzet van personeel.

Met deze programma’s worden de intensiveringen uit het Regeer- en gedoogakkoord vorm gegeven.

196

Welke concrete activiteiten komen te vervallen door een vermindering van subsidie Vreemdelingenketen?

De post Diverse subsidies vreemdelingenketen bestaat uit een aantal kleinere subsidies die vanwege efficiencymaatregelen zijn gekort. De subsidieontvangers dienen dit in de eigen bedrijfsvoering te compenseren.

197

Aan wie worden de diverse subsidies in de vreemdelingenketen verstrekt – behalve aan The Hague Process on Refugees and Migration – en waaruit bestaan deze bedragen? (tabel 10)

Voor 2012 is nog niet concreet bekend aan welke organisaties subsidie wordt gegeven, behalve aan The Hague Process on Refugees and Migration.

Ervaring van voorgaande jaren leert echter dat de middelen zoals gereserveerd wel volledig tot uitbetaling komen.

In 2011 is onder andere subsidie verstrekt aan de volgende partijen/organisaties:

  • Het Nederlandse Culturele Oriëntatie Project (NLCO) van IOM Den Haag (ad. € 50 000).

  • Het Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) (ad. € 33 000).

  • The International Centre for Migration Policy Development (ICMPD) inzake The Budapest Process (ad. € 50 000).

  • Afronding Taskforce Thuisgeven (ad. € 440 000).

198

Kan een overzicht worden gegeven van het jaarlijkse subsidiebedrag dat aan Vluchtelingenwerk Nederland is uitgekeerd gedurende de periode 2005 tot en met 2011? Op basis van welke criteria wordt het jaarlijkse subsidiebedrag aan Vluchtelingenwerk Nederland vastgesteld?

Gedurende de periode 2005 tot en met 2011 zijn de volgende subsidiebedragen aan VWN uitgekeerd:

Totale bijdrage aan VWN (conform jaarrekening), bedragen *1000 en in euro’s

2005

2006

2007

2008

2009

2010

20111

3 500

5 015

5 014

5 682

5 601

6 612

6 667,6

X Noot
1

Voor 2011 betreft een raming.

Ieder jaar wordt van VluchtelingenWerk Nederland (VWN) een subsidieverzoek ontvangen voor de activiteiten die VWN wil verrichten ter ondersteuning van asielzoekers bij de asielprocedure. Op basis van dit verzoek wordt bekeken welke activiteiten wenselijk worden geacht met het oog op een goed verloop van asielprocedure en wordt subsidie toegekend. Na afloop van het subsidiejaar wordt aan de hand van een vaststellingsrapportage, de jaarrekening en een accountantsverklaring bepaald hoe hoog de uiteindelijke subsidie wordt vastgesteld.

199

Hoe komt het informatiesysteem van VGM tot stand en zullen de ervaringen met INDIGO hierbij worden betrokken?

Het informatiesysteem van VGM wordt op een gestructureerde wijze binnen het programma VGM ontwikkeld. De lessen uit het INDiGO-traject worden daarbij ter harte genomen. Zo wordt elke stap in de ontwikkeling gevolgd door een go/nogo moment waarbij de opdrachtgever zich op gebied van kwaliteit en haalbaarheid kan laten adviseren door deskundigen waaronder ook de CIO.

Om te borgen dat «lessons learned» van INDIGO en andere projecten binnen de overheid worden meegenomen, worden ook medewerkers ingezet die binnen de overheid hebben meegewerkt aan, en kennis hebben van, grote ICT projecten.

200

Wat gebeurt er als de houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een aanvraag doet voor een vergunning voor onbepaalde tijd, en de IND niet voor het aflopen van de termijn van de vergunning voor bepaalde tijd een besluit neemt? Wordt deze statushouder dan in het bezit gesteld van een W-document? Welke beperkingen als gevolg daarvan moet de statushouder gedurende die overgangstermijn doorstaan? Klopt het dat onder andere het recht op studiefinanciering komt te vervallen? Welke gevolgen heeft het nog meer? Hoe kunnen die worden ondervangen?

Wanneer de houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd een aanvraag doet voor een vergunning asiel voor onbepaalde tijd, en de IND niet voor het aflopen van de termijn van de vergunning voor bepaalde tijd een besluit neemt, wordt conform art. 3.3. lid 1 sub a Vreemdelingenvoorschrift een W-document verstrekt. Daardoor kan het voorkomen dat de vreemdeling in de periode tussen het aflopen van de vergunning voor bepaalde tijd en het verlenen van de vergunning voor onbepaalde tijd problemen ondervindt bij het aanvragen van studiefinanciering. Ook zijn er gevallen bekend dat de werkgever geen genoegen neemt met een W-document voor het (verder) aangaan van een arbeidscontract.

Wanneer de vreemdeling deze problemen bij de IND te kennen geeft, wordt diens aanvraag met voorrang in behandeling genomen om verdere hinder te voorkomen.

Indien de vergunning voor onbepaalde tijd tijdig is aangevraagd, zal de geldigheidsduur ervan met terugwerkende kracht aansluiten op die van de vergunning voor bepaalde tijd. Zodoende zal er geen «gat» ontstaan in het verblijfsrecht en zijn, achteraf bezien, de rechten steeds blijven bestaan.

201

Hoe wordt er voor gezorgd dat bij het tot stand komen van een Nationaal Informatie- en Analysecentrum Grens, de betrokken diensten zo goed als mogelijk gaan samenwerken en hoe gaat het Nationaal Informatie- en Analysecentrum Grens precies werken?

Het kabinet werkt aan een samenhangende beleidsvisie inzake het gebruik van passagiersgegevens bij de uitvoering van de overheidstaken bij het beheer van onze buitengrenzen. In deze beleidsvisie zal worden aangegeven hoe op basis van bestaande wetgeving het grensbeheer wordt vernieuwd en op welke punten nieuwe regelgeving nodig is. Die nieuwe regelgeving is ook nodig om een kader te bieden voor de gezamenlijke voorziening voor ontvangst en verwerking van passagiersgegevens in het kader van het grensbeheer.

De inrichting van een Nationaal informatie- en analysecentrum grensbeheer (NIAG) als samenwerkingsvorm van de betrokken diensten zal echter in tijd volgend moeten zijn op deze beleidsvisie en de regelgeving die voor de gewenste samenwerking nodig is.

De planning van het kabinet is erop gericht de beleidsvisie uiterlijk begin 2012 vast te stellen en aan uw Kamer te zenden.

202

Wanneer worden de diverse fasen van de automatische grenspassage uitgerold?

Automatische Grenspassage wordt uitgerold vanaf heden tot midden december 2011.

203

Hoeveel asielzoekers is in 2010 en 2011 bij de asielbeslissing artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen?

In 2010 is in ongeveer 25 procedures en tot en met medio oktober 2011 is in ongeveer 20 procedures artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegengeworpen.

204

Hoeveel vreemdelingen met een 1F-status (exclusief gezinsleden) zijn in 2010 en 2011 aantoonbaar uit Nederland vertrokken? Hoeveel van hen zijn er teruggekeerd naar het land van herkomst?

In de periode 2010 tot en met september 2011 hebben circa 20 vreemdelingen op wie artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag van toepassing is Nederland aantoonbaar verlaten. Hiervan zijn circa 10 vreemdelingen teruggekeerd naar het land van herkomst waarbij <10 gevallen sprake was van gedwongen vertrek. De overige personen zijn aantoonbaar vertrokken naar een ander land dan het land van herkomst.

205

Aan hoeveel 1F-ers is vanwege humanitaire redenen in 2010 en 2011 een verblijfsvergun-ning verleend? Hoeveel gezinsleden van 1F-ers hebben in die jaren een verblijfsvergunning gekregen?

Aan 1F-ers kan slechts door middel van gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid een vergunning worden verstrekt vanwege uitzonderlijke humanitaire omstandigheden. In 2010 werd aan <10 1F-ers een dergelijk vergunning verstrekt. Tot op heden zijn in 2011 eveneens <10 van dergelijke vergunningen verstrekt. De IND kan vanwege de korte termijn geen betrouwbare cijfers leveren over de verleende vergunningen aan familieleden van 1F-ers.

206

Hoeveel 1F-ers verblijven momenteel langer dan 10 jaar in Nederland zonder zicht op rechtmatig verblijf en zonder concreet zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn?

De Nederlandse overheid kan niet vaststellen of deze personen zich nog in Nederland bevinden, omdat er geen zicht is op uitgeprocedeerde en dus illegaal verblijvende vreemdelingen. Als indicatie kan ik nog meegeven dat er 50 1F-ers zijn die meer dan 10 jaar geleden een aanvraag hebben ingediend en waarbij een uitzettingsbeletsel op grond van 3EVRM werd vastgesteld. Dat beletsel is beperkt tot terugzending naar het land van herkomst. Van deze 1F’ers wordt dan ook in beginsel verwacht dat zij hun mogelijkheden om naar een derde land te vertrekken, onderzoeken.

207

Wat moet worden verstaan onder «diverse kleine subsidies» die in het kader van de vreemdelingenketen worden verstrekt ? Kan voor het begrotingsjaar 2012 een exact overzicht worden gegeven van alle begunstigde organisaties, het aan deze organisaties verstrekte bedrag en de grond waarop deze subsidie wordt toegekend?

Zie de antwoorden op vraag 196 en 197.

208

Hoeveel Afghaanse meisjes zijn in 2011 in aanmerking gekomen voor het nieuwe beleid voor verwesterde Afghaanse meisjes?

Op 8 april 2011 heb ik uw Kamer een brief gestuurd met een toelichting op het beleid voor Afghaanse meisjes die al vele jaren in Nederland zijn (19 637, nr. 1410). In die brief heb ik ook gemeld dat vergunningen verleend op grond van dit beleid niet kunnen worden geregistreerd in de systemen van de IND op een wijze die deze vergunningen onderscheidt van andere vergunningen verleend op de c-grond van artikel 29 Vreemdelingenwet.

Omdat de asielaanvragen van Afghaanse vreemdelingen die een beroep doen op dit beleid op dit moment centraal worden behandeld, bestaat er bij de IND wel een beeld van het aantal verleende vergunningen. Op basis hiervan is de verwachting dat de in de brief van 8 april 2011 genoemde verwachte aantallen niet zullen worden overschreden.

209

Waar verblijven de Somalische en Irakese afgewezen asielzoekers die niet kunnen worden uitgezet naar hun land van herkomst? Wat is de verwachting omtrent het tijdstip waarop deze mensen duidelijkheid krijgen omtrent hun uitzetting en/of verblijfsvergunning?

Vanaf april 2011 tot begin oktober 2011 gold een vertrekmoratorium voor uitgeprocedeerde asielzoekers uit Zuid- en Centraal-Somalië die niet in Noord-Somalië konden verblijven. Deze groep vreemdelingen behield daarom, ook nadat zij uitgeprocedeerd waren, recht op opvang. Begin oktober 2011 is het vertrekmoratorium voor deze groep beëindigd. Normaal gesproken vervalt daarmee het recht op opvang. Zoals ik uw Kamer heb laten weten in mijn brief van 26 augustus 2011 (TK vergaderjaar 2010–2011, 19 637, nr. 1445) en zoals toegelicht in het Algemeen Overleg met uw Kamer hierover op 11 oktober jl., worden Somaliërs die onder het vertrekmoratorium vielen door de IND uitgenodigd om een nieuwe asielaanvraag in te dienen. Deze asielaanvraag wordt aan de hand van het nieuwe beleid, dat gewijzigd is in overeenstemming met de uitspraak van het EHRM, op de gebruikelijke wijze en binnen gebruikelijke termijnen door de IND behandeld. Tót dat moment mogen zij in de opvang van het COA verblijven. Ná het indienen van deze nieuwe asielaanvraag, geldt het gebruikelijke beleid weer voor hen.

Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is dat een vreemdeling die niet langer in Nederland mag blijven, zelf verantwoordelijk is voor zijn vertrek uit Nederland.

Na afwijzing van de asielaanvraag kan de vreemdeling gedurende 28 dagen in de opvang werken aan terugkeer. Daarna kan in voorkomende gevallen een vrijheidsbeperkende maatregel worden opgelegd in een Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) waar gedurende een termijn van in beginsel 12 weken verder aan het vertrek kan worden gewerkt. Ervaring leert dat vreemdelingen die meewerken aan hun vertrek, kunnen terugkeren, ook naar Somalië en Irak. Toch kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken en derhalve in aanmerking kan komen voor een buitenschuldvergunning. Als de vreemdeling de verantwoordelijkheid om te werken aan zijn vertrek niet neemt, is het niet aan de overheid om de verantwoordelijkheid voor het verschaffen van onderdak aan de vreemdeling op zich te nemen.

210

Hoe vaak is in 2010 en 2011 een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor opvang op grond van de motie Spekman (medisch)? Hoeveel van die aanvragen zijn toegewezen?

In de periode van januari 2010 t/m september 2011 zijn circa 310 aanvragen gedaan om (analoge) toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van een beslissing op een aanvraag om verblijf op medische gronden.

15 van deze aanvragen hebben geleid tot toepassing van artikel 64 Vw in afwachting van definitieve besluitvorming, waarmee recht op opvang ontstaat (conform de motie Spekman). Slechts één aanvraag is uiteindelijk ingewilligd. De overige aanvragen zijn afgewezen.

211

Hoeveel ex-ama's, uitgesplitst naar aantallen, hebben tevergeefs deelgenomen aan het Perspectiefexperiment, zonder dat zij een vergunning hebben gekregen of zijn teruggekeerd naar het land van herkomst? Waar verblijven deze ex-ama's nu?

Uit het rapport «Experiment Perspectiefaanpak voormalige alleenstaande minderjarige vreemdelingen – Analyse van de resultaten –» dat is uitgevoerd in opdracht van het WODC, blijkt dat circa 730 ex-amv’s hebben deelgenomen aan het experiment Perspectief. Hiervan waren in april 2011 circa 470 (65%) ex-amv’s nog onder begeleiding bij Perspectief. Daarnaast zijn ook nog eens circa 120 (17%) ex-amv’s tijdens het experiment uitgestroomd zonder dat er sprake was van een vergunning of vertrek.

Bij mijn besluit om het experiment Perspectief niet voort te zetten, heb ik tegelijk gemeld dat ik, waar mogelijk, wil voorkomen dat deze groep vreemdelingen in de betrokken gemeenten op straat terechtkomen, met mogelijk negatieve gevolgen. De dossiers van de deelnemers aan het experiment kunnen daarom door gemeenten worden aangemeld bij de DT&V. Indien op het moment van aanmelding geen sprake is van een lopende toelatingsprocedure die in Nederland mag worden afgewacht, zal DT&V het vertrek faciliteren in een vrijheidsbeperkende locatie of een gezinslocatie.

Indien er sprake is van een lopende toelatingsprocedure die in Nederland mag worden afgewacht, zal de betrokkene tijdelijk worden opgevangen in een reguliere opvanglocatie van het COA of een gezinslocatie.

212

Hoeveel gezinnen met minderjarige kinderen zijn als gevolg van de uitspraak van het Gerechtshof (Ferreira) niet op straat gezet? Waar hebben zij verbleven en waar verblijven zij nu?

Naar aanleiding van een tussenuitspraak van het Gerechtshof in Den Haag van 27 juli 2010 is door de toenmalige Minister van Justitie besloten om de opvang van afgewezen gezinnen met minderjarige kinderen die niet meewerken aan hun vertrek voorlopig niet te beëindigen. Gezinnen met minderjarige kinderen worden thans bij het COA geplaatst op twee gezinslocaties welke zijn gevestigd in Gilze en Rijen en Katwijk. Deze locaties zijn ingericht met een sober voorzieningenniveau. Op 1 oktober 2011 verblijven hier ca. 510 personen verdeeld over ca. 160 gezinnen.

213

Hoe verloopt de doorstroming van vergunninghouders naar gemeentelijke huisvesting momenteel? Hoeveel tijd zit er tussen het verkrijgen van de verblijfsvergunning en het aangeboden krijgen c.q. het kunnen betrekken van de gemeentewoning?

Ik constateer een verbetering bij de doorstroming. De gemiddelde opvangduur na vergunningverlening was in januari 2011 ruim 6 maanden en in september 2011 ongeveer 5 maanden. Zie ook het antwoord op vraag 216.

214

Waarom streeft de IND er volgens tabel 10.2 slechts naar om 80% van de asielzaken binnen de gestelde wettelijke termijn af te handelen ? Waarom kan dit streefcijfer niet geen 100% zijn? Welke factoren staan daaraan in de weg ? Hoe verhoudt dit zich tot de wens van het Ministerie om doorlooptijden te versnellen? Waarom komt dit op geen enkele manier terug in de streefwaarde met betrekking tot asiel? Op welke wijze zet de IND in op het versnellen van de doorlooptijden in de procedures?

In 2009 is een onderzoek uitgevoerd naar verbetering van de rapportage over de wettelijke termijnen. Dit heeft geleid tot een dusdanige verbetering dat wettelijke opschortingen verwerkt worden binnen de wettelijke termijnen. Voor asielzaken staat het percentage niet op 100%, omdat de IND de doorlooptijd niet volledig in de hand heeft vanwege de complexiteit van een deel van de asielzaken en externe factoren als ontwikkelingen in landen van herkomst. Omdat de IND wel de ambitie heeft om een zo groot mogelijk aantal zaken binnen de termijn af te doen loopt het percentage voor asiel op van 85% in 2012 tot 90% in 2016. Deze reeks is terug te vinden in de batenlastenparagraaf van de IND; per abuis is deze reeks onjuist overgenomen in het begrotingsartikel. Maatregelen om de doorlooptijden verder te verkorten worden momenteel uitgewerkt in het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures.

215

Hoe kan het dat in tabel 10.3 de «gemiddelde verblijfsduur opvang» omlaag gaat, terwijl hiervoor genoemde streefwaarden en kengetallen met betrekking tot de asielinstroom, opvang en vertrek nagenoeg gelijk blijven? Hoe denkt de regering een kortere verblijfsduur te bewerkstelligen?

Zoals in het beleidsartikel vermeld zijn de inspanningen van deze regering onder andere gericht op verkorting van doorlooptijden, het tegengaan van doorprocederen, het beëindigen van het categoriale beschermingsbeleid en het effectiever maken van het terugkeerbeleid. Deze maatregelen zullen ertoe leiden dat, ook als de kengetallen met betrekking tot asielinstroom, opvang en vertrek in aantallen gelijk blijven, het gemiddelde verblijf in de opvang de komende jaren zal dalen.

De gemiddelde verblijfsduur van vergunninghouders in de opvang is voor de komende vijf jaar gelijk gesteld, deze periode van drie maanden na vergunningverlening wordt benut om de reguliere huisvesting van de groep te realiseren.

216

Waarom is het streven naar snelle doorstroming naar gemeentes na vergunningverlening, in tabel 10.3 onder «gemiddelde opvangduur vergunninghouders na vergunningverlening» niet terug te zien in de indicatoren?

In tabel 10.3 staat als indicator voor de «gemiddelde opvangduur vergunninghouders na vergunningverlening» 3 maanden genoemd.

Die 3 maanden betekent een versnelling ten opzichte van de huidige praktijk. De gemiddelde opvangduur na vergunningverlening was in januari 2011 ruim 6 maanden en in september 2011 ongeveer 5 maanden. Zie ook het antwoord op vraag 213.

217

Wat betekent, in het licht van gelijkblijvende instroomaantallen en nagestreefde toenemende uitstroom, de daling van het budget van de REAN-regeling concreet voor de financiële ondersteuning van het vertrek van vreemdelingen?

Het belang van het door IOM gefaciliteerde vrijwillige vertrek wordt breed onderkend. De laatste drie jaren is het door IOM gefaciliteerde vertrek gestegen bij een nagenoeg gelijk gebleven subsidie uit de rijksbegrotingmiddelen. In 2011 zijn 3 064 personen gefaciliteerd door IOM en de verwachting is dat ook in 2011 de streefwaarde van 3 000 wordt gehaald. De resultaten zijn mede behaald door gebruik te maken van andere beschikbare financiële middelen, bijvoorbeeld uit de Europese migratiefondsen.

Ondanks de geleidelijke daling van het REAN-budget, blijven de inspanningen er op gericht om vanuit het REAN-programma het zelfstandig vertrek van 3 000 vreemdelingen op jaarbasis te realiseren. De uitputting van de beschikbare begrotingsmiddelen en de vertrekcijfers die IOM realiseert zullen gemonitord worden.

218

Wat wordt bedoeld met «bewaring wordt op beperkte schaal verkend op praktische uitvoerbaarheid en financiële, juridische en veiligheidsconsequenties»? Wanneer kan de Kamer de resultaten tegemoet zien?

In het Algemeen Overleg over het terugkeerbeleid van 11 oktober 2011 heb ik uw Kamer toegezegd om vóór het kerstreces bij brief uw Kamer nader te informeren over de te starten pilots en de uitwerking daarvan in het kader van het onderzoek naar alternatieven voor vreemdelingenbewaring. In die brief zal nader worden ingegaan op de hier gestelde vragen.

219

Welke alternatieven voor vreemdelingenbewaring worden op beperkte schaal onderzocht door middel van kleinschalige pilots?

Zie het antwoord op vraag 218.

220

Welke doelgroepen maken onderdeel uit van de kleinschalige pilots waarmee alternatieven voor vreemdelingenbewaring worden onderzocht?

Zie het antwoord op vraag 218.

221

Op welke termijn worden de uitkomsten verwacht van de kleinschalige pilots waarmee alternatieven voor vreemdelingenbewaring worden onderzocht?

Zie het antwoord op vraag 218.

222

Welke maatstaf wordt gehanteerd voor het bepalen van de praktische uitvoerbaarheid en de financiële, juridische en veiligheidsconsequenties?

Zie het antwoord op vraag 218.

223

Zal de regering vanaf begroting 2013 een onderverdeling in posten zoals inhuur externen, en ICT maken op het centraal apparaatsartikel?

Ja. Conform de Rijksbegrotingvoorschriften zal vanaf de begroting 2013 op het centraal apparaatartikel inzicht worden gegeven in de volgende posten: 1) personele uitgaven, waarvan eigen personeel en externe inhuur, en 2) materiële uitgaven, waarvan ICT en bijdragen aan shared service organisaties van het Rijk.

224

Hoeveel procent externe inhuur gaat er in 2012 op het kerndepartement plaatsvinden?

Op dit moment kan nog niet worden aangegeven hoeveel procent externe inhuur er in 2012 op het kerndepartement gaat plaatsvinden. De behoefte aan externe inhuur wordt ieder jaar opnieuw geïnventariseerd voor aanvang van het betreffende begrotingsjaar en gedurende het jaar gevolgd, waarbij het uitgangspunt is dat de totale externe inhuur van het kerndepartement onder het plafond van 10% van de totale personele uitgaven blijft.

225

Kan een toelichting gegeven worden op de taakstellingen bij Rijk, agentschappen en uitvoerende ZBO’s? Hoe gaan deze uitgevoerd worden? Waarop zal bezuinigd worden?

Maatregel A.1 uit het regeerakkoord (Taakstelling Rijk, agentschappen en uitvoerende ZBO's) is in de departementale begroting ingeboekt conform de financiële bijlage bij het regeerakkoord.

De P&M-taakstelling wordt ingevuld via efficiency en procesoptimalisatie, versobering en synergie (clustering en bundeling van werkzaamheden). Hierbij worden de trajecten uit het programma Compacte Rijksdienst benut. Dit programma is kaderstellend, iedere minister is zelf verantwoordelijk voor realisatie van de taakstelling van zijn departement. De financiële verantwoording over de taakstelling vindt plaats in het kader van de begrotingscyclus op het centrale apparaatsartikel van de departementale begrotingen. Daarnaast presenteert de minister van BZK jaarlijks een jaarrapportage bedrijfsvoering over de belangrijke ontwikkelingen in de organisatie en bedrijfsvoering van de Rijksdienst.

226

Hoe worden de 2000 functies binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verminderd? Vallen hierbij gedwongen ontslagen?

De personele consequenties als gevolg van de invulling van de taakstellingen geldt voor alle organisatieonderdelen van BZK. In het algemeen wordt ten aanzien van de vermindering met 2 000 functies de volgende lijn gevolgd:

  • het indikken van de topstructuur (geen vrijgestelde plaatsvervangende directeuren-generaal en directeuren, minder directeuren en afdelingshoofden)

  • waar dat mogelijk en verantwoord kan: het vergroten van de «span of control»

  • vermindering van de omvang van de dienstonderdelen, o.a. door doelmatigheidswinst vanwege aansluiting bij het programma Compacte Rijksdienst en versobering van de bedrijfsvoering

Gedwongen ontslagen worden niet uitgesloten, maar medewerkers die (mogelijk) geraakt worden door de taakstellingen worden in een zo vroeg mogelijk stadium begeleid bij het vinden van ander werk binnen of buiten het Rijk. Zie ook het antwoord op vraag 19.

227

Kan de regering de figuur «P-Direkt kwaliteitsmodel» toelichten? Wat voegt een plaatje in dit geval toe?

Het plaatje beoogt te illustreren wat in het Jaarverslag in tekst is toegelicht onder «Doelmatigheid».

P-Direkt heeft tot doel een efficiënte en kwalitatief hoogwaardige salaris- en personeelsadministratie te leveren.

De sturing op realisatie van dit doel is gebaseerd op een risicobenadering waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van de ministeries (de opdrachtgevers), eigenaar van P-Direkt (het ministerie van BZK), de gebruikers (alle op de dienstverlening aangesloten Rijksambtenaren) en de medewerkers van P-Direkt.

Volstaan had kunnen worden met alleen tekst, maar de meerwaarde van een plaatje is dat het model (= een getekende cirkel) helder maakt dat het eindoordeel of P-Direkt voldoet aan haar opdracht een kwestie is van balans vinden tussen de belangen van en beoordeling door de genoemde «stakeholders».

228

Kan nader worden aangegeven waaruit de inhuur van externen bij de IND bestaat? Worden bijvoorbeeld ook managers of adviseurs aangesteld? Voor welke werkzaamheden zijn de externen ingehuurd?

De inhuur bestaat voor ca 90% uit administratieve ondersteuning in het primaire proces. Daarnaast worden nog automatiseringsdeskundigen ingezet. Dit heeft te maken met de overgang naar INDIGO en de afbouw van de huidige systemen.

229

Komen de kosten van de invoering van INDIGO bovenop de al gemaakte extra kosten van INDIGO en hoeveel bedragen op dit moment de (extra) kosten van INDIGO?

De kosten van het programma INDiGO bedragen € 83,5 mln. De extra kosten (meerkosten) genoemd in mijn brief van 30 maart 2011 zijn niet de ontwikkelkosten voor INDiGO maar de kosten die ontstaan doordat INDiGO niet per 1 januari 2011 operationeel is (Kamerstuk 30 573, nr. 77, antwoord op vraag 1, pagina 2).

Ten aanzien van de extra kosten van INDiGO voor 2011 kan ik, zoals ook vermeld in mijn brief van 27 september 2011, u meedelen dat bij een recente herijking van de extra kosten voor 2011 is gebleken dat in 2011 deze enigszins lager uitvallen. De meest recente raming bedraagt € 42,5 mln. Deze bijstelling is mogelijk omdat de eerder voorziene kosten voor de hardware van het huidige informatiesysteem van de IND (INDIS) en het besparingsverlies, naar beneden zijn bijgesteld (Kamerstuk 30 573, nr. 77, antwoord op vraag 20, pagina 9).

230

Kan worden aangegeven welke activiteiten het betreft waar in de toelichting van de kostprijs per productgroep wordt gezinspeeld op activiteiten betreffende het afschaffen van de Europa-route ?

De Europaroute is gevoelig voor misbruik (mensen die zich formeel aan alle regels houden, maar het EU-recht gebruiken om nationale verblijfsvoorwaarden te omzeilen) en fraude (bijvoorbeeld schijnhuwelijken). Hiertegen wordt streng opgetreden. De volgende activiteiten worden in dit kader ingezet:

  • 1. Signalen dat mogelijk sprake is van een schijnrelatie of een schijnhuwelijk worden diepgaand onderzocht – bij voorkeur door de betrokken vreemdeling en de referent afzonderlijk aan het IND-loket te interviewen. Tijdens het interview vult de IND een uitgebreid vragenformulier in dat dient als basis voor de verdere besluitvorming. Onderzoeken naar mogelijke consulaire schijnhuwelijken worden zelfs uitgevoerd door middel van een gehoor door een ambtelijke commissie. De voorbereiding alsmede het gehoor zelf is tijdrovend.

  • 2. Aanwijzingen dat een naar Nederland teruggekeerde Nederlander in een ander EU-lidstaat geen reëel en daadwerkelijk gebruik heeft gemaakt van het recht op vrij verkeer van personen, worden uitvoerig onderzocht – door schriftelijk of in persoon nadere vragen te stellen. Indien nodig wordt navraag gedaan bij de autoriteiten van de andere EU-lidstaat.

231

Hoeveel minder aanvragen verwacht de regering door het opwerpen van een hogere financiële drempel? Welke kosten hebben de legesverhogingen precies moeten dekken? Kan de tabel doelmatigheid nader worden toegelicht?

Uitgangspunt bij het verhogen van de leges is dat de leges zoveel mogelijk kostendekkend dienen te zijn. Een aantal leges is aanzienlijk verhoogd, een aantal ook niet. Of en in welke mate het enkele feit van de legesverhoging leidt tot een afname van het aantal aanvragers, laat zich niet voorspellen. Andere elementen, zoals de administratieve lasten of de economische ontwikkelingen, spelen mogelijk een zwaardere rol.

In het regeerakkoord is opgenomen dat de leges voor reguliere aanvragen en gezinsmigratie (zoveel mogelijk) kostendekkend gemaakt worden. De totale opbrengst van de leges mag de totale kosten dan ook niet overschrijden. Per eindproduct zijn wel leges toegestaan die meer dan kostendekkend zijn (zogeheten kruissubsidiëring). Over niet alle producten van de IND worden echter leges geheven. Er zijn categorieën gehouden aan maxima (o.a. EU, Turkije) of die zijn vrijgesteld van leges (o.a. slachtoffers mensenhandel).

Voor het vaststellen van de legestarieven worden de integrale kostprijzen als vertrekpunt gehanteerd. Hierop worden de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep, en de kosten van intrekkingen, waaronder intrekkingen op grond van fraude, in mindering gebracht.

Toelichting tabel doelmatigheid: Naast de toelichting die is opgenomen in de begroting over de tabel doelmatigheid is nog het volgende te melden:

De omzet per productgroep laat een daling zien. In het regeerakkoord zijn nl. taakstellingen op het apparaat afgesproken, die leiden tot lagere personele en materiële lasten, wat weer tot uitdrukking komt in een lagere omzet.

In de legesontvangsten is rekening gehouden met een verhoging van de leges regulier van € 5 mln. voor 2013 en € 12 mln. per 2015.

232

Op basis van welke feiten of aannames wordt verwacht dat een hoger percentage asielbeslissingen van de IND stand zal houden bij de rechter?

Net als in de begroting 2011 is ook in de begroting 2012 een streefwaarde van 85% opgenomen.

In het jaar 2010 is de realisatie van het aantal in stand gebleven beslissingen lager uitgekomen, namelijk 77%. De verklaring hiervoor is voor een belangrijk deel te vinden in uitspraken over het tegenwerpen van Griekenland als eerstverantwoordelijk Dublinland.

De verwachting voor 2012 is dat het percentage asielbeslissingen van de IND dat stand zal houden bij de rechter uitkomt op 85%. Er is dan ook geen sprake van een voorziene stijging in de streefwaarde.

233

Waar hebben de klachten over asiel, regulier en naturalisatie betrekking op?

De IND heeft in de periode 1 januari tot en met 30 september 2011 3300 klachten ontvangen. De klachten voor asiel, regulier en naturalisatie hebben betrekking op de volgende categorieën:

  • Behandelduur (inclusief de ingebrekestellingen);

  • Dienstverlening;

  • Bejegening door ambtenaar of tolk;

  • Beleid.

234

Op basis van welke feiten of aannames wordt verwacht dat het percentage klachten over asiel, regulier en naturalisatie boven de 2 respectievelijk 0,5 procent zal uitkomen?

Zoals blijkt uit hetgeen is opgenomen op p. 103 van het begrotingswetsvoorstel verwacht de IND niet dat het percentage klachten over asiel, regulier en naturalisatie boven de 2 respectievelijk 0,5 % van het totale aantal procedures uitkomt, maar dat de IND daaronder blijft.

235

Kan een indicatie worden gegeven van de aard van de «nieuwe feiten» die zich kunnen voordoen die van invloed zijn op de (instandhouding van de) beslissing en in welke mate deze nieuwe feiten zijn gelegen in informatie van de vreemdeling dan wel in (wijzigingen in) het beleid?

Bij de beoordeling van het beroep in asielzaken dient de rechter rekening te houden met zowel feiten en omstandigheden die door de vreemdeling tijdens de beroepsfase zelf zijn aangevoerd als met beleidswijzigingen die zich in de beroepsfase hebben voorgedaan (ex nunc toets). Wel geldt hierbij de regel dat de feiten en omstandigheden «relevant» moeten zijn voor de beoordeling van het beroep. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat een vreemdeling in beroep stukken overlegt om zijn asielrelaas nader te onderbouwen.

Wanneer het gaat om de beoordeling van het beroep in reguliere zaken geldt een ex tunc toets. Dat betekent dat de rechter enkel rekening kan houden met gegevens die in beroep naar voren worden gebracht voor zover deze een onderbouwing zijn van hetgeen de vreemdeling gedurende de besluitvormingsfase naar voren heeft gebracht én de vreemdeling deze gegevens niet eerder kon inbrengen. Met beleidswijzigingen hoeft de rechter in reguliere beroepszaken geen rekening te houden.

236

Hoe wordt de bezuiniging op de huurcommissie opgelost, nu de regering het budget halveert maar de taken het zelfde laat? Betekent dat de toegangsdrempel tot de huurcommissie fors zal worden verhoogd? Is de regering bereid een extra bijdrage te vragen van verhuurders die een te hoge huur vragen zodat de toegang voor huurders tot de huurcommissie net zo laagdrempelig blijft als nu?

Op dit moment wordt bezien welke maatregelen mogelijk zijn om de begroting van de Huurcommissie meerjarig sluitend te maken. Daarbij wordt zowel gekeken naar maatregelen die leiden tot meer efficiency, als naar vereenvoudiging van regelgeving en procedures. Het verhogen van de leges behoort tot de te inventariseren mogelijkheden.

237

Kan een indicatie worden gegeven van de wijziging van de verdeling van het budget tussen de G31 en de andere gemeenten na de wetswijziging?

Na de vaststelling van de wet zijn de middelen inburgering voor de G31 voor 2011 circa € 5 mln. lager uitgevallen dan aanvankelijk geraamd en voor 2012 circa € 5 mln. hoger dan aanvankelijk geraamd. De middelen voor educatie voor de G31 vallen jaarlijks circa € 1 mln. hoger uit dan aanvankelijk geraamd.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Dibi, T. (GL), Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Bochove, B.J. van (CDA), Koopmans, G.P.J. (CDA), Smilde, M.C.A. (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), ondervoorzitter, Brinkman, H. (PVV), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Raak, A.A.G.M. van (SP), Karabulut, S. (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Marcouch, A. (PvdA), Monasch, J.S. (PvdA), Grashoff, H.J. (GL), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Boer, B.G. de (VVD), Schouw, A.G. (D66), Verhoeven, K. (D66), Lucassen, E. (PVV), Elissen, A. (PVV), Dijksma en S.A.M. (PvdA), voorzitter.

Plv. leden:, Gent, W. van (GL), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Sterk, W.R.C. (CDA), Knops, R.W. (CDA), Steur, G.A. van der (VVD), Klaveren, J.J. van (PVV), Slob, A. (CU), Jansen, P.F.C. (SP), Dijk, J.J. van (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Kuiken, A.H. (PvdA), Wolbert, A.G. (PvdA), Vermeij, R.A. (PvdA), Voortman, L.G.J. (GL), Taverne, J. (VVD), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Pechtold, A. (D66), Hachchi, W. (D66), Bontes, L. (PVV), Fritsma, S.R. (PVV) en Dam, M.H.P. van (PvdA).

Naar boven