32 678 Defensie Materieel Organisatie (DMO)

Nr. 16 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 23 december 2011

De vaste commissie voor Defensie1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de minister van Defensie over de brief van 27 oktober 2011 inzake het Rapport van de commissie De Veer inzake integriteitszorg bij Defensie (Kamerstuk 32 678, nr. 13).

De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 22 december 2011. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Van Beek

De griffier van de commissie,

Roovers

1 en 2

Kunt u uiteenzetten of er gedragscodes zijn wanneer Defensie samenwerkt met buitenlandse collega's in bijvoorbeeld NAVO en EU verband? Zo ja, welke zijn dit?

Wat wordt er gedaan om de integriteit van Defensiepersoneel in internationale samenwerkingsverbanden te waarborgen? Is er sprake geweest van incidenten? Welke procedures zijn van toepassing wanneer dit het geval is? Wordt er in het geval van integriteitsschendingen door buitenlandse collega's melding gemaakt bij het desbetreffende land?

Bij internationaal militair optreden wordt de wederzijdse wet- en regelgeving gerespecteerd, hiervoor wordt een Status of Forces Agreement (SOFA) opgesteld. Voor de Nederlandse militairen is daarnaast ook de Nederlandse wet- en regelgeving van toepassing. De bevoegdheid voor corrigerend optreden is in laatste instantie belegd bij de hoogst aanwezige Nederlandse officier. Hierdoor worden (integriteits)voorvallen in de nationale lijn behandeld. Voor buitenlandse militairen geplaatst bij een Nederlandse organisatie geldt een vergelijkbaar systeem. In een desbetreffend geval zal wel melding worden gemaakt bij de Nederlandse autoriteiten.

3

Kunt u uitgebreid toelichten wat, naar aanleiding van het rapport van de commissie De Veer, de exacte rol van de ambtelijke top wordt bij integriteitsschendingen? Wie is hier precies bij betrokken en welke meldingen komen bij de ambtelijke top terecht?

Commandanten spelen een belangrijke rol in het stelsel van integriteit. Alle meldingen komen bij hen terecht en zij zien erop toe dat wordt opgetreden en dat slachtoffers en melders zo nodig worden beschermd. Verder nemen zij maatregelen om de kans op integriteitsschendingen te verkleinen. Daartoe worden risicoanalyses opgesteld. De meldingen inzake integriteitsschendingen komen niet alleen terecht bij de commandanten van de defensieonderdelen maar ook bij de (plaatsvervangend) Secretaris-Generaal, de Commandant der Strijdkrachten en de Hoofddirecteur Personeel. Verder rapporteren de commandanten van de defensieonderdelen periodiek over integriteitsschendingen en bespreken zij deze in het Integriteitsplatform onder leiding van de Secretaris-Generaal.

4

Hoe verhoudt de aanbeveling van de commissie Staal, om de participatie van minderheidsgroepen te verhogen en hiermee het risico op ongewenst verdrag te verkleinen (rapport commissie Staal 2006), zich tot de beslissing om het diversiteitsbeleid af te schaffen?

In mijn brief van 9 februari jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 84) heb ik uiteengezet dat Defensie, als uitvloeisel van het Regeerakkoord, geen streefcijfers meer hanteert voor de instroom en doorstroom van vrouwen en etnisch-culturele minderheden. Het beleid blijft gericht op het creëren van een sociaal veilige werkomgeving voor alle werknemers, ongeacht sekse, etnisch-culturele achtergrond of seksuele geaardheid.

5

Wordt de stelling dat de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie Staal tot een gedragsverandering binnen Defensie hebben geleid door u onderschreven? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zegt dit over de wijze waarop de aanbevelingen van de commissie Staal zijn uitgevoerd en welke maatregelen kunnen wel leiden tot een gedragsverandering bij Defensie?

Ik onderschrijf de stelling dat de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie- Staal een gedragsverandering binnen Defensie heeft bewerkstelligd. Het derde periodiek onderzoek wijst uit dat ongewenst gedrag bij Defensie minder vaak voorkomt door de maatregelen die zijn genomen. Zoals uiteengezet in de brief van 27 augustus 2010 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 152) blijft Defensie aandacht besteden aan het voorkómen en aanpakken van pesten en ongewenst gedrag.

6

Kan inzichtelijk worden gemaakt- met cijfers en percentages- wat de effecten van de uitvoering van de aanbevolen maatregelen uit de rapporten van de commissie Staal (2006) en Blauw Research (2010) zijn?

Met mijn brief van 24 juni jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 107) heb ik de Kamer geïnformeerd over het derde onderzoek naar ongewenst gedrag bij Defensie. Deze meting geeft een daling van ongewenst gedrag bij Defensie te zien. Het is echter moeilijk een rechtsreeks verband te leggen tussen de maatregelen en veranderingen in de patronen van ongewenst gedrag.

7

Kunt u uiteenzetten welk beleid in 2011 en 2012 niet is/wordt uitgevoerd ten aanzien van de «Sociaal veilige werk- en leefomgeving» als gevolg van de doorgevoerde versobering?

Alle maatregelen ten aanzien van de «sociaal veilige werk- en leefomgeving» die voorzien waren voor 2011 en 2012 worden vooralsnog uitgevoerd.

8, 32 en 36

In de bijlagen bij het rapport staat op blz. 70: «De commissie raadt aan geld en capaciteit vrij te maken om het basissysteem uit te breiden zodat het geschikt is om meldingen te volgen en de afdoening te registeren». Kunt u uitgebreid motiveren of en hoe dit wordt opgepakt?

De commissie raadt aan geld en capaciteit vrij te maken om het basissysteem uit te breiden zodat het geschikt is om meldingen te volgen en de afdoening te registeren. Kunt u uitgebreid motiveren of en hoe dit wordt opgepakt?

Hoeveel geld zal worden vrijgemaakt om het systeem voor meldingen uit te breiden om het geschikt te maken om meldingen te volgen en afdoende te registreren? Hoeveel capaciteit kan voor ditzelfde doel worden vrijgemaakt? Per wanneer zal dit gebeuren?

Defensie beschikt sinds 2010 over een geautomatiseerd systeem voor de melding van voorvallen. Dit systeem wordt uitgebreid met een module voor verwerking van integriteitsmeldingen. De extra benodigde financiële middelen voor deze aanpassing zijn vrijgemaakt en opgenomen in de begroting.

9, 33 en 34

Op welke wijze zal er voor worden gezorgd dat de verschillende elementen voor een integriteitssysteem een geheel gaan vormen? Welke maatregelen worden hiertoe genomen, wie draagt hiervoor verantwoordelijkheid?

Op welke wijze wordt er voor gezorgd dat op korte termijn de rolvermenging van de COID als uitvoerder en toezichthouder wordt gewijzigd?

Wie wordt verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de COID? Wie is hier nu verantwoordelijk voor?

Zoals ik heb uiteengezet in mijn brief van 22 november jl. (kamerstuk 32 678, nr. 15) bereidt Defensie een beleidsnota Integriteit voor waarin alle bestaande regelingen worden geactualiseerd en samengevoegd. Voorts worden in deze nota taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de verschillende actoren vastgelegd. De procedure voor het uitvoeren van onderzoeken en de rapportagesystematiek zullen eveneens deel uitmaken van deze nota. De nota zal worden voorbereid door de Hoofddirecteur Personeel in samenwerking met de Commandant der Strijdkrachten en de relevante directies. Bij de opstelling zullen ook uitvoerende commandanten worden betrokken. De beleidsnota is in het eerste kwartaal van 2012 gereed.

10

Zal er standaardisering worden doorgevoerd ten aanzien van de wijze waarop commandanten in hun jaarverslag aandacht besteden aan integriteitszorg? Zo nee, waarom niet?

De commandanten van de defensieonderdelen zullen duidelijk rapporteren over integriteit. Bij deze rapportage wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de rijksbrede regelingen inzake integriteit.

11

Waarom is het op basis van het beschikbare cijfermateriaal vrijwel onmogelijk een uitspraak te doen over de aantallen meldingen en geconstateerde en bestrafte integriteitschendingen? Welke gegevens missen?

Het informatiesysteem dat Defensie gebruikt om integriteitssmelding te registreren kent tot op heden nog niet de mogelijkheid om onderzoeken en maatregelen naar aanleiding van integriteitsincidenten gezamenlijk te registreren. Met de voorziene uitbreiding van het «meldingssysteem voorvallen» zal dit wel mogelijk zijn.

12 en 13

Ten aanzien van welke beleidsonderdelen zijn er voor Defensie mogelijkheden om meer aansluiting te zoeken bij rijksbrede ontwikkelingen inzake integriteit?

Waarom is er niet eerder aansluiting gezocht bij de rijksbrede ontwikkelingen inzake integriteit? Op welke punten verschillen deze rijksbrede ontwikkelingen ten aanzien van de regelingen die Defensie heeft inzake integriteit?

Defensie maakt bij de vaststelling van het integriteitbeleid gebruik van de «Modelaanpak basisnormen integriteit openbaar bestuur en politie». De klokkenluidersregeling, die onderdeel is van de rechtspositionele regelingen bij Defensie, is gelijk aan de rijksbrede regeling. Voorts neemt Defensie deel aan het interdepartementale overleg van integriteit-coördinatoren en maakt zij gebruik van de kennis en deskundigheid van het bureau integriteitbevordering openbaar bestuur (BIOS). Defensie hanteert thans nog een aangepast registratiesysteem dat geschikt is gemaakt voor de militaire omgeving en waarmee meldingen gedetailleerder kunnen worden geregistreerd.

14

In hoeverre heeft de commissie de Veer ook zakelijke transacties tussen Defensie en het bedrijfsleven onderzocht?

De commissie Integriteitszorg Defensie heeft geen onderzoek verricht naar de zakelijke transacties tussen Defensie en het bedrijfsleven.

15 en 16

Bent u bekend met de zaak die diverse klokkenluiders binnen het Commando Diensten Centra (CDC) aan de kaak hebben gesteld? Is hun zaak meegenomen in het onderzoek van commissie de Veer, zoals verzocht tijdens het algemeen overleg over «Integriteitsschendingen bij DMO», van 9 maart 2011? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?

Wat is de huidige situatie van de diverse klokkenluiders bij het Commando Diensten Centra (CDC)?

De desbetreffende medewerkers van het CDC krijgen de rechtspositionele bescherming die de klokkenluidersregeling biedt. Het onderzoek naar de integriteitsschending waar zij melding van hebben gedaan, wordt spoedig voltooid. In mijn brief van 27 oktober jl. (Kamerstuk 32 678, nr. 13) heb ik uiteengezet dat de commissie Integriteitszorg Defensie onderzoek heeft verricht naar het stelsel van integriteitszorg. De commissie heeft niet de schending bij het CDC onderzocht.

17 en 18

Waarom is er voor gekozen niet te onderzoeken in hoeverre de beloningsregeling in overeenstemming met bestaande regelgeving is toegepast?

Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderzoek naar het beloningsstelsel binnen Defensie?

Op verzoek van de commissie heeft de Audit Dienst Defensie een onderzoek uitgevoerd naar de rechtmatigheid van de toekenning van de salarisbestanddelen bij CAMS FV. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage bij het rapport van de commissie Integriteit Defensie. Het beloningsstelsel bij Defensie is geen apart onderwerp van onderzoek geweest voor de commissie.

19

Deelt u de mening dat er sprake is van een onvoldoende representatieve steekproef met een respons van 180 Defensiemedewerkers per jaar, of wel 0.26 % van het aantal Defensiemedewerkers?

De steekproef van TNO is representatief om statistisch onderbouwde uitspraken te doen. De respons in het onderzoek van Defensie dat ik op 24 juli jl. aan de Kamer heb gestuurd (Kamerstuk 32 500 X, nr. 107) was hoger. Het nadeel van een lagere respons is dat de nauwkeurigheid van de meting kleiner wordt.

20, 23 en 24

Kunt u uiteenzetten wat de waarde is van de vorming van militairen en wat voor mogelijke positieve rol deze kan spelen bij het waarborgen van de integriteit van Defensiepersoneel?

Op welke wijze zal uitvoering worden gegeven aan de aanbeveling om integriteit als essentieel element voor het behalen van de beoogde militaire resultaten te benaderen? Welke maatregelen zullen hiertoe worden genomen?

Op welke wijze worden eerdere aanbevelingen ten aanzien van opleidingen, training en vorming voortgezet? Welke prioritering wordt hierin aangebracht? Welke maatregelen worden wanneer genomen?

Integer handelen is een onderdeel van de professionaliteit van de werknemers van Defensie. Een operatie kan alleen slagen indien de onderlinge samenhang in de groep niet wordt verstoord door ongewenst gedrag. De eerste opleiding van militairen is de periode om hen kennis te laten maken met de waarden en normen van Defensie. Verder wordt veel aandacht geschonken aan de omgangsvormen en de gedragingen die Defensie van (toekomstig) medewerkers verwacht. Met de brief van 3 maart jl. (Kamerstuk 32 500 X, nr. 86) heb ik de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het rapport Omgangsvormen op opleidingsinstituten van Defensie.

21, 22 en 37

Hoe zal er voor worden zorggedragen dat, wanneer een incident niet bij de direct leidinggevende terecht komt, er voldoende toezicht blijft op de afhandeling van de melding en duidelijk is wie de leiding heeft?

Wie heeft de leiding bij de afhandeling van een melding wanneer de melder er voor kiest deze niet bij zijn commandant te melden, maar bij hogere lijnmanagers?

Welke maatregelen worden genomen om er voor te zorgen dat een commandant een melding niet kan tegenhouden? Hoeveel zaken is de commissie tegengekomen tijdens haar onderzoek waarbij de commandant een melding had tegengehouden? Hoe groot is dit percentage ten aanzien van het geheel van gedane meldingen?

De commandant is verantwoordelijk voor de uitvoering van het integriteitsbeleid in zijn of haar onderdeel. Bij een melding van een integriteitsschending wordt de commandant van het desbetreffende defensieonderdeel daarvan in kennis gesteld. In het geval dat het voornemen bestaat deze schending te onderzoeken, geeft de commandant van het defensieonderdeel aanwijzingen over de manier waarop dit onderzoek moet worden uitgevoerd.De commandant van het defensieonderdeel ziet daarna toe op de afhandeling van het incident. Op ieder organisatorisch niveau bij Defensie worden meldingen op dezelfde wijze behandeld. Het geautomatiseerde meldingssysteem wordt zo ingericht dat de melding na een bepaalde tijd direct doorgaat naar de hogere commandant. Het is niet bekend hoeveel meldingen in het verleden niet zijn doorgeleid. Verder kan een werknemer een klacht «buiten de lijn» indienen. De afhandeling van deze klachten wordt bewaakt door het DienstenCentrum Juridische Dienstverlening.

25

Waarom is de beeldvorming rondom de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) een belangrijke reden voor het langdurige totstandkomingsproces van de COID? Tot welke uitdagingen heeft deze beeldvorming precies geleid ten aanzien van de totstandkoming van de COID?

Bij de commandanten van de defensieonderdelen heeft lang het beeld bestaan dat hun de instrumenten werden ontnomen om hun verantwoordelijk inzake integriteit inhoud te geven. Het betrof hier onder meer de functionarissen integriteitszorg en de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van onderzoeken. Een en ander heeft geleid tot een stapsgewijze oprichting van de COID, waarbij de defensieonderdelen volledig zijn betrokken. De COID is formeel op 21 januari 2010 opgericht maar de werkzaamheden waren al eerder begonnen.

26

Herkent u zich in de waarschuwing dat afdoende capaciteit aan controle van financiële en administratieve processen aanwezig moet blijven om de beheersing van de bedrijfsvoering kritisch te bezien? Op welke wijze wordt met deze waarschuwing omgegaan gedurende de reorganisatie, die voorziet in 30% reductie van de controleorganisaties?

In de beleidsbrief van 8 april jl. (Kamerstuk 32 733, nr. 1) heb ik uiteengezet dat de bedrijfsvoering bij Defensie wordt herzien. Opgedane ervaringen in de afgelopen jaren met het financieel beheer en het materieelbeheer hebben tot het inzicht geleid dat een vereenvoudigde wijze van sturing en beheersing nodig en mogelijk is. Hierdoor kan de organisatie zich richten op de belangrijkste risico’s voor het beheer. Zoals ik in mijn brief van 8 april jl. naar voren heb gebracht, wil ik de complexiteit van de bedrijfsvoering verkleinen en de bureaucratie terugdringen. Dit is alleen mogelijk indien strenge kaders en richtlijnen zijn gesteld voor het beheer en als kwetsbare processen zijn gecentraliseerd. In 2011 zijn de plannen voor de vorming van een financieel administratie- en beheerkantoor (FABK) ontwikkeld. Deze worden nog uitgewerkt. In 2012 zullen vooruitlopend op de oprichting van het FABK al enkele activiteiten inzake het beheer van verplichtingen, voorschotten en vorderingen bij het Financieel Diensten Centrum Defensie worden ondergebracht om de kwaliteit van het beheer bij de defensieonderdelen te verzekeren.

27

Op welke wijze kan de actieve informatievoorziening aan een melder over de afhandeling van zijn melding worden verbeterd?

Door de verbetering van het systeem van meldingen zoals ik heb beschreven bij de beantwoording van vraag 8 wordt het mogelijk de afhandeling van een melding te volgen. De commandanten zijn ervoor verantwoordelijk dat melders op de hoogte worden gesteld van de afhandeling van hun melding. De Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en de netwerken van lokale vertrouwenspersonen bieden de commandant ondersteuning bij een zorgvuldige afhandeling van schendingen en een goede begeleiding van alle betrokkenen.

28

Hoe gaat Defensie ervoor zorgen dat de drempel om een melding te doen bij commandanten wordt verlaagd?

De COID geeft voorlichting over de wijze waarop integriteitschendingen kunnen worden onderkend en gemeld. De rol en de bekendheid van de lokale vertrouwenspersonen krijgen hierbij nadrukkelijk aandacht omdat deze als intermediair kunnen optreden tussen de melder en commandant. Hierdoor zal het vertrouwen van een potentiële melder worden vergroot en de drempel om een melding te doen verlaagd.

29 en 30

Uit het rapport blijkt dat commandanten het soms lastig vinden een passende sanctie op te leggen en dat zij met bijvoorbeeld een richtlijn kunnen worden ondersteund. Bent u van plan een dergelijke richtlijn te maken zodat er geen sprake meer kan zijn van onduidelijkheid en willekeur?

Kunt u uiteenzetten bij welke integriteitsschendingen personeel zou moeten worden overgeplaatst en bij welke integriteitsschendingen zwaardere sancties van toepassing zijn?

De zwaarte van de sanctie die een leidinggevende kan opleggen bij een integriteitsschending is afhankelijk van de aard en het effect van de schending. Verder zijn er persoonlijke en organisatorische omstandigheden die medebepalend zijn voor de zwaarte van de sanctie. De sancties zijn opgenomen in de rechtspositionele voorschriften, zoals de handleiding Rechtspositionele Maatregelen.

31

De commissie heeft geconstateerd dat – door gebrek aan data en analyse – bij de ambtelijke top onvoldoende zicht bestaat op het gehele stelsel van integriteitszorg. Volgens de commissie bestaat het risico dat schendingen per definitie als losstaande incidenten worden gekwalificeerd en trends onvoldoende inzichtelijk worden. Hoe verhoudt dit zich tot uw eerdere uitspraken dat de integriteitsschendingen bij Defensie een incidenteel karakter hebben? Deelt u de mening dat deze uitspraken niet leunden op een volledig overzicht van de feitelijke situatie?

Bij iedere organisatie, ook bij Defensie, komen integriteitsincidenten voor. Het is van belang dat bij Defensie een cultuur heerst waarin integriteitsincidenten niet worden geaccepteerd en waarin medewerkers zich vrij voelen incidenten te melden. Het rapport van de commissie bevat aanbevelingen om het bestaande integriteitssysteem verder te verbeteren. Met betrekking tot de informatie over integriteitsschendingen heeft de commissie de aanbeveling gedaan deze in een informatiesysteem brengen waardoor het mogelijk wordt betere analyses te maken.

35

Wordt de aanbeveling overgenomen om risicoanalyses uit te voeren ten aanzien van integriteit, zowel defensiebreed als voor afzonderlijke organisatiedelen? Wie wordt hier verantwoordelijk voor?

Risicoanalyses zijn een belangrijk onderdeel van het integriteitssysteem. De COID is verantwoordelijk voor de uitvoering.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Beek, W.I.I. van (VVD), voorzitter, Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Bommel, H. van (SP), Staaij, C.G. van der (SGP), Miltenburg, A. van (VVD), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Knops, R.W. (CDA), Brinkman, H. (PVV), Peters, M. (GL), Broeke, J.H. ten (VVD), Voordewind, J.S. (CU), Jacobi, L. (PvdA), Dijk, J.J. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Rouwe, S. de (CDA), ondervoorzitter, Monasch, J.S. (PvdA), El Fassed, A. (GL), Holtackers, M.P.M. (CDA), Bosman, A. (VVD), Berndsen, M.A. (D66), Hachchi, W. (D66), Hernandez, M.M. (PVV) en Kortenoeven, W.R.F. (PVV).

Plv. leden: Taverne, J. (VVD), Smeets, P.E. (PvdA), Raak, A.A.G.M. van (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Wolbert, A.G. (PvdA), Ferrier, K.G. (CDA), Helder, L.M.J.S. (PVV), Braakhuis, B.A.M. (GL), Caluwé, I.S.H. de (VVD), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Samsom, D.M. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Ormel, H.J. (CDA), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Grashoff, H.J. (GL), Haverkamp, M.C. (CDA), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Schouw, A.G. (D66), Pechtold, A. (D66), Roon, R. de (PVV) en Bontes, L. (PVV).

Naar boven