32 634 Financiering politieke partijen

Nr. 5 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 16 mei 2011

De commissie voor de Rijksuitgaven1 en de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken2 hebben een aantal vragen over het rapport van de Algemene Rekenkamer «Financiering politieke partijen» (Kamerstuk 32 634, nr. 2) aan de regering voorgelegd.

Deze vragen, alsmede de bij brief van 13 mei 2011 gegeven antwoorden, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Van Gerven

De voorzitter van de vaste commissie van Binnenlandse Zaken,

Dijksma

De griffier van de commissie voor de Rijksuitgaven,

Groen

1

Kan worden aangegeven welke wettelijke bepalingen dienen te wijzigen om ook gelieerde stichtingen die dienen ter ondersteuning van een politieke partij of lid van de Staten-Generaal onder eisen van openbaarmaking komen te vallen?

In het wetsvoorstel financiering politieke partijen (Wfpp)3 wordt in artikel 29 voorzien in toepassing van de financieringsregels op de neveninstellingen van een politieke partij zoals stichtingen en andere gelieerde organisaties. Onder neveninstelling wordt verstaan een rechtspersoon die er op is gericht uitsluitend of in hoofdzaak ten bate van deze partij activiteiten of werkzaamheden te verrichten. Een neveninstelling wordt zelf verantwoordelijk voor de naleving van de voorschriften.

2 en 3

Waarom is de Wet subsidiëring politieke partijen (WSPP) nog steeds niet aangepast aan de aanbevelingen van de Raad van Europa? Wanneer denkt de regering het in het vooruitzicht gestelde wetsvoorstel aan de Kamer te kunnen aanbieden?

Waarom heeft de regering de op 7 december 2010 door de Kamer aangenomen motie Heijnen om de nieuwe Wet financiering politieke partijen voor 1 maart 2011 in te dienen niet uitgevoerd? Wat is momenteel de stand van zaken met betrekking tot dit wetsvoorstel? Is het al voorgelegd aan de Raad van State? Wanneer verwacht de regering het wetsvoorstel in te dienen bij de Tweede Kamer?

Het voorstel voor de Wfpp is 27 april 2011 aangeboden aan de Tweede Kamer.

4

In hoeverre is het in andere West-Europese landen mogelijk om subsidie te ontvangen voor een jongerenorganisatie en een wetenschappelijk bureau? Is het te verwachten dat deze subsidie komt te vervallen in het nieuwe wetsvoorstel?

De subsidie voor het politiek-wetenschappelijk instituut en de politieke jongerenorganisatie komt in het wetsvoorstel voor de Wfpp niet te vervallen. Uit het onderzoek «Partijfinanciering in Europa» van het documentatiecentrum Nederlandse politieke partijen van de rijksuniversiteit Groningen blijkt dat dergelijke neveninstellingen in andere West-Europese landen eveneens subsidie ontvangen.4 Zo is de aan politieke partijen verstrekte subsidie in België indirect ook bedoeld voor de aan de partij verbonden organisaties die als component van een politieke partij beschouwd worden, waaronder wetenschappelijke instellingen en politieke vormingsinstellingen. In Duitsland werkt elke partij die in de Bondsdag vertegenwoordigd is samen met een zogenaamde parteinahe Stiftung, een organisatie die activiteiten ontplooit op verschillende gebieden als politieke vorming, scholing en onderzoek. Deze organisaties kunnen van verschillende ministeries subsidie ontvangen. In totaal ontvangen ze meer geld dan de partijen zelf; in 2007 meer dan € 300 miljoen. Daarnaast ontvangen ook de jongerenorganisaties van de in de Bondsdag vertegenwoordigde partijen subsidie. In 2007 was dat ruim € 4 miljoen. In Oostenrijk krijgen de politieke vormings- en onderzoeksinstituten apart subsidie. Daarnaast krijgen jongerenorganisaties van de in de Nationalrat vertegenwoordigde partijen subsidie van het ministerie voor Sociale Zekerheid en Generaties, waarvan de hoogte afhangt van het aantal zetels van de partij en van het aantal leden van de jongerenorganisatie. In 2008 was dat ruim € 1 miljoen. De jongerenorganisaties kunnen bovendien incidentele subsidies voor projecten krijgen.

5 en 6

Wat is de situatie in andere Westerse landen met betrekking tot de voorwaarde dat partijen die geen verenigingsstructuur en leden hebben, niet in aanmerking kunnen komen voor subsidie? Komt deze voorwaarde te vervallen in de nieuwe wet? Welke overwegingen hebben een rol gespeeld bij de besluitvorming in deze?

Op welke gedachte is volgens de regering de momenteel geldende voorwaarde gebaseerd dat een partij een verenigingsstructuur en leden moet hebben om in aanmerking te komen voor subsidie?

In de huidige Wet subsidiering politieke partijen (Wspp) en de nieuwe Wfpp is voor de definitie van het begrip politieke partij aangesloten bij de bepalingen in de Kieswet. Op grond van de Kieswet wordt onder politieke partij een vereniging verstaan waarvan de aanduiding op grond van de Kieswet is geregistreerd in het register van aanduidingen voor de verkiezing van leden van de Tweede of Eerste Kamer der Staten-Generaal. Voor de mogelijkheid van plaatsing van de partijaanduiding boven een lijst, dient de partij haar aanduiding te laten registreren door het centraal stembureau voor de desbetreffende verkiezingen. Slechts partijen die een vereniging zijn met volledige rechtsbevoegdheid komen voor registratie in aanmerking. Uit het eerder genoemde vergelijkende onderzoek «Partijfinanciering in Europa» blijkt dat voor alle onderzochte landen (België, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk) geldt dat een partij zich moet laten registreren om in aanmerking te komen voor overheidssubsidie. Uit het onderzoek blijkt bovendien dat de subsidie in al deze landen alleen ten goede komt aan partijen die een minimum aantal stemmen of zetels hebben verworven bij parlementaire verkiezingen. In die zin vormt de Nederlandse wetgeving dus geen uitzondering. Wel is het zo dat zowel in de huidige Wspp als de nieuwe Wfpp als voorwaarde voor de subsidie is opgenomen dat een politieke partij over ten minste 1 000 leden moet beschikken. Het kabinet hecht er aan dat politieke partijen ledenorganisaties zijn die een interne partijdemocratie kennen en meent dat maatschappelijke verbondenheid en draagvlak van politieke partijen tot uitdrukking komt door een breed partijlidmaatschap. De subsidie is dan ook bedoeld voor activiteiten van de partijorganisatie en de overheid verleent deze subsidie voor activiteiten van partijen verricht in het democratisch belang.

7

Welke overwegingen liggen volgens de regering ten grondslag aan het verlenen van subsidie aan een partij op basis van het al dan niet hebben van een jongerenorganisatie en/of een wetenschappelijk bureau?

Een politiek-wetenschappelijk instituut beoogt een brug te slaan tussen wetenschap en politiek en (nieuwe) gedachtevorming zowel binnen politieke partijen als in de samenleving te stimuleren. Een politieke jongerenorganisatie richt zich op activiteiten ter bevordering van de participatie van jongeren. De regering is van mening dat het van belang is om de onafhankelijke positie van politiek-wetenschappelijke instituten en politieke jongerenorganisaties te waarborgen en kiest daartoe voor handhaving van de oormerking binnen de subsidie.

8

Op welke wijze worden giften aan lokale en regionale politieke partijen geregistreerd en gecontroleerd?

De regering meent dat voor wat betreft de reikwijdte van het voorstel voor de Wfpp vooralsnog moet worden volstaan met politieke partijen op landelijk niveau; zowel met betrekking tot de subsidie als de giftenregeling. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor de politieke partijen die vertegenwoordigd zijn in het parlement. De verantwoordelijkheid voor de lokale partijen berust bij gemeenten en provincies. Daarbij is in Nederland geen enkele ervaring met het toezicht op bijdragen die partijen ontvangen. Indien nu wordt gekozen voor het van toepassing laten zijn van de voorschriften voor financiering op lokale politieke partijen en lokale afdelingen van landelijke politieke partijen, wordt de reikwijdte van het stelsel verbreed naar een aanzienlijke hoeveelheid partijorganisaties, met de nodige uitvoeringslasten tot gevolg. Eerst zal voldoende ervaring moeten worden opgedaan met de werking van de wet in de praktijk, waarna kan worden bezien of het wenselijk en mogelijk is de werking te verbreden naar lokaal niveau.

9

Op welke wijze is onderzocht hoe de financiering van lokale/regionale politieke partijen in Nederland zich verhoudt tot de internationale/Europese context?

Uit het vergelijkend onderzoek van het documentatiecentrum Nederlandse politieke partijen blijkt dat in andere West-Europese landen regionale en lokale partijorganisaties in sommige gevallen subsidie kunnen krijgen van regionale en lokale overheden. Er zijn echter geen gevallen bekend waarbij het mogelijk is dat regionale en lokale partijorganisaties direct van landelijke overheden subsidie kunnen ontvangen.

10

In hoeverre is de regering voornemens om in de nieuwe wet te komen tot aangescherpte regelgeving met betrekking tot de registratie, publicatie en beperkingen van private giften? Op welke wijze gaat de regering rechtzetten dat Nederland in dit kader achterloopt vergeleken met de rest van Europa?

De huidige Wspp voorziet met name in subsidievoorschriften. De voorschriften inzake giften zijn zeer beperkt. De regeling vereist uitsluitend dat politieke partijen de van rechtspersonen ontvangen giften van meer dan € 4 537,80 openbaar maken. De verplichting geldt dus alleen voor de bijdragen die partijen zelf ontvangen en richt zich niet op de gelieerde instellingen. Bovendien geldt het vereiste van transparantie uitsluitend voor bijdragen afkomstig van rechtspersonen en bijdragen in geld. Tot slot ontbreekt het toezicht op de naleving op de voorschriften en zijn aan overtredingen geen sancties verbonden.

Met de Wfpp worden aanzienlijke verbeteringen in het stelsel aangebracht. De voorschriften inzake bijdragen worden verbreed en verscherpt:

  • Politieke partijen moeten alle bijdragen boven de € 1 000 registeren en alle bijdragen boven de € 4 500 openbaar maken. Verder wordt geregeld dat ook schulden boven de € 25 000 openbaar moeten worden gemaakt.

  • De voorschriften worden ook van toepassing op bijdragen die van natuurlijke personen worden ontvangen en op bijdragen die worden ontvangen door de gelieerde instellingen die in het directe belang van de partij werkzaamheden verrichten (stichtingen e.d).

  • Het nieuwe wetsvoorstel strekt zich ook uit over bijdragen in natura.

  • In verkiezingstijd worden aanvullende gegevens over bijdragen en schulden openbaar gemaakt. In verkiezingstijd zijn de voorschriften inzake bijdragen bovendien van toepassing op kandidaten, ook als zij niet als politieke partij zijn georganiseerd

  • Aan de niet-naleving van de voorschriften worden sancties verbonden.

Hiermee wordt ook in belangrijke mate tegemoet gekomen aan de aanbevelingen van de Raad van Europa.

11

Wordt het eerdere voornemen om naast politieke partijen met een verenigingsstructuur ook politieke bewegingen zonder rechtspersoonlijkheid te onderwerpen aan de regels voor partijfinanciering door de regering gehandhaafd in de op stapel staande Wet financiering politieke partijen? Zo nee, waarom niet?

Zoals aangegeven wordt ook in het wetsvoorstel voor de Wfpp voor de definitie van het begrip politieke partij aangesloten bij de bepalingen in de Kieswet. Op grond van de Kieswet wordt onder politieke partij een vereniging verstaan waarvan de aanduiding op grond van de Kieswet is geregistreerd in het register van aanduidingen voor de verkiezing van leden van de Tweede of Eerste Kamer der Staten-Generaal. Primair richten dus ook de voorschriften uit de Wfpp zich op politieke partijen die een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid zijn. In het wetsvoorstel is echter wel geregeld dat in verkiezingstijd aanvullende voorschriften gelden. In die periode moeten actuele gegevens over bijdragen openbaar worden gemaakt. De verplichting geldt dan ook voor de politieke partijen die nieuw aan de verkiezingen deelnemen en de kandidaten van de politieke partijen. Dit betekent dat de voorschriften zich in verkiezingstijd ook uitstrekken over groeperingen die niet als politieke partij aan de verkiezingen deelnemen en die een kandidatenlijst zonder aanduiding inleveren (blanco lijsten).

12

In het nieuwe wetsontwerp wordt geregeld dat: «Een politieke partij mag per donateur (natuurlijke persoon of rechtspersoon) maximaal € 50 000 per jaar ontvangen.» Op welke wijze wordt transparantie verkregen over donateurs die op een dergelijke wijze doneren aan politieke partijen?

Het voorstel voor de Wfpp richt zich op transparantie van ontvangen giften. Niet meer is voorzien in beperking van de mogelijkheid om giften te ontvangen door een maximering van te ontvangen giften.

13

In hoeverre is de regering van plan vast te houden aan 150 euro als bedrag waarboven giften aan politieke partijen geregistreerd moeten worden? Gaat deze verplichting nog steeds gelden voor politieke bewegingen en landelijke neveninstellingen van politieke partijen?

In het voorstel voor de Wfpp is geregeld dat politieke partijen ontvangen bijdragen in geld en in natura moeten registreren. Alleen bijdragen boven € 1 000 moeten worden geregistreerd. Deze verplichting geldt eveneens voor aan de partij gelieerde instellingen.

14

In hoeverre klopt de constatering dat in het nog in te dienen wetsvoorstel financiering politieke partijen giften hoger 150 euro slechts geregistreerd hoeven te worden en dat de verplichting tot openbaarmaking alleen geldt voor giften van meer dan 3 000 euro? In hoeverre is dergelijke regelgeving in lijn met regelgeving in andere Westerse landen? Is daar doorgaans niet sprake van strengere regelgeving met lagere maximumbedragen? Waarom is daar niet voor gekozen?

In het wetsvoorstel voor de Wfpp is voor registratie een ondergrens opgenomen. Geregeld is dat bijdragen boven de € 1 000 moeten worden geregistreerd. Bijdragen boven de € 4 500 moeten vervolgens openbaar worden gemaakt. Met deze in het wetsvoorstel opgenomen ondergrens is beoogd een balans te vinden tussen een sluitend stelsel enerzijds en het voorkomen van overregulering anderzijds. De regering meent dat de administratieve plichten voor politieke partijen in verhouding dienen te staan tot het doel van de wet.

Uit het vergelijkende onderzoek «Partijfinanciering in Europa» blijkt dat de wetgeving in andere landen ook in ondergrenzen voor registratie en openbaarmaking voorziet. Zie hieronder de tabel die in dit verband in het onderzoek is opgenomen. Uit de tabel kan worden afgeleid dat de wetgeving in andere landen niet aanzienlijk strenger is. In Duitsland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk is de openbaarmakingsgrens zelfs hoger:

Land

Registratie

Publicatie

Beperkingen

België

Boven € 125

Alleen totale bedragen

Max. € 500 aan één partij; max. € 2000 aan meer partijen; alleen van natuurlijke personen

Duitsland

Boven € 500 met naam en adres donateur

Boven € 10 000 met naam en adres donateur

Max. € 1 000 contant; alleen giften uit Duitsland1 en van bepaalde organisaties

Frankrijk

Boven € 3 000 met naam en adres donateur

Alleen totale bedragen

Max. € 150 contant; max. € 7 500 van één donateur; alleen van natuurlijke personen

Ierland

Boven € 126,97;

Boven € 5 078,95 met naam en adres donateur

Totale bedragen en giften boven € 5 078,95 met naam en adres donateur

Max. € 126,97 anoniem; max. € 6 348,79 met naam en adres; alleen van personen of organisaties gevestigd in Ierland

Nederland

Boven € 4 537,80

Indien rechtspersoon: boven € 4 537,80 met naam en adres òf algemene aanduiding van categorie

Geen

Oostenrijk

Boven € 7 260 met naam en adres donateur

Alleen totale bedragen (per categorie donateur)

Geen

Verenigd Koninkrijk

Boven € 268 naam en adres donateur

Giften boven € 6 700 met naam donateur2

Alleen van personen of organisaties die in het Verenigd Koninkrijk ingeschreven zijn

X Noot
1

Hier gelden bepaalde uitzonderingen, zie bijlage A2 bij het onderzoek.

X Noot
2

Boven € 1 300 aan partijafdelingen of individuele leden (kandidaten); adressen van organisaties worden wel gepubliceerd, van natuurlijke personen niet.

15

Wordt in de Wet financiering politieke partijen het maximum van 50 000 euro per donateur gehandhaafd? Klopt het dat dit een van de hoogste maximumbedragen in Europa zou zijn? Ligt een lager maximum in dit kader niet meer voor de hand?

Zoals eerder beschreven is in het voorstel voor de Wfpp niet meer voorzien in een beperking van de mogelijkheid om giften te ontvangen door een maximering van te ontvangen giften.

16

Is in de Wet financiering politieke partijen nog steeds een andere subsidieverdeling opgenomen dan thans het geval is? Welke gedachte ligt ten grondslag aan het voornemen om het ledenaantal zwaarder te laten wegen ten opzichte van zetelaantal?

Het huidige subsidiestelsel wordt niet gewijzigd. De subsidiesystematiek uit de Wspp wordt ongewijzigd in de Wfpp overgenomen.

17

Wordt het voornemen om het totale subsidiebedrag voor politieke partijen te verlagen naar 13.6 miljoen euro per jaar gehandhaafd in de nieuwe Wet financiering politieke partijen?

Het voornemen van de regering om het subsidiebedrag voor politieke partijen te verlagen komt met de Wfpp niet te vervallen. De subsidievoorschriften uit de Wspp worden dus ook ongewijzigd in het voorstel voor de Wfpp overgenomen. Dat geldt ook voor de wijziging van de subsidiebedragen opgenomen in het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet subsidiëring politieke partijen met het oog op verlaging van de subsidies.7 Overigens verdient daarbij wel opmerking dat dit wetsvoorstel niet voorziet in een verlaging van het subsidiebedrag tot € 13,6 miljoen. Nu is voor de subsidies een bedrag geraamd van € 15 miljoen. Dit bedrag wordt met iets minder dan € 1 miljoen verlaagd. Er resteert dan nog ongeveer € 14 miljoen.

18

In hoeverre wordt subsidie in West-Europa en de Verenigde Staten gebruikt om de afhankelijkheid van politieke partijen van private geldstromen en daarmee bepaalde belangengroepen te beperken? Is subsidie in dit kader volgens u een effectief middel? In welke mate wordt dit middel in Nederland volgens u effectief ingezet, met name in vergelijking met de rest van West-Europa en de Verenigde Staten?

Uit het vergelijkende onderzoek «Partijfinanciering in Europa» blijkt niet wat de precieze achtergrond van de subsidies in West-Europa is. Voor wat betreft de subsidies in Nederland is bij de totstandkoming van de Wspp overwogen dat uit de voorwaardenscheppende taak van het Rijk voor het functioneren van de in de Staten-Generaal gerepresenteerde politieke partijen de zorg voor een adequaat niveau van inkomsten voortvloeit. Het subsidiestelsel is dus niet ingegeven om de private geldstromen te beperken, maar om een zeker niveau van inkomsten van politieke partijen zeker te stellen. Wel kan worden gesteld dat overheidssubsidie het voor politieke partijen minder noodzakelijk maakt private fondsen te werven. In de notitie Herijking Wet subsidiëring politieke partijen (2002) werd aangegeven dat de discussie over de overheidssubsidie en die over sponsoring van politieke partijen door bedrijven en organisaties niet los van elkaar kunnen worden gezien.8 In de Aanbevelingen van de Raad van Europa over de financiering van politieke partijen is overigens ook verwoord dat de politieke partijen van de overheid – een zekere – steun dienen te krijgen en dat deze steun ook financieel kan zijn. Dat deze aanbeveling wordt gedaan in het kader van de integriteit van politieke partijen is niet zonder betekenis.

19

Kan de regering nader inzicht geven in de criteria die gaan gelden om te bepalen of een bepaalde instelling al dan niet gelieerd is aan een bepaalde politieke partij? In hoeverre sluiten deze criteria aan bij de regels die gelden in andere landen in West-Europa en de Verenigde Staten? Hoe kan voorkomen worden dat regelgeving in deze gemakkelijk omzeild wordt?

Op grond van het voorstel voor de Wfpp is het primair aan de politieke partij om een rechtspersoon als gelieerde instelling aan te merken. Indien een politieke partij dit ten onrechte nalaat, dan kan de minister de rechtspersoon alsnog als zodanig aanwijzen. Daarbij wordt uitgegaan van het criterium dat een rechtspersoon als neveninstelling van een politieke partij moet worden aangemerkt indien: «deze rechtspersoon er op gericht is uitsluitend of in hoofdzaak ten bate van deze partij activiteiten of werkzaamheden te verrichten en de partij daar kennelijk voordeel bij heeft». In beginsel zijn er dus twee criteria: in de eerste plaats is het doel of oogmerk van de organisatie van belang. Dat een organisatie activiteiten verricht die gunstig zijn voor de partij, betekent op zich nog niet dat het een neveninstelling betreft. De rechtspersoon moet er echt op zijn gericht. Of een rechtspersoon inderdaad dit doel of oogmerk heeft, kan blijken uit statutaire doelstellingen maar ook bijvoorbeeld uit de feitelijke activiteiten. Verder is van belang dat het verrichten van de activiteiten een zeker structureel karakter heeft. Een organisatie die incidenteel een activiteit ten bate van een partij verricht is geen neveninstelling. Er moet sprake zijn van het stelselmatig of structureel verrichten van activiteiten of werkzaamheden ten bate van de politieke partij. Indien een rechtspersoon als gelieerde instelling is aangemerkt, zijn de voorschriften ook op deze instelling van toepassing. De instelling is zelf verantwoordelijk voor de naleving. Er is niet onderzocht of de definitie van neveninstelling in de Wfpp gelijk is aan de definitie die in andere landen wordt gehanteerd.

20

Welke regels zijn er in de Wet financiering politieke partijen opgenomen met betrekking tot giften uit het buitenland? In hoeverre moeten deze openbaar worden gemaakt? In hoeverre gaan er beperkingen gelden? Welke regelgeving zou in deze aansluiten bij wat er over het algemeen geldt in de rest van West-Europa en de Verenigde Staten?

In het voorstel voor de Wfpp wordt geen onderscheid gemaakt naar de herkomst van een gift. De regeling omtrent registratie en openbaarmaking zoals opgenomen in het voorstel is onverkort van toepassing op alle giften, ook die uit het buitenland. Dit sluit aan bij de wetgeving in België en Oostenrijk. Daar gelden evenmin specifieke beperkingen voor giften uit het buitenland. Voor het overige geldt dat in Duitsland geen giften buiten het geldingsgebied van de wet mogen worden aangenomen, al zijn hier wel uitzonderingen op. In Frankrijk zijn giften van rechtspersonen uit het buitenland verboden. In Ierland mogen natuurlijke personen of rechtspersonen die niet (ook) in Ierland zijn gevestigd niet doneren. In het Verenigd Koninkrijk geldt dat geen giften ontvangen mogen worden van personen die niet zijn ingeschreven als Britse kiezers, van bedrijven die niet in de EU gevestigd zijn en niet in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd zijn, en van vakbonden en andere organisaties die niet in het Verenigd Koninkrijk geregistreerd zijn.

21 en 22

In hoeverre kent Nederland regelgeving – of gaat onder de nieuwe Wet financiering politieke partijen regelgeving kennen – die vergelijkbaar is met de eis die binnen de EU voor politieke partijen op Europees niveau geldt, namelijk dat zij alleen in aanmerking komen voor subsidie zolang zij beginselen eerbiedigen als vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden alsmede de rechtstaat? Welke overwegingen hebben meegespeeld bij de beslissing om al dan niet te komen tot een soortgelijke vereiste voor subsidieverlening aan politieke partijen in Nederland? Welke consequenties zou een dergelijke vereiste hebben voor de verlening van subsidie aan de politieke partijen die momenteel in Nederland actief zijn?

Zijn de beginselen die de EU hanteert als voorwaarde voor subsidiering van Europese politieke partijen (eerbiediging van vrijheid, democratie, mensenrechten en rechtstaat) op grond van internationale verdragen of Nederlandse wetgeving ook van toepassing op Nederlandse politieke partijen? Zo niet, welke van deze beginselen gelden dan niet voor Nederlandse politieke partijen en waarom niet?

Eerder is reeds beschreven wat de criteria zijn voor aanspraak op de partijsubsidies. De subsidie wordt op grond van objectieve criteria aan de politieke partijen verstrekt. De inhoudelijke onafhankelijkheid ten opzichte van de overheid moet gewaarborgd zijn. Uitgesloten moet zijn dat de overheid in deze enige bevoegdheid heeft voor meer of minder directe bemoeienis met de partijpolitieke oordeelsvorming en standpunten. Er dient ook geen bevoegdheid te zijn tot een inhoudelijke interventie bij de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. Door de overheid wordt niet geoordeeld over de wenselijkheid van een activiteit of de doelmatigheid waarmee deze wordt verricht. Wel geldt de bepaling dat bij een strafrechtelijke veroordeling van de politieke partij wegens discriminatie het recht op subsidie automatisch vervalt. De sanctie heeft betrekking op veroordelingen voor alle vormen van discriminatie, als bedoeld in de artikelen 137c tot en met 137g en artikel 429 quater van het Wetboek van Strafrecht. In dat geval ligt dus aan de stopzetting van de subsidie een rechterlijk vonnis ten grondslag. Het zou ongewenst zijn als de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zich – in het kader van de subsidieverlening – een oordeel zou moeten vellen over de ideologie en het democratische gehalte van een politieke partij. En indien een politieke partij grenzen overschrijdt,kan het openbaar ministerie aan de rechter verzoeken om ontbinding van de partij wegens strijd met de openbare orde. Echter, verbod of ontbinding van een politieke partij is een middel dat slechts met uiterste terughoudendheid dient te worden toegepast. In een democratie dienen politiek verwerpelijke ideeën primair met kracht van argumenten te worden bestreden. Het uiteindelijke lot van de partij ligt daarmee in handen van de kiezer.9

23

In hoeverre wordt met de nieuwe wet financiering politieke partijen uitvoering gegeven aan de aanbevelingen die Group of States against corruption (GRECO) van de Raad van Europa met betrekking tot de situatie in Nederland heeft gedaan?

De Raad van Europa heeft in 2003 aanbevelingen gedaan over de financiering van politieke partijen. In de aanbevelingen wordt aan GRECO opgedragen de naleving van de aanbevelingen door de lidstaten te monitoren. In dat kader heeft een onderzoekscommissie van GRECO in 2008 een bezoek gebracht aan Nederland en een rapport vastgesteld over de partijfinanciering in Nederland. Daarbij is met name ingegaan op de transparantie, toezicht en sancties (Transparancy of Party Funding). Het rapport is kritisch over de situatie in Nederland. Gesteld wordt dat het huidige stelsel in de Wspp niet in overeenstemming is met de aanbevelingen van de raad. GRECO heeft bij de rapportage echter ook het ontwerp voor de Wfpp betrokken. In dat verband geeft GRECO aan dat het nieuwe stelsel een belangrijke verbetering is. Met het wetsvoorstel wordt in zeer hoge mate aan de aanbevelingen van de Raad tegemoet gekomen. GRECO adviseert dus het wetsvoorstel in te voeren. GRECO doet ook aanbevelingen over het aanbrengen van verbeteringen in de partijfinanciering wat betreft transparantie, toezicht en sancties. Deze aanbevelingen zijn bij het wetsvoorstel betrokken. In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt nader op de individuele aanbevelingen en de verwerking daarvan in het wetsvoorstel ingegaan.

24

In hoeverre is onder de nieuwe Wet financiering politieke partijen het effectieve toezicht gebaseerd op transparantie gewaarborgd waar de International Foundation for Electoral Systems (IFES) aan refereert en waarover gesteld wordt dat dit in een groot aantal landen in de praktijk tekort schiet? Op welke wijze kan voorkomen worden dat dit toezicht in Nederland tekort gaat schieten?

De Algemene Rekenkamer gaat in haar rapport op de aanbevelingen van de International Foundation for Electoral Systems (IFES) in. Daarbij geeft de Rekenkamer aan dat de IFES heeft vastgesteld dat regulering van de financiering van politieke partijen gewenst is. Volgens de IFES moet deze gebaseerd zijn op transparantie en moet er voorzien zijn in effectief toezicht. Zoals gezegd staat transparantie in de Wfpp voorop. Bovendien is in het wetsvoorstel ook in toezicht en sancties voorzien. Voor wat betreft het toezicht is van belang dat dit door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geschiedt met de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalde bevoegdheden voor toezichthouders. Zo is een toezichthouder op grond van de Awb onder meer bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden en daarvan kopieën te maken. Verder is een ieder verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. De verwachting is dat met deze bevoegdheden adequaat op de naleving van de wet kan worden toegezien. Feit is echter wel dat in Nederland nu geen enkele ervaring is met het toezicht op bijdragen die politieke partijen ontvangen. Vijf jaar na inwerkingtreding van de wet zal dus ook verslag worden gedaan over de werking van de wet in de praktijk. Daarbij zal ook het toezicht worden betrokken.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Omtzigt, P.H. (CDA), Veen, E. van der (PvdA), Neppérus, H. (VVD), Gerven, H.P.J. van (SP), voorzitter, Blanksma-van den Heuvel, P.J.M.G. (CDA), Dijck, A.P.C. van (PVV), Broeke, J.H. ten (VVD), ondervoorzitter, Ouwehand, E. (PvdD), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Bashir, F. (SP), Sap, J.C.M. (GL), Harbers, M.G.J. (VVD), Plasterk, R.H.A. (PvdA), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Vliet, R.A. van (PVV), Mulder, A. (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Verhoeven, K. (D66), Koolmees, W. (D66), Besselaar, I.H.C. van den (PVV), Schouten, C.J. (CU) en Vacature (CDA).

Plv. leden: Knops, R.W. (CDA), Vermeij, R.A. (PvdA), Ziengs, E. (VVD), Gesthuizen, S.M.J.G. (SP), Haverkamp, M.C. (CDA), Gerbrands, K. (PVV), Beek, W.I.I. van (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Monasch, J.S. (PvdA), Irrgang, E. (SP), Grashoff, H.J. (GL), Straus, K.C.J. (VVD), Hamer, M.I. (PvdA), Kuiken, A.H. (PvdA), Gent, W. van (GL), Beertema, H.J. (PVV), Boer, B.G. de (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Pechtold, A. (D66), Koşer Kaya, F. (D66), Graus, D.J.G. (PVV), Slob, A. (CU) en Hijum, Y.J. van (CDA).

X Noot
2

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), voorzitter, Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. van (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), ondervoorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Jansen, P.F.C. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Brinkman, H. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Elissen, A. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Boer, B.G. de (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Lucassen, E. (PVV), Verhoeven, K. (D66) en Grashoff, H.J. (GL).

Plv. leden: Dam, M.H.P. van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Sterk, W.R.C. (CDA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Steur, G.A. van der (VVD), Knops, R.W. (CDA), Dijk, J.J. van (SP), Slob, A. (CU), Klaveren, J.J. van (PVV), Vacature (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Gent, W. van (GL), Kuiken, A.H. (PvdA), Fritsma, S.R. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Wolbert, A.G. (PvdA), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV), Hachchi, W. (D66) en Voortman, L.G.J. (GL).

X Noot
3

Kamerstukken II 2010/11, 32 752.

X Noot
4

Partijfinanciering in Europa, Een vergelijkend onderzoek naar regelingen voor overheidssubsidie en giften voor politieke partijen, A.P.M. Lucardie, G. Voerman en J.K. van Zonneveld, Groningen 2010. Bijlage bij Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VII, nr. 72.

X Noot
7

Kamerstukken 31 906.

X Noot
8

Kamerstukken II, 27 422.

X Noot
9

TK Aanhangsel Handelingen nr. 1859, vergaderjaar 2005–2006.

Naar boven