32 500 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2011

Nr. 5 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 november 2010

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken1, belast met het voorbereidende onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden.

De op 26 oktober 2010 voorgelegde vragen zijn, bij brief van 11 november 2010, beantwoord door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid.

De voorzitter van de commissie,

Dijksma

De waarnemend griffier van de commissie,

Hendrickx

1

Hoe wordt – formeel en qua timing – het regeerakkoord in onderhavige begroting verwerkt? Hoe wordt daarbij een zorgvuldige en integrale beoordeling van de begroting Binnenlandse Zaken 2011 door de Tweede Kamer gewaarborgd?

Door middel van aanvullende begrotingsvoorstellen wordt de Kamer voorzien van een begroting waarin het Regeerakkoord is verwerkt. Deze procedure is door de Tweede Kamer afgestemd met het Ministerie van Financiën.

2

Welke evaluaties zijn beschikbaar voor de verleende subsidies van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties die genoemd worden in het Subsidieoverzicht Rijk 2010? Indien niet alle evaluaties voltooid zijn, wanneer kan de Kamer deze tegemoet zien?

Voor de subsidies in het Subsidieoverzicht Rijk 2010 zijn grotendeels geen evaluaties gepland. Subsidies worden niet altijd separaat geëvalueerd maar in beleidsdoorlichtingen meegenomen. Verder is het instrument evaluatie niet altijd geschikt voor afwegingen over subsidies en subsidieregelingen, bijvoorbeeld als deze voortkomen uit bestuurlijke afspraken, bijvoorbeeld met de Nederlandse Antillen, of wanneer er sprake is van een bijzonder maatschappelijk belang (bijv. 4/5 meiviering).

Bij de verantwoording van de subsidies wordt getoetst aan de afspraken die zijn gemaakt voor de besteding. In het kader van de implementatie van het Uniform Subsidiekader en de twee moties van Weekers is het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een traject gestart om alle subsidieregelingen door te lichten op doelmatigheid en doeltreffendheid.

3

Welke subsidies uit het Subsidieoverzicht Rijk 2010 van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Justitie overlappen elkaar?

Er is geen sprake van overlap tussen subsidies van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Justitie.

4

Kunt u voor alle door het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitgevoerde subsidieregelingen een overzicht geven van de benodigde uitvoeringskosten, in de vorm van een overzicht, met per regeling het aantal benodigde FTE per € 100 000 uitgekeerde subsidie?

Vanwege de aard en het zeer beperkte aantal subsidies (met eveneens een zeer beperkt financieel belang) dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verstrekt, is de administratie niet zo ingericht dat deze informatie er uit te halen is. Een expertise centrum voor subsidies, zoals grote subsidiedepartementen hebben, bestaat niet bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

5

Hoe verhoudt zich de uitspraak van de Raad van State van 4 oktober (200902318/1/V2) tot het beleid ten aanzien van Iraanse bekeerlingen? In hoeverre laat het vereiste dat bekeerlingen zich terughoudend opstellen ten aanzien van bekeringsactiviteiten concreet ruimte open voor het uiten van persoonlijke geloof, niet zijnde bekeringsactiviteit? Hoe is dit te verenigen met artikel 10 lid 1b van de Definitierichtlijn, waarin naast het bezoeken van erediensten ook worden beschermd «andere religieuze activiteiten of uitingen, dan wel vormen van persoonlijk of gemeenschappelijk gedrag die op een godsdienstige overtuiging zijn gebaseerd of daardoor worden bepaald»?

Dat van een Iraanse vreemdeling wordt verwacht dat hij zich terughoudend opstelt ten aanzien van het verrichten van bekeringsactiviteiten betekent niet dat van deze vreemdeling wordt verwacht dat hij zijn geloof verborgen houdt. Dat bekeerde Iraanse vreemdelingen hun geloof in Iran, met name wat betreft bekeringsactiviteiten, niet op dezelfde wijze kunnen uitoefenen als in Nederland leidt nog niet tot de conclusie dat hun leven als gevolg van hun religieuze overtuiging ernstig wordt belemmerd in Iran. Dit beleid is dan ook in overeenstemming met artikel 10, lid 1, onder b van de Kwalificatierichtlijn.

De uitspraak van de Raad van State van 4 oktober (200902318/1/V2) bevestigt het beleid ten aanzien van Iraanse bekeerlingen. De Raad van State is van oordeel dat op basis van onder meer de informatie uit het ambtsbericht van het minsterie van Buitenlandse Zaken van januari 2010 geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat het enkele feit dat een Iraanse vreemdeling bekeerd is tot het christendom, voldoende is om een verblijfsvergunning asiel te verlenen.

6

Maakt het ministerie van BZK lespakketten voor scholen? Zo ja, met welk doel? Over welk onderwerpen gaat dit lesmateriaal? Voor welk type onderwijs worden deze lespakketten gemaakt? Wat zijn hiervan de totale kosten?

BZK maakt geen lespakketten voor scholen.

7

Wordt er binnen de nieuwe verdeling van beleidsterreinen ook voor gekozen om het thema integratie (en bijvoorbeeld inburgeringscursussen) onder te brengen bij de minister van Asiel en Immigratie? Zo niet, waarom niet?

Het thema integratie is ondergebracht bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het migratievraagstuk heeft betrekking op de toelating van vreemdelingen tot Nederland. Bij integratie gaat het om deelname van alle mensen in de samenleving. Met inbegrip van mensen die zijn toegelaten tot ons land. Het integratieproces krijgt bij uitstek gestalte op lokaal niveau en kent om die reden een logische verbinding met andere onderdelen van de portefeuille van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in het bijzonder de beleidsdomeinen wonen, wijken en bestuur.

8

Hoe kan volgens de Trendnota het aantal werkzame personen bij het rijk gestegen zijn tussen 2006 en 2009 van 325 000 tot 327 000 terwijl er juist een vermindering van het aantal rijksambtenaren zou plaatsvinden in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst?

Het overzicht in de Trendnota (TK, 32 501, nr. 2) is ingedeeld naar arbeidsvoorwaardensectoren en omvat alle medewerkers binnen het Openbaar Bestuur, werkzaam in arbeidsvoorwaardensectoren Rijk, Gemeenten, Provincies, Rechterlijke Macht en Waterschappen.

De uitgangspositie van het Programma Vernieuwing Rijksdienst omvat het aantal fte bij ministeries, agentschappen en 35 ZBO’s. De ondersteuning van de magistratuur, de rijksonderdelen van politie, het bestuursdepartement van defensie alsmede de MIVD en de Hoge Colleges van Staat worden apart weergegeven. 

Van belang is verder dat de omvang van de rijksdienst in de Voortgangsrapportages VRD wordt gemeten op basis van feitelijke bezetting in fte., terwijl het overzicht in de Trendnota is gebaseerd op het aantal natuurlijke personen («aantal werkzame personen»).

Meer informatie over de afbakening van de rijksdienst is te vinden in de Nota Vernieuwing Rijksdienst (TK 2007–2008, 31 201, nr. 3) en de jaarlijkse voortgangsrapportages aan het Parlement (zesde Voortgangsrapportage: TK 31 490, nr. 43). In tabel 2 van de zesde Voortgangsrapportage is de ontwikkeling weergegeven over de jaren 2006 (nulmeting) t/m 2009. Hierbij wordt rekening gehouden met door het vorige en het huidige kabinet toegestane beleidsintensiveringen alswel met de overboeking van taken en daarmee personeel tussen departementen (tabel 3).

9

Hoe kan de loonsom bij de rijksoverheid zijn gestegen van 6,01 mld in 2006 tot 6,80 mld in 2009 (Trendnota 2010) terwijl er juist een bezuiniging op de personeelslasten zou plaatsvinden? Op basis waarvan verwacht het kabinet dat de loonsom bij het rijk in de jaren 2010 tot 2012 wel zal afnemen van 7,10 mld tot 6,73 mld?

De stijging van de loonsom van de rijksoverheid tussen 2006 en 2009 wordt verklaard door CAO loonstijgingen. In de loonsom in de periode 2010–2012 zijn loonstijgingen nog niet verwerkt. De daling van de loonsom in de periode 2010–2012 is het effect van de doorwerking van de volumetaakstellingen van het kabinet Balkenende-4. Het grootste deel van de taakstelling valt in de jaren 2010, 2011.

10

Hoe wordt de Kamer geïnformeerd bij het onderzoek naar een nieuw model voor het papieren stembiljet en de electronische hulpmiddelen bij het tellen?

In de evaluatie van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer wordt gemeld dat met de uitvoering van dit onderzoek een begin is gemaakt. Ik hoop dat de resultaten medio 2011 beschikbaar kunnen zijn zodat er dan conclusies kunnen worden getrokken over de haalbaarheid van de invoering van een nieuw stembiljet.

11

Wanneer komt het advies van de Senaatscommissie Grondwet?

Het advies van de Staatscommissie Grondwet is aangeboden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en aan de minister van Veiligheid en Justitie op 11 november 2010.

12

Hoe vaak is agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak voorgekomen? Hoe vaak heeft dit geleid tot een rechtzaak? Hoe vaak is men tot een uitspraak gekomen? Hoe vaak heeft de werkgever de aangifte en verdere rechtsgang overgenomen?

Uit recent onderzoek2 blijkt dat 58% van de werknemers met burgercontacten in de publieke sectoren – zoals het Rijk, de gemeenten en de politie – slachtoffer is geweest van agressie en geweld door externen. Verbale agressie (53%) is de meest voorkomende vorm van agressie en geweld door externen, maar ook intimidatie is door 36% van de werknemers genoemd. Van de werknemers heeft 9% te maken gehad met lichamelijk geweld. Kijkend naar de aantallen incidenten dan zien we dat met name de verbale agressie, discriminatie en pestgedrag vaak in hogere frequenties voorkomen. Globaal 30% van de slachtoffers geeft aan dit 4 keer of vaker te hebben meegemaakt in de afgelopen 12 maanden. Voor de slachtoffers van lichamelijk geweld blijft het voor ongeveer de helft van de slachtoffers bij een eenmalig incident.

13

Komt er nog een onderzoek naar de identificatieplicht op stembureaus en de gevolgen voor de opkomst? Zo nee, waarom niet?

Ik heb geen voornemen om hier nu nader onderzoek naar te doen. Uit de evaluatie naar aanleiding van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer blijkt dat er zich bij deze verkiezing geen noemenswaardige problemen hebben voorgedaan met de identificatieplicht. Er is naar mijn mening enerzijds sprake van een zekere gewenning aan de identificatieplicht bij het stemmen en anderzijds is dit het resultaat van de inspanningen die zijn gedaan om, met name de oudere, kiezers te informeren over de identiteitsdocumenten die wel c.q. niet gebruikt konden worden bij het stemmen. De maatregel waarmee men zich ook kan identificeren met een maximaal vijf jaar verlopen document geldt ook bij de provinciale statenverkiezingen. Daarna zal worden bezien of en zo ja hoe hiervoor een meer permanente voorziening moet worden getroffen.

14

Welke effecten van de taakstelling Vernieuwing Rijksdienst zijn op dit moment zichtbaar in de samenstelling van het Rijkspersoneel?

De samenstelling van het rijkspersoneel wordt beïnvloed door verschillende ontwikkelingen. De taakstelling Vernieuwing Rijksdienst is er daar een van. Zo zien we dat de gemiddelde leeftijd snel toeneemt. Dat komt doordat er minder instroom is van jongere medewerkers. Tegelijkertijd is er sprake van minder uitstroom van oudere medewerkers. Dat hangt weer samen met het afschaffen van vertrekregelingen en van de situatie op de arbeidsmarkt.

Jaarlijks wordt in het Sociaal Jaarverslag beschreven hoe de samenstelling van het rijkspersoneel veranderd. Welke ontwikkeling precies welk effect op de samenstelling heeft, wordt niet onderzocht en is dus ook niet aan te geven.

15

Op welke wijze wordt het programma Vernieuwing Rijksdienst gedragen door de verschillende ministeries? Welke onderdelen van dit programma zijn op vrijwillige basis? Kunt u een overzicht geven van welke ministeries bij welke projecten zijn betrokken?

Het Programma Vernieuwing Rijksdienst, dat uitvoering geeft aan de nota Vernieuwing Rijksdienst, wordt door alle ministeries uitgevoerd. Zo levert elk ministerie zijn bijdrage aan de taakstelling die in de nota Vernieuwing Rijksdienst is opgenomen, waarmee de doelstelling van een kleinere overheid is gediend. Elk ministerie is daarnaast, waar opportuun, betrokken bij een of meer van de verbeterprojecten die onder het Programma Vernieuwing Rijksdienst vallen; in het geval van het project Eén logo heeft die samenwerking erin geresulteerd dat eind 2010 het overgrote deel van de overheidsorganisatie het nieuwe rijkslogo zal dragen. Voor een overzicht van alle VRD-projecten verwijs ik naar de Vijfde voortgangsrapportage (TK 31 490, nr. 43).

16

Op welke terreinen en waarom is het ministerie van Defensie uitgezonderd van projecten die behoren bij het traject Vernieuwing Rijksdienst? Welke onderdelen die nu nog niet in het traject zijn opgenomen zouden wel binnen het traject opgenomen kunnen worden? Wat is het gevolg hiervan voor het realiseren van het traject Vernieuwing Rijksdienst?

Vanwege de toenmalige politieke wens om de krijgsmacht bij een taakstelling te ontzien, zijn als onderdeel van het Programma Vernieuwing Rijksdienst alleen het bestuursdepartement (beleid en ondersteuning), de agentschappen en de MIVD meegenomen. Op deze onderdelen rust een taakstelling zoals die ook voor de rest van de rijksdienst geldt. Voor de inzichtelijkheid wordt heel Defensie apart weergegeven in de voortgangsrapportages aan het Parlement. 

17

Wat zijn de mogelijkheden voor de verschillende ministeries om in het project Vernieuwing Rijksdienst de uitvoeringsorganisaties onder te brengen in één holding, zoals nu al bij Economische Zaken gebeurt?

Verschillende andere ministeries (o.a. OCW, SZW) zijn ook bezig hun uitvoeringsorganisaties te bundelen in een apart directoraat-generaal of batenlastendienst. Waar deze bundelingen daadwerkelijk synergie – in financiële zin en of in dienstverlening – opleveren, is dit een ontwikkeling die ondersteuning verdient. Wel dienen dergelijke bundelingen plaats te vinden vanuit een rijksbrede afweging, zodat alleen organisaties gebundeld worden die ook daadwerkelijk soortgelijke processen en doelgroepen hebben en er dus een duidelijke financiële of andere meerwaarde is. Daarbij dient ook over de grenzen van het eigen ministerie gekeken te worden. Dit is ook de reden dat in het regeerakkoord is opgenomen dat gestart zal worden met de vorming van enkele – departementsoverstijgende – clusters van soortgelijke uitvoerings- en handhavingsorganisaties (zoals subsidies, vastgoed, incasso, rijksinspectie). In het uitvoeringsprogramma voor de rijksoverheid dat in de eerste helft van 2011 aan de TK zal worden aangeboden zal op de vorming van deze clusters worden ingegaan.

18

Kan de minister aangeven hoe de drie subsidieregelingen VPT (Subsidieoverzicht Rijk 2010, nrs. 615,1095,1098) ieder voor zich en in verhouding tot elkaar bijdragen aan een goed functionerend openbaar bestuur?

De subsidieregelingen nr. 1 095 en nr. 615 betreffen een en dezelfde regeling namelijk de Regeling ter stimulering van de veiligheid van werknemers bij de uitoefening van de publieke taak (Tijdelijke subsidie regeling voor veilige publieke taak). Hiermee wordt beoogd het eigen initiatief en een effectieve aanpak door werkgevers met een publieke taak te stimuleren. Goede praktijkvoorbeelden uit de stimuleringsregeling zijn via de website www.veiligepublieketaak.nl en via vakbladen van het Openbaar bestuur, Zorg, Welzijn, Onderwijs en Openbaar vervoer onder de aandacht van andere organisaties gebracht. Hiermee kunnen succesvolle maatregelen worden overgenomen, zodat gezamenlijk aan een veiligere publieke taak gewerkt wordt. Over de effecten van de toegekende projecten zal in 2011 worden gerapporteerd.

Waar de stimuleringsregeling van tijdelijke aard is, zullen werkgevers in hun aanpak meer structureel worden ondersteund vanuit een Expertisecentrum Veilige Publieke Taak3 (subsidieregeling nr. 1098). Doel van dit Expertisecentrum Veilige Publieke Taak is het bieden van ondersteuning aan werkgevers met een publieke taak bij het ontwikkelen en implementeren van een effectieve aanpak ter vermindering van agressie en geweld.

19

Kan de minister een overzicht geven van de inspecties en toezichthouders van het Rijk? Ziet de minister in het kader van de Vernieuwing Rijksdienst mogelijkheden om inspecties en toezichthouders samen te voegen?

Hieronder volgt een overzicht van rijksinspecties en -toezichthouders.

Ministerie

Naam

ELI

• Agentschap Telecom (AT)

 

• Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)

 

• Voedsel en Warenautoriteit (VWA)

 

• Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (Opta)

 

• Nederlandse Emissie Autoriteit (Nea)

 

• Consumentenautoriteit (CA)

 

• Nederlandse MededingingsAutoriteit & Dte (Nma)

  

V & J

• Inspectie openbare orde en veiligheid (IOOV)

 

• Inspectie van sanctietoepassing (Ist)

 

• Bureau Financieel Toezicht Notarissen (BFT)

 

• College Bescherming Persoonsgegevens (CBP)

 

• College van toezicht op de kansspelen

  

OCW

• Inspectie van het Onderwijs (IO)

 

• Erfgoedinspectie (fusie Rijksarchiefinspectie, Inspectie Cultuurbezit, Rijksinspectie voor de Archeologie en Rijksinspectie voor de Monumentenzorg)

 

• Commissariaat voor de Media

  

SZW

• Arbeidsinspectie (AI)

 

• Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI)

 

• Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (SIOD)

  

I&M

• Inspectie Verkeer en Waterstaat (IVW)

 

• VROM Inspectie (VI)

  

VWS

• Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)

 

• Nederlandse Zorgautoriteit (NZA)

 

• Inspectie jeugdzorg (IJZ)

  

Fin

• Autoriteit Financiële Markten (AFM)

 

• De Nederlandsche bank (DNB)

 

• Douane

  

Def

• Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG)

Daarnaast zijn er nog uitvoerende diensten die ook een toezichthoudende taak hebben. Die zijn buiten beschouwing gelaten.

In het Regeerakkoord staat dat er door de rijksoverheid verder wordt gewerkt aan de vorming van een rijksinspectie. De uitwerking daarvan is opgepakt. In de eerste helft van 2011 zal ik Uw Kamer daarover informeren.

20

Waarom nemen de bestuurskosten in 2011 met ruim 10 miljoen euro toe en waarom blijven de bestuurskosten ook in de jaren daarna op dit hogere niveau?

De bijstelling van de raming is niet het gevolg van toenemende bestuurskosten. Het betreft de invulling van de taakstelling «Bestuurskosten», die in afwachting van beleidsmatige invulling tijdelijk stond geparkeerd op de begroting van BZK (artikel 13.3/41.3 onvoorzien). Over de invulling van de taakstelling «Bestuurskosten» hebben Rijk en VNG/IPO in 2008 afspraken gemaakt (zie Tweede Kamer, 31 700 VII, nr. 9).

21

Kan worden aangegeven wat de extra middelen, die vrijgemaakt zijn en worden, voor de operatie Rijksdienst in 2010 en 2011 extra opleveren?

Er zijn middelen vrijgemaakt voor projecten die zijn gericht op ontkokering van de rijksdienst, vermindering van administratieve lasten en een efficiënte bedrijfsvoering. Het bereiken van efficiency en effectiviteit binnen de rijksdienst staan voorop. Het betekent dat er inter- en bovendepartementaal een samenwerking tot stand is gekomen en dat de verscheidene initiatieven leiden tot een beter werkende overheid. Op facilitair gebied is meer samenwerking tussen ministeries ontstaan, zoals in de samenwerking van financiële administraties, facilitair management (het project 4FM) en de bundeling van inkoop in de vorm van categoriemanagement. Dat de administratieve lasten zijn teruggedrongen is bijvoorbeeld te merken aan het feit dat bedrijven minder tijd en geld kwijt zijn aan de verschillende informatieverplichtingen (t.a.v. jaarrekeningen, BTW-aangifte en facturen). Voorts maakt een investering van 7 miljoen euro in de Omgevingsdiensten het mogelijk interbestuurlijke lasten op het terrein van de omgevingsvergunning terug te brengen en zal het project Beter Toezicht door ICT een serie ICT-hulpmiddelen opleveren waardoor de fuserende inspectiediensten (AI, PD en de VWA) efficiënter kunnen werken.

22

Zal het in de ontwerpbegroting voorgestelde «financieringsarrangement» voor de programma’s modernisering GBA en Online Registratie naar verwachting wel voor 2011 blijven gelden?

Om de financiering van de programma’s modernisering GBA en ORRA (Online Raadpleegbare Reisdocumenten Administratie) mogelijk te maken bevat het bestuurlijk akkoord met de VNG van 5 maart 2009 een financieel arrangement. Onderdeel van het financieel arrangement is een schema van uitnamen en aflossingen uit het gemeentefonds. Het arrangement betreft de periode 2009 tot en met 2013.

Budgettair zijn de ramingen van de financiële behoeften van programma’s mGBA en ORRA vertaald in meerjaren begrotingen. Wanneer blijkt dat deze ramingen bijgesteld dienen te worden, krijgt dat zijn beslag in de begroting. Hierover vindt afstemming plaats met VNG.

23

Kunt u nader verklaren waarom er pas vanaf 2012 een doelmatigheidsverbetering van structureel EUR 10 mln. is ingeboekt, en niet vanaf 2011?

In de ontwerpbegroting is vanaf 2012 een structurele taakstelling ingeboekt. Deze reeks in onderdeel van de totale taakstelling van € 3,2 mld die het oude kabinet Balkenende IV nog in de ontwerpbegroting heeft verwerkt. Van deze totale taakstelling is voor 2011 (en meerjarig) al deels invulling gevonden door  diverse maatregelen zoals het (deels) niet uitkeren van de loon- en prijsbijstelling en het inhouden van nog niet verplichte gelden met betrekking tot de enveloppen en pijlermiddelen. Om de totale € 3,2 mld in te vullen zijn daarom vanaf 2012 doelmatigheidstaakstellingen ingeboekt.

24

Welke maatregelen worden specifiek bij BZK getroffen om de doelmatigheidsverbetering van 10 mln euro in 2012 te realiseren?

De doelmatigheidsopgave is, samen met de gevolgen van het Regeerakkoord, voor het ministerie van BZK aanzienlijk. De keuzes die hiervoor moeten worden gemaakt zijn momenteel onderwerp van zorgvuldige interne beraadslaging.

25

Hoe wordt de doelmatigheidsverbetering van structureel € 10 mln. vanaf 2012 vormgegeven?

Zie antwoord vraag 24.

26

Waaruit bestaan de ontvangsten van de AIVD en waarom dalen deze zo sterk?

De structurele ontvangsten van de AIVD ad € 591 000 bestaan uit ontvangsten voortkomend uit de afstoot van goederen aan Domeinen, ontvangsten van het UWV en ontvangsten voor extern gedetacheerden. De geraamde ontvangsten voor 2010 zijn hoger (€ 2 441 000) vanwege een groter aantal gedetacheerden en vanwege de bijdrage van de NCTb aan de ontwikkeling van het systeem Victis t.b.v. de CT-Infobox.

27

Een speerpunt in de verdere organisatieontwikkeling is het versterken van de resultaat-gerichtheid en effectiviteit van de dienst. Een tweede speerpunt is de versterking van de flexibiliteit van de dienst. Kunt u aangeven wat de ontwikkelingen tot nu toe zijn gemaakt ten aanzien van de speerpunten? Zo nee, waarom niet?

Met de reorganisatie van de AIVD medio 2009 is resultaatsturing ingevoerd als leidend principe in de besturing van de dienst. Dit is in 2010 verder geoperationaliseerd en geïmplementeerd. In dat kader is onder andere een systematiek voor «wegen en prioriteren» ontwikkeld en ingevoerd. Door het systeem van «wegen en prioriteren» kan beter worden ingespeeld op nieuwe prioriteiten en inlichtingenbehoeften. Dit wordt zichtbaar in onder andere het AIVD-Jaarplan 2011, waarover ik u eind januari 2011 bij brief zal informeren.

Meer in zijn algemeenheid streef ik ernaar dat de adviezen en rapportages van de AIVD daadwerkelijk aanzetten tot het nemen van (beleids)maatregelen om risico’s en dreigingen te voorkomen of te reduceren. De opvolging van de openbare publicatie «Kwestbaarheidsanalyse spiongage» van februari 2010 is daar een goed voorbeeld van. Deze publicatie is veelvuldig toegelicht in diverse kwetsbare sectoren en de AIVD heeft instrumenten ontwikkeld waarmee deze sectoren zelf aan de slag kunnen om hun kwetsbaarheid te kunnen onderkennen en te kunnen reduceren.

28

Kunt u aangeven hoe de bereidheid van andere landen zijn ten aanzien van informatie uit te wisselen en samen te werken met de AIVD en of de samenwerking wel naar de wensen van de AIVD verloopt? Zo nee, waarom niet?

De samenwerking en informatieuitwisseling met de voor Nederland belangrijkste of meest relevante collegadiensten (zo’n 30) is intensief en verloopt over het algemeen goed. De AIVD onderhoudt relaties met een groot aantal buitenlandse collegadiensten (zo’n 180). Afhankelijk van een aantal factoren wordt op verschillende niveaus en met verschillende intensiteit met buitenlandse diensten samengewerkt. Zo wordt bijvoorbeeld rekening gehouden met de mate waarin de betreffende dienst mensenrechten respecteert, de democratische inbedding van de dienst en de professionaliteit en betrouwbaarheid van de dienst. Hierbij is het uiteraard van belang in hoeverre een bepaalde dienst kan bijdragen aan de informatiepositie van de AIVD. Ook dient in de samenwerkingsrelatie rekening gehouden te worden met de zogenoemde «derde land-regel» (informatie die ontvangen is van een bepaalde dienst mag niet zonder toestemming van die dienst gedeeld worden met een derde dienst). De mate van samenwerking en informatie-uitwisseling wordt verder mede bepaald door (internationaal-)politieke factoren en het zogenoemde «quid pro quo» beginsel (wederkerigheidsbeginsel).

29

Op basis waarvan wordt besloten tot stabilisatie en zo mogelijk vermindering van de huidige vraag naar veiligheidsonderzoeken? In hoeverre bepaalt de AIVD dat zelf? In hoeverre wordt het ministerie van BZK dan wel het kabinet daarbij betrokken?

Het stelsel van vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken is nadrukkelijk bedoeld om schade aan de nationale veiligheidsbelangen van de Nederlandse staat en samenleving te voorkomen. In dat kader is het van belang dat alleen die functies als vertrouwensfunctie worden aangewezen, van waaruit de nationale veiligheid kan worden geschaad. Dit is ook om privacyredenen van belang. Een veiligheidsonderzoek maakt inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer. Zo’n inbreuk kan slechts worden gerechtvaardigd als de bekleder van de functie de nationale veiligheid kan schaden en nadat alle andere fysieke en organisatorische beveiligingsmaatregelen zijn getroffen, als sluitstuk van beveiliging.

De AIVD bepaalt niet zelfstandig wat een vertrouwensfunctie is. De vaststelling (aanwijzing) van vertrouwensfuncties geschiedt door de verantwoordelijke vakministers in overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de Leidraad aanwijzen vertrouwensfuncties zijn de kaders opgenomen voor het aanwijzen van vertrouwensfuncties. Deze leidraad is in 2006 in de Ministerraad vastgesteld en wordt momenteel door de AIVD in overleg met de departementen geactualiseerd. De Leidraad aanwijzen vertrouwensfuncties is een open publicatie en is beschikbaar via de website van de AIVD.

30

Hoe krijgt de transparantie met betrekking tot de aanwijzing van vertrouwensfuncties en de uitvoering van veiligheidsonderzoeken gestalte?

De AIVD bevordert de transparantie over het aanwijzen van vertrouwensfuncties en over de uitvoering van veiligheidsonderzoeken door werkgevers te voorzien van (voorlichtings)middelen.

Voorbeelden van deze middelen zijn de introductie van de Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden, de geactualiseerde brochure «vertrouwensfuncties en veiligheidsonderzoeken» en voorlichtingsdagen voor werkgevers. Met name de in de Wet Veiligheidsonderzoeken vastgelegde plicht van de werkgevers om kandidaat-functionarissen in te lichten over de betekenis van het veiligheidsonderzoek en de rechtsgevolgen van de aanstelling in een vertrouwensfunctie is daarbij nadrukkelijk aan de orde gesteld. De AIVD-publicaties zijn raadpleegbaar op de website van de AIVD.

31

Welke veiligheidsonderzoeken wil de AIVD niet meer gaan doen om de «huidige vraag naar veiligheidsonderzoeken te stabiliseren en zo mogelijk te verminderen»? Welke andere partij gaat deze veiligheidsonderzoeken dan uitvoeren en hoe wordt hierbij de consistentie en de kwaliteit van de veiligheidsonderzoeken gewaarborgd?

Zie ook het antwoord op vraag 29.

Indien er geen aanleiding is voor aanwijzing van een vertrouwensfunctie, bijvoorbeeld omdat de nationale veiligheid niet in het geding is, kan er nog wel behoefte zijn aan een andere vorm van screening. Een organisatie kan als het niet gaat om nationale veiligheid andere middelen aanwenden, zoals een adequaat werving- en selectiebeleid, de Verklaring omtrent gedrag (VOG) en een goede begeleiding van personeel op de werkvloer.

32

Kan de minister een overzicht verschaffen van de overheidsfuncties (incl. Kroonbenoemingen) waarvoor voorafgaand aan benoeming een veiligheidsonderzoek plaatsvindt?

In 2009 bestonden binnen de Rijksoverheid 5 538 vertrouwensfuncties (in fte, inclusief Koninklijk Huis, exclusief Defensie). Dit betreffen hoofdzakelijk functies waarin de functionaris met regelmaat in aanraking komt met staatsgeheimen. Bij de politie bestonden er in 2009 16 479 vertrouwensfuncties (fte). Het gaat daarbij voornamelijk om functies waarin structurele toegang tot zeer gevoelige politie-informatie bestaat. De lijsten van vertrouwensfuncties worden bijgehouden door de verschillende vakministers die de vertrouwensfuncties aanwijzen en vaststellen.

33

Kunt u nader uiteenzetten de beheersmatige en inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de AIVD is geregeld in het nieuwe kabinet?

De minister van BZK is eindverantwoordelijk voor de taakuitvoering van de AIVD en is zowel beheersmatig als politiek verantwoordelijk.

34

Op welke wijze gaat de regering de provincies zich doen beperken tot hun kerntaken?

In beginsel hebben provincies een open huishouding. Het kabinet stuurt op de taken van de provincies door buiten de kerntaken geen taken aan de provincies in medebewind te geven, door taken buiten de kerntaken niet meer door het rijk te financieren en door afspraken te maken met de provincies in een eventueel bestuursakkoord.

35

Op basis van welke overweging beoogt de regering afschaffing van de deelraden? Met welke wetszijziging denkt de regering dit te kunnen afdwingen?

Het kabinet streeft naar een kleinere overheid. Dat betekent ook minder politieke ambtsdragers op alle niveaus. Het afschaffen van de deelgemeenten en hun besturen kan worden gerealiseerd door een wijziging van de Gemeentewet waarbij de artikelen 87 tot en met 92 worden geschrapt.

36

Hoe wordt de tweede doelstelling (voldoende draagvlak voor democratisch genomen overheidsbesluiten) gemeten?

Deze doelstelling heeft in dit verband niet betrekking op de uitkomst van alle afzonderlijk genomen besluiten zelf, maar op de wijze waarop de besluiten tot stand komen. Voor dit draagvlak voor ons systeem van besluitvorming (legitimiteit) is een monitor in voorbereiding. Zie antwoord op vraag 56.

37

Hoe gaat het verder met de bestuursakkoorden? Zal er in 2011 worden gewerkt aan nieuwe bestuursakkoorden met provincies en gemeenten?

Het regeerakkoord bevat voor een aanzienlijk aantal concrete (rijks)taken voornemens voor decentralisatie naar provincies en gemeenten

Deze voornemens vragen, in combinatie met bezuinigingen, een grote krachtsinspanning van alle overheden.

Bestuursakkoorden, af te sluiten met IPO en/of VNG, zijn mogelijk een instrument om de voornemens die het kabinet voor zich ziet, vorm te geven.  Maar bestuursakkoorden zijn niet het enige instrument. Wetgeving of akkoorden op deelterreinen zijn twee van de alternatieven. Op dit moment kan het kabinet nog niet aangeven of algemene bestuursakkoorden gesloten zullen worden.

Het kabinet is op dit moment de wenselijkheid van nieuwe bestuursakkoorden met gemeenten en provincies aan het verkennen.

38

Hoe ziet het beoordelingskader voor «interbestuurlijke informatiearrangementen» eruit?

Het beoordelingskader interbestuurlijke informatie is een instrument om te bepalen welke informatie een minister van een medeoverheid nodig heeft om zijn verantwoordelijkheid voor een beleidsterrein waar te maken. Hierbij wordt uitgegaan van de principes van «je gaat erover of niet», de minst belastende wijze en een transparant interbestuurlijk proces. Het gaat hierbij om álle interbestuurlijke informatie die het rijk nodig heeft. Dit kan systematische en/of incidentele informatie zijn ten behoeve van het financieel beheer, de beleidsontwikkeling- en evaluatie en het toezicht.

39

Is er, en zo ja, in welke mate, vertraging opgetreden in de planning van de vereenvoudiging van het interbestuurlijk toezicht door de vroegtijdige val van het kabinet-Balkenende IV?

In juli 2010. heeft de toenmalig staatssecretaris van BZK de Kamer geïnformeerd over de voortgang van de herziening van het interbestuurlijk toezicht (Kamerstukken II 2009/10, 32 443, nr. 1). De verwachting is toen uitgesproken dat het Wetsvoorstel revitalisering generiek toezicht, dat in mei jl. is ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 2), per 1 juli 2011 in werking zou kunnen treden. De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 24 september jl. schriftelijke vragen gesteld over het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2010/11, 32 389, nr. 6), die binnenkort zullen worden beantwoord. Het Wetsvoorstel revitalisering generiek toezicht herziet onder meer de generieke toezichtinstrumenten «indeplaatssstelling» en «vernietiging». Ten behoeve van de toepassing van het instrument «vernietiging» bestond reeds een beleidskader, dat in het kader van de revitalisering is herzien en in juli jl. aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2009/10, 32 389, nr. 5). Ten behoeve van de toepassing van het instrument «indeplaatsstelling» is een nieuw beleidskader opgesteld, dat de komende maanden door de toezichthoudende bestuursorganen (Rijk en provincies) wordt vastgesteld. Een reeks aan voorstellen tot wetswijziging ten behoeve van het afschaffen van specifiek toezicht is opgenomen in een nota van wijziging bij het Wetsvoorstel revitalisering generiek toezicht. De Raad van State heeft op 1 oktober jl. over deze nota van wijziging geadviseerd. De nota van wijziging zal met nader rapport naar verwachting in december aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

In het kader van de herziening van het interbestuurlijk toezicht wordt naast deze aanpassingen in wetgeving gewerkt aan het opstellen van sectorspecifieke beleidskaders naar aanleiding van de revitalisering van het generieke toezicht en op onderdelen de decentralisatie van het toezicht van het Rijk naar de provincies. De toezichthouders bij het Rijk en bij de provincies zullen zich moeten voorbereiden op de veranderingen in het toezichtstelsel. In dit kader wordt eveneens gekeken naar de benodigde aanpassingen in het bijbehorende informatiearrangement. Op basis van het Wetsvoorstel revitalisering generiek toezicht worden voorbereidingen getroffen voor een algemene maatregel van bestuur inzake toezichtinformatie, waarin criteria en normen worden opgenomen voor het mogen opvragen van informatie die benodigd is voor het uitoefenen van interbestuurlijk toezicht.

Vanwege het verwachte tijdsbeslag van de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel en bijbehorende nota van wijziging en de daarbij horende voorziene implementatievoorbereidingen wordt rekening gehouden met inwerkingtreding van het nieuwe toezichtstelsel per 1 januari 2012, inclusief de bijbehorende beleidskaders en arrangementen voor toezichtinformatie.

40

Is er, en zo ja, in welke mate, vertraging opgetreden in de planning van de vereenvoudiging van het interbestuurlijk toezicht door de vroegtijdige val van het kabinet-Balkenende IV?

Zie antwoord vraag 39.

41

In hoeverre heeft het regeerakkoord gevolgen voor de uitvoering van de lopende Bestuursakkoorden met gemeenten en provincies tot en met 2011?

Een groot deel van de afspraken uit de oude bestuursakkoorden is uitgevoerd. Voor zover dit niet het geval is worden de gemaakte afspraken uit de lopende bestuursakkoorden in 2011 uitgevoerd. Daar waar de afspraken uit de oude bestuursakkoorden in strijd zijn met het regeerakkoord, zal het kabinet in overleg met VNG en/of IPO de afspraken herzien.

42

Wanneer is het beoordelingskader voor interbestuurlijke informatiearrangementen gereed? Zal dit beoordelingskader leiden tot een vermindering van informatieverplichtingen zoals monitors, statistieken, evaluaties en kwaliteitsmetingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is deze vermindering terug te vinden in de verschillende hoofdstukken van de Rijksbegroting?

Het beoordelingskader wordt op dit moment getest op werkbaarheid. Dit gebeurt aan de hand van een aantal praktijkcasus. Het definitieve beoordelingskader is naar verwachting in de eerste helft van 2011 gereed. Door het hanteren van de uitgangspunten als geformuleerd in het antwoord op vraag 38 is het de verwachting dat toepassing van het kader het aantal informatieverplichtingen aanmerkelijk zal verminderen, maar dat de juiste informatie (relevant, voldoende, kwalitatief goed) beschikbaar blijft of komt. Daarna kan dit zijn weerslag vinden in de diverse begrotingen.

43

Hoe wordt bij het kleiner maken van gemeenteraden, provincies en Kamers rekening gehouden met de vereiste representativiteit? Worden hiervoor nog nadere maatregelen genomen?

De vermindering van het aantal zetels in de volksvertegenwoordigende organen zal betekenen dat de kiesdeler (het aantal stemmen dat men nodig heeft om één zetel te kunnen halen) hoger wordt. Het stelsel van evenredige vertegenwoordiging blijft evenwel ongewijzigd.

44

Is de streefwaarde in 2011 van 45 specifieke uitkeringen realistisch gegeven de vroegtijdige val van het kabinet-Balkenende IV?

Het vorige kabinet heeft het aantal specifieke uitkeringen weten terug te brengen van 134 in 2007 naar 88 in 2010. De verwachting is dat dit in 2011 gereduceerd kan worden tot 51 (cf. Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen 2010, BZK 2010–0000336871, d.d. 18 mei 2010). Hiervoor zijn echter nog wel gerichte maatregelen nodig. In lijn met het regeerakkoord (verminderen van het aantal specifieke uitkeringen) zal ik hierover met mijn collega’s afspraken maken.

45

Kan worden aangegeven, gelet op de situatie op de woning- en bouwmarkt en de bezuinigingen op het Gemeentefonds, met welk aantal gemeenten «onder preventief toezicht» in 2011, 2012, 2013 en 2014 rekening wordt gehouden? Zo neen, bent u bereid hier pro-actief onderzoek naar te doen?

Gegevens over het aantal gemeenten onder preventief toezicht voor de jaren 2011 tot en met 2014 heb ik niet beschikbaar. Voor de jaren dat de toezichtbeslissing is genomen zijn deze gegevens er wel. Het betreft hier een provinciale taak en de gegevens worden dan ook via de provincies verkregen. Ik heb niet de verwachting dat meerjarige ramingen van de aantallen preventieve gemeenten betekenisvolle resultaten opleveren. Daarvoor zijn de ramingen met te veel onzekerheden omgeven, bijvoorbeeld waar het gaat om het herstel van de woning- en bouwmarkt, en de effecten daarvan op de gemeentefinanciën.

46

Wanneer kan de Tweede Kamer de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen tegemoet zien?

De evaluatie van de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer is reeds aan uw Kamer gezonden.

47

Wanneer wordt het wetsvoorstel inzake de herinrichting van het verkiezingsproces bij de Tweede Kamer ingediend?

Ik heb het kabinetsstandpunt over de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces en de sindsdien uitgevoerde evaluaties van verkiezingen tot mij genomen evenals het naar aanleiding van het kabinetsstandpunt opgestelde wetsvoorstel en de adviezen daarover. Dit alles overziend heb ik het voornemen om het kabinet in overweging te geven om niet verder te gaan met het wetsvoorstel inrichting verkiezingsproces. In plaats daarvan wil ik een wijziging van de Kieswet voorstellen om zo een aantal urgente aanpassingen in de inrichting van het verkiezingsproces te kunnen doorvoeren. Het gaat dan onder andere om aanpassingen voor de kiezers die vanuit het buitenland mogen stemmen, de inrichting van het stemlokaal, de openbaarheid van processen verbaal van stembureaus, nationale waarnemers en eisen aan stembureauleden. Mijn doel is dat de aanpassingen gereed zijn voor de verkiezingen die in 2014 zullen plaatsvinden (gemeenteraden en leden Europees Parlement).

48

Worden bij het in te dienen wetsvoorstel inzake de herinrichting van het verkiezingsproces ook voorstellen gedaan voor verbetering en vereenvoudiging van «het stemmen in het buitenland»? Zo neen, waarom niet?

Zie antwoord vraag 47.

49

Wanneer verwacht de regering een wetsvoorstel voor de financiering van politieke partijen in te dienen?

De huidige regelgeving in de Wet subsidiëring politieke partijen over de transparantie van giften aan politieke partijen is summier. Door internationale organisaties wordt dit kritisch bezien. Zo zijn er door de OVSE en vanuit de Raad van Europa (GRECO) aanbevelingen gedaan om de voorschriften te verruimen. Het vorige kabinet heeft mede daarom voorstellen ontwikkeld voor aanscherping van de regelgeving. Dit kabinet zal deze voorstellen bezien en vervolgens besluiten over het verdere traject.

50

Wanneer wordt de nieuwe wet op de financiering van politieke partijen ingediend?

Zie antwoord vraag 49.

51

Betreffen de leerervaringen van de voorhoedegemeenten over omgaan met burgerinitiatieven ook burgerinitiatieven die gericht zijn op het terugdringen van overheidsinterventie?

Ja. Er zijn gemeenten die er expliciet op uit zijn het zelforganiserende vermogen in de gemeenschap te verhogen en verantwoordelijkheden zo veel mogelijk bij burgers zelf te leggen. Te noemen zijn in dit verband gemeenten als Hellendoorn, Peel en Maas en Berkelland. Blijkens een analyse van collegeprogramma’s zijn veel meer gemeenten ervan doordrongen dat meer en meer verantwoordelijkheden door de lokale samenleving zullen moeten worden opgevangen. Het ministerie van Binnelandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de VNG willen deze gemeenten met raad en daad ondersteunen en «best practices» helpen ontwikkelen.

Begin november 2010 gaat bijvoorbeeld met steun van BZK een experiment met een aantal gemeenten van start, waarbij het proces van overdracht van verantwoordelijkheden aan bewoners door middel van een intensieve dialoog zal worden ingezet. Overigens kunnen ook burgerinitiatieven die niet expliciet gericht zijn op het terugdringen van overheidsinterventie het effect hebben dat overheden worden ontlast of dat minder overheidsinterventie nodig is dan zonder burgerinitiatief het geval zou zijn.

Grofweg kunnen burgerinitiatieven waarop gemeenten moeten inspelen worden ingedeeld in drie categorieën:

  • 1. ideeën vanuit de samenleving voor maatschappelijke initiatieven die al dan niet passen in vigerend overheidsbeleid, maar verder buiten de overheid om kunnen worden geëffectueerd. Voorbeelden zijn initiatieven die leiden tot afspraken tussen bewoners en ondernemers in de wijk of met maatschappelijke organisaties, of tot benutting van private fondsen voor leefbaarheidsprojecten. De minimale bijdrage van de overheid bestaat vaak uit het faciliteren van een traît d’union functie voor het tot stand brengen van dergelijke contacten. Verdergaande overheidsbetrokkenheid is aan de orde als publieke budgetten voor initiatieven ter beschikking worden gesteld. Denk bijvoorbeeld aan de zogeheten vouchers voor bewonersinitiatieven in de krachtwijken

  • 2. ideeën die zijn gericht op aanpassing of aanvulling van het beleid van de overheid en dus niet zonder het handelen van die overheid geëffectueerd kunnen worden; er zijn talloze voorbeelden van actiegroepen, maar ook van individuen die zinnige of minder zinnige ideeën aandragen, waarvoor de gemeente zich ontvankelijk toont. Ook in praktische zin zien overheden kansen om burgers daadwerkelijk in te schakelen ten bate van het eigen beleid, denk aan het anoniem melden van criminaliteit, of opruimacties zoals «Opzoomeren».

  • 3. initiatieven die zijn gericht op substitutie voor bestaand overheidsbeleid, al dan niet uitgelokt door de desbetreffende overheden. Daarbij is de bedoeling dat burgers en bedrijven of organisaties als wijkcomités verantwoordelijkheden overnemen die tot dusver door de gemeenten werden uitgeoefend

De categorieën lopen in elkaar over. Een burgerwacht van ouders die loslopende jongeren aanspreekt, zal doorgaans tot categorie 1 behoren (preventief, verlengstuk van de opvoeding?), maar de grens met verlengstuk van de politie (cat. 2) is gradueel.

Alle drie categorieën kunnen per saldo het effect hebben dat de overheidsinterventie ontlast wordt. Alleen de derde categorie is daar expliciet op gericht.

52

Wat is uw reactie op de uitspraak van het Gerechtshof in Den Bosch d.d. 7 oktober 2010 dat gemeenten de identiteitskaart gratis moeten verstrekken?

De gemeente in kwestie is van mening dat de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Ik deel deze mening. De gemeente gaat in cassatie. Hangende deze procedure dienen de leges voor de identiteitskaart gewoon te worden betaald. Burgers kunnen uiteraard bezwaar maken tegen de legesaanslag. De VNG heeft daarvoor een model op haar website gepubliceerd. Indien de Hoge Raad de uitspraak van het Gerechtshof Den Bosch bevestigt, dan zullen diegenen die bezwaar hebben ingediend geen leges hoeven te betalen, dan wel terug krijgen.

53

Worden in het percentage gemeenten en departementen dat beschikt over methodische aanpak van burgerinitiatieven gemeenten en departementen bij elkaar opgeteld? Zo ja, kan voor gemeenten resp. departementen een afzonderlijk percentage worden gegeven? Waarom ontbreekt de waarde 2009?

De reeksen indicatoren betreffen streefwaarden en moeten worden gezien als orde van grootte, indicatief voor het ambitieniveau waarmee het ministerie de ontwikkelingen wenst tegemoet te treden, zonder dat het ministerie, anders dan in faciliterende zin, deze ontwikkelingen kan sturen. Daadwerkelijke realisatiegegevens ontbreken. Daarom is onder 2011 aangegeven dat het opgeven van dergelijke kwantitatieve gegevens alleen zinvol is indien beschikt kan worden over deugdelijke monitorinformatie. Een dergelijk instrument is voor gemeenten in ontwikkeling. Het uitsplitsen van streefgetallen voor gemeenten en ministeries is niet zinvol. Voor beide loopt het ambitieniveau van BZK gelijk op.

54

Over een aanbesteding voor de ontwikkeling van de beoogde «centrale online raadpleeg-bare residocumentenadministratie» zijn door het vorige kabinet geen besluiten genomen, maar kunt u concreet aangeven hoever de voorbereidingen voor de aanbesteding en vorming van de geplande «centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie» überhaupt zijn, inclusief een inschatting van de kosten? Gelet op de ontwikkeling in andere EU-lidstaten, de maatschappelijke zorgen die steeds luider worden geuit,evenals de scherpe kritiek van binnen- en buitenlandse experts, kunt u tevens – en in het licht van de vele opsporingsinstrumenten die reeds beschikbaar zijn – concreet ingaan op de noodzaak van zo’n «centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie» en zoals beoogd de daaraan gekoppelde opsporingsfunctie?

In het Algemene Overleg van 7 oktober 2010 heeft de toenmalige staatssecretaris van BZK gezegd dat er nog geen onomkeerbare stappen zijn gezet ten aanzien van de ontwikkeling van de centrale online raadpleegbare reisdocumentenadministratie (ORRA). Zij heeft toen tevens aangegeven dat de Kamer zal worden geïnformeerd over de stappen die worden overwogen zodat de Kamer daar desgewenst over kan spreken. Er is tot nu toe gewerkt aan de (technische) specificaties voor de ORRA. Ik wil mij op dit dossier oriënteren om tot een oordeel te kunnen komen over de wijze waarop de ORRA vorm zou kunnen krijgen. Ik verwacht hier enkele maanden voor nodig te hebben en zal daarna de Kamer over de uitkomsten informeren. Bij mijn overwegingen zal ik de (kritische) opvattingen betrekken die over dit onderwerp worden geuit.

55

Wanneer wordt de wetgeving in het kader van de modernisering GBA ingediend (toegezegd rond zomer 2010)? Heeft de vertraging van het indienen van deze wetgeving gevolgen voor het programma modernisering GBA? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?

Wat betreft de voortgang rond het wetsvoorstel BRP kan ik u het volgende melden. In antwoorden op vragen van het lid Heijnen over fraude op de huizenmarkt (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 2887) heeft mijn voorganger aangegeven dat de eerder afgegeven planning om het wetsvoorstel BRP dit jaar aan de Tweede Kamer aan te bieden, niet zal kunnen worden gerealiseerd. Dit in verband met het grote aantal reacties van (maatschappelijke) organisaties in de consultatieronde. Het wetsvoorstel bevindt zich in de complexe driehoek privacy, dienstverlening en veiligheid/fraude. De gestelde vragen op deze terreinen vragen om een zorgvuldige afweging binnen de belangen in die driehoek. Soms is ook een heroverweging van eerder gemaakte keuzes nodig aan de hand van de in de consultatie gemaakte opmerkingen. Daarbij raakt de Wet BPR interdepartementaal aan vele beleidsterreinen en aan andere (sector-) wetgeving waardoor wijzigingen veel invloed blijken te hebben.

Deze complexiteit overziend ben ik genoodzaakt meer tijd nemen om zorgvuldig de vragen te beantwoorden en het wetsvoorstel daarop aan te passen. Indiening aan de Tweede Kamer voorzie ik daarom rond de zomer van volgend jaar, waarbij overigens inwerkingtreding in 2012 niet tot problemen zal leiden wat betreft de gemaakte afspraken betreffende de modernisering van de GBA en de Registratie Niet Ingezetenen. In de voortgangsrapportage modernisering GBA die u binnenkort ontvangt, licht ik dit laatste nader toe.

56

Hoe wordt het vertrouwen van de burger in de democratische rechtsstaat gemeten? Waarop is het streven naar «het vergroten van het vertrouwen» gebaseerd?

Hoewel het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) herhaaldelijk peilingen houdt naar vertrouwen van Nederlanders in verschillende (publieke) instellingen, is hieraan geen betrouwbare absolute meting van het vertrouwen van Nederlanders in de democratische rechtstaat te ontlenen. De vraagstelling is daarvoor ook in de ogen van het SCP te ambivalent en het daarmee te vangen gegeven (steun voor de democratische rechtsstaat) is daarvoor te complex. Het SCP wijst bijvoorbeeld op het naast elkaar bestaan van meerdere niveaus van vertrouwen, eigenlijk zou dus een onderscheid gemaakt moeten worden tussen het vertrouwen in het stelsel, in het beleid en het vertrouwen in individuele politici.

Het thema vertrouwen is een belangrijk thema in de strategische kennisagenda van BZK. Er wordt een monitor ontwikkeld om de verschillende niveaus van vertrouwen beter in beeld te krijgen. Voorlopig moeten we ons daarom verlaten op een kwalitatieve beoordeling en die rechtvaardigt het streven om met kracht te werken aan het vergroten van het vertrouwen in alle elementen van onze democratische rechtsstaat bij alle Nederlanders (zonder dat overigens in Nederland reden is tot grote zorg op dit punt).

57

Wat is de laatste stand van zaken m.b.t. het aantal gemeenten dat nog aangesloten moet worden op de GBA-V? Hoeveel gemeenten maken inmiddels gebruik van de terugmeldvoorziening? En hoeveel andere bestuursorganen?

Per 1 november 2010 zijn 429 gemeenten aangesloten op de GBA-V. De enige gemeente die niet over een eigen GBA-V aansluiting beschikt is Lith, dat per 1 januari 2011 opgaat in de herindeling Oss-Lith. Verder zijn per die datum 355 gemeenten en 91 niet-gemeentelijke bestuursorganen aangesloten op de terugmeldvoorziening.

58

Welke rol ziet de regering voor een meldpunt klokkenluiders bij het waarborgen van de grondrechten?

Bij het advies- en verwijspunt klokkenluiden kunnen vermoedens van misstanden aan de orde komen die bijvoorbeeld verband houden met discriminatie en daarmee met grondrechten als bescherming van het recht op gelijke behandeling.

59

Hoeveel meldingen zijn er geweest in het kader van de vernieuwde klokkenluidersregeling rijk en politie in 2020? Wat is het beslag op het gereserveerde bedrag voor vergoeding van proceskosten?

Vermoedelijk is 2020 een vergissing. Voor het beantwoorden van deze vraag is 2010 als uitgangspunt gehanteerd.

Het Besluit meldt vermoeden van misstand bij Rijk en Politie (Stb. 2009, 572), beter bekend als de vernieuwde klokkenluidersregeling, is in werking getreden op 1 januari 2010. Op dit moment is nog niet bekend hoeveel meldingen in 2010 – op grond van de vernieuwde klokkenluidersregeling – zijn gedaan. In het Sociaal Jaarverslag over het jaar 2010 worden de cijfers over de integriteitschendingen, inclusief de meldingen volgens de klokkenluidersregelingen, bekend gemaakt.

Voor zover op dit moment bekend is nog geen beroep gedaan op de reservering voor vergoeding van proceskosten.

60

Kan de minister aangeven in welke fase de ontwikkeling van het antidiscriminatiebeleid zich bevindt? Kan de minister aangeven welke prioriteiten er voor 2011 worden gesteld? Kan de minister aangeven op welke wijze het antidiscriminatiebeleid zal worden verantwoord naar de Kamer nu hij aangeeft dat borging en functioneren niet in meetbare gegevens is uit te drukken?

Kan de minister aangeven in welke fase de ontwikkeling van het antidiscriminatiebeleid zich bevindt?

Nederland heeft formele wetten ter bestrijding van discriminatie en ter promotie van gelijke behandeling. Maar de daadwerkelijke bestrijding van discriminatie begint waar het zich manifesteert. In de directe leefomgeving van mensen. De bestrijding van discriminatie moet vooral lokaal gebeuren en de overheid stimuleert het lokale antidiscriminatiebeleid. Onder andere via de Wet gemeentelijke antidiscriminatievoorzieningen die in 2009 in werking is getreden krijgen gemeenten thans aanknopingspunten voor de regierol in de lokale aanpak van de bestrijding en preventie van discriminatie.

Kan de minister aangeven welke prioriteiten er voor 2011 worden gesteld?

Ik verwijs u hiervoor naar het actieprogramma bestrijding van discriminatie dat bij brief van 13 september 2010 aan uw Kamer is gezonden. In die brief is ingegaan op de maatregelen en initiatieven die genomen worden of gaan worden in het kader van de bestrijding van discriminatie op de terreinen van de lokale aanpak, de melding en aangifte, registratie en inzicht, de opsporing en vervolging van discriminatie en het onderwijs en de voorlichting over discriminatie.

Kan de minister aangeven op welke wijze het antidiscriminatiebeleid zal worden verantwoord naar de Kamer nu hij aangeeft dat borging en functioneren niet in meetbare gegevens is uit te drukken?

Ik zal uw Kamer zoveel als mogelijk berichten over alle aspecten die het antidiscriminatiebeleid aangaan. Voor het einde van dit jaar zal ik u informeren over de resultaten van het onderzoek naar de dekking- en preidingsgraad van Anti Discriminatie Voorzieningen (ADV’s) in Nederland. Voorts zal ik u informeren over de effecten die de landelijke voorlichtingscampagne heeft gehad op de discriminatiemeldingen bij ADV’s. Zoals aangegeven in het voornoemde actieprogramma bestrijding van discriminatie zal ik tevens opdracht geven tot het periodiek onderzoeken van ervaringen van veelvoorkomende discriminatie, hetgeen een beter inzicht zal geven in de problematiek van discriminatie. Ten slotte zal uw Kamer blijvend geïnformeerd worden door de verschillende monitors die betrekking hebben op discriminatie waartoe de rijksoverheid opdracht geeft.

61

Hoe wordt de Kamer betrokken bij de opdrachtformulering voor het onderzoek naar het stimuleren van politieke participatie, dat in 2011 gedaan wordt?

Het ministerie is niet voornemens om in 2011 een breed onderzoek naar politieke participatie te verrichten, wel wordt er in 2011 een onderzoek afgerond naar een nieuw model van het papieren stembiljet. Dit onderzoek heeft ondermeer ten doel om een papieren stembiljet te ontwikkelen dat bruikbaar is voor kiezers met beperkingen. Voor een nadere uitleg over dit onderzoek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.

62

De onafhankelijkheid van de Kiesraad maakt het niet zinvol om de werking en doelstelling van (het secretariaat van) de Kiesraad in meetbare gegevens uit te drukken. Kunt u aangeven hoe de Tweede Kamer der Staten-Generaal de Kiesraad kan controleren of de werking en de doelstelling wel haalt?

De Tweede Kamer wordt frequent in kennis gesteld over Adviezen van de Raad aan de regering (vgl. het advies van de Raad van 27 september jl. naar aanleiding van de gemeenteraads- en Tweede Kamerverkiezingen 2010). De Raad valt onder de Kaderwet adviescolleges en stelt in de uitvoering daarvan jaarlijks een jaarverslag op. Voorts worden alle adviezen van de Raad gepubliceerd op de website van de Raad (www.Kiesraad.nl).

Sommige besluiten die de Raad in zijn hoedanigheid van centraal stembureau neemt, zijn in rechte toetsbaar. Over de rechtmatigheid van de verkiezingen oordeelt de Tweede Kamer (TK en EP-verkiezingen) dan wel de Eerste Kamer (EK-verkiezingen). Het ligt in mijn voornemen de Kiesraad, in de mate waarin zich dat verdraagt met de uitvoering van zijn wettelijke taken, ook onder de werking van de Kaderwet Zelfstandige Bestuursorganen te brengen.

63

Welke plannen c.q. voornemens zijn er ter vermindering van de regeldruk voor burgers, professionals en medeoverheden voor de periode na 31-12-2010? Hoe denkt u de noodzakelijke verlaging van de regeldruk van met name professionals en tussen overheden te realiseren nu de betreffende programma’s aflopen?

Het kabinet geeft opnieuw een stevige impuls aan de vermindering van de regeldruk voor burgers, medeoverheden en professionals. Nederland is voorloper in de wereld op het gebied van de merkbare verbeteringen voor deze doelgroepen en zal dit ook voortzetten. Zo zal de geldigheid van het paspoort worden verlengd van 5 naar 10 jaar, het omgevingsrecht wordt verder vereenvoudigd met als gevolg kortere doorlooptijden en minder bezwaarprocedures. Een aanzienlijke vermindering van bezwaarprocedures (en een vermindering van de doorlooptijd) wordt ook gerealiseerd door de verbreding van de inzet van «mediationvaardigheden». Ik heb uw Kamer op 14 oktober jl. per brief geïnformeerd over de effecten hiervan op het voorkomen van kostbare en tijdrovende (mogelijke) conflicten tussen overheid en burger (TK 29 362, nr. 185).

Voor de administratieve lastenreductie voor professionals wijs ik op de voornemens uit het regeerakkoord zoals een experiment met regelarme zorginstellingen, minder papieren verantwoording in de ouderenzorg en meer ruimte voor vakmanschap bij politie, zorg en onderwijs.

64

Hoe verhoudt tabel 33.1 zich tot tabel 31.1?

Beide tabellen hebben betrekking op de ambitie «7 voor dienstverlening». Deze waarde betreft de waardering van burgers voor het samenstel van diensten (m.a.w. keten) rond 55 levensgebeurtenissen. De tabel hoort onder art 33 maar staat ook onder artikel 31. In tabel 31.1 staan alleen streefwaarden. In tabel 33.1 staan ook gerealiseerde waarden. De waarde voor 2010 is inmiddels ook bekend en is 6,7. Daarmee heeft het samenstel van instrumenten nog slechts beperkt doorwerking gehad op de waardering door burgers.

65

Wat wordt verstaan onder «het grotendeels afgerond zijn van de opbouw basisregistraties en voorzieningen met betrekking tot gegevensuitwisseling in 2011»? Wat ontbreekt er dan nog? Wanneer verwacht u het wetsvoorstel basisregistratie personen (die de Wet GBA zal gaan vervangen) in te dienen? En welke extra maatregelen bent u voornemens te nemen om er voor te zorgen dat gegevens niet aan commerciële bedrijven en/of instellingen zonder publiek of bijzonder maatschappelijk belang worden verstrekt?

Het stelsel van basisregistraties bestaat uit 13 basisregistraties, de verbindingen daartussen en een aantal gemeenschappelijke voorzieningen. Op 28 mei 2010 is de Kamer per brief geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot het stelsel van basisregistraties (Vergaderjaar 2009–2010, Kamerstuk 29 362 nr. 176). Hierin wordt een ontwikkelpad geschetst tot en met 2015. In 2015 wordt verwacht dat de dertien onderkende basisregistraties en daarmee verbonden gemeenschappelijke voorzieningen zijn afgerond. Een aantal basisregistraties is (soms al jaren) operationeel, zoals GBA, kadaster, WOZ, topografie, inkomens, het handelsregister en voertuigen. Enkele andere basisregistraties zullen binnenkort operationeel zijn, zoals adressen, gebouwen en het Nieuw Handelsregister. Enkele andere basisregistraties zijn nog in ontwikkeling; ook moeten nog verbindingen worden gelegd tussen een aantal basisregistraties, alsmede een aantal voorzieningen. Gemeenschappelijke voorzieningen waaronder Digikoppeling, Digimelding en de stelselcatalogus zijn gereed dan wel kunnen in 2011 naar verwachting gebruikt gaan worden.

Deze complexiteit overziend ben ik genoodzaakt meer tijd nemen om zorgvuldig de vragen te beantwoorden en het wetsvoorstel daarop aan te passen. Indiening aan de Tweede Kamer voorzie ik daarom rond de zomer van volgend jaar, waarbij overigens inwerkingtreding in 2012 niet tot problemen zal leiden wat betreft de gemaakte afspraken betreffende de modernisering van de GBA en de Registratie Niet Ingezetenen.

Met betrekking tot de vraag over het verstrekken van gegevens aan commerciële bedrijven en/of instellingen, alle basisregistraties kennen hun grondslag in wet- en regelgeving, hierin zijn ook regels omtrent gebruik vastgelegd. Bepaalde gegevens uit genoemde basisregistraties mogen worden (her)gebruikt door burgers en bedrijven.. Dit past ook binnen het bredere kader van hergebruik van overheidsinformatie. Alle openbare overheidsinformatie (persoonsgegevens zijn hiervan uitgezonderd) wordt voor hergebruik ter beschikking gesteld aan derden zoals ook in hoofdstuk V-A van de Wob is opgenomen. Specifiek ten aanzien van het verstrekken van persoonsgegevens uit de basisregistratie personen is het volgende van belang. Het wetsvoorstel basisregistratie personen (die de Wet GBA zal gaan vervangen) is in voorbereiding. Om te voorkomen dat aan commerciële bedrijven en instellingen zonder publiek of bijzonder maatschappelijk belang gegevens worden verstrekt voor commerciële doeleinden, maakt het wetsvoorstel een dergelijke verstrekking niet mogelijk. Dit is overigens in lijn met hoe het is geregeld in de huidige wet GBA.

66

Loopt de uitvoering van het Nationaal Uitvoeringsprogramma dienstverlening en e-overheid (NUP) vertraging op, bijvoorbeeld als gevolg van (gemeentelijke) bezuinigingen? Worden de beoogde resultaten van het NUP in 2011 daadwerkelijk gerealiseerd? Zo nee, welke niet en om welke reden?

Niet alle in het NUP opgenomen afspraken zullen voor eind 2010 (het moment waarop de looptijd van het NUP eindigt) gerealiseerd zijn. Globaal samengevat komt dit erop neer dat de bouwstenen uit het NUP vrijwel allemaal zijn afgerond en dat het NUP is beland in het stadium van implementatie en gebruik.

Bestuurlijke afspraken met de medeoverheden voor de komende periode zijn nog niet gemaakt. Voor implementatie en gebruik hebben de uitvoerende overheidsorganisaties, met name gemeenten, het primaat. De rol van BZK beperkt hier zich tot regie (zie ook het antwoord op vraag 71).

In het kader van een tussentijdse evaluatie van het NUP eind 2009 (Gateway review) is al geconstateerd dat er een knelpunt ligt bij de implementatie bij gemeenten. Daarom heeft de VNG aan KING gevraagd om een implementatie-aanpak uit te werken, zodat de gemeenten hierbij ondersteund worden. Het vinden van de benodigde middelen hiervoor is zeker niet eenvoudig gelet op de economische situatie. Bij alle partijen is echter het besef aanwezig dat de investeringen in de e-overheid op termijn gecompenseerd zullen worden door de baten.

De implementatie van het NUP vraagt naast een ICT inspanning veelal ook een organisatie wijziging. Het tempo van de implementatie en daarmee de uitvoering van het NUP kent daarmee binnen elke organisatie zijn eigen dynamiek.

67

Om welke aantallen gaat het bij «de laatste overheidsorganisaties die nog niet op deze voorziening zijn aangesloten»? Welke problemen doen zich voor bij de betreffende overheidsorganisaties? Welke acties worden ondernomen?

Van de 478 (deel)gemeenten, provincies en waterschappen die  regelgeving in geconsolideerde vorm moeten gaan publiceren hadden er eind oktober 2010 slechts 15 nog geen aansluiting op de centrale voorziening voor decentrale regelgeving (CVDR). Er waren op dat tijdstip 28 500 regelingen ingevoerd in de CVDR; dit is ongeveer 70% van het totaal aantal decentrale regelingen. Het valt niet te voorspellen hoeveel bestuursorganen op 1-1-2011 nog niet helemaal gereed zullen zijn met de invoer. Dat enkele bestuursorganen nog helemaal niet zijn aangesloten op de CVDR heeft uiteenlopende oorzaken, zoals capaciteitsproblemen door ziekte of vacatures, gemeentelijke herindeling, andere prioriteiten e.d. Voor overheden worden regiobijeenkomsten en wordkshops georganiseerd en zijn handleidingen beschikbaar. Overheden die na 1-1-2011 niet aan de wettelijke verplichting tot publicatie van geconsolideerde regelgeving blijken te voldoen zullen hierover actief worden benaderd.

68

Hoeveel gemeentelijke websites voldoen op dit moment aan de webrichtlijnen?

Op dit moment (stand 1 november 2010) zijn er 2 websites van gemeenten die volledig voldoen aan alle webrichtlijnen. Dat zijn de websites van gemeente Krimpen aan den IJssel en gemeente Goirle. Zijn hebben het Waarmerk drempelvrij met drie sterren, het waarmerk voor maximale score op de webrichtlijnen.

Daarnaast zijn er 8 gemeentewebsites en 2 websites van waterschappen die een Waarmerk drempelvrij hebben met minder dan drie sterren maar daarmee zijn de websites van deze organisaties wel toegankelijk voor mensen met een (visuele) beperking.

69

Hoever staat het nu daadwerkelijk met het voldoen aan de webrichtlijnen van de overheids-websites in 2010? Hoe kan de doelstelling dan in 2011 zijn gerealiseerd?

Zie antwoord op vraag 68.

BZK heeft vooral door ondersteuning geprobeerd organisaties te helpen tijdig aan de doelstelling voor de webrichtlijnen te voldoen. In september 2009 is in het kader van de 5 beloften campagne voor burgers een trainingsprogramma gestart voor medewerkers van gemeenten die zich bezig houden met de website. Dit programma bestond uit een traject voor webredacteuren in gemeenten, waar 176 gemeenten aan mee hebben gedaan, en aan een traject voor projectleiders, waar 133 gemeenten aan mee hebben gedaan. Het trainingsprogramma stopt eind 2010. De gemeente Goirle is de eerste deelnemer van de training waarvan de website voldoet aan de webrichtlijnen.

BZK heeft de VNG ook bestuurlijk aangesproken op de verantwoordelijkheden van de gemeenten zelf om te voldoen aan de webrichtlijnen. De VNG heeft onderzoek aangekondigd naar de implementatie van webrichtlijnen bij gemeenten en aangegeven op basis daarvan met KING en BZK te willen komen tot een gezamenlijk plan van aanpak.

Bij provincies en waterschappen staan de webrichtlijnen ook op de agenda. Bij de waterschappen heeft dit al geleid tot twee toegankelijke websites.

Binnen de rijksoverheid zullen alle websites van de departementen dit jaar overgaan op www.rijksoverheid.nl. Deze website is momenteel bezig met de implementatie van de webrichtlijnen.

Voor de implementatie in 2011 wijst BZK alle overheidsorganisaties op hun eigen verantwoordelijkheid om een goede en toegankelijke website te hebben. BZK stelt daarvoor via de nieuwe website www.webrichtlijnen.nl verschillende hulpmiddelen ter beschikking voor organisaties die met de webrichtlijnen aan de slag willen.

70

Hoeveel meldingen heeft het meldpunt ID-fraude en Burger Service Nummer (BSN) inmiddels ontvangen? Hoeveel hiervan zijn opgelost?

Het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude (CMI) heeft sinds 1 maart 2010 122 meldingen ontvangen, waarvan er 80 konden worden afgesloten. Informatieve vragen over identiteitsfraude zijn niet meegerekend. Er zijn nu nog 44 meldingen in behandeling. Een groot deel daarvan betreft zaken die in relatief korte tijd op te lossen zijn. Het aantal ingewikkelde zaken, waarin is gefraudeerd én er fouten zijn ontstaan bij verschillende organisaties, neemt echter toe. Dat geeft aan dat het CMI blijkbaar steeds beter wordt gevonden door de personen die het CMI het hardst nodig hebben. Maar het betekent ook dat de doorlooptijd van meldingen langer wordt.

Het BSN-punt is het contactpunt voor de burger, als hij/zij vragen heeft over het Burgerservicenumer of terecht wanneer hij/zij verondersteld dat er fout is gemaakt met zijn/haar Burgerservicenumer.

Sinds de invoering van het Burgerservicenumer in november 2007 t/m augustus 2010 zijn er ruim 11 000 vragen gesteld. Ongeveer 98% van de vragen zijn direct door de eerstelijns ondersteuning beantwoord. Met name betreffen dit vragen zoals, wat is een Burgerservicenumer, heb ik een sofinummer of Burgerservicenumer nodig als ik in het buitenland woon, waar kan ik een BSN verkrijgen.

Sinds de invoering hebben zich 26 burgers gemeld, die meenden dat er een fout met zijn/haar Burgerservicenumer was gemaakt. In de jaren 2007 t/m 2010 waren er dat resp. 8, 14, 2 en 2. Het BSN-punt neemt bij een vermeende fout contact op met het betreffende bestuursorgaan om het probleem op te lossen. In alle gevallen is door tussenkomst van het BSN-punt het probleem opgelost. 

71

Is er sprake van een coördinerend minister van dienstverlening en ICT? Zo ja, hoe zijn zijn bevoegdheden vormgegeven? Zo niet, op welke wijze wordt voldaan aan de bewaking van de kwaliteit en de doelmatigheid van grote ICT-projecten bij de overheid?

In de beantwoording maak ik onderscheid tussen de coördinerende taak voor de rijksoverheid en medeoverheden. Ten aanzien van overheidsdienstverlening voor burgers ben ik coördinerend minister, mijn collega de minister van EL&I Is dat voor de dienstverlening naar bedrijven. De verantwoordelijkheid voor dienstverlening en de kwaliteit en doelmatigheid van grote ICT projecten bij medeoverheden ligt bij de medeoverheden zelf. Mijn coördinerende rol naar de mede overheden is faciliterend, De mede-overheden kunnen vanuit de eigen verantwoordelijkheid een beroep op mij doen tot bijvoorbeeld het regisseren van meer samenhang. De coördinatie voor het NUP (zie ook het antwoord op vraag 66) zal zich richten op implementatie en gebruik van gemeenschappelijke ICT voorzieningen. Over de wijze waarop dit gaat worden ingevuld, treed ik in overleg met vertegenwoordigers vanuit de medeoverheden.

Onder coördinatie van de voormalige Minister van Economische Zaken is in het verleden een aantal Rijksbrede ICT-Agenda’s opgesteld. Hierin werd aangegeven welke ambitie de betreffende kabinetten nastreefden ten aanzien van ICT en welke samenhang er was tussen de initiatieven op terrein van ICT die door de diverse vakministers werden uitgevoerd. De Minister van EL&I werkt momenteel aan een opvolger van de ICT-Agenda 2008–2011.

Voor de rijksoverheid is de minister van BZK verantwoordelijk voor de bedrijfsvoering en de organisatieontwikkeling van het rijk in het algemeen, behoudens de verantwoordelijkheid van elke minister voor zijn of haar eigen ministerie. ICT is een onderdeel van de bedrijfsvoering. De minister van BZK kan kaders stellen waarbinnen individuele ministers opereren. Specifiek t.a.v. de ICT is dat ook in het verleden gebeurd (zie ook kamerstuk 26 643, nr. 148).

72

Waarom heet Overheidstransactiepoort/OTP nu Digipoort, OSB nu Digikoppeling en TMF nu Digimelding? Mag ook een nieuwe naam verwacht worden voor de Gemeenschappelijke Ontsluiting van Basisregistraties (GOB) en de Stelselcatalogus?

De naamgeving van genoemde voorzieningen is gewijzigd omdat de betekenis en de afkortingen niet voor iedereen herkenbaar genoeg waren. De naamgeving past in de productenportfolio zoals die door uitvoeringsorganisatie Logius, die deze voorzieningen in beheer heeft, wordt gevoerd. Naar verwachting zullen voor laatstgenoemde voorzieningen geen nieuwe namen worden geformuleerd

73

Hoe komt het, dat de klanttevredenheid over GOVCERT.NL in 2009 sterk is gedaald?

De klanttevredenheid van Govcert is niet sterk gedaald: de genoemde 7,1 is een drukfout. Het cijfer voor de klanttevredenheid van Govcert moet zijn: 7,6. In werkelijkheid is dus sprake van een minimale daling van een 7,7 naar een 7,6.  Daarmee wordt overigens het streefcijfer van 7 nog ruimschoots gehaald.

74

Kunt u een reactie geven op het rapport «De grote uittocht» en de vier toekomstbeelden van de arbeidsmarkt van onderwijs- en overheidssectoren die daar worden geschetst? Welk beeld acht u, gegeven de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de al genomen en de te nemen kabinetsmaatregelen, het meest realistisch?

In het rapport «De grote uittocht» worden vier heel verschillende toekomstbeelden voor de publieke sector in ons land geschetst. In alle gevallen dreigen kwalitatieve dan wel kwantitatieve arbeidsmarktknelpunten en krappe budgetten richting 2020. Het rapport heeft dus niet het doel gehad om de toekomst te voorspellen en/of richting aan te geven. Het doel was het geven van een degelijke verkenning en het in kaart brengen van verschillende scenario’s. Er is dus geen sprake van een voorkeur voor een bepaald scenario. Graag verwijs ik de Kamer tevens naar de brief van 4 oktober (kenmerk 2010–0000346820) als reactie op uw brief van 23 april jl. (kenmerk 32124-10/2010D20274).

Wat betreft het tweede deel van uw vraag, zal de Kamer een kabinetsreactie op het rapport «De Grote Uittocht» ontvangen in de vorm van een beleidsbrief. Deze zal de Kamer in het voorjaar van 2011 worden toegezonden. Deze beleidsbrief zal een verduidelijking bevatten van de maatregelen die genomen dienen te worden in het licht van de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.

75

In hoeverre leidt het huidige belonings- en waarderingssysteem van het overheidspersoneelsbeleid tot het creëren van extra managementlagen met als gevolg een toenemende bureaucratie? Is dit onderwerp reeds in het CAO-overleg met de bonden besproken, zoals toegezegd door minister Ter Horst tijdens het wetgevingsoverleg in de Tweede Kamer op 10 november 2008? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo neen, waarom niet? Bent u, als dit nog niet is besproken, bereid om dit alsnog in het overleg met de bonden aan de orde te stellen en de Tweede Kamer over de uitkomst te informeren?

Elke overheidssector kent een eigen belonings- en waarderingssysteem.

Dit is vastgelegd in de CAO (of arbeidsvoorwaardenregeling) van de betreffende sector. De wijze hoe met de belonings- en waarderingssystematiek wordt omgegaan is evenzeer in het overleg met de sociale partners vastgelegd.

In het wetgevingsoverleg van 10 november 2008 heeft de toenmalige minister van BZK geantwoord op vragen van het lid Van der Burg over perverse prikkels van het belonings- en waarderingssysteem. De minister vond dat het mechanisme van extra managementlagen en toenemende bureaucratie niet met de werkelijkheid strookte.

Voor de sector Rijk is het belonings- en waarderingssysteem vastgelegd in het BBRA 1984. Daarin staat dat de inschaling van de ambtenaar bepaald wordt door de zwaarte van de functie, vast te stellen binnen het normeringsstelsel Fuwasys. De omvang en opbouw van een organisatie (inclusief managementniveaus) is geen afzonderlijk kenmerk in dit stelsel. Er kan niet worden gesproken over een rechtstreeks verband tussen managementlagen en beloning.

Bij de voorbereiding op de inzet voor de CAO Rijk is bij de inventarisatie van ontwikkelingen en wensen ook niets gebleken van verkeerde prikkels in het stelsel op dit punt.

Bij de sector Politie is in de CAO 2008–2010 met de politievakbonden de invoering van een Landelijk functiehuis Nederlandse politie afgesproken in het kader van de harmonisering van de arbeidsvoorwaarden van de politiekorpsen. Naar het zich laat aanzien zal dit nieuwe functiegebouw de mogelijkheid geven dat experts kunnen doorgroeien in een schaal zonder dat men leidinggevende taken toebedeeld krijgt.

76

Wanneer komt er een kabinetsreactie op het rapport «De Grote Uittocht» (toekomstver-kenning van de arbeidsmarkt van de overheid)?

Zie antwoord vraag 74.

77

Op welke wijze gaat de regering gecoördineerd de huidige en toekomstige personeelstekorten bij de overheid zoals die in de Trendnota Arbeidszaken zijn geconstateerd, te lijf?

De Kamer zal in samenhang met de reactie op de Grote Uittocht via een beleidsbrief worden geïnformeerd.

78

Hoe verhoudt de waarneming in de Trendnota dat de Nederlandse overheid in internationaal perspectief relatief klein is zich tot de voorgenomen afslanking van de overheid?

Zoals in de trendnota op p. 16 wordt vermeld, kan het voorkomen dat landen die een grotere overheid hebben dan Nederland, toch een kleinere «administratieve» overheid hebben. De waarneming van de OESO is dat Nederland een relatief grote administratieve overheid kent De voorgenomen afslanking van de overheid heeft ten doel efficiëncywinsten qua administratieve inspanningen over meerdere bestuurslagen te bereiken. Daarnaast is er ook de noodzaak om de terugval in BNP en overheidsinkomsten te laten leiden tot minder overheidsuitgaven (terugdringen overheidstekort). Soortgelijke ontwikkelingen vinden ook in andere landen plaats, zodat de relatieve positie van Nederland in vergelijking met andere landen niet in het geding is.

79

Wat zijn de effecten van de aangekondigde nominale nullijn voor de collectieve sector (behalve zorg) voor de personeelsvoorziening in de collectieve sector? In hoeverre zijn op deze nullijn uitzonderingen mogelijk voor (deel-)sectoren waarin de personeelsvoorziening problematisch blijkt te worden?

Het doorvoeren van een nominale nullijn in 2011 in de collectieve sector (excl. zorg) acht het kabinet – mede in het licht van de noodzakelijke ombuigingen – verantwoord. Deze nullijn geldt zonder uitzondering voor alle deelsectoren binnen de collectieve sector (excl. zorg). Met betrekking tot de effecten op de arbeidsmarkt van de collectieve sector (excl. zorg) tot 2020 hebben het Verbond Sectorwerkgevers Overheid, de Samenwerkende Centrales Overheidspersoneel en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een verkenning uitgevoerd, waarin de gevolgen worden verkend van een dreigend tekort aan mensen en geld4. Het kabinet zal in het voorjaar van 2011 een reactie op deze Verkenning naar uw Kamer verzenden.

80

Waarom worden personeelsbestand en bestand van politieke ambtsdragers in één algemene doelstelling ondergebracht?

Het lijdt geen twijfel dat de posities van politieke ambtsdragers en ambtelijke medewerkers in veel opzichten van elkaar verschillen. Wat die posities weer verbindt is dat beide groepen betrekking hebben op de mensen die het openbaar bestuur met hun werkzaamheden invulling geven. Van hun kwaliteit is het openbaar bestuur afhankelijk. Dat maakt het ook waardevol om te zien in hoeverre de ondersteuning die ambtelijke medewerkers ontvangen om hun werk zo goed mogelijke te verrichten, ook van belang kan zijn voor mensen in een politiek-bestuurlijke rol. Een voorbeeld is het professionaliseringsfonds dat de afgelopen 10 jaar is ontwikkeld voor burgemeesters om hen te ondersteunen met een gericht aanbod aan opleidingen en andere activiteiten zoals intervisie. Dit kan de aantrekkelijkheid en de aantrekkingskracht van politiek functies bevorderen.

81

Zijn de doelstellingen met betrekking tot het bevorderen van de diversiteit naar sexe en etnische achtergrond van overheidsorganisaties (artikel 35, en artikel 37, doelstelling 1) voor 2011 in het licht van het regeerakkoord nog van toepassing? Zo niet, hoeveel wordt hiermee bespaard op de begroting van BZK en op andere begrotingen?

De overheid hanteert geen politiek gedreven kwantitatieve doelstellingen.

Het behouden en benutten van een variatie in het personeelsbestand in brede zin vormt een integraal onderdeel van een duurzaam arbeidsmarktbeleid en strategisch HRM-beleid van overheidswerkgevers.

82

Wanneer kan de Kamer het advies van de SER over arbeidsmobiliteit tussen bedrijfsleven, publieke sector en zorg ontvangen?

De Staatssecretaris van BZK heeft in haar brief van 6 september 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 124, nr. 20) gemeld dat het advies van de Sociaal-Economische Raad over de arbeidsmobiliteit tussen en binnen de publieke en private sector medio november 2010 wordt verwacht. Naar nu blijkt, heeft de SER meer tijd nodig voor afronding van dit advies. De SER wil dit advies afstemmen op andere lopende adviestrajecten. Ook wordt rekening gehouden met de bij de Stichting van de Arbeid in ontwikkeling zijnde beleidsagenda om de arbeidsparticipatie en de arbeidsmobiliteit van oudere werknemers substantieel te verbeteren (n.a.v. Pensioen Akkoord Voorjaar 2010). Het SER-advies wordt dan ook niet vóór december 2010 verwacht. De kabinetsreactie op het SER-advies zal naar verwachting binnen ongeveer twee tot drie maanden na ontvangst van het advies naar de Kamer worden gestuurd.

83

Streeft het kabinet opnieuw naar een bestuursakkoord met de Zelfstandige Publieke Werkgevers? Zo ja, wat is hierbij de inzet? Zo nee, waarom niet?

Voor het maken van afspraken met de Zelfstandige Publieke Werkgevers heeft het kabinet diverse instrumenten, waar de bestuurlijke afspraken er één van zijn. De verschillende vormen en mogelijkheden worden momenteel nog door het kabinet verkend.

84

Op welke wijze wordt de herkenbaarheid en betrouwbaarheid van politieke ambtsdragers bevorderd?

De betrouwbaarheid van politieke ambtsdragers wordt bevorderd door het scheppen van voorwaarden voor een brede toegang tot politieke en bestuurlijke functies en het verbeteren van de functievervulling van politieke ambtsdragers.

Operationalisering van deze doelstellingen houdt het scheppen van voorwaarden voor een brede toegang tot politieke en bestuurlijke functies in en het verbeteren van de kwaliteit van de functie-vervulling van politieke ambtsdragers. De instrumenten die daarvoor worden ingezet zijn:

  • 1. De professionaliseringsactiviteiten voor politieke ambtsdragers. Met het oog op de diversificering van het burgemeesterscorps is er tevens het voornemen om een orientatieprogramma te ontwikkelen waarmee potentials zich kunnen voorbereiden op een eventuele sollicitatie naar een burgemeestersfunctie.

  • 2. Het lopende integriteitsprogramma gericht op politieke ambtsdragers. Een resultaat daarvan in 2010 is een geactualiseerde handreiking integriteit voor politieke ambtsdragers bij gemeente, provincie en waterschappen. De verschillende programma-activiteiten zullen uitmonden in een congres in 2011.

De Nederlandse code voor goed openbaar bestuur van 2009 waarop in dit verband nog gewezen kan worden. Dit instrument expliciteert de uitgangspunten c.q. beginselen voor het professioneel functioneren van de besturen en bestuurders van gemeenten, waterschappen, provincies en het rijk.

85

Betekent het «beëindigen van het diversiteits/voorkeursbeleid op basis van geslacht en etnische herkomst» door het kabinet dat het vergroten van de diversiteit in het personeelsbestand van de overheid niet meer tot de doelstellingen behoort en dat paragraaf 5.2. en alle daarin opgenomen doelstellingen en maatregelen van de Trendnota Arbeidszaken 2011 wordt ingetrokken?

De overheidswerkgevers hanteren geen politiek gedreven kwantitatieve doelstellingen.

Zowel vanuit het belang van de eigen organisaties als vanuit het belang van de economie als geheel, wil de overheid echter optimaal gebruik maken van al het talent op de arbeidsmarkt. De toenemende diversiteit op de arbeidsmarkt is daarmee een relevante factor voor het arbeidsmarktbeleid en HRM-beleid van overheidswerkgevers. De ontwikkelde instrumenten blijven daarom beschikbaar.

86

In het kader van het hebben van voldoende gekwalificeerd personeel: Is het waar dat trainee’s bij het rijk na afloop van het traineeschap geen vast arbeidscontract krijgen aangeboden? Om hoeveel trainee’s gaat het? Wat is daar de reden van?

Er zijn meerdere traineeprogramma’s bij het Rijk. Trainees krijgen een tijdelijke aanstelling van twee jaar voor de duur van het traineeprogramma; daarna kunnen zij doorstromen binnen het Rijk. Jaarlijks stromen ongeveer 300 trainees in bij het Rijk, afhankelijk van de vraag per departement. Het Rijkstraineeprogramma is het grootste traineeprogramma met een jaarlijkse instroom van gemiddeld 150 trainees. Binnen de rijksdienst is de afspraak gemaakt om de extra trainees die bij een ministerie in dienst zijn – boven de nulmeting van 2006 – niet mee te tellen in de taakstelling.

De gemiddelde doorstroom (na het programma) bij het Rijkstraineeprogramma is tot en met 2009 ruim 80%. Globaal de helft krijgt een vaste aanstelling terwijl de andere helft (vooralsnog) alleen een tijdelijke aanstelling geboden kan worden. De opeenvolgende taakstellingen en bezuinigingsrondes hebben hun weerslag op de doorstroommogelijkheden van de trainees naar een vaste aanstelling bij het Rijk. Verschillende evaluaties tonen de zorg voor de doorstroom van deze specifieke groep jonge talenten. Het Rijk biedt geen baangarantie; vaste aanstellingen zijn niet te garanderen omdat de taakstellingen de (toekomstige) formatieve ruimte inperken.

Daartegenover staat dat instroom van jong talent van groot belang is vanwege de sterke vergrijzing bij het Rijk. Het Rijk heeft de wens trainees langer te behouden door middel van alternatieve aanstellingsvormen.

87

Kunt u aangeven waarom de BZK het aanjagen van diversiteit binnen de overheidssectoren wil bevorderen?

BZK als sectorwerkgever voor het Rijk en als coördinerend werkgever voor de overige overheidssectoren beschouwt de toenemende diversiteit in de samenleving en op de arbeidsmarkt om meerdere redenen als relevant voor zijn personeelsbeleid.

Met een evenwichtige opbouw van het personeel wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de samenstelling van de bevolking. Dat komt de kwaliteit en de herkenbaarheid van het werk van alle overheidssectoren voor de samenleving ten goede.

Een ontwikkeling voor de middellange termijn is de verwachte krimp van het aanbod op de arbeidsmarkt. Om in de toekomst in hun vraag naar arbeid te kunnen voorzien, zullen overheidssectoren voor het volledige potentiële aanbod aan arbeidskrachten een aantrekkelijke werkgever moeten zijn.

Ten slotte leveren de overheidssectoren als werkgevers een bijdrage aan het verhogen van de arbeidsparticipatie van alle groepen in de samenleving, wat een bijdrage levert aan de sociaal-economische doelstellingen van het kabinet.

88

Wat wordt er specifiek gedaan om vervroegd uittreden te voorkomen?

Er zijn geen voor de overheidssectoren specifieke maatregelen getroffen om vervroegd uittreden te voorkomen. Het kabinet heeft in 2005 het vervroegd uittreden, zoals via een prepensioenregeling of een vervroegde uittredingsregeling (VUT of FPU) voor alle werknemers en werkgevers belastingtechnisch onaantrekkelijk gemaakt. Feitelijk zijn de FPU-regelingen bij de overheidssectoren afgeschaft. Dit met oog op de vergrijzingsproblematiek en de bevordering van de arbeidsparticipatie van ouderen. Dit beleid heeft er toe geleid dat meer werknemers, ook bij de overheid, langer zijn gaan doorwerken.

89

Wat wordt er specifiek gedaan in het kader van leeftijdsbewust personeelsbeleid met het oog op het terugdringen van arbeidsongeschiktheid?

Er zijn geen specifieke maatregelen binnen de overheidssectoren die uitsluitend gericht zijn op het terugdringen van arbeidsongeschiktheid. Aangenomen wordt dat het leeftijdsbewuste personeelsbeleid dat bij alle overheidssectoren in ontwikkeling is, in algemene zin zal leiden tot meer vitaliteit en langere inzetbaarheid van oudere werknemers, waardoor in algemene zin arbeidsongeschiktheid zal worden teruggedrongen. Alle overheidssectoren tezamen hebben al geruime tijd een gemiddeld lager arbeidsongeschiktheidsrisico dan de marktsector, ondanks de gemiddeld hogere leeftijd van de overheidswerknemers.

90

Waarom wordt in de Trendnota Arbeidszaken Overheid helemaal niets gezegd over de opgave om meer arbeidsgehandicapten in dienst te houden en te nemen? Voert het kabinet nog een voorkeursbeleid voor arbeidsgehandicapten (WSW en WAJONG) zoals bij motie nog recent unaniem door de Kamer is gevraagd?

In de Trendnota is specifiek ingezoomd op vier thema’s waaraan het vorige kabinet speciale aandacht wilde geven: diversiteit, het Programma Veilige Publieke Taak, Integriteit en normering topinkomens.

Het kabinet voert in het algemeen geen voorkeursbeleid voor (specifieke groepen) bij het aanstellen van arbeidsgehandicapten (WSW en WAJONG) in overheidssectoren. Het streven van het kabinet is erop gericht dat alle groepen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt (langdurig werklozen en gedeeltelijk arbeidsgeschikten) zoveel mogelijk een baan verkrijgen bij reguliere werkgevers (met inbegrip van de overheidswerkgevers). Werkgevers kunnen hieraan bijdragen door reguliere of aangepaste banen aan de doelgroepen aan te bieden maar ook door het bieden van stage- of werkervaringsplaatsen waardoor de doelgroepen gemakkelijker elders een reguliere baan kunnen verkrijgen. De overheidswerkgevers binnen de overheids- en onderwijssectoren geven hier ieder, binnen hun mogelijkheden, hun eigen invulling aan.

Toegespitst op de sector Rijk nog het volgende. De sector Rijk voert in het kader van maatschappelijk verantwoord werkgeverschap per 2011 een algemene structurele quotumregeling in voor alle geïndiceerde doelgroepen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deze houdt in dat het Rijk jaarlijks een aantal plaatsen ter grootte van 1% van de formatie in fte’s reserveert voor geïndiceerde groepen met een afstand tot de arbeidsmarkt (met name geïndiceerde gedeeltelijk arbeidsgeschikten en uitkeringsgerechtigde langdurig werklozen). Er is gekozen voor een algemene brede quotumregeling omdat hiermee flexibel kan worden ingespeeld op accentverschuivingen bij de bevordering van de arbeidsparticipatie van specifieke groepen. In de komende jaren zal het accent vooral liggen op de doelgroepen Wsw, Wajong en WWB.

91

Op welke wijze dragen de subsidieregeling CAOP (Subsidieoverzicht Rijk 2010, nr. 610) en de subsidieregeling Stichting CAOP (Subsidieoverzicht Rijk 2010, nr. 360) ieder voor zich en in verhouding tot elkaar bij aan de doelstelling om de arbeidsproductiviteit te verhogen?

BZK verleent het CAOP met name subsidie om onderdelen van het overlegstelsel te onderhouden. Deze subsidie bedraagt voor 2010 het in genoemd Subsidieoverzicht Rijk onder nr. 610 vermelde bedrag van € 2 140 000. In verband met het thema Arbeidsproductiviteit is relevant te melden dat het CAOP een congres en een aantal expertmeetings heeft georganiseerd. Als onderdeel van voornoemd subsidiebedrag is daarvoor een bedrag van € 87 800 uitgetrokken.

De in het Subsidieoverzicht Rijk onder nr. 360 vermelde Subsidieregeling Stichting CAOP betreft geen activiteiten in het kader van het thema Arbeidsproductiviteit. 

92

Wat wordt er verstaan onder de «Vertrouwenslijn voor politieke ambtsdragers»?

De Vertrouwenslijn biedt ondersteuning aan openbaar bestuurders, politiek gezagsdragers en hun familieleden bij het omgaan met alle vormen van ongewenst gedrag. Wie de Vertrouwenslijn belt, wordt te woord gestaan door een ervaren vertrouwenspersoon. Deze gaat het gesprek aan, luistert en stelt vragen om de aard van het probleem in kaart te brengen. De vertrouwenspersoon geeft een eerste advies en kan de beller – indien gewenst – in contact brengen met een collega-bestuurder, ervaringsdeskundige of vakinhoudelijk deskundige. Vertrouwelijkheid staat in alle gevallen voorop.

93

Hoe wordt de diversiteitsdoelstelling gerealiseerd waarmee een bijdrage aan de herkenbaarheid, legitimiteit en het goed functioneren van de overheid wordt voorgestaan? Welke maatregelen worden genomen om het percentage van 30% en 50% nieuwe instroom van vrouwen bij resp. de topfuncties binnen de overheid en de overheid als zodanig te realiseren?

In het regeerakkoord is aangegeven dat het kabinet stopt met doelstellingen op het gebied van diversiteitsbeleid.

Dat neemt niet weg dat overheidswerkgevers zowel vanuit het belang van de eigen organisaties als vanuit het belang van de economie als geheel, gebruik maken van al het talent op de arbeidsmarkt. De toenemende diversiteit op de arbeidsmarkt is daarmee een reële factor voor het arbeidsmarktbeleid en HRM-beleid van overheidswerkgevers.

Al de in gang gezette activiteiten van de afgelopen jaren hebben er voor gezorgd dat de afgelopen jaren het aandeel vrouwen in de instroom voor de gehele publieke sector boven de 50% ligt en zich nu stabiliseert op 58%. Het aandeel vrouwen in de instroom in topposities is toegenomen met 7 procentpunten tot 42% in 2009 en ligt al een aantal jaren boven de 30%. De ontwikkelingen worden jaarlijks gemonitord via de Trendnota Arbeidszaken Overheid.

94

Waar hangt het van af of er voor politieke ambtsdragers een pensioenfonds wordt ingericht en/of aansluiting bij het ABP wordt gezocht?

In de brief van 9 juli 2009 is aangegeven dat het kabinetsstandpunt over het advies van de commissie Dijkstal om Appa-pensioenaanspraken over te brengen naar het ABP vanwege de gevolgen van de kredietcrisis voor het ABP-fonds is uitgesteld. De financiële positie van het ABP-pensioenfonds is in de tussentijd nog niet verbeterd. De constatering blijft dat op een later geschikter moment het kabinet een definitief standpunt zal innemen over het pensioenadvies van de commissie Dijkstal.  

95

Waar wordt aan gedacht bij het moderniseren en harmoniseren van de rechtspositionele regelingen voor de verschillende groepen ambtsdragers in het verlengde van de Dijkstal-adviezen?

De Dijkstaladviezen hebben al geleid tot modernisering en harmonisatie van de rechtspositie van politieke ambtsdragers. Zo zijn burgemeesters en commissarissen van de Koning onder de werkingssfeer van de Algemene pensioenwet politiek ambtsdragers (Appa) gebracht en zijn voor uitkeringsgerechtigden in de Appa een sollicitatieplicht en re-integratievoorzieningen opgenomen. Met de Dijkstalvoorstellen is al een forse slag gemaakt. Een verdere slag in de modernisering ziet op het waar nodig wegnemen van inconsistenties en mogelijke hiaten in de rechtspositiebesluiten van de verschillende politieke ambtsdragers. Daarbij worden de regelingen dus expliciet in samenhang bezien.

96

Is het diversiteitsbeleid ook gericht op vertrouwenscommissies van gemeenteraden en Provinciale Staten en zo ja, op welke wijze?

  • 1. Gemeenteraden.

    Mijn ambtsvoorganger heeft sinds de gemeenteraadsverkiezingen 2010 bij openstellingen van burgemeestersvacatures een brief aan de vertrouwenscommissie en aan de raad van de betreffende gemeente gestuurd. Daarin wees zij op het feit dat het een speerpunt van het kabinet was dat het openbaar bestuur ook op de lange duur zijn legitimiteit en effectiviteit behoudt en dat een diverser samengesteld burgemeesterscorps daaraan bijdraagt, nu de burgemeester een zichtbare positie in het openbaar bestuur heeft. Zij wees op de burgemeestersscouts die de afgelopen twee jaar intensief op zoek zijn geweest naar talentvolle vrouwen en biculturelen om hen enthousiast te maken voor het burgemeesterschap. In de brief verzocht zij de geadresseerden in de sollicitatieprocedure een extra open en welwillend oog te hebben voor de hooggekwalificeerde vrouwelijke en biculturele sollicitanten.

  • 2. In een toezegging aan de Tweede Kamer staat dat er in de nieuwe circulaire (her)benoeming burgemeester zal worden opgenomen dat de raad zich rekenschap geeft van het streven meer vrouwen evenals allochtonen tot burgemeester te benoemen en dat de raad daarmee rekening houdt bij de op te stellen profielschets en de samenstelling van de vertrouwenscommissie. Het kabinet zal daar geen gevolg aan geven nu voorkeursbeleid niet meer aan de orde is.

  • 3. Provinciale Staten.

    Het is al jaren staande praktijk dat bij benoemingsprocedures voor Commissarissen van de Koningin in het eerste contact met de Staten wordt afgetast of er in de vacaturetekst een voorkeur voor vrouwen moet worden opgenomen. In de profielschetsvergadering en het daarop volgende eerste overleg met de vertrouwenscommissie wordt nadrukkelijk gevraagd aandacht te schenken aan de kwaliteiten van zij-instromers en ondervertegenwoordigde groepen in het ambt. Inzet is om de kweekvijver van talentvolle sollicitanten bij de selectie van de kandidaten te verbreden.

97

Hoe ziet het oriëntatieprogramma voor potentiële burgemeesters eruit? Hoe vindt de selectie van kandidaten voor het oriëntatieprogramma plaats? Welke effecten voorziet de minister van dit programma uitgedrukt in het aantal nagestreefde vrouwelijke en allochtone kandidaten?

Er ligt een advies klaar over de inhoud en vorm van een oriëntatieprogramma om potentiële burgemeesterskandidaten mogelijkheden te bieden tot oriëntatie op het burgemeestersambt, voorafgaand aan hun sollicitatie. Dit programma is het praktische resultaat van een door de – inmiddels opgeheven – scoutinggroep burgemeesters geconstateerd hiaat. Voorafgaand aan de opstelling van het advies is met vele partijen gesproken. Het programma is gericht op een diversificering en verjonging van het burgemeesterscorps. Het is onder meer gericht op getalenteerde zij-instromers. Het doorlopen hebben van het programma is geen garantie voor een concrete benoeming; maar het is een factor voor een succesvolle sollicitatie. De benoemingsprocedure blijft in stand.

Deelnemers komen in aanmerking voor het oriëntatieprogramma als is gebleken dat zij over de benodigde basiscompetenties beschikken. Dat kan gebleken zijn door een potentieel assessment en een intakegesprek met een toetsingscommissie met daarin onder meer enkele provinciale kabinetschefs en (ex-)burgemeesters. Opzet is een compact programma dat eens per 9 of 10 maanden wordt aangeboden, verspreid over de periode van een half jaar. Qua omvang wordt gedacht aan een groep van max. 12–14 personen. Het conceptprogramma bestaat uit een aantal theorie-onderdelen, een of meer meeloopstages bij zittende burgemeesters en een individueel adviesgesprek. De onderdelen zijn nog niet definitief bekend. De mogelijkheid bestaat tevens om slechts een deel van het programma te volgen.

Cruciaal voor de realisatie en het slagen van een oriëntatieprogramma is draagvlak bij de Commissarissen van de Koningin en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB). Het NGB is nauw betrokken bij de opstelling van het advies. Ook de provinciale kabinetchefs hebben draagvlak voor het advies uitgesproken. Het advies wordt vervolgens besproken met de Commissarissen van de Koningin. Het benodigde draagvlak komt ook tot uitdrukking in de opzet van het conceptprogramma, waarin alle sleutelspelers een rol spelen.

98

Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de uitwerking van de ondersteuning bij reintegratie van politieke ambtsdragers?

Het ontwerpbesluit waarin de uitwerking van genoemde ondersteuning is geregeld, is op 4 juni 2010 via een voorhangprocedure aan de Tweede Kamer voorgelegd. De reactie van de Tweede Kamer van 1 juli 2010 gaf geen aanleiding het ontwerpbesluit te wijzigen. Naar verwachting wordt dit besluit binnenkort gepubliceerd in het Staatsblad. De werking ervan in de praktijk zal regelmatig, te beginnen eind 2011, na afloop van het eerste jaar, worden geëvalueerd. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten daarvan en geconstateerde leerpunten worden geïnformeerd.

99

Verstrekt het rijk nog wel hyptheekgaranties voor het niet-burgerlijk rijkspersoneel? Waar wordt deze garantie verantwoord? Om hoeveel hyptheken gaat het en welk bedrag is hiermee gemoeid? Hoeveel garanties voor hoeveel geld staan nog uit voor burgerlijk rijkspersoneel van vóór 1990?

Nee, het rijk verstrekt sinds de regeling in 1990 is ingetrokken geen hypotheekgaranties meer aan haar personeel (ook niet aan niet-burgerlijk personeel).

Van de garanties die in het verleden zijn verstrekt resteren er in 2010 nog dertien. Daarmee is ongeveer € 350 000 aan garantieverplichtingen gemoeid. Echter, omdat er vanuit kan worden gegaan dat een restschuld altijd kan worden voldaan door de opbrengst van gedwongen verkoop, is het onwaarschijnlijk dat het rijk een garantieverplichting aan de bank ook werkelijk zal moeten uitbetalen. Vandaar dat de resterende garantieverplichting is benoemd als «theoretisch risico». 

100

Wat zijn de kwantitatieve resultaten van het programma Verzilvering?

Er is een inventarisatie gemaakt van de concrete mogelijkheden tot alternatieve carrièrepaden voor leidinggevende oudere ambtenaren, zowel binnen als buiten de rijksoverheid. Dat heeft geleid tot een projectopzet die volgend jaar ten uitvoer wordt gebracht. Daarnaast zijn over de afgelopen periode managers ingezet op een groeiend aantal interim- en tijdelijke opdrachten (tot nu toe in 2010 meer dan honderd) over de grenzen van departementen binnen de Rijksdienst.

101

Is er al een besluit genomen over de oprichting van een Academie voor Hoger Publiek Management? Welk bedrag is inmiddels geïnvesteerd?

Om de professionaliteit van de top van het Rijk te vergroten wordt gewerkt aan een permanente leeromgeving. Daarvoor zijn voorbereidingen verricht en is een businesscase uitgewerkt. Deze is in juni 2010 ter besluitvorming voorgelegd aan het SG Overleg. Vanwege de formatie is besluitvorming aangehouden tot de start van het nieuwe kabinet. Nog dit jaar wordt besluitvorming verwacht. Het totaal aan uitgaven ter voorbereiding tot nu toe is ongeveer 0,2 mln euro. Deze zijn besteed aan het opstellen van het businessmodel, het opstellen van een curriculum, het uitwerken van didactische methoden en het toetsen hiervan bij de doelgroep.

102

Welke objectieve diversiteitsbevorderende indicatoren zullen worden toegepast voor de in het regeerakkoord beoogde werving en selectie op grond van kwaliteit?

Met het oog op de toekomst is het voor de overheid van belang het volledige potentieel van de arbeidsmarkt aan te spreken. Daarom blijft er in werving en selectie volop aandacht voor het herkennen en objectief beoordelen van verschillende kwaliteiten. Er bestaan echter geen algemeen geldende indicatoren voor werving en selectie: de gezochte kwaliteit wordt altijd bepaald door de match tussen een specifieke vraag van een organisatie (inclusief de teamsamenstelling) en het geheel van individuele capaciteiten van sollicitanten.

103

Kan de minister inzicht verschaffen in de mate van instroom en doorstroom bij de ABD? Hoe vaak is er afgelopen jaar gerouleerd? Hoe verhoudt zich dat tot voorgaande jaren? In welke mate wordt roulatie voor 2011 voorzien?

In 2010 (tot 1 oktober) zijn 91 functiewisselingen geweest op ABD niveau als gevolg van strategische vacaturevervulling. Hierbij staan individuele loopbaanwensen, organisatieontwikkeling en continuïteit centraal. Deze continuïteit wordt gewaarborgd doordat een aanzienlijk deel van de mobiliteit plaats vindt binnen hetzelfde ministerie, dezelfde beleidskolom, of vergelijkbare functies.

55 wisselingen waren doorstroom (functiewisseling binnen de ABD) en 36 functiewisselingen waren instroom (benoemingen van sub ABD naar ABD niveau of mensen van buiten de rijksdienst). Door de grote departementale herindelingen is een prognose voor 2011 moeilijk te maken, maar verwacht wordt dat in toenemende mate flexibele instrumenten (bijvoorbeeld ABD interim en ABD TOP consultants) worden ingezet voor de bemensing van opdrachten. Ook zal de taakstelling uit het regeerakkoord leiden tot een intensivering van de uitstroom uit de Rijksdienst.

104

Wanneer moet het programma «Naar één functiegebouw Rijk» zijn afgerond? Is het juist dat dit programma vertraagd is? Hoe staat het met het terugbrengen van 30 000 functiebeschrijvingen naar ongeveer 60 resultaat- en ontwikkelgerichte profielen? Wat zijn de gevolgen daarvan voor de medewerkers van de departementen?

In het MR-besluit van 20 november 2009 is afgesproken dat:

«Alle departementen sector Rijk (muv de Belastingdienst) hebben uiterlijk 2 jaar na finale oplevering van het functiegebouw Rijk, het instrument geïmplementeerd binnen hun eigen organisatie. Hiervoor wordt een apart rijksbreed implementatieplan (inclusief implementatie-agenda) opgesteld en vastgesteld in de ICOP (overleg van Directeuren P&O).»

De discussie met de bonden is inmiddels succesvol afgerond. Er is overeenstemming over de vorm, inhoud en het gebruik van het functiegebouw Rijk. De finale oplevering vindt plaats 7 december 2010. Dat betekent dat de departementen vanaf die datum nog 2 jaar de tijd hebben om het functiegebouw Rijk, conform het vastgestelde implementatieplan functiegebouw Rijk, te implementeren. Concreet betekent dit dat alle departementen uiterlijk december 2012 het functiegebouw Rijk geïmplementeerd dienen te hebben. Voor de Belastingdienst geldt de uiterste implementatiedatum van december 2015.

Het is juist dat het programma vertraagd is. Dit als gevolg van de discussie met de bonden. Daarnaast heeft er een zogenaamde Gateway Review plaatsgevonden. In deze review is onderzocht in welke mate aan de condities is voldaan voor een succesvolle implementatie. Een belangrijke uitkomst van de Gateway is dat geadviseerd is om eerst met de bonden tot overeenstemming te komen alvorens te starten met de implementatie. Met de bonden is lang stilgestaan bij het format en het gebruik van het functiegebouw Rijk in de praktijk. De discussie richtte zich met name op de bepaling van het begrip «functie» en het gebruik van het functiegebouw Rijk bij reorganisaties. Op 28 oktober 2010 zijn Bonden en werkgever in het SOR-overleg het met elkaar eens geworden.

In het functiegebouw Rijk zijn de circa 30 000 bestaande functiebeschrijvingen teruggebracht tot resultaat- en ontwikkelingsgerichte profielen van 52 functiegroepen.

Het functiegebouw Rijk helpt de medewerker op de volgende manier:

  • Biedt meer transparantie over vergelijkbare functies en wat daarvoor nodig: doordat alle functies binnen het Rijk geclusterd zijn in 52 functiegroepen en de daarbij behorende functieprofielen, met een eenduidig format en dezelfde taal, is het gemakkelijker de onderliggende functieprofielen met elkaar te vergelijken.

  • Helpt bij het voeren van de functioneringsgesprekken: het format van het functiegebouw Rijk geeft handvatten om als medewerker en leidinggevende samen terug te kijken naar de achterliggende periode en vooruit te kijken bij het maken van nieuwe werk- en ontwikkelafspraken.

  • Helpt om goede resultaat- en ontwikkelafspraken te maken: met generiek geformuleerde resultaat- en ontwikkelafspraken is het eenvoudiger om SMART afspraken te maken op individueel niveau.

  • Geeft inzicht in waar interessant werk is (zowel binnen het eigen departement als binnen andere departementen) en wat dat vraagt: doordat elk departement de functies indeelt in de dezelfde 52 functiegroepen, wordt snel zichtbaar waar interessant werk bij andere departementen voorkomt.

  • Geeft inzicht in (inter)departementale loopbaanmogelijkheden (incl. leerlijnen): door de vergelijkbaarheid van functieprofielen in het functiegebouw Rijk wordt duidelijk waar loopbaanstappen gemaakt kunnen worden. Niet alleen voor de hand liggende stappen worden zichtbaar, maar juist ook minder voor de hand liggende.

105

Wat zijn de gevolgen van de «pilot van verambtelijking externe inhuur op het gebied van ICT en interim management» voor het aantal ambtenaren bij de departementen? Zal dat toenemen door dit pilot?

Door de pilot neemt het aantal ambtenaren niet toe. De externe inhuur op ICT en interim management zal moeten worden teruggebracht door plekken waar langdurig externe fte’s zitten structureel met eigen mensen te bezetten. In 2010 uitlopend in 2011 is gestart met een pilot van 70 fte’s (40 voor de ICT-pool en 30 voor interim management). Deze 70 fte’s worden uit het hiervoor gereserveerde VRD kwaliteitsfonds gehaald.

Binnen de pilot wordt er gebruik gemaakt van bestaande ICT-resources binnen de Rijksdienst doordat er concernbreed wordt uitgewisseld op detacheringsbasis. Hiermee wordt ook externe inhuur tegengegaan. Deze fte’s worden breed toegankelijk gemaakt en zijn daarmee beschikbaar voor die personen die voldoen aan de stevige kwaliteitseisen die passen bij deze rollen en verantwoordelijkheid. In de kern gaat het er om dat we als Rijk meer en beter voorbereid zijn op onze ICT uitdagingen en om die zo veel als mogelijk uit te kunnen voeren met eigen deskundigheid. De pilot wordt eind 2011 geëvalueerd waarbij inzichtelijk wordt gemaakt wat het heeft opgeleverd in de sfeer van kosten/batenanalyse.

106

Hoe kan het grote verschil worden verklaard tussen het percentage medewerkers dat tevreden is met hun baan en het percentage medewerkers dat tevreden is met hun werkgever?

Het verschil in het percentage medewerkers dat tevreden is met de organisatie en het percentage medewerkers dat tevreden is met het werk is te verklaren doordat op deze scores andere aspecten van invloed zijn. Belangrijke aspecten die van invloed zijn op de tevredenheid van het werk zijn vooral de inhoud van het werk en de mate van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Dit zijn ook aspecten die in hoog gewaardeerd worden door het overheidspersoneel. Op tevredenheid met de organisatie spelen andere aspecten een belangrijke rol. Hierbij gaat het om aspecten als de wijze waarop de organisatie wordt bestuurd. De resultaatgerichtheid van de organisatie en de manier waarop de direct leidinggevende leiding geeft. Dit zijn juist aspecten die relatief minder gewaardeerd worden door het overheidspersoneel. Het is een algemeen gegeven dat de baantevredenheid hoger is dan de organisatietevredenheid in de private en publieke sector.

107

Op welke wijze wordt bij de inrichting van Categoriemanagment geborgd dat bij de verwerving van diensten en goederen voldaan wordt aan de 5% norm voor het inschakelen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, in het bijzonder arbeidsgehandicapten?

Op dit moment wordt er door de ministeries SZW en BZK onderzoek gedaan naar de toepassing van de 5% norm, ook wel social return, die staat voor het inschakelen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt bij aanbestedingen binnen de Rijksoverheid (kamerbrieven: 29 544 nr. 225 en 215).

Onderdeel van het onderzoek zijn pilots waarbij social return is meegenomen in de aanbestedingen: verhuisdiensten, inhuur van ICT-personeel, de bouw van een opleidingscentrum en een interdepartementale aanbesteding schoonmaak. Binnen deze pilots wordt gekeken naar de mogelijkheden en beperkingen van verschillende toepassingen van social return.

Het onderzoek zal begin 2011 resulteren in een advies aan de Tweede Kamer waarbij expliciet rekening wordt gehouden met de doelstelling in het Regeerakkoord om bij aanbestedingen van diensten stage- en leerwerkplekken voor kwetsbare groepen te creëren. Als besloten wordt om daadwerkelijk (een vorm van) social return op te nemen in het inkoopbeleid van het rijk dan zal in de functionele contacten tussen BZK en de categoriemanagers van de ministeries de bekendheid met dit beleid worden bevorderd. Ook zal aandacht worden besteed aan het opnemen van social return in de relevante aanbestedingen. De ministeries die het categorie-management uitvoeren zijn ervoor verantwoordelijk dat het rijksinkoopbeleid wordt toegepast in de aanbestedingen.

108

Hoe wordt de duurzaamheidsinkoop van 51% naar 100% gerealiseerd? In hoeverre ziet het er naar uit dat deze doelstelling in 2010 gerealiseerd gaat worden? Welke contracten zijn voor het behalen van deze doelstelling afgesloten?

De coördinerend directeuren Inkoop van alle departementen zien toe op de borging van de ambitie van 100 % duurzaam inkopen bij alle aanbestedingen. Bovendien worden de overheidsinkopers ondersteund door instrumenten die door de Programmadirectie Duurzaam Inkopen zijn ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is de website van AgentschapNL met o.a. een implementatiecoach.

Op dit moment vindt voorbereiding plaats van de Monitor duurzaam inkopen 2010 die duidelijk moet maken in welke mate de doelstelling is gehaald. Momenteel bestaat daar nog geen helder beeld van. De uitkomsten van de monitor duurzaam inkopen zullen naar verwachting volgend jaar april kunnen worden gepubliceerd. De doelstelling van het rijk heeft betrekking op álle aanbestedingen van de departementen en hun baten-lastendiensten. De monitor onderzoekt daarnaast ook het aanbestedingsgedrag van ZBO’s, provincies, gemeenten en diverse onderwijsinstellingen.

109

Wat is de verklaring voor de stijging van de post 39.6 (Internationaal) van 2 360 000 in 2010 naar 4 474 000 in 2011?

In 2011 is het beschikbare budget voor 39.6 Internationaal niet gestegen ten opzichte van 2010. In 2010 zijn echter bij de eerste suppletore begroting de middelen ten behoeve van de vredesmissies ter grootte van € 2,1 mln overgemaakt naar artikel 23.2. Van hieruit zijn de middelen overgeboekt naar de KLPD, waar de daadwerkelijke kosten voor deze vredesmissies worden gemaakt.

110

Wat zijn de financiële gevolgen van het verlengen van de geldigheidsduur van paspoorten tot 10 jaar conform het regeerakkoord voor de baten- en lastendienst BPR?

De financiële en beleidsmatige consequenties van de keuze in het regeerakkoord worden momenteel in kaart gebracht. De financiële consequenties hebben betrekking op de kosten van productie en distributie, de kosten voor het rijk en de gemeentelijke kosten. Zodra hierover meer duidelijk is, zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

111

Wat is het financiële risico van de uitspraak van het Hof in Den Bosch over de kosten van de identiteitskaarten voor de BPR?

De gemeente gaat in cassatie. Hangende deze procedure dienen de leges voor de identiteitskaart gewoon te worden betaald. Als de Hoge Raad de uitspraak van het Hof in Den Bosch bevestigt, dan ontstaan er tekorten.

BPR is een baten- en lasten dienst die op dit moment gefinancierd wordt door het rijksdeel van de leges. Mocht vast komen te staan dat de rechterlijke uitspraak ook dit deel van de leges raakt, dan zal het rijk ongeveer 36,3 miljoen euro aan inkomsten derven. BPR zal dit bedrag dan in rekening brengen bij de opdrachtgevende directie van het ministerie van BZK

Hiernaast zullen gemeenten hun eigen leges niet kunnen heffen, dit betreft een bedrag van circa 51,5 miljoen euro. Dit treft niet de begroting van BPR. Gemeenten en rijksoverheid zullen vervolgens een oplossing moeten vinden voor dit financiële probleem. Zolang geen uitspraak is gedaan in cassatie heeft de uitspraak van het Hof Den Bosch geen rechtsgevolgen en dus ook nog geen financiële consequenties.

112

Wat zijn de gevolgen voor de begroting van een recente uitspraak van de rechter waarin gesteld wordt dat de identiteitskaart voortaan gratis aan de burger verstrekt dient te worden?

Zie antwoord vraag 111.

113

Wat zal het verschil zijn tussen de Centrale Archief Selectiedienst (CAS) en de nieuw te vormen baten-lastendienst Doc-Direkt? (blz. 86) Is het de bedoeling dat Logius een «permanente» baten-lastendienst wordt in plaats van een «tijdelijke»?

Binnen de rijksdienst zal per 1-1-2011 één organisatie Doc-Direkt worden opgericht om gezamenlijk structureel archiefbewerking (met daarbij opslag en beheer) op zich te nemen en daarbij de ontstane archieven vanaf 1976 (papier en andersoortige media) te selecteren en te bewerken. Onderdelen van de departementale documentaire informatievoorziening eenheden, te weten de eenheden semi-statisch archief en de gehele Centrale Archief Selectiedienst (CAS) zullen hierin opgaan (Kamerstuk TK 2008–2009, 29 362, nr. 156).

Planning is dat Logius op 1 januari 2013 de status van «permanente» baten-lastendienst heeft.

114

Heeft het afzien van externe inhuur door de CAS in 2011 gevolgen voor het inzetten van arbeidsgehandicapten uit de WSW?

Met ingang van 2011 bestaat de CAS als organisatie niet meer. Werkzaamheden en formatie van de CAS zijn dan overgegaan in Doc-Direkt. Doc-Direkt bewerkt en beheert de reguliere aanwas van papieren archieven en werkt de papieren archiefachterstanden weg. Doc-Direkt heeft voor het wegwerken van de archiefachterstanden extra tijdelijke formatie toegekend gekregen (160 fte).

Die extra formatieruimte is aangemerkt om rijksambtenaren die als gevolg van reorganisaties binnen de rijksdienst boventallig zijn of (dreigen te) worden van werk-naar-werk te begeleiden.

Dit betekent dat Doc-Direkt de randvoorwaarde heeft meegekregen het werk met eigen mensen uit te voeren, zonder externe inhuur behoudens situaties die aangemerkt worden als «piek en ziek».

Met betrekking door het inzetten van arbeidsgehandicapten betekent dit dat in die gevallen en passend bij de aard van het werk een beroep gedaan kan worden op inzet vanuit WSW-bedrijven. De voorlopers van Doc-Direkt hebben daar zowel in Winschoten (CAS) als in Den Haag (Haagse Vestiging Archiefbewerking) goede ervaringen mee. Doc-Direkt bouwt graag voort op deze goede ervaringen.

115

Kunt u de toename van personele kosten verklaren van 362 229 naar 372 075 als we ervan uitgaan dat er een loonstop is voor politiemensen? Graag een gedetailleerd overzicht.

Het vermelde bedrag van personele kosten voor het jaar 2010 is afkomstig uit de vastgestelde begroting 2010 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32 124 hoofdstuk VII, nr. 2). Dit bedrag is in het voorjaar 2009 berekend op basis van het prijspeil 2009. De vermelding van dit bedrag is inherent aan de begrotingssystematiek. 

De stijging is voornamelijk het gevolg van actualisering op het juiste prijspeil en conform de gemaakte afspraken uit de politie CAO.

116

In hoeverre wordt de ontwikkeling van de afschrijvingskosten en de rentekosten door ingebruikname van de nieuwe luchtvloot? Graag specificeren en dat ook graag voor de vervanging van interceptieapparatuur? Gaarne ook voor de daling van aantal vaartuigen.

De helikopters kennen een afschrijvingstermijn van 20 jaar. De avionica (politie-opsporingsapparatuur) kent een afschrijvingstermijn van ca 7 jaar. Het interieur van de politiehelikopter (bijvoorbeeld stoelen) kent een afschrijvingstermijn van 10 jaar. Conform deze gegevens zijn de kapitaallasten verwerkt in de begroting vanaf het moment dat contracten zijn gesloten in 2007.

De vervanging van de interceptie-apparatuur was noodzakelijk omdat het benodigde onderhoud niet langer gegarandeerd werd door de leverancier vanwege de ouderdom van het systeem. Vitale onderdelen waren niet langer door de leverancier te leveren. De situatie ontstaat dan dat de taak niet meer uitgeoefend kan worden. Het nieuwe interceptiesysteem kent een afschrijvingstermijn van 5 jaar. De leverancier garandeert het onderhoud tot 7 jaar.

Er heeft een reductie plaatsgevonden van het aantal boten door de aanschaf van een ander type boot, zonder dat de politietaak wordt aangetast. De afschrijvingstermijn bedraagt 10 jaar en is op die wijze verwerkt in de begroting.

117

Waarom moet het aantal leden van de e-mail alerts beperkt blijven?

In de memorie van toelichting staat op pagina 97 in tabel 5.4.3 «Omschrijving Generiek Deel» dat het aantal leden van de e-mail alerts van de Waarschuwingsdienst.nl in de komende jaren (2011–2015) op 70 000 wordt geraamd. Hierbij is geen sprake van een toename, omdat GOVCERT.NL onvoldoende capaciteit heeft voor uitbreiding van dienstverlening en voor actieve werving van leden voor deze dienst.

118

In hoeveel gevallen is er schadevergoeding betaald omdat P-Direkt de afgesproken levels niet haalde? Welk bedrag was daarmee gemoeid?

P-Direkt heeft geen schadevergoeding betaald i.v.m. het niet halen van service levels.

119

Wat is het verschil tussen de Werkmaatschappij en de tijdelijke baten-lastendienst 4FM als het gaat om hun taken? Is er sprake van een overlap in taken? Zo ja, om welke taken gaat het?

De taak van de baten-lastendienst 4FM is de facilitaire dienstverlening voor (voorheen) vier ministeries (BuZa, SZW, VenW en VROM). De baten-lastendienst De Werkmaatschappij is een Shared Service Organisatie op het gebied van bedrijfsvoering met taken variërend op bijv. het terrein van HRM, zoals arbeidsjuridisch en bedrijfsmaatschappelijk werk, tot coaching en grafische vormgeving. De bedrijfseenheid FaSam van De Werkmaatschappij heeft een soortgelijk takenpakket als 4FM en levert facilitaire diensten aan BZK en Justitie. Het voornemen bestaat om de bedrijfseenheid FaSam per 1 januari 2011 over te hevelen naar 4FM. De bestaande baten-lastendienst 4FM zal vanaf dat moment baten-lastendienst FM Holding gaan heten. Het doel van de integratie is om meer synergie en kostenvoordelen te bereiken.

120

Waarom wordt de tijdelijke baten-lastendienst 4FM vermeld in de begroting BZK, terwijl de werkzaamheden van deze dienst betrekking hebben op de ministeries BZ, SZW, V en W en VROM?

BZK is eigenaar van de batenlastendienst 4FM en daarom is deze opgenomen in de begroting van BZK.

121

Is uitbreiding van de tijdelijke baten-lastendienst 4 FM naar andere departementen voorzien? Zo ja, naar welke departementen en op welk moment?

Zie ook het antwoord bij vraag 119. Baten-lastendienst FM-Holding zal vijf ministeries gaan bedienen: BZK, BuZa, Infrastructuur en Milieu, Sociale Zaken, Veiligheid en Justitie. De ministeries OCW en VWS oriënteren zich op toetreding tot FM-Holding per 2012.

122

Kan de minister een overzicht verschaffen van de diensten die op dit moment door de Ministeries worden uitbesteed? In hoeverre vinden deze uitbestedingen Rijksbreed plaats?

Uitbesteding van diensten aan de markt is de verantwoordelijkheid van de ministers. Hiervan is geen rijksbreed overzicht beschikbaar. Wel is het gebruikelijk dat diensten als catering, groenvoorziening, kunstvoorziening, beveiliging, receptie, schoonmaak, verhuizingen, e.d. worden uitbesteed.

Vanuit mijn rol als coördinerend minister voor de organisatie en bedrijfsvoering van de rijksdienst is enkele jaren geleden gestart met het rijksbreed inkopen van producten en diensten. Dit geschiedt onder de noemer «Categoriemanagement»: inkopen op basis van de hele levenscyclus van een categorie producten of diensten: van rijksbrede behoeftestelling en vraagbundeling tot contractbeheer en evaluatie. In 2011 zijn 14 categorieën operationeel. Dit betreft de categorieën Post, Vervoer, Energie, Kantoorinrichting, Kantoorartikelen, Drukwerk, Papier, Dienstvoertuigen, Schoonmaak, Catering, ERP-systemen, Telecommunicatie, Vakliteratuur & Abonnementen en Communicatie. Binnen de ICT is de dienstverlening voor P-Direkt uitbesteed evenals een groot deel van de diensten voor de Digitale werkplek Rijk (DWR).

Door de shared service organisatie 4FM wordt een aantal diensten volledig uitbesteed: schoonmaak, catering, receptie, fitness, energiemanagement, afvoer overtollig papier, drukwerk, extern wagenparkbeheer, transportdiensten,  groenvoorziening en kunstvoorziening. Van deze diensten zijn vier Rijksbreed aanbesteed. Gedeeltelijk uitbesteed zijn: beveiliging, verhuizingen, gebouwbeheer en personenvervoer.

123

Welke mogelijkheden zijn er om de beveiliging van burgemeesters in geval van bedreigingen, op te nemen in het Rijksdomein?

Er bestaat altijd de mogelijkheid om personen, objecten en diensten tijdelijk op te nemen in het rijksdomein indien de omstandigheden dat wenselijk of noodzakelijk maken. Dit geldt dus ook voor burgemeesters die worden bedreigd. Hier zal echter zeer sporadisch gebruik van hoeven te worden gemaakt omdat de dreiging veelal van lokale aard is en het lokaal bevoegd gezag dus beter in staat zal zijn om de dreiging te beoordelen en te besluiten over het juiste niveau van maatregelen. Daarnaast beschikt het decentrale domein over dezelfde middelen als het rijksdomein.

124

Heeft de regering ook de indruk dat er de laatste jaren meer namen van burgemeesterskandidaten gelekt worden, zoals bijvoorbeeld onlangs nog gebeurde in de procedure voor een nieuwe burgemeester van Maastricht? Wat wordt er concreet gedaan om het lekken van informatie bij vertrouwelijke procedures voor de benoeming van burgemeesters tegen te gaan?

Commissarissen van de Koningin geven bij de profielschetsvergadering stelselmatig aan dat gemeenten moeten waarborgen dat de vertrouwelijkheid in acht wordt genomen. In de gemeentelijke verordening op de vertrouwenscommissies worden hier in de regel bepalingen over opgenomen. Workshops zijn aangeboden aan griffiers ter ondersteuning van hun rol in de (her)benoemingsprocessen en functioneringsgesprekken van burgemeesters.

In de gevallen dat namen van burgemeesterskandidaten naar buiten komen, kan niet op voorhand gesteld worden dat hier sprake is van lekken uit vertrouwenscommissies of uit de gemeenteraad in de zin dat daarmee de vertrouwelijkheid wordt geschonden. Er verschijnen weliswaar vaker namen in de media, maar de ervaring leert dat sollicitaties soms in brede(re) kring bekend zijn. Kandidaten kunnen zelf aangeven dat zij hebben gesolliciteerd of iemand kan «gelobbyd» zijn. De berichten in de media zijn ook niet altijd op waarheid gebaseerd. Bij lekken wordt in beginsel aangifte gedaan. Het OM besluit of het opportuun is nader onderzoek in te stellen.

125

Is het binnen het wettelijk kader mogelijk voor een gemeente die niet langer meer rechtstreeks betrokken is bij een Arhi-procedure, om eruit te stappen?

Rechtstreekse betrokkenheid van een gemeente bij een Arhi-procedure ontstaat op het moment dat het gemeentebestuur zelf het initiatief neemt tot vaststelling van een herindelingsontwerp of op het moment dat de gemeente deel uitmaakt van een provinciaal herindelingsontwerp.

Bij een gemeentelijk initiatief kan aan de rechtstreekse betrokkenheid van een gemeente bij een Arhi-procedure een voortijdig einde komen, wanneer de procedure niet leidt tot finale besluitvorming. Op het moment dat er geen herindelingsadvies door de betrokken raden gezamenlijk wordt vastgesteld, eindigt de voorbereidingsfase door de gemeenten in de zin van artikel 5 van de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi).

Een voortijdige beëindiging van rechtstreekse betrokkenheid van een gemeente in het geval van een provinciaal initiatief is denkbaar indien deze gemeente geen onderdeel meer uitmaakt van het door provinciale staten vastgestelde herindelingadvies. Dat wil zeggen, dat het herindelingadvies is gewijzigd ten opzichte van het herindelingsontwerp waarin de betrokken gemeente nog wel voorwerp van herindeling was. Deze beslissing is in deze situatie echter aan provinciale staten en niet aan het betrokken gemeentebestuur.

126

Wat zijn de voornemens van het kabinet ten aanzien van het proces van de lopende herindelingsprocedures?

U zult binnen afzienbare termijn over het standpunt van het kabinet met betrekking tot lopende herindelingsprocesdures worden geïnformeerd.

127

Wat gaat het kabinet ondernemen tegen de toenemende druk van provincies op gemeenten om tot herindeling over te gaan, terwijl daar geen problemen zijn?

Het Regeerakkoord verwoordt de ambitie van het kabinet als volgt: Gemeentelijke herindeling komt alleen van onderaf tot stand. De provincie heeft een actieve rol bij de oplossingen van bestuurlijke en financiële knelpunten.»

Het kabinet vindt een actieve provinciale rolneming aan de orde wanneer er bestuurlijke of financiële knelpunten zijn die zonder deze rolneming niet tot een oplossing blijken te komen. Herindelingsadviezen die voortvloeien uit een provinciaal initiatief worden dan ook door het kabinet kritisch bezien op de onderbouwing van de actieve provinciale rolneming; bij voldoende onderbouwing zal het kabinet een herindelingsadvies vertalen in voorstellen voor wetgeving. Deze beleidslijn zal nog nader met de provincies worden gecommuniceerd.

128

Betekent de zin over gemeentelijke herindeling in het regeerakkoord dat het huidige beleidskader onverkort van kracht blijft of stelt de regering wel wijzigingen voor? zo ja, welke?

In het regeerakkoord is vastgelegd dat gemeentelijke herindelingen «alleen van onderaf» tot stand komen en dat de «provincie een actieve rol heeft bij de oplossing van bestuurlijke en financiële knelpunten» van gemeenten.

Hieruit vloeit in de eerste plaats voort dat het kabinet zelf geen herindelingsvoorstellen zal initiëren. Dat wil zeggen dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geen gebruik zal maken van zijn bevoegdheid op grond van artikel 12 van de Wet algemene regels herindeling (Wet arhi). Daarmee zet het kabinet de beleidslijn van zijn voorgangers voort, zoals verwoord in het vorige en in het huidige Beleidskader gemeentelijke herindeling.

De passage in het regeerakkoord moet zo worden begrepen, dat het initiatief tot een herindelingsvoorstel primair ligt bij de besturen van de betrokken gemeenten. Indien bestuurlijke en financiële problemen van gemeenten dat rechtvaardigen, heeft de provincie een actieve rol bij de oplossing ervan, bijvoorbeeld (en als ultimum remedium) door middel van een provinciaal herindelingsvoorstel.

Daarnaast staat de passage in het regeerakkoord niet in de weg aan de invulling van de toetsende rol van de provincie en de regering als medewetgever, zoals uitgewerkt in het huidige Beleidskader gemeentelijke herindeling.

Het huidige Beleidskader gemeentelijke herindeling kan volgens het kabinet dan ook als basis blijven dienen voor het beleid ten aanzien van gemeentelijke herindeling, binnen de kaders van het regeerakkoord.

129

Bedoelt de regering met taakdifferentiatie (regeerakkoord) selectieve toekenning in taken en middelen aan bijvoorbeeld centrumgemeenten en grote steden? Zo ja, aan welke taken denkt de regering? beoogt de regering hiermee meer keuze van gemeenten voor zelfstandigheid en herindeling? Op welke wijze gaat de regering dit vormgeven?

Ja, met taakdifferentiatie wordt inderdaad gedoeld op selectieve toekenning van taken en middelen, bijvoorbeeld aan centrumgemeenten. Voorzieningen voor maatschappelijke opvang en verslavingszorg zijn op dit moment al bij centrumgemeenten geconcentreerd. Dergelijke taakdifferentiatie is wat het kabinet betreft onder andere in het kader van mogelijke decentralisatie van taken naar gemeenten een serieuze optie bij het uitwerken van de bestuurlijke en financiële arrangementen. Taakdifferentiatie moet per geval worden beredeneerd vanuit het perspectief van de betreffende opgave en het realiseren van een optimale taakuitvoering. De precieze vormgeving daarvan zal per beleidsterrein verschillen. Verder toepassing van taakdifferentiatie kan wat het kabinet betreft los worden gezien van de keuzemogelijkheid die gemeenten hebben wanneer ze hun bestuurskracht willen versterken tussen zelfstandigheid in combinatie met intergemeentelijke samenwerking of herindeling.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Dijksma, S.A.M. (PvdA), voorzitter, Beek, W.I.I. van (VVD), Staaij, C.G. van der (SGP), Koopmans, G.P.J. (CDA), Bochove, B.J. Van (CDA), Aptroot, Ch.B. (VVD), ondervoorzitter, Smilde, M.C.A. (CDA), Irrgang, E. (SP), Ortega-Martijn, C.A. (CU), Brinkman, H. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Thieme, M.L. (PvdD), Dibi, T. (GL), Heijnen, P.M.M. (PvdA), Peters, M. (GL), Elissen, A. (PVV), Monasch, J.S. (PvdA), Schouw, A.G. (D66), Marcouch, A. (PvdA), Boer, B.G. de (VVD), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Lucassen, E. (PVV) en Verhoeven, K. (D66).

Plv. leden: Dam, M.H.P. van (PvdA), Burg, B.I. van der (VVD), Dijkgraaf, E. (SGP), Sterk, W.R.C. (CDA), Toorenburg, M.M. van (CDA), Steur, G.A. van der (VVD), Knops, R.W. (CDA), Karabulut, S. (SP), Rouvoet, A. (CU), Klaveren, J.J. van (PVV), Jansen, P.F.C. (SP), Ouwehand, E. (PvdD), Gent, W. van (GL), Kuiken, A.H. (PvdA), Voortman, L.G.J. (GL), Fritsma, S.R. (PVV), Vermeij, R.A. (PvdA), Pechtold, A. (D66), Wolbert, A.G. (PvdA), Nieuwenhuizen, C. van (VVD), Taverne, J. (VVD), Bontes, L. (PVV) en Hachchi, W. (D66).

XNoot
2

Agressie en geweld. Onderzoek naar agressie en geweld door externen tegen overheidswerknemers (concept). Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Den Haag.

XNoot
3

Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 28 684, nr. 247.

XNoot
4

TK, 2009–2010, 32 124, nr. 10.

Naar boven