31 322 Kinderopvang

Nr. 343 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 30 januari 2018

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 16 november 2017 inzake de voortgang Harmonisatie peuterspeelzaalwerk en Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Kamerstuk 31 322, nr. 340).

De Staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 29 januari 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Rog

De griffier van de commissie, Esmeijer

Vraag 1.

Is voorzien in een evaluatie van de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, waarbij wordt bekeken of de beoogde doelen gerealiseerd worden?

Antwoord op vraag 1.

Ja, in de wet is opgenomen dat binnen 3 jaar na de inwerkingtreding de wet wordt geëvalueerd.

Vraag 2.

Zijn er signalen dat kinderen van werkende ouders die voorheen naar de peuterspeelzaal gingen obstakels ondervinden bij het op de juiste wijze aanvragen van de kinderopvangtoeslag door de Wet harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzalen? Bestaat juist bij deze groep een extra risico dat zij kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen en zij schulden opbouwen? Hoeveel mensen moeten op dit moment kinderopvangtoeslag terugbetalen en hoe hoog is het gemiddelde bedrag?

Antwoord op vraag 2.

Er zijn geen signalen dat er grote obstakels zijn voor ouders bij het op de juiste wijze aanvragen van de kinderopvangtoeslag. De systemen van DUO en de Belastingdienst waren er op ingericht om aanvragen per 1 november 2017 mogelijk te maken. Dit verliep soepel. Er komen hierover weinig vragen binnen bij de Belastingtelefoon. Incidenteel zijn er vragen gesteld over een aanvraag die niet lukte. Dit werd vermoedelijk veroorzaakt doordat de ouder een onjuiste begindatum (namelijk voor 1 januari 2018) had ingevuld.

Er is ingezet op een goede informatievoorziening richting ouders. Op de site van de Belastingdienst staat informatie en ouders kunnen bij vragen contact opnemen met de Belastingtelefoon of een toeslagenservicepunt. Daarnaast hebben Sociaal Werk Nederland (SWN) en de Belangenvereniging van Ouders in de Kinderopvang (BOinK) voorbeeldcontracten en checklisten ontwikkeld om peuterspeelzaalhouders en ouders te ondersteunen bij een goede aanvraag.

Het is nooit uit te sluiten dat ouders een fout maken bij de aanvraag. Daarom heeft de Belastingdienst bijzondere aandacht voor aanvragen van ouders die voor een omgezette peuterspeelzaal een aanvraag indienen. De Belastingdienst houdt bijvoorbeeld bij voor hoeveel uren er kinderopvangtoeslag wordt aangevraagd. In het geval van uitschieters, gaat de Belastingdienst bij de ouders na of het aantal uur correct is of dat het een vergissing betreft. Doel hiervan is om foutieve aanvragen te voorkomen en risico op terugbetalen te verminderen.

Bij de reguliere kinderopvang heeft circa 40% van de ouders bij het definitief toekennen van de kinderopvangtoeslag te maken met een terugvordering. Deels komt dat door een hoger inkomen dan eerder opgegeven, deels door minder afgenomen uren dan opgegeven bij de aanvraag. Het gemiddelde bedrag van de terugvordering bedraagt bij het definitief toekennen over 2016 tot nu toe zo’n € 395,–. De verwachting is dat de verschillen bij kortdurende opvang (peuterspeelzaalopvang) kleiner zijn, omdat de hoeveelheid uren aanzienlijk lager is.

Vraag 3.

Welke knelpunten worden er door kindcentra ervaren bij de implementatie van de wetgeving?

Vraag 4.

Welke mogelijke knelpunten worden er geïdentificeerd?

Antwoord op vragen 3 en 4

Dit antwoord gaat in op de (mogelijke) knelpunten bij de implementatie van de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang. Het antwoord op vraag 9 gaat specifiek in op de (knelpunten van de) implementatie van de Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.

Voorafgaand aan de inwerkingtreding van de nieuwe kwaliteitseisen per 1 januari jl. zijn er onder meer door ondernemers vragen gesteld tijdens regiobijeenkomsten. Hierbij is met name aandacht gevraagd voor twee punten: de 3-uursregeling en het vaste gezichtencriterium. In december jl. zijn naar aanleiding hiervan twee acties ingezet.

Over de nieuwe 3-uursregeling ontstonden bij individuele ondernemers vragen. De nieuwe regeling schrijft voor dat ondernemers slechts mogen afwijken van de beroepskracht-kindratio als zij vooraf in het pedagogische beleidsplan de specifieke tijden van afwijking hebben vastgelegd. Het gebruik van ruimere tijdvakken dan de totale drie uur is daarbij niet toegestaan. Naar aanleiding van de vragen wordt in de regiobijeenkomsten en op de website www.veranderingenkinderopvang.nl de regel nog eens uitgebreid toegelicht en uitgelegd.

Over het toezicht op het vaste gezichtencriterium zijn er zowel bij de IKK-partijen als bij ondernemers vragen gerezen, mede naar aanleiding van een memo hierover van GGD GHOR Nederland en VNG. Dit memo van de VNG en GGD-DHOR is verstuurd naar de vertegenwoordigende partijen van ondernemers zodat voor ondernemers duidelijk is hoe de toezichthouder toeziet op de eis. In het memo staat dat de toezichthouder bij het niet voldoen aan deze eis in alle situaties tekortkomingen zal constateren, ook als er sprake is van overmacht.

Echter, met het wijzigen van de norm van het vastegezichtencriterium in de regelgeving is nooit beoogd om overmachtsituaties uit te sluiten bij het oordeel van de toezichthouder. Het lid Raemakers (D66) heeft hierover tijdens de behandeling van de begroting SZW vragen gesteld. Ik heb in reactie op deze vragen aangegeven dat ik met GGD GHOR Nederland in gesprek ga om over het toezicht op deze eis in overmachtsituaties helderheid te scheppen.

Een ander mogelijk aandachtspunt vormen de financiële gevolgen van de aanpassing van de beroepskracht-kindratio per 1 januari 2019. De akkoord partijen hebben zorgen over de ten tijde van het IKK akkoord voorziene financiële gevolgen van de aanpassing van de beroepskracht-kindratio in de dagopvang, en de daadwerkelijke gevolgen in de praktijk. Hier wordt momenteel gericht onderzoek naar gedaan. In het algemeen overleg met uw Kamer op 21 juni 2017 (Kamerstuk 31 322, nr. 337) heeft mijn voorganger reeds toegezegd het onderzoek in het eerste kwartaal van 2018 naar uw Kamer te sturen.

Kinderopvangorganisaties, hun medewerkers en ouders worden door de vertegenwoordigende organisaties in de sector ondersteund bij de implementatie van de nieuwe wet- en regelgeving. SZW ondersteunt ook door regiobijeenkomsten voor houders te organiseren en het exploiteren en beheren van een website met informatie over veranderingen in de kinderopvang. Om de vinger aan de pols te houden hoe het werken met de nieuwe eisen in de praktijk verloopt, ben ik in goed overleg met de partijen uit de kinderopvangsector. In 2018 ga ik door met de ondersteuning via de website en de regiobijeenkomsten. Ik verwacht dat gaandeweg het jaar de focus verlegd zal worden van de maatregelen die per 1 januari 2018 zijn ingegaan naar de kwaliteitseisen die in 2019 in zullen gaan.

Vraag 5.

Hoeveel ouders die hun kind nu gratis naar de peuterspeelzaal kunnen brengen zullen straks een uurprijs moeten betalen die ze via de kinderopvangtoeslag gedeeltelijk terug moeten vragen? Is er een beeld bij de regering voor hoeveel ouders dit een barrière vormt waardoor ouders ervoor kiezen om hun kinderen thuis te houden?

Antwoord op vraag 5.

In bijna alle gemeenten betalen ouders op dit moment een eigen bijdrage voor de peuterspeelzaal. Een van de weinige uitzonderingen hierop is de gemeente Amsterdam. Daar hoefden ouders in 2017 nog geen eigen bijdrage te betalen en nu wel. Het is mogelijk dat deze ouders een barrière ervaren om gebruik te blijven maken van de opvang. In andere gemeenten waar ouders al een eigen bijdrage betalen, blijft een groot deel van de ouders gebruik maken van de opvang. Uit het onderzoek van voorjaar 2017 blijkt overigens dat de harmonisatie in de onderzochte gemeenten soepel is verlopen en dat het bereik van peuters in de gemeenten die al geharmoniseerd zijn nauwelijks is veranderd.1

Vraag 6.

Uit onderzoek van begin dit jaar blijkt dat 40% van de gemeenten stappen moeten zetten in het harmoniseren van de peuterspeelzalen en kinderopvang. Zijn er recentere cijfers bekend en zijn alle gemeenten per 1 januari 2018 gereed voor de harmonisatie?

Antwoord op vraag 6.

Uit onderzoek in het voorjaar van 2017 bleek dat circa 60% van de gemeenten klaar was met de harmonisatie en dat nog 40% stappen moest ondernemen2. Gedurende de rest van 2017 zijn er gemeenten geweest die het beleid hebben aangepast. In 2018 vindt een vervolgonderzoek plaats naar de feiten en cijfers van peuterspeelzaalwerk. Dan wordt ook duidelijk waar gemeenten staan met de harmonisatie. Het streven is om het rapport met cijfers over het beleid van gemeenten voor de zomer van 2018 met de Kamer te delen.

Vraag 7.

Hoeveel peuterspeelzalen staan er nu nog geregistreerd?

Vraag 8.

In welke gemeenten staan er nog op dit moment peuterspeelzalen geregistreerd?

Antwoord op vragen 7 en 8.

Op dit moment zijn er geen geregistreerde peuterspeelzalen meer in het Landelijk Register Kinderopvang. Per 1 januari 2018 zijn alle nog geregistreerde peuterspeelzalen omgezet naar kinderdagverblijven. Dit betroffen bijna 1.200 peuterspeelzalen. Deze peuterspeelzalen waren in 151 gemeenten geregistreerd. In bijlage I3 is een overzicht van de betreffende gemeenten te vinden.

Vraag 9.

Zijn er houders van peuterspeelzalen die problemen ervaren bij de implementatie?

Antwoord op vraag 9.

In geharmoniseerde gemeenten gaan veruit de meeste peuterspeelzalen door als kinderdagverblijf. Uit het onderzoek uit het voorjaar van 2017 komen enkele aandachtspunten naar voren, maar geen grote knelpunten4. Een aandachtspunt dat genoemd werd, zijn de verschillen in beleid tussen gemeenten waarin één houder opereert. Hierdoor kan een aanbieder te maken hebben met verschillende voorwaarden en tarieven. Ook werd de termijn die de Belastingdienst nodig heeft voor de beoordeling van de kinderopvangtoeslag genoemd. Die termijn zorgt er voor dat er enige tijd zit tussen het aanvragen van de kinderopvangtoeslag en het ontvangen van het eerste voorschot.

Ik vind het belangrijk om de ontwikkelingen bij te houden. Mogelijke nieuwe knelpunten voor peuterspeelzalen bij de harmonisatie worden meegenomen in het onderzoek naar de feiten en cijfers van peuterspeelzaalwerk dat in de eerste helft van 2018 wordt uitgevoerd. Daarnaast heb ik regelmatig contact met Sociaal Werk Nederland over de ontwikkelingen in het veld. Sociaal Werk Nederland heeft diverse activiteiten uitgevoerd om peuterspeelzalen te blijven ondersteunen en heeft een voorstel ingediend – waar ik momenteel naar kijk – om dit in 2018 voort te zetten.

Vraag 10.

Hoeveel ouders hebben kinderopvangtoeslag aangevraagd voor kortdurende peuteropvang?

Antwoord op vraag 10.

In het landelijk register kinderopvang wordt geen onderscheid gemaakt tussen dagopvang en peuterspeelzalen. Er is daarom niet exact te zeggen hoeveel ouders er kinderopvangtoeslag krijgen voor kortdurende peuteropvang. Wel houdt de Belastingdienst bij hoeveel aanvragen er binnenkomen op de bijna 1.200 peuterspeelzalen die per 1 januari 2018 zijn omgezet naar kinderdagverblijf. Daar zijn per 14 januari 2018 voor ruim 11.000 peuters aanvragen ingediend door ouders.

Het is niet precies bekend hoeveel ouders in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag bij deze omgezette peuterspeelzalen. Op basis van een inschatting is de verwachting dat er voor maximaal rond de 20.000 peuters kinderopvangtoeslag aangevraagd kan worden5. Het huidige aantal aanvragen ligt lager. Hier zijn meerdere verklaringen voor. Ten eerste kunnen ouders nog t/m april kinderopvangtoeslag aanvragen voor de maand januari. Daarnaast hebben niet alle gemeenten het beleid per 1 januari 2018 aangepast en betalen de gemeenten nog voor werkende ouders. Deze ouders hoeven dan (nog) geen kinderopvangtoeslag aan te vragen. Ook zijn er gemeenten die kiezen voor een overgangsregeling voor zittende peuters. Dan hoeven alleen de nieuwe gebruikers kinderopvangtoeslag aan te vragen. Hoewel er dus goede verklaringen zijn dat het aantal aanvragen lager ligt dan het maximum, blijf ik dit samen met de Belastingdienst monitoren.

Vraag 11.

Hoe is de tijdige aanvraag voor de kinderopvangtoeslag voor kortdurende peuteropvang verlopen?

Antwoord op vraag 11.

Circa 5.000 ouders hebben tot en met 15 november 2017 een aanvraag ingediend en hebben in december hun eerste voorschot ontvangen. Inmiddels zijn er voor in totaal ruim 11.000 peuters aanvragen ingediend door ouders (stand 14 januari 2018). De ouders die het eerste voorschot niet in december hebben ontvangen, krijgen dit in januari of op een later moment met terugwerkende kracht, afhankelijk van het moment van aanvragen.

Vraag 12.

Zijn er problemen ontstaan bij de aanvraag van de kinderopvangtoeslag voor de kortdurende kinderopvang?

Antwoord op vraag 12.

Zie antwoord vraag 2.

Vraag 13.

Hoe verhoudt de kinderopvangtoeslag zich tot de kosten per uur voor kortdurende opvang voor 2018?

Antwoord op vraag 13.

De kostprijs voor kinderopvang is van meerdere factoren afhankelijk, zoals de personeelskosten, de kosten van de ruimte, overheadkosten en eventuele bovenwettelijke kwaliteit. De kostprijs kan daardoor per locatie verschillen en dat leidt er toe dat verschillende tarieven gehanteerd worden. Bij meer dan de helft van de aanvragen kinderopvangtoeslag voor de dagopvang ligt het tarief dat de aanbieder rekent op of onder de maximum uurprijs.6 Voormalig peuterspeelzalen die kortdurende opvang aanbieden, hebben vaak een hogere kostprijs dan de maximum uurprijs van de kinderopvangtoeslag, voornamelijk doordat vaste kosten over minder uren gespreid kunnen worden. Om de inkomenseffecten voor ouders te dempen, kiezen veel gemeenten er voor om het verschil tussen de kostprijs en de maximum uurprijs van de kinderopvangtoeslag deels te financieren.7 Hoe de kostprijs zich de komende jaren – na de harmonisatie – gaat ontwikkelen, zal moeten blijken. Het is goed mogelijk dat de kostprijzen nader tot elkaar komen, bijvoorbeeld als voormalig peuterspeelzalen naast kortdurend aanbod ook langdurend aanbod aanbieden. Ook kunnen voormalig peuterspeelzalen de samenwerking zoeken met bijvoorbeeld de buitenschoolse opvang en zo een betere kostenspreiding voor onder meer huisvesting realiseren.

Vraag 14.

Waarom kiezen gemeenten ervoor om het beleid niet te wijzigen ten aanzien van de financiering?

Antwoord op vraag 14.

Dit betreft gemeentelijk beleid waarover geen onderzoek voorhanden is. Wel blijkt uit navraag bij een aantal gemeenten dat er uiteenlopende redenen zijn. Zo kiezen sommige gemeenten voor een overgangsregeling, bijvoorbeeld door alleen de ouders die voor het eerst hun kind naar de peuterspeelzaal brengen de kinderopvangtoeslag te laten aanvragen. Deze gemeenten zijn van mening dat dit de overgang versoepelt voor ouders van peuters die al langere tijd gebruik maken van de opvang en waarvan de peuter binnenkort 4 jaar wordt. Ook kunnen gemeenten het beleid hebben waarbij zij langdurige relaties met de betreffende aanbieder(s) langzaam afbouwen.

Vraag 15.

Welke gemeenten gaan het beleid niet wijzigen?

Antwoord op vraag 15.

Uit het onderzoek uit het voorjaar van 2017 bleek dat gemeenten die hun beleid nog niet hadden aangepast aan de harmonisatie, dit doorgaans wel aan het voorbereiden waren of voornemens daartoe hadden8. Met het onderzoek naar feiten en cijfers van peuterspeelzaalwerk zal dit jaar opnieuw worden onderzocht hoeveel gemeenten hun beleid op de harmonisatie van peuterspeelzalen hebben aangepast. Er is op dit moment geen volledig overzicht van de gemeenten die het beleid niet hebben gewijzigd.

Vraag 16.

Welke middelen gebruiken gemeenten om te blijven financieren?

Antwoord op vraag 16.

Dit is gemeentelijk beleid waarover geen gegevens voor handen zijn. Als gemeenten er voor kiezen te blijven financieren, doen zij dit vanuit hun eigen begroting.

Vraag 17.

Het is denkbaar dat gemeenten indirect een rol vervullen voor werkende ouders door het omlaag brengen van de uurprijs. In hoeverre kan het werkveld bouwen op deze uitleg? Is de wet hier duidelijk genoeg over of is hier aanvullende wet- en regelgeving noodzakelijk?

Antwoord op vraag 17.

De Wet kinderopvang biedt een helder kader ten aanzien van de minimumkwaliteitseisen en de regels voor wat betreft kinderopvangtoeslag. De insteek is dat alle kinderopvangorganisaties aan dezelfde (minimum)kwaliteitseisen voldoen. Ouders kunnen op basis van objectieve regels kinderopvangtoeslag krijgen. Voor wat betreft deze kinderopvangtoeslag staat bijvoorbeeld in artikel 1.6 wie aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag en in artikel 1.7 is uitgewerkt op welke wijze de hoogte van de toeslag wordt berekend.

Ten behoeve van de kinderopvangtoeslag is in het Besluit kinderopvangtoeslag een maximum uurprijs opgenomen. Dit betekent dat voor toepassing van de kinderopvangtoeslag uit wordt gegaan van dit maximumbedrag, ongeacht of de uurprijs bij sommige kinderopvanglocaties hoger ligt. Indien een gemeente het noodzakelijk of wenselijk vindt om, binnen haar eigen beleid, met goede redenen en conform wettelijke kaders, de uurprijs omlaag te brengen, dan is dat aan de gemeente. Dit biedt in mijn ogen voldoende duidelijkheid. Hiervoor is geen aanpassing van wet- en regelgeving nodig. Gemeenten kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van gemeentelijke subsidieregels.

Vraag 18.

Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de naleving van de staatssteun- en mededingingsregels. Dit kan leiden tot verschillende rechtszaken tussen aanbieders en gemeenten als gemeenten de uurprijs omlaag brengen. Is er een beeld of prognose te geven van mogelijke juridisering? Welke rol kan het Rijk vervullen om onnodige juridisering te voorkomen?

Antwoord op vraag 18.

Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor het opstellen van een subsidieregeling of het uitzetten van een opdracht. Dit is geen nieuwe bevoegdheid. Gemeenten kennen de relevante wet- en regelgeving en moeten deze, net als ieder ander overheidsorgaan, op de juiste wijze toepassen. Op meerdere gemeentelijke terreinen passen gemeenten deze wet- en regelgeving reeds toe.

Het ligt niet in de lijn der verwachting dat het stellen van extra eisen aan kinderopvanginstellingen leidt tot onnodige juridisering. Hierbij is dan ook geen bijzondere rol voor het Rijk nodig. Van gemeenten wordt verwacht dat ze zorgen voor een gelijk speelveld, de wettelijke kaders op correcte wijze toepassen en hierover helder communiceren. Indien gemeenten hier vragen over hebben kunnen zij terecht bij Europa Decentraal.

Vraag 19.

Kunnen gemeenten de uurprijs omlaag brengen vanwege zowel het kortdurende karakter als extra kwaliteitseisen? Mogen gemeenten een verplichte koppeling aanbrengen tussen deze twee «prijsverlagers», zowel vanwege het kortdurende karakter als vanwege extra kwaliteitseisen?

Antwoord op vraag 19.

Zie ook het antwoord op vraag 22.

Gemeenten hebben beleidsvrijheid om aanvullend aan de eisen van de Wet Kinderopvang extra kwaliteitseisen te stellen en kinderopvanginstellingen daarvoor financieel te compenseren. De gemeente moet alle instellingen in de gelegenheid stellen aan die extra eisen te voldoen, zodat steeds een gelijk speelveld blijft behouden.

Het omlaag brengen van de uurprijs in verband met kortdurende opvang en het stellen van extra kwaliteitseisen zijn twee afzonderlijke manieren voor de gemeente om beleid uit te voeren op het gebied van kinderopvang. Het staat een gemeente vrij om op verschillende wijzen beleid te voeren, met inachtneming van de wettelijke kaders. Het is denkbaar dat gemeenten afzonderlijke manieren combineren, maar de gemeente zal altijd moeten zorgen voor gelijk speelveld. Of gemeentelijke maatregelen in een concreet geval aan de wettelijke eisen voldoen kan ik niet in het algemeen beantwoorden, omdat dit afhankelijk is van de specifieke situatie.

Vraag 20.

Wat is verhoudingsgewijs het verschil in uurprijs voor kortdurende opvang en de uurprijs voor langdurige opvang?

Antwoord op vraag 20.

Zoals ik bij vraag 13 heb aangegeven, loopt de kostprijs voor verschillende typen opvang uiteen. In het algemeen geldt dat de kostprijs voor kortdurende opvang hoger ligt dan voor langdurige opvang, met name doordat de vaste kosten over minder uren gespreid kunnen worden. Aan de andere kant geldt dat kortdurende opvang over het algemeen peuters betreft, waarvoor een ruimere beroepskrachtkindratio geldt dan bijvoorbeeld voor babyopvang. De kosten voor personeel kunnen daardoor lager liggen. Alle factoren bij elkaar genomen blijkt echter de kostprijs voor kortdurende opvang vaak hoger te liggen dan voor langdurige opvang.9 Hoe de kosten zich precies verhouden verschilt per aanbieder.

Vraag 21.

Hoe verhoudt de uurprijs voor kortdurende opvang zich tot de verwachting bij de totstandkoming van de wetgeving rondom de harmonisatie?

Antwoord op vraag 21.

Bij de wetswijziging harmonisatie is er voor gekozen om peuterspeelzalen gelijk te schakelen met kinderdagverblijven. Daaruit volgt dat voor beide voorzieningen dezelfde maximum uurprijs geldt bij het aanvragen van kinderopvangtoeslag. Zoals in vraag 13 en 20 aangegeven, ligt de kostprijs van kortdurende opvang vaak hoger dan de kostprijs voor langdurige opvang. Door de harmonisatie is het mogelijk dat de kostprijzen omlaag gaan, doordat het voor de voormalig peuterspeelzalen bijvoorbeeld mogelijk wordt om naast kortdurende opvang ook langdurende opvang aan te bieden. Ook kunnen peuterspeelzalen de samenwerking zoeken met bijvoorbeeld de buitenschoolse opvang. Daarnaast kunnen gemeenten ervoor kan kiezen om een gedeelte van de kostprijs te (blijven) vergoeden (binnen de geldende wet- en regelgeving).

Vraag 22.

Welke aantoonbaar andere of extra eisen kunnen gemeenten stellen aan de omgevormde peuterspeelzaal om in aanmerking te komen voor subsidie?

Antwoord op vraag 22.

Ik kan hierover geen algemene uitspraak doen. Dit is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, onder meer het gemeentelijk beleid en de lokale situatie, zoals bijvoorbeeld de demografische samenstelling binnen een gemeente. De algemene kaders worden gevormd door het staatssteun- en mededingingsrecht. Deze Europees rechtelijke bepalingen houden respectievelijk in dat de overheid, kort gezegd, geen staatssteun mag verlenen aan ondernemingen en dat de overheid zich niet op ongeoorloofde wijze mag mengen op de markt, zodat verstoring van de mededinging wordt voorkomen.

Of een bepaalde extra kwaliteitseis of andere eis, aanvullend op de wettelijke minimumeisen als gesteld in de Wet kinderopvang, in strijd is met dit wettelijke kader, dient steeds bepaald te worden binnen de specifieke context van het geval. Een situatie op de markt kan immers per gemeente verschillen, evenals bijvoorbeeld het antwoord op de vraag of sprake is van een economisch voordeel voor een bepaalde onderneming.

Vraag 23.

Wat zijn de gevolgen voor gemeenten wanneer zij mogelijk niet voldoen aan de eisen van het aanbestedings- of staatssteunrecht?

Antwoord op vraag 23.

De Wet harmonisatie kinderopvang en peuterspeelzaalwerk en de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang veranderen niets aan de eisen van het aanbestedings- en staatssteunrecht.

Indien een gemeente niet voldoet aan de eisen van het aanbestedingsrecht is sprake van een onrechtmatige opdracht. Deze kan door een gedupeerde bij de rechter worden aangevochten. Dit kan ertoe leiden dat de gemeente de opdracht opnieuw moet uitzetten om tot een nieuwe, rechtmatige opdracht te komen.

Als subsidie wordt verleend die niet voldoet aan de daarvoor geldende (Europese) regels, dan zal de gemeente de subsidie moeten terugvorderen. Indien staatssteun onterecht is verleend, dan kan de Europese Commissie ingrijpen en de gemeente tot terugvordering dwingen.

Vraag 24.

Wat is het bereik van de website www.veranderingenkindeorpvang.nl?

Vraag 25.

Hoe wordt de inhoud van de website door ondernemers, medewerkers en ouders ervaren?

Antwoord op vraag 24 en 25

De website www.veranderingenkinderopvang.nl wordt maandelijks gemonitord op onder meer het aantal bezoekers en de duur van het bezoek. Daarbij worden de doelgroepen of ervaringen niet geregistreerd. Te zien is dat het aantal bezoekers is toegenomen:

Website

Jun. 2017

Jul. 2017

Aug. 2017

Sep. 2017

Okt. 2017

Nov. 2017

Bezoeken

5.314

4.965

4.892

11.894

14.929

21.499

Unieke bezoekers

3.868

3.264

3.217

7.307

9.374

15.752


X Noot
1

Buitenhek Management & Consult, Peuterspeelzaalwerk NL III, facts & figures 2017, bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 334.

X Noot
2

Buitenhek Management & Consult, Peuterspeelzaalwerk NL III, facts & figures 2017, bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 334.

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
4

Buitenhek Management & Consult, Peuterspeelzaalwerk NL III, facts & figures 2017, bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 334.

X Noot
5

Dit is een inschatting van SZW gebaseerd op de onderzoeken van Buitenhek Management & Consult, Peuterspeelzaalwerk NL I, II en III.

X Noot
6

Dit is gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgeven. Het is onduidelijk in hoeverre ouders een wijziging van de uurprijs altijd doorgeven en de uurprijzen dus volledig aansluiten bij de uurprijs die een kinderopvangorganisatie vraagt.

X Noot
7

Buitenhek Management & Consult, Peuterspeelzaalwerk NL III, facts & figures 2017, bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 334.

X Noot
8

Buitenhek Management & Consult, Peuterspeelzaalwerk NL III, facts & figures 2017, bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 334.

X Noot
9

Buitenhek Management & Consult, Peuterspeelzaalwerk NL III, facts & figures 2017, bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 334.

Naar boven