31 322 Kinderopvang

Nr. 318 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 1 december 2016

Hierbij bied ik u het rapport van de evaluatie van de aanbevelingen van de commissie Gunning aan1, zoals toegezegd in mijn brief van 8 maart jl2. In deze brief reageer ik op de uitkomst van deze evaluatie en bericht ik u tevens over de uitkomst van de heroriëntatie naar de invoering van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, zoals toegezegd in mijn brief van 28 april jl3.

Evaluatie aanbevelingen commissie Gunning

Inleiding

Kinderopvang moet bijdragen aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige omgeving. Bij de meeste kinderopvangorganisaties is dit gelukkig ook het geval. De schokkende gebeurtenissen rond de Amsterdamse zedenzaak in 2010 hebben echter laten zien dat dit helaas niet altijd het geval is.

Direct na de eerste schok heeft de gemeente Amsterdam de commissie Gunning opdracht gegeven onderzoek te doen naar hoe deze zedenzaak heeft kunnen gebeuren en welke lessen eruit kunnen worden getrokken. In april 2011 heeft de commissie Gunning een rapport uitgebracht met tal van aanbevelingen zoals het (eerder) signaleren van opvallend gedrag en signalen van seksueel misbruik, het accent bij inspectiebezoeken verschuiven van een administratief-juridische controle naar een kwaliteitstoets, het stimuleren van het aanspreken op gedrag en het voorkomen dat volwassenen alleen kunnen zijn met kinderen. Ook deed de commissie Gunning de aanbeveling de screening van de medewerkers in de kinderopvang aan te scherpen.

In april dit jaar heb ik Pricewaterhouse Coopers opdracht gegeven te onderzoeken welke aanbevelingen van de commissie Gunning zijn opgevolgd en welke effecten dit heeft gehad. Met deze evaluatie geef ik tevens uitvoering aan de motie van kamerleden Tellegen en Heerma om het functioneren van het systeem van continue screening, alsmede van andere maatregelen in navolging van het rapport van de commissie Gunning te evalueren.4

Hoofdconclusie evaluatie

Uit het onderzoek van PwC blijkt dat de partijen in de sector van mening zijn dat de veiligheid en de kwaliteit van de kinderopvang in de afgelopen vijf jaar zijn verbeterd. Dat is positief. Ik constateer dat er ook veel is gebeurd de afgelopen jaren. De sector heeft de aanbevelingen serieus opgepakt en actie ondernomen. Er zijn bijvoorbeeld verbeteringen aangebracht in de opleidingen van pedagogisch medewerkers en in het toezicht is meer aandacht voor kwaliteit. Daarnaast zijn er belangrijke wijzigingen aangebracht in wet- en regelgeving. Zo is ondermeer de screening aangescherpt, zowel aan de poort bij de werving van nieuw personeel, als door de invoering van de continue screening, en zijn de meldcode en meldplicht ingevoerd. Bovendien is het vierogenprincipe ingevoerd. Ook is de positie van ouders versterkt.

De praktijk laat zien dat deze maatregelen effect hebben. Uit de landelijke rapportage kinderopvang 2015 van de Inspectie van het Onderwijs5 blijkt dat vrijwel alle locaties zijn geïnspecteerd (97%), dat er fors minder locaties met overtredingen zijn (50% in 2013 en 30% in 2015) en dat het aantal overtredingen per locatie stevig is gedaald (3,7 in 2013 en 2,6 in 2015). Zowel op de korte als de langere termijn krijgt de kwaliteit een verdere impuls door het onlangs met de sector gesloten akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang6.

Dat de veiligheid en kwaliteit in de kinderopvang nu positiever worden beoordeeld dan vijf jaar geleden betekent zeker niet dat we achterover kunnen leunen. De aandacht voor veiligheidsrisico’s in de kinderopvang mag niet verslappen en ik ben ambitieus als het gaat om het verder verbeteren van de veiligheid en kwaliteit in de kinderopvang. Samen met de sector en de ketenpartners ben ik aan de slag gegaan met de in het rapport genoemde aandachtspunten en aanbevelingen. In het vervolg van deze brief ga ik nader in op de voorgenomen verbeterstappen.

Aanbevelingen en voorgenomen maatregelen

Veiligheid en kwaliteit

Aanspreekcultuur

In het rapport wordt uitgebreid stilgestaan bij een zeer belangrijk thema voor de veiligheid en de kwaliteit in de kinderopvang: de aanspreekcultuur. Dit wordt door alle partijen erkend als bepalende factor voor de borging van kwaliteit en veiligheid. Het gaat daarbij om het geven van feedback tussen medewerkers onderling en tussen medewerkers en het management, maar ook door ouders. Het is zaak de drempel die medewerkers en ouders ervaren weg te nemen en het geven van feedback zo eenvoudig mogelijk te maken. Het management van een kinderopvangorganisatie heeft hierin een voorbeeldfunctie. Ik ga met de sector in gesprek over de mogelijkheden om de aanspreekcultuur te verbeteren en denk daarbij aan het volgende:

  • In een gedragscode van de sector opnemen dat het belangrijk is dat medewerkers elkaar aanspreken. Daar moet het management medewerkers bij helpen door het creëren van een open en veilige cultuur en door het goede voorbeeld te geven en trainingen aan te bieden.

  • Extra aandacht in de opleidingen besteden aan leren geven en ontvangen van feedback. Dit is reeds onderdeel van het nieuwe curriculum voor de opleiding van pedagogisch medewerkers.

  • Kinderopvangorganisaties benadrukken in hun communicatie richting ouders het belang van het geven van feedback.

  • Roc’s/opleidingsinstituten coachen scholieren tijdens hun stage op het geven van feedback, vragen naar bijzonderheden en adviseren hoe om te gaan met zorgelijke signalen.

Voor het verbeteren van de aanspreekcultuur is het van belang om betrokken, gemotiveerde medewerkers in huis te hebben. Medewerkers die trots zijn op hun werk en zich bewust zijn van hun belangrijke rol in de ontwikkeling van jonge kinderen. Een goede beroepshouding is essentieel voor de kwaliteit en daarmee de veiligheid in de kinderopvang. Permanente educatie draagt hieraan bij. Voor zowel de werkgevers als opleiders in de kinderopvang is het aan te bevelen om in te zetten op competentiemanagement waarbij de aandacht uitgaat naar de combinatie van kennis, vaardigheden en houding die er samen voor zorgen dat een medewerker zijn werk goed kan doen. Ook is het goed als werkgevers en opleiders gebruik maken van intervisie, het creëren van een podium voor pedagogisch medewerkers om (goede) ervaringen uit te wisselen. Ik ga samen met de sector na welke mogelijkheden er op dit gebied zijn.

Vierogenprincipe

Uit de evaluatie blijkt dat de sectorpartijen het vierogenprincipe steunen. Zij vinden wel dat dit principe in de praktijk meer wordt uitgevoerd als regel voor de formatieomvang dan als principe. De partijen zijn dan ook positief over de afspraak in het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang dat het vierogenprinicipe onderdeel wordt van het brede veiligheidsbeleid van kinderopvangorganisaties.

Ik verwacht dat hiermee, zoals PwC in haar rapport ook aangeeft, meer recht wordt gedaan aan het principe en dat dit leidt tot een adequate inperking van de veiligheidsrisico’s voor kinderen. Ik vind het van groot belang om te bewaken dat dit ook daadwerkelijk gebeurt. Een toets op veiligheid is en blijft daarom een kernelement in het toezicht door de GGD. Daarnaast bekijk ik twee jaar na inwerkingtreding van deze wijziging of kinderopvanginstellingen hier op een adequate wijze invulling aan geven en of deze maatregel daadwerkelijk leidt tot een inperking van de veiligheidsrisico’s voor kinderen.

Uitbreiding continue screening

PwC gaat in haar evaluatie uitgebreid in op het functioneren van het systeem van continue screening. Duidelijk is dat het systeem een belangrijke meerwaarde heeft voor de veiligheid in de kinderopvang, waarbij ook de preventieve werking een grote rol speelt. De uitkomst van de evaluatie onderstreept het belang om alle kinderopvang medewerkers onder de continue screening te laten vallen. De aanstaande invoering van het personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk voorziet in deze behoefte. Verderop in deze brief ga ik nader in op de stand van zaken rondom de invoering van het personenregister. De genoemde verbeterpunten in het rapport ten aanzien van het proces bij de afhandeling van de signalen uit de continue screening pak ik met de betrokken partijen op.

Voorts blijkt uit het onderzoek dat partijen het wenselijk vinden de continue screening uit te breiden naar andere sectoren waar met kinderen wordt gewerkt, zoals het onderwijs. Het is aan de betreffende departementen om de afweging te maken of invoering van continue screening wenselijk en mogelijk is. Vanzelfsprekend ben ik hierbij behulpzaam door de ervaring met de ontwikkeling van dit instrument te delen en erover te adviseren.

Meldplicht en meldcode

Het veld blijkt positief te zijn over de in 2013 ingevoerde meldplicht en meldcode. Deze instrumenten zijn van toepassing bij vermoedens van geweld- of zedendelicten gepleegd door een collega (meldplicht), of bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling in de thuisomgeving (meldcode). Uit het aantal meldingen dat jaarlijks binnenkomt bij de vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat de meldplicht- en code effect sorteren. Een melding bij een vertrouwensinspecteur berust op een vermoeden van een strafbaar feit. Met de vertrouwensinspecteur beziet de werkgever of er aangifte moet worden gedaan. Gezien de kwetsbaarheid van de kinderen legt de vertrouwensinspecteur relatief veel meldingen voor aan de zedenpolitie. Niet alle meldingen bij een vertrouwensinspecteur leiden tot een aangifte bij de politie en niet alle aangiftes leiden tot vervolging. Daarnaast bestrijken de meldingen bij de vertrouwensinspecteur een breed terrein. Ernstig pesten door andere kinderen bijvoorbeeld kan onderwerp zijn van een melding.

Medewerkers blijken in het algemeen goed op de hoogte van deze instrumenten. Er zijn echter wel aandachtspunten. Zo blijkt het voor veel medewerkers moeilijk om vermoedens bespreekbaar te maken. Daarnaast zou er meer aandacht moeten uitgaan naar het herkennen en delen van signalen over kindermisbruik of mishandeling. Ook blijkt er behoefte aan verbetering van de rol van Veilig Thuis.

Ik ga met de sector in gesprek op welke wijze de drempel die medewerkers ervaren bij het bespreekbaar maken van vermoedens van misstanden, verlaagd kan worden. Ondersteuning hierin van het management is erg belangrijk. Ten aanzien van het bevorderen van het herkennen en delen van signalen over kindermisbruik of mishandeling zijn reeds stappen gezet. Ik ga hier verder op in onder de kop «kennisdeling».

Tot slot heeft de Staatssecretaris van VWS in samenspraak met mij aan uw Kamer een voorstel gedaan tot aanvulling van de regelgeving rondom de meldcode. Aan de meldcode wordt een element toegevoegd, namelijk een afwegingskader op basis waarvan een medewerker kan wegen of er sprake is van een zodanig sterk vermoeden van ernstig huiselijk geweld of kindermishandeling dat melden bij Veilig Thuis vereist is. Op dit moment bevat de meldcode nog de keuzemogelijkheid om zelf hulp te bieden of een melding te doen bij Veilig Thuis. Het afwegingskader zal door de sector zelf worden vastgesteld. De hiervoor benodigde aanpassing van het Besluit meldcode en het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen is in gang gezet. De aanvulling op de meldcode maakt onderdeel uit van een bredere aanpak om de effectiviteit van de aanpak van kindermishandeling en huiselijk geweld te vergroten. Hierin is ook voorzien dat Veilig Thuis een «radar»-functie krijgt.

Invloed van ouders vergroten

Positie ouders

Voor de houder is het organiseren van tegenkracht van belang bij het nemen van beslissingen die bepalend zijn voor de kwaliteit en de veiligheid in de opvang. Ouder(commissie)s spelen daarbij een prominente rol. Uit het onderzoek blijkt dat de genomen maatregelen in de afgelopen jaren de positie van ouders hebben versterkt. De invloed van ouders blijkt in de praktijk voor verbetering vatbaar. Terwijl ouders juist een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de kwaliteit en veiligheid in de opvang.

Ik ga met de brancheorganisaties en belangenbehartigers van ouders in gesprek hoe ouders nog meer betrokken en geactiveerd kunnen worden bij het borgen of verbeteren van de kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang. De branche heeft een belangrijke functie in de informatieverstrekking richting ouders. Zij kunnen ouders nog meer expliciet uitnodigen mee te denken. Om de ouderbetrokkenheid verder te vergroten, kan worden ingezet op het organiseren van activiteiten zoals een keer meekijken tijdens de opvang. De positie van ouders kan ook worden versterkt door deelname aan een oudercommissie zo laagdrempelig mogelijk te maken. Te denken valt aan een digitale tool om het werk voor oudercommissies minder arbeidsintensief te maken en ouders eenvoudig toegang te geven tot voor de medezeggenschap relevante informatie.

Daarnaast is het zaak de bewustwording van ouders te vergroten. Veel ouders vinden het lastig te bepalen waar zij op moeten letten bij het kiezen van kinderopvang. Zij hebben vaak onvoldoende kennis van de (indicatoren die van invloed zijn op de) pedagogische kwaliteit en veiligheid van een kinderopvanglocatie. Een openbaar, toegankelijk en professioneel oordeel over de actuele (pedagogische) kwaliteit van een opvanglocatie kan mijns inziens een belangrijke bijdrage leveren aan deze kennisbehoefte. Een dergelijk kwaliteitsoordeel stimuleert kinderopvangorganisaties om hun kwaliteit (verder) te verbeteren én helpt ouders om een onderbouwde keuze te maken voor de opvang van hun kinderen. Daarom heb ik de GGD GHOR Nederland gevraagd om een kwaliteitsoordeel te ontwikkelen en hier in pilots ervaringen mee op te doen. Ik heb GGD GHOR Nederland tevens gevraagd om hier in elk geval belangenbehartigers van ouders bij te betrekken en om de pilots in 2017 te starten.

Om ouders beter te faciliteren zal worden gewerkt aan de ontwikkeling van een digitale brochure en/of website met informatie voor ouders die gebruik gaan maken van kinderopvang of dat reeds doen. Verder voorziet het akkoord Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang in initiatieven die de positie van ouders bevorderen. Zo zal ieder kind een vaste mentor krijgen bij wie de ouder terecht kan voor vragen specifiek over de opvang van het kind en voor algemene vragen over de kinderopvangorganisatie.

Governance

Kinderopvangorganisaties kunnen ook werk maken van het organiseren van tegenkracht door het meten en transparant maken van de pedagogische kwaliteit en daar intern (o.a. met de PM'ers) en extern (o.a. met ouders) over in gesprek te gaan. Kinderopvangorganisaties kunnen hierbij gebruik (gaan) maken van zelfevaluatie instrumenten die inzicht bieden in de (pedagogische) kwaliteit en mogelijke verbeteringen daarin. Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK) ontwikkelt hiervoor momenteel een menukaart met verschillende, wetenschappelijk onderbouwde en praktisch toepasbare instrumenten. Deze menukaart is eind 2016 beschikbaar voor het veld. In 2017 zal BKK de sector informeren over en ondersteunen bij het gebruik van deze menukaart en bijbehorende instrumenten.

Goed bestuur en professioneel toezicht én hier transparant over zijn draagt ook bij aan het realiseren van tegenkracht. Kinderopvangorganisaties kunnen hiervoor ondermeer gebruik maken van de door de Nederlandse Vereniging van Toezichthouders in de Kinderopvang (NVTK) en de beroepsvereniging directeuren kinderopvang (bdKO) ontwikkelde Governance Code Kinderopvang. Deze wordt al door veel organisaties toegepast, de brancheorganisaties stellen naleving van de Governance Code ook als voorwaarde voor het lidmaatschap. Met name kleine organisaties blijven achter. Ik ga daarom graag met de NVTK in gesprek over de mogelijkheden om het bereik en de toepassing van de Governance Code bij en door deze organisaties te vergroten.

Herziening beleid gastouderopvang

PwC beveelt mij aan het beleid ten aanzien van de gastouderopvang te herijken. Ik neem deze aanbeveling ter harte en heb hiertoe het afgelopen jaar reeds stappen gezet.

In december 2015 heb ik, in reactie op de Beleidsdoorlichting kinderopvang 2015, voor gastouderopvang aangekondigd een plan van aanpak te presenteren waarmee wordt ingezet op het behoud van de positieve aspecten van gastouderopvang, het verhogen van de kwaliteit, het beperken van de fraudegevoeligheid en de effectieve en efficiënte inzet van publieke middelen (Kamerstuk 30 982, nr. 27). Ik heb de afgelopen periode met verschillende sectorpartijen, te weten werkgevers, toezichtpartijen en oudervertegenwoordigers, gesprekken gevoerd over gastouderopvang. Doel van de gesprekken was om een beter beeld te krijgen van de onderwerpen die volgens het veld aangescherpt moeten worden. Uit deze gesprekken concludeer ik dat de kwaliteitseisen voor reguliere kinderopvang en gastouderopvang daar waar mogelijk gelijk getrokken moeten worden. Bovendien moet gastouderopvang niet (meer) als een kwalitatief mindere vorm van opvang naast de reguliere kinderopvang worden behandeld. Partijen zijn het er unaniem over eens dat het toezicht op de gastouderopvang verbeterd moet worden, net als de rol van het gastouderbureau. Er zijn nog teveel gastouderbureaus die enkel de kassiersfunctie vervullen en niets doen aan begeleiding van gastouders. De conclusies uit de gesprekken sluiten nauw aan bij de uitkomsten uit de evaluatie over gastouderopvang. Ik wil daarom inzetten op de bevordering van de kwaliteit van de gastouderopvang waarbij ik denk aan:

  • zoveel mogelijk wegnemen van kwaliteitsverschillen tussen reguliere kinderopvang en gastouderopvang;

  • verkennen of systeem van permanente educatie ook voor gastouders kan worden ingevoerd;

  • het gastouderbureau een grotere rol geven bij kwaliteit;

  • effectiever en efficiënter toezicht;

  • verkennen of een specifiek voor gastouders veiligheids- en gezondheidsbeleid, conform het akkoord innovatie en kwaliteit kinderopvang kan worden vormgegeven;

  • verkennen of familiaire betrekkingen in de gastouderopvang ingeperkt moeten worden.

Begin 2017 ga ik met het veld bezien hoe invulling kan worden gegeven aan de kwaliteitsbevordering binnen de financiële kaders. Rond de zomer informeer ik uw Kamer over de wijze waarop de kwaliteitsbevordering wordt vormgegeven.

Toezicht en handhaving

De evaluatie laat duidelijk zien dat veel partijen het wenselijk vinden om meer en strengere eisen te stellen aan nieuwe en bestaande kinderopvangorganisaties. In het bijzonder gaat het dan om uitgebreidere eisen aan startende kinderopvangorganisaties. Hiermee kan worden voorkomen dat potentieel slecht presterende organisaties toetreden tot de markt en wordt bevorderd dat houders beter voorbereid en met meer kennis starten. Daarnaast gaat het om strengere eisen aan de administratie, met name de registratie van aantallen kinderen en pedagogische medewerkers, bij bestaande kinderopvangorganisaties. Hoewel ook hiervoor geldt dat een 100% garantie niet kan worden gegeven, wordt het hiermee voor de toezichthouder beter en sneller mogelijk om mogelijke misstanden te signaleren en in te grijpen.

Ik vind het belangrijk dat op deze onderdelen stappen worden gemaakt, ook in het licht van het incident bij kinderopvangorganisatie 24/7 Kids in Amsterdam, waarover ik uw kamer eerder heb geïnformeerd7. Dergelijke incidenten moeten in de toekomst zoveel mogelijk worden voorkomen. Ik ga daarom, conform het advies van PwC, in overleg met de VNG en GGD GHOR Nederland om de huidige eisen aan nieuwe kinderopvangorganisaties aan te scherpen en uit te breiden. Ik denk daarbij ondermeer aan eisen aan een bedrijfsplan. Ook maak ik werk van (strengere) eisen aan de administratie, in het bijzonder van de registratie van aantallen kinderen en pedagogisch medewerkers. Ik neem dit mee in het wetsvoorstel Directe Financiering dat naar verwachting voor de Tweede Kamerverkiezingen aan uw Kamer kan worden gezonden. Ditzelfde wetsvoorstel regelt ook de uitwisseling van informatie tussen de verschillende toezichthouders. Hiermee kan relevante informatie worden gedeeld en kan sneller worden ingegrepen bij (vermoedens van) misstanden. De inwerkingtreding van het wetsvoorstel Directe Financiering is voorzien in 2020. Daarom ga ik bekijken welke mogelijkheden er zijn om de regelgeving op deze onderdelen eerder aan te passen. Naast de uitwisseling van informatie tussen toezichthouders, wil ik bekijken in hoeverre gemeenten bij signalen gebruik kunnen maken van de inzet van andere instrumenten, zoals een Bijzonder Opsporingsambtenaar (BOA). Dit kan helpen om (mogelijke) signalen van misstanden beter en eerder in beeld te krijgen.

Niet alleen met meer en strengere eisen kan de veiligheid en kwaliteit worden vergroot. Ook binnen het huidige kader van toezicht en handhaving zijn er mogelijkheden hier werk van te maken. Een goed voorbeeld hiervan is de werkwijze «streng aan de poort». Dit houdt concreet in dat GGD'en vóór de registratie van een nieuwe kinderopvanginstelling strenger gaan kijken of (redelijkerwijs) aan de eisen wordt voldaan. Deze werkwijze wordt al met succes bij enkele GGD'en toegepast, maar is nog geen landelijk gemeengoed. Momenteel ontwikkelt GGD GHOR Nederland hiervoor een landelijke werkwijze en in 2017 zal de nadruk liggen op het ondersteunen van GGD'en bij de implementatie ervan.

Verder denk ik dat er meer mogelijk is met het huidige handhavinginstrumentarium. De landelijke rapportage Toezicht en Handhaving Kinderopvang 2015 van de Inspectie van het Onderwijs8 laat zien dat zware handhavinginstrumenten nauwelijks worden ingezet. Dit is opvallend en ik vraag gemeenten daarom om kritisch te kijken naar de inzet van de bestaande handhavinginstrumenten en de mogelijkheden die het huidige kader biedt om sneller en strenger in te grijpen als dat nodig is.

Ook kan er – binnen het huidige toezichtkader – meer worden gedaan in de communicatie richting ouder(commissie)s over de kwaliteit(srisico’s) bij kinderopvanginstellingen. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg Kinderopvang van 28 september jl. heb toegezegd en conform de motie van het lid Voortman9, ga ik met de VNG in gesprek over de mogelijkheden voor meer transparantie richting ouders over kinderopvanginstellingen die onder verscherpt toezicht staan.

Een belangrijke aanbeveling van PwC is om te onderzoeken of er een informatiesysteem kan worden opgezet waarin gemeenten en GGD'en informatie over specifieke houders kunnen delen, met als doel te voorkomen dat een houder die in de ene gemeente niet mag starten of moet stoppen om kwaliteitsredenen, in een andere gemeenten opnieuw een aanvraag indient. Ik heb DUO daarom gevraagd om een analyse te maken welke mogelijkheden de huidige systemen hiervoor bieden en ga hierover met DUO, de VNG en GGD GHOR Nederland in gesprek.

Kennisdeling

Twee aanbevelingen richten zich op het delen van kennis en signalen. Aan de GGD GHOR Nederland wordt aanbevolen een aanbod te ontwikkelen om kennis over kindermisbruik en de signalen hiervan bij de partijen die hiermee in aanraking komen (bijvoorbeeld huisartsen en de jeugdgezondheidszorg) te kunnen delen. Deze aanbeveling geldt breder dan alleen de sector kinderopvang. In het kader van de implementatie van de eerdergenoemde meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling zijn in opdracht van de Staatssecretaris van VWS e-learning modules opgesteld voor de beroepsgroepen die werken met de meldcode. Daarnaast doen huisartsen en de jeugdgezondheidszorg veel om kennis(deling) over kindermishandeling te bevorderen. Zo is begin dit jaar een richtlijn gericht op (de preventie van) kindermishandeling vastgesteld voor de jeugdgezondheidszorg10. Daarnaast heeft een brede artsencoalitie van huisartsen, jeugdartsen en vertrouwensartsen in samenwerking met kinderartsen in september 2015 een gezamenlijk actieplan opgesteld om kindermishandeling beter aan te pakken en de deskundigheid te bevorderen. Ook de komende jaren blijft VWS inzetten op verbetering van de signalering en handelingsbekwaamheid, onder andere met eerdergenoemde aanvulling op de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Samen met VWS en GGD GHOR Nederland zal ik bezien welke inspanningen specifiek behulpzaam zijn voor de sector kinderopvang.

Daarnaast wordt de branche aanbevolen om praktische kennis (beter) te delen. Het delen van goede voorbeelden uit de praktijk is waardevol voor zowel houders als medewerkers. De vraag is hoe zij bereikt kunnen worden en hoe de kennisdeling toegankelijk kan worden gemaakt. Te denken valt aan het organiseren van bijeenkomsten met houders en gemeenten/toezichthouders zoals diverse GGD’en en gemeenten reeds doen. Tijdens zulke bijeenkomsten kunnen goede ervaringen worden gedeeld en wordt wederzijds begrip verhoogd. Bestaande platforms kunnen worden ingezet om publiciteit te geven aan kennisdeling en sociale media kunnen bijvoorbeeld een rol spelen bij kennisdeling onder medewerkers. Ik ga met de brancheorganisaties in gesprek over de wijze waarop de sector hier invulling aan denkt te geven.

Uitkomst heroriëntatie personenregister kinderopvang en peuterspeelzaalwerk

Eind april heb ik u geïnformeerd over de uitgestelde invoering van het personenregister in verband met problemen bij het inrichten van het beheer en de ICT omgeving van het register. Tevens heb ik aangegeven een onderzoek in de vorm van een heroriëntatie te laten uitvoeren om zicht te krijgen op de impact, risico’s en slaagkans van verschillende alternatieven om het personenregister alsnog in te voeren.

Tijdens de heroriëntatie is een aantal scenario’s onderzocht. Het meest kansrijke scenario met DUO als uitvoerder is verder uitgewerkt. Op dit scenario is een Gateway review uitgevoerd. De review heeft uitgewezen dat een verantwoorde invoering van het personenregister met DUO als uitvoerder haalbaar is. Daarbij zijn specifieke aanbevelingen gedaan die op dit moment met DUO worden uitgewerkt.

Begin januari zal ik een definitief besluit nemen over de voortzetting van dit project met DUO als uitvoerder. Op dat moment verwacht ik ook een indicatie te kunnen geven wanneer het personenregister van start zal kunnen gaan. Ik zal u hierover begin 2017 informeren.

Tot slot

Deze evaluatie laat zien dat er de afgelopen jaren belangrijke stappen zijn gezet. De kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang zijn verbeterd. Tegelijkertijd is er nog veel te doen. Ik vind het belangrijk de lat hoog te leggen. We zullen gezamenlijk moeten blijven investeren in de kwaliteit en veiligheid. Ouders moeten erop kunnen rekenen dat hun kinderen op de opvang in goede handen zijn. Ik heb er veel vertrouwen in dat ik de komende periode samen met het veld zal komen tot maatregelen die de kwaliteit en veiligheid in de kinderopvang nog beter maken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 31 322, nr. 290

X Noot
3

Kamerstuk 31 322, nr. 301

X Noot
4

Kamerstuk 33 538, nr. 14

X Noot
5

Kamerstuk 31 322, nr. 311

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstuk 31 322, nr. 303

X Noot
7

Kamerstuk 31 322, nr. 307

X Noot
8

Kamerstuk 31 322, nr. 311

X Noot
9

Kamerstuk 31 322, nr. 317

X Noot
10

Deze richtlijn is te vinden op www.ncj.nl/richtlijnen

Naar boven