31 322 Kinderopvang

Nr. 290 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 maart 2016

Bij de behandeling van de Wijzigingswet kinderopvang 2013 (Handelingen II 2012/13, nr. 73, item 10), heeft uw Kamer een motie van de leden Tellegen en Heerma aangenomen (Kamerstuk 33 538, nr. 14). In deze motie wordt verzocht om het functioneren van het systeem van continue screening, alsmede de andere genomen maatregelen in navolging van het rapport Gunning, na een periode van drie jaar na inwerkingtreding van deze wet (1 juli 2013) te evalueren en uw Kamer daarover te informeren. Ik heb daarnaast in het AO Kinderopvang van 9 september 2015 toegezegd uw Kamer begin 2016 te informeren over de evaluatieopzet van het rapport van de commissie Gunning1.

Met deze brief bericht ik u over de wijze waarop ik invulling geef aan genoemde motie en toezegging. In de bijlage bij deze brief vindt u de onderzoeksopzet die tot doel heeft om de genomen maatregelen naar aanleiding van het advies van de Commissie Gunning te evalueren2.

Aanleiding

Eind 2010 werd Nederland opgeschrikt door de zedenzaak bij kinderdagverblijf ’t Hofnarretje en een aantal andere kinderdagverblijven in Amsterdam. Tientallen kinderen bleken slachtoffer te zijn geweest van seksueel misbruik. Op 23 december 2010 stelde de gemeente Amsterdam de onafhankelijke «Commissie Onderzoek Zedenzaak Amsterdam» (Commissie Gunning) in. De Commissie kreeg de opdracht te onderzoeken hoe het misbruik van jonge kinderen in een aantal kinderdagverblijven in Amsterdam had kunnen plaatsvinden en welke lessen de kinderopvang in Nederland hieruit kon trekken.

De Commissie Gunning kwam in april 2011 met haar eindrapport. In dat rapport deed de Commissie tal van aanbevelingen om de veiligheid en kwaliteit binnen de kinderopvang te verbeteren zoals het (eerder) signaleren van opvallend gedrag en signalen van seksueel misbruik, het accent van inspectiebezoeken verschuiven van een administratief-juridische controle naar een kwaliteitstoets, het stimuleren van het aanspreken op gedrag en het voorkomen dat volwassenen alleen kunnen zijn met kinderen.

Voornaamste maatregelen

Uw Kamer is op verschillende momenten geïnformeerd over de reactie op het rapport van de Commissie Gunning en over de stand van zaken ten aanzien van de maatregelen die zijn genomen3. De voornaamste maatregelen die het kabinet sinds het verschijnen van het rapport Gunning genomen heeft zijn:

  • 1. Continue screening

    Sinds 1 maart 2013 worden medewerkers in de kinderopvang door middel van bestandsopbouw dagelijks gescreend op strafbare feiten die kwalijk zijn bij het werken met kinderen. Voordeel van continue screening is dat de toezichthouder snel wordt geïnformeerd wanneer een medewerker in de kinderopvang in aanraking is gekomen met Justitie vanwege een relevant strafbaar feit. Deze systematiek maakt het mogelijk om dan direct in te grijpen en personen die een risico vormen voor de veiligheid van de kinderen te weren uit de kinderopvang.

  • 2. Vierogenprincipe

    Doel van deze maatregel is het voorkomen van situaties waarin de gelegenheid bestaat tot het plegen van (seksueel) misbruik bij kinderen. Het vierogenprincipe betekent dat een beroepskracht of de beroepskracht in opleiding de werkzaamheden uitsluitend kan verrichten terwijl hij gezien of gehoord kan worden door een andere volwassene. Per 1 juli 2015 geldt het vierogenprincipe ook in het peuterspeelzaalwerk.

  • 3. Algemene Meldcode en vermoedens Kindermishandeling

    Per 1 juli 2013 is in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen aan houders van kindercentra en gastouderbureaus de verplichting opgenomen om een meldcode vast te stellen waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling wordt omgegaan en er aan bijdraagt dat er zo snel en adequaat mogelijk hulp kan worden geboden.

Tot slot

De Commissie Gunning deed, naast de hiervoor genoemde maatregelen, in haar eindrapport nog een groot aantal aanbevelingen om de veiligheid in de kinderopvang te vergroten. Betrokkenen zijn aan de slag gegaan en hebben diverse maatregelen genomen om invulling te geven aan de aanbevelingen. Het is nu, bijna vijf jaar na het verschijnen van het rapport Gunning, een goed moment om te kijken welke maatregelen zijn genomen en welke bijdrage dit heeft geleverd aan het vergroten van de veiligheid in de kinderopvang.

Ik streef ernaar om het evaluatierapport en mijn reactie daarop dit najaar aan uw Kamer te zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Kamerstuk 31 322, nr. 284

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Kamerstuk 32 500 VII, nr. 117

Naar boven