30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020

Nr. 359 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 september 2015

Met deze brief geef ik overeenkomstig het verzoek van uw vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu een reactie op het rapport van CE-Delft getiteld «Biofuels on the Dutch market»1. Als bijlage bij deze brief is tevens de rapportage hernieuwbare energie 2014 van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) gevoegd2. Daarnaast wordt u geïnformeerd over de stand van zaken rond de ILUC-richtlijn.

Rapport CE-Delft

Op verzoek van een aantal ngo’s heeft CE-Delft op basis van de NEa-rapportages «hernieuwbare energie 2013» en «Aard, herkomst en duurzaamheidsaspecten van biobrandstoffen bestemd voor vervoer» een benchmark opgesteld van bedrijven die in 2013 biobrandstoffen fysiek hebben bijgemengd en op de Nederlandse markt hebben gebracht.

Het rapport van het CE-Delft geeft een vijftal aanbevelingen over de aard en de wijze waarop wordt gerapporteerd. Drie daarvan betreffen grotere transparantie ten aanzien van de in Nederland gebruikte en geproduceerde biobrandstoffen. Het gaat om de volgende aanbevelingen:

  • 1. Uitbreiding van het aantal grondstoffen in huidige NEa-rapportage;

  • 2. Openbaarmaking van de biobrandstofvolumes van bedrijven;

  • 3. Grotere transparantie in de Nederlandse biobrandstofproductie en handel, waarmee duidelijk wordt of de producenten voldoen aan de Europese duurzaamheidcriteria.

Ten aanzien van deze aanbevelingen kan het volgende worden opgemerkt.

Waar mogelijk is het vergroten van de transparantie in de biobrandstofketen wenselijk. Echter, de Nederlandse mededingingswet staat niet toe dat er concurrentiegevoelige informatie openbaar gemaakt wordt. Daarom wordt in artikel 9.7.4.14 van de Wet milieubeheer waarin de rapportage van de NEa is vastgelegd, nadrukkelijk verwezen naar artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur. Dit houdt in dat de NEa het belang van openbaarmaking van de gerapporteerde milieuinformatie moet afwegen tegen het bedrijfsbelang om bedrijfs- en fabricagegegevens, die vertrouwelijk aan de overheid worden medegedeeld, geheim te houden. De aan de NEa gerapporteerde biobrandstofvolumes zijn zozeer verbonden met het bedrijfsbelang en de concurrentiepositie van het bedrijf dat openbaarmaking van deze gegevens niet kan plaatsvinden zonder de belangen van individuele bedrijven te schaden. Het aantal grondstoffen in de NEa-rapportage is beperkt tot zeven grondstoffen omdat de rapportage overeenkomstig de toelichting bij artikel 21 van de Regeling hernieuwbare energie vervoer aansluit bij het model dat door het Britse Renewable Fuels Agency wordt gebruikt. Uitbreiding van het aantal grondstoffen verhoogt de kans dat de informatie als commercieel vertrouwelijk wordt beschouwd en deze mag dan niet gepubliceerd worden. De zeven grondstoffen zijn namelijk de belangrijkste grondstoffen, die in dat jaar fysiek zijn bijgemengd. Wat resteert zijn grondstoffen met kleinere volumes, waarvan de kans groter is dat deze door een beperkt aantal bedrijven worden gebruikt. Publicatie van deze grondstoffen kan betekenen dat bedrijven bedrijfsgevoelige informatie kunnen achterhalen van hun concurrent. In de toekomst zal de NEa jaarlijks bekijken of de rapportage over het aantal grondstoffen uitgebreid kan worden zonder dat de belangen van individuele bedrijven geschaad worden.

De gegevens van de fysiek bijgemengde biobrandstoffen zijn niet terug te leiden tot de biobrandstofproducenten. Het is namelijk niet bekend bij welke biobrandstofproducent de bedrijven die fysiek biobrandstoffen bijmengen hun biobrandstoffen kopen. Dit kunnen Nederlandse of buitenlandse producenten zijn. Nederlandse biobrandstofproducenten produceren niet alleen voor de Nederlandse markt, maar exporteren ook biobrandstoffen. Ook de gegevens van deze geëxporteerde biobrandstoffen zijn onbekend. Er is geen Europese of nationale wettelijke grondslag om de bedrijfsspecifieke gegevens van de biobrandstofproducenten te rapporteren en openbaar te maken. Veel van deze gegevens zijn concurrentiegevoelig. De Richtlijn Hernieuwbare Energie verplicht alle bedrijven (dus ook de Nederlandse bedrijven die voor de Europese biobrandstoffenmarkt produceren) dat zij gecertificeerd zijn door een duurzaamheidsysteem dat door de Europese Commissie is erkend. Gecertificeerde bedrijven voldoen dus aan de Europese duurzaamheidscriteria.

De overige twee aanbevelingen in het CE-Delft rapport betreffen:

  • 1. Een jaarlijkse EU-rapportage op bedrijfsniveau, om zichtbaar te maken dat Europese bedrijven meer doen, dan zich alleen houden aan de minimum eisen die de Richtlijn Hernieuwbare Energie voorschrijft;

  • 2. Een geharmoniseerd Europees beleid over dubbeltelling van geavanceerde biobrandstoffen.

Deze twee aanbevelingen gaan over de geldende Europese regelgeving. Nederland kent een jaarlijkse rapportage op bedrijfsniveau, waarin de aard, herkomst en duurzaamheidaspecten van biobrandstoffen worden gepubliceerd. Zowel de Richtlijn Hernieuwbare Energie als de Richtlijn Brandstofkwaliteit bieden geen grond voor een Europese rapportage op bedrijfsniveau. Lidstaten moeten volgens de Europese regelgeving alleen de nationale gegevens op geaggregeerd niveau aan de Europese Commissie rapporteren. Nederland is positief over het feit dat in tegenstelling tot de bestaande Richtlijn Hernieuwbare Energie de ILUC-richtlijn een concrete lijst met grondstoffen bevat die lidstaten dubbel mogen tellen voor hun rapportage aan de Europese Commissie. Door het schrappen van artikel 21 van de Richtlijn Hernieuwbare Energie in de ILUC-richtlijn mogen lidstaten zelf bepalen of ze wel of niet de dubbeltelling doorvertalen naar de nationale verplichtingen voor de brandstofleveranciers. Dit betekent dat ondanks de concrete grondstoffenlijst de ILUC-richtlijn niet leidt tot een geharmoniseerd Europees beleid over dubbeltelling. Uw Kamer zal in het najaar nader worden geïnformeerd over de implementatie van de ILUC-richtlijn.

NEa rapportage hernieuwbare energie 2014

De NEa-rapportage hernieuwbare energie 2014 toont aan dat 68% van de jaarverplichting hernieuwbare energie voor vervoer in Nederland is behaald door de inzet van geavanceerde biobrandstoffen. Deze brandstoffen mogen voor invulling van deze verplichting dubbel tellen. Het gaat voornamelijk om biodiesel, vervaardigd uit afval, zoals afgedankt frituurvet. Dit is wederom een verbetering van het percentage ten opzichte van de voorgaande jaren. In 2013, 2012 en 2011 was het percentage respectievelijk 60%, 51% en 40%.

Stand van zaken ILUC-richtlijn

Tijdens de Landbouw en Visserijraad van 13 juli 2015 was de Indirect veranderend landgebruik (ILUC)-richtlijn als hamerstuk geagendeerd. Het toenmalig Lets Voorzitterschap had hiertoe besloten nadat de geannoteerde agenda van deze Raad naar uw Kamer was verzonden. De agendering was nodig om het onderhandelingsresultaat officieel door de Raad te laten bekrachtigen. Over de uitkomst van de onderhandelingen over deze richtlijn bent u eerder per brief (Kamerstuk 32 813, nr. 100) geïnformeerd. In dezelfde brief is aangegeven dat de consequenties die de ILUC-richtlijn heeft voor de doelstellingen van de Richtlijn Hernieuwbare Energie en de Richtlijn Brandstofkwaliteit goed in beeld gebracht moeten worden voordat er afgewogen beleidsbeslissingen genomen kunnen worden. Op dit moment wordt de analyse uitgevoerd. Zoals in de brief is toegezegd, zal ik u daarover in het najaar van 2015 informeren.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven