30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 352 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN EN RIJKSDIENST

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 juli 2015

Tijdens het algemeen overleg Koopsector en Energiebesparing op 15 januari 2015 heb ik toegezegd om u voor het zomerreces te informeren over de vorderingen op het gebied van energiebesparing in de gebouwde omgeving mede aan de hand van eerder gedane toezeggingen en moties.

Op 18 mei 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 313) heb ik u reeds geïnformeerd over het aanvullend Met Redenen Omkleed Advies (hierna: MROA) van de Europese Commissie betreffende de implementatie van de EPBD-richtlijn. In deze brief heb ik aangegeven overleg te zullen voeren met de Europese Commissie. Dit ter voorbereiding op de vereiste schriftelijke reactie van Nederland op het MROA. Dit gesprek heeft inmiddels plaatsgevonden en de vereiste reactie op de MROA is tijdig aan de Europese Commissie gestuurd. In deze brief zal ik hier nader op ingaan.

In de brief van 18 mei 2015 is ook een stand van zaken opgenomen ten aanzien van de invoering van het energielabel en de voortgang bij het Nationaal Energiebespaarfonds. Over het energielabel en het MROA heb ik met u op 21 mei 2015 een dertigledendebat gevoerd. Zoals tijdens het debat van 21 mei 2015 toegezegd, geef ik in deze brief de laatste stand van zaken weer.

De opbouw van de brief is als volgt:

  • Nationaal Energiebespaarfonds

  • Voorlichtingscampagne Energieakkoord

  • Met Redenen Omkleed Advies over de EPBD-richtlijn

  • Energielabel voor woningen

  • Bijna-energieneutrale nieuwbouw

  • STEP- en FEH-regelingen

  • Verduurzaming van scholen

  • Ervaring met gasloze wijken

  • Energiebesparing winkels.

Nationaal Energiebespaarfonds

In mijn brief van 18 mei 2015 schreef ik u dat het aantal leningaanvragen voor het Nationaal Energiebespaarfonds (NEF) per maand sinds begin 2015 flink is toegenomen in vergelijking met het startjaar 2014. Deze stijging heeft zich doorgezet: tot en met mei 2015 zijn 1.100 aanvragen ingediend voor ruim 12 miljoen euro, waarmee het totaal aantal aanvragen en aangevraagde bedrag van heel 2014 al ruimschoots is overtroffen. De stijging hangt vermoedelijk samen met de verzending van de voorlopige energielabels begin dit jaar aan alle eigenaren van koopwoningen en met een aantal aanpassingen en vereenvoudigingen van de leningvoorwaarden en de aanvraagprocedure die mede op verzoek van leden van uw Kamer zijn doorgevoerd. Dat een fonds dat leningen verstrekt voor energiebesparing een bepaalde periode nodig heeft om op gang te komen, is overigens ook herkenbaar vanuit de ervaring in het Verenigd Koninkrijk. Het fonds daar is begin 2013 gestart en begint nu op gang te komen.

In mijn brief van 18 mei 2015 kondigde ik aan dat het NEF, naast leningen aan particulieren, ook leningen gaat aanbieden aan Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) voor energiebesparende maatregelen. Op 8 juni 2015 is het NEF hiermee van start gegaan. Ik vind dit een belangrijke stap vooruit. In het Energieakkoord stelden partijen vast dat energiebesparing bij VvE’s stuit op diverse belemmeringen. Eén daarvan betreft de beperkte mogelijkheden voor VvE’s om leningen aan te gaan. Het NEF biedt nu onder voorwaarden hiervoor ruimte. VvE's vanaf 10 appartementen kunnen een lening vragen van maximaal 25.000 euro per appartement en maximaal vijf miljoen euro per complex. Dit bedrag moet tegen een vaste rente binnen 10 of 15 jaar worden terugbetaald. De kredietwaardigheid van de VvE wordt getoetst. De voorwaarden zijn opgesteld om te komen tot aantrekkelijke leningen voor de VvE’s, maar tegelijk om te voorkomen dat VvE’s onverantwoorde leningen aangaan.

De eerste voorkeur voor financiering blijft wat mij betreft sparen in het reservefonds van de VvE. Ook een storting door VvE-leden ineens in het reservefonds is een goede mogelijkheid. Vaak heeft een VvE in het verleden echter niet of te weinig gespaard voor energiebesparende maatregelen en zijn stortingen in het reservefonds niet altijd een optie. Het is dan spijtig als er eerst jarenlang moet worden gespaard voordat energiebesparende maatregelen kunnen worden genomen en de energierekening omlaag kan worden gebracht. Met een lening van het NEF kan een VvE de investering naar voren halen. Onderzoek uit 2014 laat zien dat er interesse is bij VvE’s voor energiebesparing en voor het daarvoor aangaan van een lening1.

In mijn brief van 20 juni 2014 (Kamerstuk 30 196, nr. 249) gaf ik aan te bezien op welke wijze een fonds voor VvE’s kan bijdragen aan het ontstaan van een reguliere markt voor leningen aan VvE’s voor energiebesparende maatregelen. De vraag is, mede in het licht van de ontwikkelingen bij het NEF, of een separaat fonds voor VvE’s nog toegevoegde waarde heeft. Ik zal u in het najaar van 2015 hierover informeren.

Ik geef u ook graag de stand van zaken met betrekking tot motie met Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 107 van de leden Jan Vos en Van Tongeren. Deze motie vraagt de regering om het bestuur van het NEF aan te sporen spoedig afspraken te maken met energieleveranciers en verduidelijking te geven over de financiële regelgeving waarmee belemmeringen voor energieleveranciers worden weggenomen. Bij eerdere bespreking van deze motie in uw Kamer in het wetgevingsoverleg van 17 november 2014 (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 142) heeft de Minister van Economische Zaken aangegeven de motie zo op te vatten dat het bestuur van het NEF wordt aangespoord om de gesprekken met de energieleveranciers door te zetten en te zoeken naar samenwerking die het fonds effectiever maakt. Het bestuur van het NEF voert inmiddels gesprekken met zowel Energie Nederland als met een aantal individuele energieleveranciers. Uit deze gesprekken komt naar voren dat er bij energieleveranciers interesse is om samen te werken, maar dat het tegelijk taaie materie is. Zodra er concrete resultaten te melden zijn, zal ik u die verstrekken.

Aan de toezegging om verduidelijking te bieden over het verstrekken van consumptief krediet voor energiebesparende maatregelen door energiebedrijven is voldaan. Deze verduidelijking van de eisen voortvloeiend uit financiële wet- en regelgeving (Wet op het financieel toezicht) is als overzicht beschikbaar gesteld. Energie Nederland heeft desgevraagd aangegeven deze verduidelijkingen op prijs te stellen. Op basis van deze overzichten zijn gesprekken gevoerd tussen de toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) en verschillende marktpartijen om gezamenlijk door te spreken hoe het van toepassing zijnde toezichtkader en vergunningvereisten uitwerken voor het verstrekken van leningen. Verschillende marktpartijen maken momenteel op basis van deze gesprekken een afweging om leningen voor energiebesparing aan te gaan bieden, eventueel naast de bestaande mogelijkheden voor het aangaan van consumptief krediet voor energiebesparing.

Voorlichtingscampagne Energieakkoord

In mijn brief van 14 januari 2015 (Kamerstuk 30 196, nr. 294) heb ik u gemeld dat in een werkgroep onder regie van het Ministerie van BZK en verder bestaande uit vertegenwoordigers van Energie Nederland, Bouwend Nederland, Uneto-VNI, VNG, Milieu Centraal, Klimaatverbond Nederland, Stichting Natuur en Milieu en het Ministerie van Infrastructuur en Milieu wordt gewerkt aan een voorlichtingsprogramma voor energiebesparende maatregelen zoals aangegeven in het Energieakkoord.

De leden van de werkgroep hebben afgesproken zich gezamenlijk in te zetten voor een betere afstemming van de acties uit het Energieakkoord gericht op eigenaar-bewoners, het meer uitwisselen van kennis en expertise over voorlichting aan eigenaar-bewoners over energiebesparing en over het uitwerken van een concreet voorstel voor een campagne. De rapportage hierover is afgerond en gemeld aan de Borgingscommissie Energieakkoord (BEA). De komende tijd zullen deze acties verder worden uitgewerkt en uitgevoerd. Ik informeer u in de tweede helft van 2015 over de resultaten.

Met Redenen Omkleed Advies over de EPBD-richtlijn

De Europese Commissie heeft in het MROA een aantal punten genoemd die wat de Commissie betreft nog onvoldoende in Nederlands recht zijn omgezet. De kritiek richt zich in hoofdzaak op de volgende punten:

  • Onvoldoende duidelijke bepalingen die garanderen dat Nederland op weg is naar bijna-energieneutrale nieuwbouw.

  • Te beperkte minimumeisen voor bestaande gebouwen bij grootschalige renovatie of vervanging van onderdelen van de bouwschil.

  • Onvoldoende detaillering van het advies bij het energielabel.

  • Onvoldoende duidelijkheid over de mogelijkheden voor sanctionering via de Woningwet voor de verplichtingen uit de EPBD en over de wijze van toezicht en handhaving.

De reactie van Nederland op het MROA is op 30 juni 2015 naar de Europese Commissie gestuurd. Ik heb daarin aangegeven dat ik het Bouwbesluit 2012 en de Regeling Energieprestatie Gebouwen zodanig aanpas dat het nauwkeuriger overeenkomt met de vereisten zoals geformuleerd in de EPBD-richtlijn. Voor bijna-energieneutrale gebouwen betekent dit dat de definitie ervan wettelijk wordt vastgelegd. Anders dan eerder aan uw Kamer gemeld zal de eis voor bijna energieneutrale nieuwbouw voor overheidsgebouwen op 1 januari 2019 alsnog wettelijk worden verankerd. Tevens wordt vastgelegd dat dit voor de overige gebouwen per 1 januari 2021 geldt. Op 1 januari 2015 heeft Nederland de eisen voor nieuwbouw verder aangescherpt. De EPBD-richtlijn vraagt om minimaal elke vijf jaar de hoogte van de minimumeisen te toetsen op kostenoptimaliteit. Deze toets zal ik opnieuw uitvoeren in 2018. Mocht deze toets daartoe aanleiding geven dan zal ik in overleg met de marktpartijen een tussentijdse aanscherping overwegen. Naast de minimumeisen bij nieuwbouw en grootschalige renovatie van gebouwen, had Nederland in de wetgeving niet vastgelegd dat ook bij vervanging van onderdelen van de bouwschil (ramen, daken, muren en vloeren) voldaan moet worden aan minimumeisen voor de energieprestatie. In de Nederlandse praktijk vindt dit in de regel vanzelf plaats. Dit wordt nu alsnog wettelijk geregeld. Bij nieuwbouw ben ik voornemens om aan de bouwregelgeving toe te voegen dat de bouwer moet kunnen aantonen dat alternatieve systemen (zoals warmtepompen, warmtekrachtkoppeling etc.) zijn meegewogen bij het ontwerp van nieuwe gebouwen.

Het systeem voor het energielabel blijft ongewijzigd. Alleen het advies op het energielabel zal worden uitgebreid met meer informatie over te nemen maatregelen in geval van vervanging van onderdelen of grootschalige renovatie en de daarbij behorende terugverdientijden.

Ten aanzien van de sancties en handhaving blijft het kabinet van mening dat de EPBD-richtlijn goed geïmplementeerd is, zeker nu per 1 juli 2015 de bestuurlijke boete beschikbaar is (wijziging Woningwet). Over de werking van de handhaving en de manier waarop de sancties zijn vastgelegd, is aanvullende informatie verstrekt aan de Europese Commissie. Tevens is een instructie opgesteld voor de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) over de precieze vereisten voor de handhaving zoals beschreven in Annex II van de EPBD. Voor het eind van dit jaar zal het Bouwbesluit 2012 en de Regeling Energieprestatie Gebouwde omgeving zijn aangepast. Het kabinet heeft er vertrouwen in dat het daarmee de Europese Commissie voldoende tegemoet is gekomen.

Energielabel voor woningen

Het vernieuwde energielabel voor woningen bestaat nu een half jaar en heeft sinds haar introductie veel belangstelling genoten. In mijn brief van 2 februari 2015 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van het energielabel. Tevens heb ik met uw Kamer gesproken over het energielabel tijdens het dertigledendebat van 21 mei 2015. In deze brief maak ik gebruik van de mogelijkheid uw Kamer op de hoogte te stellen van de laatste facts & figures van het energielabel, de handhaving, de voortgang van mijn toezegging met betrekking tot het energielabel voor nieuwbouwwoningen en de motie van de PvdA over het maatwerkadvies in de webtool (Kamerstuk 30 196, nr. 314).

De webtool www.energielabelvoorwoningen.nl heeft sinds de lancering op 1 januari ruim 500.000 unieke inloggers verwelkomd. Het aantal geregistreerde energielabels via de webtool is inmiddels gegroeid naar meer dan 180.000. Er zijn 833 erkende deskundigen zichtbaar in de webtool. Zij controleren de door de woningeigenaar aangeleverde gegevens. Het volgende overzicht laat de cijfers zien van het aantal verkochte woningen met een definitief energielabel in 2015.

Maand

Weeknr

Aantal verkochte woningen

Woningtransacties met energielabel

(bron: Kadaster en RVO)

Januari 2015

Week 5

14.721

69%

Februari 2015

Week 9

14.886

69%

Maart 2015

Week 13

17.367

72%

April 2015

Week 18

20.626

72%

Mei 2015

Week 24

16.403

76%

De tabel laat zien dat het aantal verkochte woningen met een definitief energielabel sterk is toegenomen in vergelijking met eerdere jaren. Toen was dit percentage tussen de 10 en 15 procent.

In mei 2015 is 24% van de woningen echter verkocht zonder dat daarbij een definitief energielabel is overhandigd. De ILT is door mij op 1 januari 2015 gemandateerd om toezicht te houden op de aanwezigheid van het energielabel op transactiemoment. Vanaf 1 juli is ook de sanctie opgenomen in de Woningwet van kracht. De verkoper kan vanaf begin juli 2015 via de webtool zijn overtreding herstellen. De ILT stuurt vanaf dat moment aan de woningeigenaar waarvan is vastgesteld dat hij of zij bij verkoop geen definitief energielabel heeft geregistreerd, een waarschuwingsbrief. Hierin wordt gewezen op de verplichting en wordt verzocht om alsnog een energielabel voor de betreffende woning aan te vragen. Indien uit de vervolgcontrole blijkt dat er geen energielabel is aangevraagd, wordt de voormalige woningeigenaar van de woning een last onder dwangsom opgelegd met een maximum van 405 euro.

Zoals ik in het dertigledendebat van 21 mei 2015 heb aangegeven, zullen woningeigenaren waarvan is vastgesteld dat die problemen ervaren met de aanvraag van het energielabel of het energielabel schriftelijk aanvragen maar deze nog niet hebben ontvangen, niet worden aangeschreven door de ILT.

De ILT houdt daarnaast toezicht op de erkend deskundigen en op de aanwezigheid van het energielabel op transactiemoment in utiliteitsgebouwen. Tot voor kort was hiervoor geen sanctiemiddel beschikbaar, waardoor de ILT niet handhavend kon optreden. Met de toevoeging van de bestuurlijke boete aan de Woningwet vanaf 1 juli 2015 is dit wel mogelijk en zal de ILT gaan starten met de handhaving.

In het debat van 21 mei 2015 heb ik de Tweede Kamer toegezegd om de mogelijkheden te onderzoeken om de aanvraagprocedure voor het energielabel voor nieuwbouwwoningen te vereenvoudigen. Helaas waren er problemen met het aanvragen van het energielabel door bouwers en ontwikkelaars die bij de oplevering van een woning een energielabel moeten overhandigen. Dit probleem had twee oorzaken: nieuwe woningen werden nog niet herkend in de webtool en in de meeste gevallen staat de verkeerde rechthebbende geregistreerd. Inmiddels zijn de nieuwe kadasterbestanden geüpdate in de webtool. Middels het uploaden van bijvoorbeeld de vergunning of de (akte met) de koop-/aanneemovereenkomst wordt de woning zichtbouw voor de bouwer of de ontwikkelaar die de labelplicht heeft, maar niet geregistreerd staat als rechthebbende. Daarbij wordt momenteel samen met de marktpartijen van het Lente-akkoord onderzocht op welke manieren de aanvraagprocedure voor nieuwbouw verder kan worden vereenvoudigd. De komende tijd zullen de opties worden onderzocht en uitgewerkt.

Ten aanzien van de motie Kamerstuk 30 196 nr. 312 van het lid De Vries van de PvdA waarin het kabinet gevraagd wordt om spoedig met een voorstel te komen waarmee elke aanvrager van een definitief energielabel, als die dat wenst, automatisch en tegen geringe kosten een maatwerkadvies kan krijgen van de EPA-adviseur, streef ik er naar dat na de zomer een duidelijke verwijzing is opgenomen naar deze mogelijkheid. Ik ben in gesprek met de sector, waaronder FeDEC de brancheorganisatie voor energieadviseurs, om te zorgen dat de consument daarbij snel meer informatie kan verkrijgen over de producten en doorverwezen kan worden naar de beschikbare gecertificeerde maatwerkadviseurs.

Bijna-energieneutrale nieuwbouw

Conform de Europese EPBD-richtlijn dienen vanaf eind 2020 alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutraal te zijn. Voor overheidsgebouwen geldt deze eis vanaf eind 2018. In mijn brief van 18 december 2014 (Kamerstuk 30 196, nr. 261) heb ik aangegeven u op de hoogte te stellen van een routekaart voor bijna-energieneutrale nieuwbouw conform de motie van de leden Koolmees en Monasch (Kamerstuk 33 194, nr. 15). In deze motie riep de Tweede Kamer op om samen met de bouwsector, corporatiesector en decentrale overheden een routekaart voor 2020 te ontwikkelen waarin innovatie, duurzaamheid en betaalbaarheid met elkaar worden verenigd. Hieronder geef ik aan welke stappen inmiddels zijn gezet en welke route gevolgd gaat worden richting bijna-energieneutrale nieuwbouw.

De routekaart geeft mede invulling aan artikel 9 van de EPBD-richtlijn, waarin wordt gesteld dat de lidstaten nationale plannen opstellen om te zorgen voor een toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen. Daarbij is aangegeven dat die nationale plannen voor verschillende categorieën van gebouwen gedifferentieerde streefcijfers kunnen bevatten.

In de brief van 18 december 2014 is aangegeven dat marktpartijen van de overheid vooral duidelijkheid verwachten over welke eisen gesteld gaan worden, met name ten aanzien wat bijna-energieneutraal inhoudt. Het afgelopen jaar is hierover intensief overleg geweest met de sector. Het resultaat is dat de energieprestatie voor bijna-energieneutrale gebouwen wordt vastgelegd middels een drietal eisen: de maximale energiebehoefte van het gebouw (in kWh/m2.jaar), het maximale primaire energiegebruik (in kWh/m2.jaar) en het minimale percentage hernieuwbare energie (in %). Hiermee wordt ook de energieprestatiecoëfficiënt (EPC), de huidige eis voor nieuwbouw, losgelaten.

Ik had uw Kamer op 18 juni 2014 en 18 december 2014 (Kamerstuk 30 196, nr. 271 en nr. 249) al laten weten om samen met de marktpartijen te verkennen of en in hoeverre een alternatieve route op weg naar bijna-energieneutrale nieuwbouw mogelijk is. De huidige EPC laat de marktpartijen de ruimte om te kiezen tussen energiebesparende maatregelen of het toepassen van hernieuwbare energieopwekking om de minimumeisen te bereiken. De EPBD-richtlijn vereist echter dat er voor bijna-energieneutrale gebouwen separate eisen moeten worden gesteld. Energiebesparing staat daarbij voorop en hernieuwbare energie kan aanvullend bijdragen om het primair energiegebruik verder terug te dringen.

Op basis van het DGMR-onderzoek «Resultaten verkennende studie voor eisen aan bijna-energieneutrale gebouwen» (bijgevoegd bij deze brief2) en in overleg met de betrokken partijen, is er een beeld ontstaan van de normen die eind 2018 voor overheidsgebouwen moeten gelden en eind 2020 voor de andere gebouwen. Hierbij is ook gekeken op welke wijze de andere Europese lidstaten hier invulling aan geven.

  • Voor woningen: energiebehoefte en energiegebruik 25 kWh/m2.jr en het percentage duurzame opwekking 50%. Dit is grosso modo vergelijkbaar met een EPC van 0,2.

  • Voor utiliteitsbouw: energiebehoefte en energiegebruik 50 kWh/m2.jr, respectievelijk 25 kWh/m2.jr en het percentage duurzame opwekking 50%. Scholen en zorggebouwen vragen vanwege hun bijzondere functies een iets minder scherpe eis.

Het volgende overzicht zet de normen op een rij:

Gebouwfunctie

Energiebehoefte

[kWh/m2.jr]

Energiegebruik

[kWh/m2.jr]

Duurzame energie [%]

Woningbouw

25

25

50

Utiliteitsbouw

50

25

50

Scholen

50

60

50

Zorggebouwen

65

120

50

De hoogte van bovenstaande eisen zijn vergelijkbaar met eisen die in andere lidstaten worden opgesteld, zoals bijvoorbeeld door België en Frankrijk. De eisen worden nu in de praktijk regelmatig gerealiseerd, maar zitten nog in de top van de markt. In 2018 worden de eisen, alvorens ze wettelijk worden vastgelegd, nog getoetst op kostenoptimaliteit. Op basis hiervan kunnen de eisen nog worden bijgesteld. De verwachting is dat de eisen voor het grootste deel van de gebouwde omgeving goed financieel haalbaar zijn in 2021. Gestapelde bouw hoger dan vijf verdiepingen, studio’s en winkels verdienen hierbij speciale aandacht.

De eisen hebben als consequentie dat er sprake zal zijn van betere isolatie en een grotere luchtdichtheid van de gebouwen. De afhankelijkheid van de voorzieningen voor de luchtverversing in de gebouwen voor het onderhouden van gezonde binnenlucht zal hierdoor verder toenemen. Dit is een belangrijk aandachtspunt bij de verdere ontwikkeling van bijna-energieneutrale concepten.

Het is essentieel dat de komende vijf jaar meer ervaring wordt opgedaan met het bouwen van bijna-energieneutrale woningen. Een belangrijk hulpmiddel hierbij is het programma «Zeer Energiezuinige Nieuwbouw» (ZEN) opgezet door de partijen van het Lente-akkoord (NEPROM, Bouwend Nederland, NVB, Aedes en het Ministerie van BZK). Het programma wordt na twee jaar geëvalueerd en zo nodig bijgesteld. Tevens wil het kabinet met de andere overheden afspraken maken om nieuwbouw projecten maximaal in te zetten voor het lerend vermogen van de markt. Daartoe worden in overleg met betrokkenen de komende periode projecten geselecteerd om praktijkervaringen te volgen en te verspreiden.

Ik gaf in de brief van 18 juni 2014 aan dat het kabinet wil zorgen voor bepalingsmethoden voor de eisen van bijna-energieneutrale gebouwen die transparant en eenvoudig zijn en goed aansluiten bij de behoefte van de consument. Dat wil ik doen door een kader te ontwikkelen voor de bepalingsmethoden en deze op te nemen in de bouwregelgeving. Dit kader zal mede gebaseerd zijn op de vereisten vanuit de EPBD-richtlijn. Het is vervolgens aan marktpartijen om zelf bepalingsmethoden te ontwikkelen. Als een bepalingsmethode voldoet aan het kader, dan wordt deze erkend door de overheid. Verder sluit ik maximaal aan bij de systematiek van het wetsvoorstel Kwaliteitsborging door de controle op de energieprestatie in principe aan de markt over te laten.

STEP- en FEH-regelingen

In 2014 zijn de Stimuleringsregeling Energiebesparing Huursector (STEP) en het Fonds Energiebesparing Huursector (FEH) in werking getreden.

Met de STEP van 400 miljoen euro wordt een extra impuls gegeven aan investeringen in energiebesparende maatregelen in de bestaande gereguleerde woningvoorraad. De subsidieregeling is met name gericht op het verbeteren van woningen met lagere energielabels (D tot en met G). In deze categorieën valt de meeste energiewinst te behalen. Op dit moment is voor bijna 119 miljoen euro aangevraagd en voor 102 miljoen euro verleend, het leeuwendeel ten behoeve van corporaties.

Op 18 juni 2015 (Kamerstuk 17 050, nr.506) heb ik uw Kamer bericht over onregelmatigheden bij de STEP en de maatregelen die ik getroffen heb om te borgen dat de uitvoering rechtmatig en efficiënt is. Hiertoe zal ik de STEP-regeling wijzigen per 1 september 2015. U heeft hierover op 24 juni 2015 nadere vragen gesteld. De door u gestelde vragen zal ik binnen drie weken beantwoorden.

Ik zal komend half jaar verder benutten om eventuele andere belemmeringen te inventariseren voor het gebruik van de STEP-regeling en deze zo mogelijk weg te nemen. Zo heb ik recent met de G4 afgesproken om in overleg met de betrokken gemeenten en corporaties te onderzoeken of er dergelijke belemmeringen zijn.

Eind 2014 is het Fonds Energiebesparing Huursector (FEH) opengesteld voor woningcorporaties en voor overige verhuurders. Het FEH ondersteunt met laagrentende leningen renovatieprojecten, bestaande uit minimaal vijf woningen, met een zeer hoge ambitie op het gebied van energiebesparing. Het FEH sluit hiermee goed aan bij de STEP. Inmiddels zijn vier aanvragen bij het FEH ingediend door woningcorporaties voor huurwoningen onder de liberalisatiegrens, voor een totaal van 2,7 miljoen euro. Er zijn redenen aan te wijzen waarom het aantal leningen nog beperkt is gebleven. Zo hebben verhuurders tijd nodig om deze projecten op te zetten en in te passen in de renovatie- en onderhoudsplanning alvorens aanvragen ingediend kunnen worden. De verwachting is dat in de loop van 2015 en 2016 meer aanvragen zullen worden ingediend. Daarnaast ben ik graag bereid om samen met de betrokkenen in de huursector zoals Aedes en Vastgoed Belang te onderzoeken of er oorzaken aan te wijzen zijn waardoor het FEH minder wordt gebruikt dan verwacht. Mogelijk is de gedaalde marktrente een oorzaak, maar wellicht zijn er ook andere. Hierbij zal ik nagaan wat de opties zijn om de effectiviteit van het FEH te vergroten. Ik zal u hierover in het najaar van 2015 berichten.

Verduurzaming van scholen

Op 3 december 2014 hebben de leden Pechtold (D66) en Samsom (PvdA) een motie ingediend over financiering van energiebesparing voor huishoudens en scholen uit het energiebesparingsfonds (Kamerstuk 31 793, nr. 103). Daarbij is ook het verzoek gedaan om de netwerkbedrijven hierbij te betrekken. Deze motie is aangehouden, nadat de Minister-President een toezegging heeft gedaan dat ik over deze materie eerst een brief aan uw Kamer verstuur.

De aangehouden motie Pechtold-Samsom om huishoudens te financieren via het NEF is ondersteuning van beleid. Zoals eerder aangegeven in deze brief is het aantal leningen van het NEF dit jaar flink toegenomen.

Ten aanzien van de financiering van energiebesparing bij scholen heb ik in de brief van 18 december 2014 aan uw Kamer voorgesteld om de uitkomsten van de eerste fase van de Green Deal Verduurzaming Scholen af te wachten. Op basis daarvan kan aangeven worden waar de scholen behoefte aan hebben en welke financiering daarbij nodig en passend is.

Inmiddels is de eerste fase van de Green Deal afgerond en is een uitvoeringsprogramma opgesteld met een looptijd van drie jaar. De betrokken partijen binnen de Green Deal (de VO-raad, de PO-raad, het Klimaatverbond, Ruimte-OK, de VNG en de Ministeries van OCW, BZK, I&M en EZ) zijn voornemens de komende drie jaar dit programma uit te voeren. Definitieve besluitvorming volgt komende weken.

Het programma is gebaseerd op een brede consultatieronde die tijdens de eerste fase is uitgevoerd:

  • Een kwantitatief onderzoek door middel van een online vragenlijst ingevuld door 256 personen (helft vanuit gemeenten, helft vanuit het onderwijs, met name schoolbesturen).

  • Aanvullend kwalitatief onderzoek door middel van verdiepende gesprekken met vertegenwoordigers van schoolbesturen en van gemeenten (circa 20 bijeenkomsten).

In Nederland staan circa 9.000 schoolgebouwen (PO en VO). De meeste scholen blijken een slecht binnenklimaat te hebben. Ook de energetische kwaliteit laat stevig te wensen over. Door een groot aantal consultaties in het veld zijn de belangrijkste belemmeringen voor verduurzaming naar boven gekomen. Dan gaat het om onvoldoende inzicht in de duurzame kwaliteit en oplossingen van/voor de eigen schoolgebouwen, onvoldoende kennis over financieringsvormen, maar ook over argwaan naar de markt omdat bijvoorbeeld beloofde prestaties zijn uitgebleven.

Het uitvoeringsprogramma zal op brede schaal schoolbesturen en gemeenten actief op locatie benaderen en activeren om werk te maken van verduurzaming van schoolgebouwen. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij de bestaande VNG-ondersteuningsstructuur van het Energieakkoord en de GGD-activiteiten die zijn gericht op de kwaliteit van het binnenklimaat in scholen.

We brengen de beschikbare kennis actief bij de doelgroepen onder de aandacht en we verspreiden de lessen uit geslaagde projecten sneller onder de doelgroepen dan tot nu toe is gebeurd. Uitgangspunt daarbij is gebruik te maken van de kennis en kunde die er is en vooral te zorgen dat financiering geen belemmering meer vormt om maatregelen te treffen. Financiering vanuit het Nationaal Energiebespaarfonds is hierbij geen optie omdat deze is opgezet voor particuliere woningeigenaren. Binnen de Green Deal is het spoor «bekostiging en financiering» uitgewerkt om gemeenten en schoolbesturen goed te ondersteunen. Verder ondersteunen we scholen actief bij de verduurzaming onder meer via zogenaamde Integrale Huisvestingsplannen.

Tenslotte is onderdeel van het uitvoeringsprogramma een innovatiespoor waarin, onder andere met kennis van het innovatieprogramma Energiesprong, zeer energiezuinige renovaties worden gestimuleerd en ondersteund.

Ervaring met gasloze wijken

In het debat van de Tweede Kamer over het Energieakkoord van 13 januari 2015 heb ik uw Kamer toegezegd een inventarisatie uit te voeren naar ervaringen met gasloze nieuwbouwwijken. Ik heb onderzoeksbureau CE Delft gevraagd deze inventarisatie uit te voeren. Het rapport is bijgevoegd3.

Uit het rapport blijkt dat er al veel ervaring is met gasloze nieuwbouwwijken. Zowel individuele als collectieve oplossingen voor verwarming van woningen en warm tapwater komen voor. Vaak wordt gebruik gemaakt van warmtepompen, eventueel in combinatie met warmte/koude opslag in de bodem, maar ook aansluitingen op een groter stadsverwarmingsnet komen voor.

De ervaringen met deze gasloze wijken zijn doorgaans positief. Op een enkele uitzondering na zijn bewoners tevreden. Veel bewoners zien van tevoren op tegen het koken op elektriciteit, maar na een gewenningsperiode blijkt dit doorgaans geen bezwaar meer. Ook zijn er bewoners die moeten wennen aan lage temperatuurverwarming die vaak samenhangt met het gebruik van warmtepompen. Immers, deze reageert trager dan een HR-ketel, die op hogere temperatuur werkt, waardoor het langer duurt voordat een ingestelde temperatuur is bereikt. Maar er is ook veel waardering voor het comfort van vloerverwarming en mogelijkheden om de woning te koelen in de zomer.

In enkele projecten waren de bewoners ontevreden, en in één project is inmiddels zelfs alsnog een gasnet aangelegd. In dit project speelden meerdere technische problemen en was de communicatie niet goed. De warmte/koude opslag was niet goed in evenwicht met als gevolg dat de verwarmingscapaciteit voor de woningen onvoldoende was en de energieprestatie ondermaats. Ook was het lokale elektriciteitsnet niet berekend op de hoge piekvraag van elektriciteit. Inregelproblemen van warmte/koude opslagsystemen in combinatie met een warmtepomp komen vaker voor, maar worden doorgaans naar tevredenheid opgelost.

De energetische prestatie van de gasloze wijken is doorgaans conform verwachting, met afwijkingen naar boven en beneden. De totstandkoming van de nieuwbouwwoningen zonder gas is niet wezenlijk anders dan in een situatie met gas. Het blijkt wel dat naarmate partijen meer ervaring hebben met gasloos bouwen dat het aantal fouten afneemt. Ik verwacht dat door de recente aanscherping van de bouwregelgeving, en het perspectief van bijna-energieneutrale nieuwbouw in 2020, het aantal wijken waar geen gasnet meer wordt aangelegd zal toenemen.

In de Warmtebrief (Kamerstuk 30 196, nr. 305) die op 2 april 2015 naar uw Kamer is gestuurd door de Minister van Economische Zaken is aangegeven dat bij de aanleg van nieuwe energie-infrastructuur en bij vervanging of renovatie van gasnetten een toekomstbestendige keuze moet worden overwogen tussen enerzijds gasnetten en anderzijds warmte(-koude)netten of alleen een elektriciteitsnet.

Energiebesparing winkels

Op 13 januari 2015 heeft uw Kamer in de motie Ouwehand (Kamerstuk 30 196, nr. 270) de regering verzocht om winkeliers te stimuleren energie-verspilling tegen te gaan door in de winter winkeldeuren gesloten te houden.

Op 29 mei 2015 heeft hierover overleg plaatsgevonden met vertegenwoordigers uit de retailsector. Daarbij werd inderdaad geconstateerd dat vele winkels hun deuren open hebben staan in de wintermaanden. Vele winkeliers doen dat om twee redenen:

  • Uit onderzoek is gebleken dat winkels met open deuren meer klanten ontvangen.

  • Winkels met vooral oudere verlichting kennen een dusdanige warmteproductie, dat – voor het behouden van een aangenaam binnenklimaat – de overtollige warmte «weg moet», en dat kan via open deuren.

De aanschaf van deuren die automatisch open en dicht gaan kunnen niet worden terugverdiend binnen vijf jaar. Daarmee is dit geen maatregel waartoe ondernemingen verplicht zijn op grond van het Activiteitenbesluit van de Wet Milieubeheer. Dat neemt niet weg dat de maatregel voor ondernemers op grond van (energie)kostenbesparing interessant zou kunnen zijn. De gemeenten hebben de bevoegdheid om hier regels over op te stellen. Zij kunnen bijvoorbeeld hierover afspraken maken met de winkeliers, bijvoorbeeld via een lokaal convenant of via het opnemen in de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening.

Tegelijkertijd wordt er geconstateerd dat steeds meer winkelketens reeds een eigen deurenbeleid hebben. Een aantal winkelketens, zoals bijvoorbeeld C&A, kent een beleid om haar deuren (deels) te sluiten bij temperaturen beneden de 5 graden Celsius en boven de 25 graden Celsius. Ook is er steeds meer sprake van nieuwe energiezuinige verlichting, zoals LED-verlichting in combinatie met goed ingeregelde luchtgordijnen bij de ingang van de winkel. Dit werkt in feite al als een «dichte» deur. Steeds meer ketens volgen, wat er op wijst dat de sector hier ook een eigen verantwoordelijkheid in neemt.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok


X Noot
1

USP marketing Consultancy BV (februari 2014).

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
3

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven