Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 29826 nr. 132 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 29826 nr. 132 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 november 2021
Het tijdig ontwikkelen van een goede infrastructuur voor energie en grondstoffen is essentieel voor het realiseren van de klimaatdoelstellingen en voor het behoud van een goed vestigingsmilieu en verdienmodel voor de Nederlandse industrie. We hebben u afgelopen najaar, in de kabinetsreactie op het adviesrapport van de Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie (TIKI) aangekondigd hoe we met meer regie versnelling wil realiseren en daarbij is het Meerjarenprogramma Infrastructuur Energie en Klimaat (MIEK) aangekondigd (Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 123). Deze brief schetst de voortgang die het afgelopen jaar is geboekt bij het MIEK. Achtereenvolgens komen in deze brief aan de orde:
– Aanleiding en meerwaarde van het MIEK;a
– Het MIEK als programma en de eerste set projecten voor het MIEK 2021;
– De keuze en uitvoering van MIEK-projecten, de knelpunten en het toewerken naar systeemintegratie;
– De doorontwikkeling van het programma.
De brief start met een samenvatting.
Samenvatting
We kunnen in deze wereld niet zonder energie. Of we ons nu verplaatsen, onze huizen verwarmen of digitaal communiceren, we hebben energie nodig. Ook de industrie is in haar processen afhankelijk van energie en grondstoffen voor het maken van de producten die we in Nederland en daarbuiten nodig hebben voor onze welvaart. Om de doelen van het Klimaatakkoord te bereiken zijn kleine en grote aanpassingen in de energie- en grondstoffeninfrastructuur noodzakelijk. De klimaattransitie vraagt om uitbreiding van bestaande en de aanleg van nieuwe infrastructuren, die sneller beschikbaar moeten komen dan te doen gebruikelijk (Kamerstukken 29 826 en 32 813, nr. 123). Netbeheerders en private partijen investeren dagelijks in het energiesysteem. Dit laat onverlet dat er knelpunten zijn. Het jaar 2030 en zeker 2050 lijkt nog ver weg, maar om de infrastructuur tijdig gereed te hebben moeten, gegeven de grootte van de opgave en de lange realisatietermijnen oplopend tot 10 jaar, nu extra stappen worden gezet. Een versnelde aanleg van hoofdinfrastructuur («backbones») is essentieel en urgent. Zonder deze slagaders kunnen ook de haarvaten zich niet ontwikkelen. Daarbij is een actieve regierol van het Rijk nodig.
Het MIEK is een belangrijk instrument om invulling te geven aan die regierol. Voor de hoofdinfrastructuur van wegen, vaarwegen en spoorwegen wordt al lange tijd met een meerjarig investeringsprogramma, het Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport (MIRT) gewerkt. Rekening houdend met verschillen ten opzichte van de vervoersinfrastructuur, hebben we samen met de relevante stakeholders een vergelijkbaar programma ontwikkeld voor de energie- en grondstoffeninfrastructuur, het MIEK. Het programma geeft de planning en voortgang van projecten weer en organiseert stapsgewijze en versnelde besluitvorming in fasen met oog voor integrale afweging, systeemintegratie en gedragen ruimtelijke inpassing. Dit doet het MIEK door met publieke en private samenwerkingspartners op gestructureerde wijze noodzakelijke projecten van nationaal belang op te pakken om die voortvarend tot stand te brengen. We realiseren ons dat we hier verschillende en soms tegenstrijdige belangen met elkaar moeten weten te verenigen.
Bijgaand sturen wij uw Kamer het MIEK-overzicht 2021, het eerste overzicht met MIEK projecten (zie bijlage MIEK overzicht)1. Het gaat om elektriciteitsnetverzwaringen voor de vijf industriële clusters, hoofdinfrastructuur voor waterstof inclusief regionale vertakkingen en geïntegreerde opslag, projecten voor opslag van CO2 en een buisleidingencorridor voor meerdere energie- en grondstoffenstromen. Het is belangrijk dat vraag en aanbod van groene stroom zo dicht mogelijk in tijd en plaats bij elkaar worden gebracht. Het is mijn intentie om ook de nieuwe aanlandingen van windstroom die voortvloeien uit de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ) op te nemen in het MIEK. Hierover wordt u separaat geïnformeerd. Het MIEK wordt jaarlijks geactualiseerd. Mijn voornemen is het MIEK 2022 en verder te voeden met projecten van nationaal belang vanuit de sectoren industrie, transport, landbouw en gebouwde omgeving.
Het toelaten van projecten tot het MIEK geeft uitvoering aan de moties van de leden Agnes Mulder en Harbers (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 26) en van de leden Boucke en Erkens (Kamerstuk 32 813, nr. 768), die beide oproepen om no-regret-maatregelen voor het investeren in energie- en grondstoffeninfrastructuur voor de industrie.
Het MIEK 2021 omvat projecten van nationaal belang die dit jaar voornamelijk voortkomen uit de Cluster Energie Strategieën (CES-en) van de industrie.
Het MIEK is gericht op de grootste CO2 vermindering voor het bereiken van de klimaatdoelen in 2030 en 2050 en heeft als vertrekpunt de sector industrie. Het kabinet ziet naast de urgentie en de noodzaak van de transitie van de industrie ook het potentieel voor versterking van het vestigingsmilieu en van het voorop lopen van de industrie in de Europese energietransitie. De vaak grootschalige infrastructuur benodigd voor de industrie kan ook aanjager zijn voor de transitie in de andere sectoren.
De grote industriële clusters zijn al enige tijd bezig met het inzichtelijk maken van hun reductie- en transitieplannen, onder andere via de regionale Koploperprogramma’s. Onder regie van het Nationaal Programma Infrastructuur Duurzame Industrie (PIDI), waarbinnen het Rijk samenwerkt met de industrie, netwerkbedrijven, energieproducenten en decentrale overheden, zijn de energie-koplopersprogramma’s verder uitgewerkt in de energie-infrastructuurplannen, de CES-en. Per cluster hebben regionale stakeholders hierbij samengewerkt. Daarnaast kent Nederland een aantal bedrijven die verspreid over Nederland gevestigd is. Zij zijn verenigd in «cluster 6». Hun CES is nog in ontwikkeling.
TNO, PBL en RVO hebben vanuit hun expertise een reflectie gegeven op de CES-en en de gemaakte keuzes voor MIEK-projecten2. Zij concluderen dat de CES-en de transitie helpen versnellen doordat zij relevante partijen bij elkaar brengen, duidelijkheid geven over vraag en aanbod en inzicht geven in de knelpunten. Daarnaast geven desbetreffende instellingen aan dat ondanks de onzekerheden in de plannen van bedrijven de uitbreiding van infrastructuur die in de CES-en is genoemd en nu in het eerste MIEK is opgenomen in het algemeen goed past in de transitie naar een nul-emissie economie. Als Nederland de huidige industrie wil behouden en wil ondersteunen in de transitie naar een emissieloze toekomst, dan is de gevraagde infrastructuur daarvoor onmisbaar, zo stellen de instellingen.
Wij onderschrijven deze stelling. Op basis van de analyse van de instellingen en gesprekken met de clusters heb ik, de Staatssecretaris, de stakeholders gevraagd om een aanscherping van de CES-en in 2022. Ook heb ik beleids- en uitwerkingsvragen geïdentificeerd voor verdere ontwikkeling van de MIEK-projecten. Het betreft (systeem)vraagstukken waarbij huidige kaders niet (volledig) volstaan of waarbij positiebepaling vanuit het Rijk gewenst is. Het gaat bijvoorbeeld om regulerings- en financieringsvragen, het sturen op flexibiliteit aan de vraagzijde en het dimensioneren met oog op toekomstige vraag. Antwoorden op deze vragen dragen bij aan het u eerder aangekondigde te maken afwegingskader voor projecten in het MIEK en geven richting aan de regie van het Rijk. Het PIDI kader, waarbinnen het Rijk samenwerkt met de industrie, netwerkbedrijven, energieproducenten en decentrale overheden, faciliteert de uitvoering van projecten.
Om regie te voeren op de versnelling werken we aan een aantal prioritaire en met elkaar samenhangende onderwerpen.
• Juridische borging: Voor zover de ontwikkeling van infrastructuur wordt gereguleerd in een wettelijk kader moeten we daarbinnen versnelling realiseren. Dit geldt bijvoorbeeld op het gebied van prioriteren en het maken van afspraken. Om het MIEK en de publiek-private samenwerking goed te kunnen laten functioneren moet duidelijk zijn wat de status van het MIEK binnen dat kader is en welke verantwoordelijkheden de publieke en private partijen door deelname dragen. In het kader van PIDI bezien we met de stakeholders of we kunnen starten met een convenant om de opzet van het MIEK in afspraken te borgen. Stapsgewijs werken we naar het steeds explicieter maken van commitment en risicoverdeling tussen publieke en private partijen. Het gaat om harde, niet vrijblijvende afspraken, waarbij partijen zich mogen beroepen elkaars rol en verantwoordelijkheid. Als onderdeel van de agenda wordt verdere juridische (wettelijke) verankering van het MIEK onderzocht.
• Integrale ruimtelijke afweging: De ruimtelijke inpassingstrajecten kosten tijd. We verkennen hoe we met zorg voor draagvlak en integraliteit versnelling in de besluitvorming kunnen realiseren. Een aantal MIEK-projecten valt al onder Rijkscoördinatie. Over de overige MIEK-projecten gaan we in overleg met de betrokken overheden om te onderzoeken welke bestuurslaag het meest doelmatig en efficiënt de coördinatie van de ruimtelijke inpassing en vergunningverlening op zich kan nemen. Daarbij biedt EZK waar functioneel de inzet van de Rijkcoördinatieregeling aan.
• Financiën: Versnelling van aanleg van infrastructuur kan in sommige gevallen extra Rijksmiddelen vragen in de vorm van subsidie. Voor de publieke besluitvorming is van belang om de maatschappelijke en private inkomsten en uitgaven goed in beeld te hebben om verschillende projecten goed tegen elkaar te kunnen afwegen en de robuustheid te toetsen. De PIDI aanpak bevordert dit proces en zorgt voor het stapsgewijs toewerken naar integrale en effectieve besluitvorming. In de Voorjaarsnota van dit jaar zijn vanuit de Klimaatenveloppe proces-middelen vrijgemaakt waarmee PIDI projectverkenningen kan ondersteunen.
• Monitoring: In het jaarlijkse MIEK-overzicht zullen wij u de voortgang van de projecten melden en de mate waarin we de gewenste versnelling realiseren.
Waar de PIDI aanpak werkt vanuit de huidige verwachte vraag en aanbod van infrastructuur, is het zaak gelijktijdig te werken aan een visie voor het energiesysteem in 2050 en van daaruit te bekijken welke beleidsmatige keuzes dit systeem en de daarbij behorende energiemix vraagt. Het binnen EZK opgezette Programma Energiesysteem (PES) werkt in verbinding met de klimaatopgave van alle sectoren aan die visie en de daaruit volgende transitiepaden. Deze visie helpt bij de te maken keuzes van toekomstige MIEK projecten en is input voor het actueel houden van het afwegingskader waaraan de MIEK-projecten worden getoetst. Wij zullen u over deze visie volgend jaar nader informeren.
Ten slotte moeten we de infrastructuur van nationaal belang in nauwe samenhang bezien met de keten van producent tot gebruikers en de onderliggende, regionale netten die daarbij horen. Alleen dan kunnen we werken aan een goede benutting en efficiënte uitbreiding van de infrastructuur. Dit vraagt een goede regie en coördinatie tussen nationaal en decentraal niveau. Daarom werken we samen met medeoverheden en andere betrokken partijen aan de opzet van regionale programma’s, naast het nationale programma MIEK.
De werking van het MIEK proces
Het MIEK moet door het vroegtijdig betrekken van relevante stakeholders tot snellere, goed onderbouwde investeringsbeslissingen leiden. Het MIEK proces helpt om knelpunten in een vroeg stadium te signaleren en op te lossen. Het proces bestaat uit vier hoofdfasen; verkenning, planstudie, FEED-studie en een besluitvormingsfase (zie bijlage MIEK overzicht). We werken samen met netbeheerders toe naar een goede aansluiting op procesniveau om dubbel werk te voorkomen en kansen voor concrete versnelling te identificeren. Ook is de ervaring vanuit het MIRT verwerkt in de opbouw van deze stappen. Een infrastructuurproject wordt opgenomen in het MIEK in één bepaalde fase, afhankelijk van de stand van de ontwikkeling. Voor de eerste MIEK-projecten geldt in ieder geval dat het deels om bestaande projecten gaat waarvoor niet alle fases meer hoeven te worden doorlopen.
Bij ieder van de fasen hoort bepaalde beslisinformatie om een keus te maken of een project klaar is voor een volgende fase. Binnen het MIEK leidt dit stapsgewijs tot helderheid en besluitvorming over integraliteit, nut en noodzaak, maatschappelijke kosten en baten, eigenaarschap, juridische vastlegging, financiering en de ruimtelijke inpassing. Opname in het MIEK is niet vrijblijvend, maar houdt ook niet automatisch in dat alle MIEK fasen doorlopen gaan worden en eindigen in een investeringsbeslissing, een publiek-private overeenkomst of een realisatiebesluit. In elke fase vindt een weging plaats van verschillende belangen. Hierbij kunnen knelpunten optreden die uiteindelijk belemmerend zijn voor het bereiken van de eindfase. Zo kan het zijn dat er bijvoorbeeld een keuze gemaakt moet worden welk project voorkeur krijgt op dezelfde fysieke ruimte. De keuze voor het nemen van een investeringsbesluit wordt in samenhang met andere lopende (MIEK-)projecten bezien. Zo kan beter regie worden gevoerd op de projecten die bijdragen aan het toekomstige energiesysteem. We zullen de reguleerde netbeheerders vragen om voor zover dat nog niet het geval is, de nu voorgedragen MIEK projecten binnen de bestaande wettelijke regels mee te nemen in hun ontwerpinvesteringsplannen. Overeenkomstig die regels wordt het ontwerpinvesteringsplan getoetst door de ACM op noodzakelijkheid voor de vervulling van de wettelijke taken van netbeheerders, alsmede door de Minister van EZK aan de hand van ontwikkelingen op de energiemarkt. Voorts zullen we bevorderen dat regels omtrent het investeringsplan worden aangevuld met een afwegingskader dat netbeheerders binnen hun wettelijke taakopdracht richting geeft in het prioriteren van hun investeringen.
Hoe de regierol wordt ingevuld, hangt af van het type project, of het project komt uit een gereguleerde of ongereguleerde markt, en tegen welke knelpunten het project aanloopt. Na het Bestuurlijk Overleg MIEK van 15 november 2021 is besloten om de eerste negen projecten op te nemen in het MIEK. Een totaal overzicht van deze projecten inclusief beschrijving staat in het MIEK overzicht.
Cluster Energie Strategieën (CES-en)
De CES-en vormen de bron van de eerste MIEK projectvoorstellen. Ons land kent vijf industriële regio’s waar de bedrijvigheid van de energie-intensieve basisindustrie sterk is geclusterd: Rotterdam/Moerdijk, Zeeland-West Brabant (Terneuzen en omstreken), Noordzeekanaalgebied, Noord-Nederland (Eemshaven-Delfzijl en Emmen) en Chemelot (regio Geleen, Limburg). Ieder van de clusters heeft een CES opgesteld.
Daarnaast kent Nederland een aantal energie-intensieve bedrijven die verspreid over Nederland gevestigd is. In het kader van het MIEK zijn zij verenigd in «cluster 6». Cluster 6 werkt nog aan haar CES en het inventariseren van mogelijke knelpunten voor projecten. De verspreide locatie van deze bedrijven door het land geeft waarschijnlijk minder aanleiding tot het zelfstandig opzetten van grootschalige, clusteroverschrijdende hoofdinfrastructuurprojecten. De infrastructuurprojecten ten behoeve van cluster 6 bedrijven zullen eerder op regionaal niveau spelen.
Het doel van een CES is het inzichtelijk maken van benodigde energie-en grondstoffen infrastructuur, op basis van een energie en grondstoffen vraag. In de eerste CES-en is vooral gekeken naar de nabije toekomst (2030). In elke CES worden vijf modaliteiten geanalyseerd; elektriciteit, waterstof, methaan, warmte en CO2. De CES-en zijn tot stand gekomen door een integrale afstemming op clusterniveau over de verschillende modaliteiten door producenten, gebruikers en netwerkbedrijven met betrokkenheid van regionale overheden. De CES-en beschrijven de door de industriële clusters verwachte vraag en aanbod per modaliteit op clusterniveau. Een CES geeft aan welke infrastructuur nodig is, welke versnelling nodig is voor de realisatie hiervan en welke knelpunten hierbij eventueel aanwezig zijn.
Versnelling
Versnelling vraagt het doorbreken van het kip-ei-vraagstuk: netbeheerders wachten op zekerheid van investeringen door de (groot)gebruikers. Industriële bedrijven beslissen vaak pas als zij zekerheid hebben over de infrastructuur. Voor het doorbreken van dit kip-ei-vraagstuk wordt naar het Rijk gekeken. Het Rijk moet regie hebben en afwegingen maken en de markt moet inzichtelijk maken wat hun toekomstige vraag is en welke investeringen zij hiervoor nu al kunnen doen. Een manier hiervoor is het cumulatief inventariseren van de vaak nog onzekere industriële en vertrouwelijke verduurzamingsplannen zodat netbeheerders eerder kunnen starten met ontwikkelen. Partijen zoeken daar oplossingen voor. In de Rotterdamse regio werken partijen daarom samen aan een pilot Data Safehouse. Bij de evaluatie van de pilot kijken we tevens naar de mogelijkheden van een bredere toepasbaarheid voor alle industriële clusters.
Opname in het MIEK houdt in dat, mede op basis van reflectie van de kennisinstellingen, urgentie, eerste robuustheid en het nationaal belang van een project voldoende is aangetoond. In het proces is als onderdeel van voorsortering richting MIEK een toets gedaan op robuustheid, urgentie, nationaal belang en klimaatwinst voor de industrie. Een multicriteria-analyse op basis van deze criteria maakt de MIEK-waardigheid van een project inzichtelijk. Een verdere uitdieping van nut en noodzaak, bijvoorbeeld op basis van een MKBA, vindt zo nodig plaats in de MIEK-verkenningsfase. De aanpak is nieuw en lerend. Tijdens het proces van verkenningen toetsen we met de stakeholders of deze aanpak de integraliteit adequaat borgt en toetsen of deze passen in de bredere strategie. Daartoe zullen we volgend jaar een reflectie starten.
De projecten voor MIEK 2021 zijn geïnventariseerd op basis van onderstaande overwegingen. Het gaat daarbij deels om bestaande projecten, op basis van publieke belangen al de afweging is gemaakt dat betrokkenheid van het Rijk wenselijk is. Bij de inventarisatie zijn de projecten in samenhang met elkaar bezien en hebben TNO, PBL en RVO de robuustheid geapprecieerd. Op basis hiervan is vervolgens in het BO MIEK een besluit genomen over de op te nemen MIEK-projecten.
1. Robuustheid: Is het onderliggende industriële emissiereductie project / optie voldoende concreet en is de planning van de uitrol waarschijnlijk? Is de infrastructuur robuust onder verschillende emissiereductie uitrolpaden?
2. Urgentie: Wanneer moet het project starten om tijdige emissiereductie zonder alternatieven mogelijk te maken? Zijn er buiten tijdige industriële emissiereductie nog redenen om het project te starten?
3. Nationaal belang: Maakt het project deel uit van het hoofd transportnet, of heeft het een sterke directe invloed daarop (conform Rijks Coördinatie Regeling)? Is een clusteroverstijgende aanpak nodig? Is er sprake van knelpunten die zonder landelijke regie niet oplosbaar zijn?
4. Klimaatwinst (voor de industrie): Hoeveel CO2-reductie als gevolg van emissiereductie maatregelen kan de gevraagde infrastructuur faciliteren? Ontsluit de infrastructuur emissiereductieroutes naar nul-emissie in 2050, en wordt lock-in zoveel mogelijk voorkomen?
Appreciatie TNO, PBL en RVO
De appreciatie van de TNO, PBL en RVO op de CES-en geeft een totaalbeeld van de verduurzamingsroutes van de clusters en geven de onderlinge afhankelijkheid weer van de investeringen in de infrastructuur en de verduurzamingsopties van de industrie3. Zij concluderen dat de CES-en de transitie helpen versnellen doordat zij relevante partijen bij elkaar brengen, duidelijkheid geven over vraag en aanbod en inzicht in de knelpunten. Daarnaast geven TNO, PBL en RVO aan dat ondanks de onzekerheden in de plannen van bedrijven de uitbreiding van infrastructuur die in de CES-en staan in het algemeen goed past in de transitie naar een nul-emissie economie. Als Nederland de huidige industrie wil behouden en wil ondersteunen in de transitie naar een CO2-emissieloze toekomst, dan is de gevraagde infrastructuur daarvoor onmisbaar. De kennisinstellingen reflecteren daarnaast op knelpunten die tijdige realisatie van infrastructuur kunnen verhinderen.
Uit de appreciatie blijkt dat de realisatie van de infrastructuur mogelijkheden creëert voor een substantiële CO2-reductie in de industrie à 21 Mton in 2030 (scope 1), als een nieuw kabinet daar voldoende extra ondersteunend beleid voor ontwikkelt en de projecten tijdig uitgevoerd kunnen worden. Daarbovenop is er 10 Mton emissiereductie te bereiken door emissieveranderingen die geheel of gedeeltelijk buiten de industrie optreden (scope 2 en 3), bijvoorbeeld als gevolg van productie en inzet van groene waterstof, elektrificatie van industriële processen en andere maatregelen. De Klimaat- en Energieverkenning (KEV) van 2021 beschrijft dat infrastructuur een belangrijke rol speelt bij bedrijven die onder de CO2-heffing vallen. De versterking van energie-infrastructuur is volgens de KEV een essentiële voorwaarde voor de feitelijke reducties in de industrie.
Wij ondersteunen de appreciatie en zullen de adviezen gebruiken om versnelling te stimuleren.
MIEK overzicht 2021
Het eerste MIEK-overzicht omvat de meest urgente energie- en grondstoffeninfrastructuur die nodig is voor de transitie naar een CO2-neutrale samenleving in 2050, en primair voor de verduurzaming van de industrie met oog op 2030 en verder. Tevens dragen de projecten bij aan het behoud van het vestigingsmilieu, opdat de industrie een goed verdienmodel kan behouden en het toekomstige industrie kan aantrekken. De meeste projecten passen in de verschillende scenario’s en ontwikkelpaden van het energiesysteem in 2050, zoals beschreven in de Integrale Infrastructuurverkenning 3050 van de netbeheerders. Veel van de projecten zitten al in het investeringsplan van netbeheerders en/of hebben al ondersteuning vanuit het Rijk gekregen. De eerste MIEK- projecten omvatten de volgende modaliteiten:
– Ten eerste verzwaring van het elektriciteitsnet in de vijf regionale industriële clusters.
– Daarnaast de ontwikkeling van een landelijk transportnet (incl. opslagcapaciteit) voor waterstof, waarover de Kamer eerder is geïnformeerd.
– Een derde modaliteit is die van opslag van CO2. Afvangen en opslaan van CO2 (CCS) wordt als belangrijke overgangstechnologie gezien in de energietransitie. Inzet van deze techniek maakt onderdeel uit van de afspraken in het Klimaatakkoord en is relatief snel op grote schaal beschikbaar. Op dit moment wordt het eerste CO2-transport en opslagproject, Porthos (EBN, Gasunie en Havenbedrijf Rotterdam), ontwikkeld. Dit project is opgenomen in het MIEK maar is niet toereikend om aan de totale toekomstige transport- en opslagvraag naar CCS door van de industrie te voldoen. Hiervoor zal meer infrastructuur moeten worden ontwikkeld en opslagvelden moeten worden benut en ontsloten. Vanuit (markt)partijen zijn verschillende initiatieven ontstaan om aan deze vraag te voldoen: de MIEK-projecten Porthos en Carbon Connect Delta zorgen in samenhang met het Aramis-initiatief (Total Energies, Shell, EBN, Gasunie) voor één geïntegreerd CO2-transport en -opslagsysteem.
– Via een publiek private samenwerking (PPS) is de verkenning van een project voor een multimodale buisleidingencorridor (Kamerstuk 33 473, nr. 10) in het MIEK opgenomen, op initiatief van het Rotterdamse Havenbedrijf, als trekker van een privaat consortium in wording, en met actieve medewerking van IenW, EZK en betrokken provincies. Het Delta Corridor Project omvat een voorstel voor een nieuwe bundel buisleidingen van Rotterdam via Moerdijk en Venlo richting Geleen/Chemelot en Noordrijn-Westfalen voor (bio) LPG, (synthetisch) propeen, waterstof en CO2. Deze infrastructuur faciliteert een schaalsprong voor het verduurzamen van de energie- en grondstoffentransitie voor de industrie, de transportsector en glastuinbouwsector in het Antwerpen, Rotterdam, Ruhrgebied (ARRRA cluster). Daarmee geeft het project versterking aan de klimaattransitie, economisch vestigingsmilieu in de corridor en de internationale concurrentie positie van Rotterdam. Deze corridoraanpak verkent tevens nut en noodzaak van een gelijktijdige aanleg van een gelijkstroomkabel en een leiding voor circulaire grondstoffen.
In de verschillende regionale industriële clusters bestaat de ambitie om stappen te zetten op het (her)gebruik van industriële warmte in de gebouwde omgeving en de glastuinbouw. Het is goed dat de clusters de potentie hiervoor hebben geïnventariseerd. Deze realisatieprojecten zijn vaak meer van regionale aard. In het BO MIEK is daarom besloten warmteprojecten niet op te nemen in het eerste MIEK. We gaan ervan uit de regionale stakeholders deze projecten regionaal oppakken en we bezien hoe we deze projecten kunnen faciliteren.
Signaleren, agenderen en aanpakken van knelpunten vanuit praktijk projecten
Op basis van de CES-en, reflectie van TNO, PBL en RVO en projectbeschrijvingen zijn voor dit jaar knelpunten, beleidskwesties en uitwerkingsvragen bij MIEK-projecten geïdentificeerd. Sommige knelpunten zijn projectspecifiek en kunnen, onder regie van bijvoorbeeld een netbeheerder, rijksoverheid of regionale overheden, samen met de partners opgelost worden. Het tijdig benoemen en oplossen van knelpunten zal bijdragen aan de versnelling van projecten.
In andere gevallen betreft het (systeem)vraagstukken waarbij huidige kaders en regelgeving niet (volledig) volstaan of waarbij beleidskeuzes vanuit het Rijk gewenst zijn. Het is de meerwaarde van het MIEK dat dit inzichtelijk wordt. Antwoorden hierop geven tevens invulling aan het afwegingskader dat wij u hebben aangekondigd. Hieronder geven we een opsomming, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen vraagstukken die betrekking hebben op verschillende energiemodaliteiten en meer algemene randvoorwaardelijke vraagstukken.
Vraagstukken per modaliteit, bezien vanuit industriële clusters
• Elektriciteit: In de CES-en wordt gezamenlijk een extra elektriciteitsvraag van 85 TWh verwacht in 2030. Dat is twee keer de huidige elektriciteitsvraag van de industrie4. De forse toename van elektriciteitsvraag zal hand in hand moeten gaan met extra CO2-vrije elektriciteitsopwekking om emissietoename in de elektriciteitssector te voorkomen. De verduurzaming van de industrie vergt in alle vijf de regionale clusters stevige verzwaring van het hoofdnet voor elektriciteit. Wij verkennen met de ACM, en in lijn met het advies van TNO, PBL en RVO, in hoeverre de (wettelijke) ruimte vergroot kan worden voor gereguleerde netbeheerders om proactief te investeren in infrastructuur.
• Waterstof: Zal een belangrijke rol vervullen in de toekomstige duurzame energievoorziening. Ik, de Staatssecretaris, werk hiertoe aan de uitrol van het landelijk transportnet voor waterstof dat loopt tot in de industriële clusters en mogelijkheden biedt tot aansluitingen met onze buurlanden. Tegelijkertijd werk ik, de Staatssecretaris, aan de concretisering van de marktordening voor waterstof. In de Kamerbrief van 30 juni 2021 over de ontwikkeling van een transportnetwerk voor waterstof is aangekondigd GasUnie als staatdeelneming te vragen om de ontwikkeling van het transport voor waterstof op zich te nemen (Kamerstuk 32 813, nr. 756). Specifiek voor het Delta Corridor project wordt verkend of een extra buisleiding voor waterstof naar Noordrijn-Westfalen haalbaar en wenselijk is.
• CCS: Opslag van CO2 is belangrijk voor de industrie om de CO2-reductiedoelen in 2030 te halen. In alle clusters zijn hiertoe reeds plannen uitgewerkt of in voorbereiding. De transportcapaciteit en de opslagcapaciteit op de Noordzee van Porthos is niet toereikend om aan de totale toekomstige transport- en opslagvraag van de industrie te voldoen. Hiervoor zullen stakeholders meer infrastructuur moeten ontwikkelen en opslagvelden moeten benutten. Vanuit (markt)partijen zijn verschillende initiatieven ontstaan om in deze aanvullende vraag te voorzien. Het is ook aan private partijen om CO2-infrastructuur te ontwikkelen. Vanuit financieel en ruimtelijk perspectief kan het efficiënter zijn dat partijen – in plaats van gescheiden infrastructuur – toewerken naar één geïntegreerd CO2-opslagsysteem. Dit vraagt afstemming van verschillende initiatieven en regie vanuit de overheid. Daarbij is het gezien de doorlooptijd van procedures voor ruimtelijke inpassing en vergunningen voor infrastructuur en opslag van belang dat de procedures snel starten en stakeholders tijdig betrokken worden. Mogelijk knelpunt is dat er niet tijdig voldoende startvolume aan CO2 beschikbaar is om een investeringsbeslissing te kunnen nemen. Naast CO2-opslag bevordert het Rijk en de gebruikers het gebruik van CO2 als grondstof (CCU).
• Warmte: In de verschillende clusters bestaat regionaal de ambitie om stappen te zetten op het (her)gebruik van industriële warmte in de gebouwde omgeving. Knelpunten bij de daadwerkelijke uitrol van infrastructuur voor warmte vormen een gebrek aan adequate coördinatie, relatief hoge aanlegkosten en wederzijds commitment van zowel de industrie met beschikbare restwarmte en de partijen aan de vraagkant. Een nieuw wettelijk kader voor warmte is in voorbereiding, waarover een nieuw kabinet moet besluiten.
• Brede en diverse energiemix: De Nederlandse industrie kiest voorlopig hoofdzakelijk voor elektrificatie, gezien de lagere prijs en hogere beschikbaarheid op korte termijn. Dit staat echter tegenover de hogere investeringskosten en langere doorlooptijd voor elektriciteitsinfrastructuur. Daarnaast is ook groene of blauwe waterstof nodig om industriële processen te verduurzamen, maar ook om de leveringszekerheid van CO2-vrije elektriciteit richting onder andere de industrie het hele jaar door te garanderen. We onderzoeken welk effect de huidige voorstellen uit het Europese Fit for 55-pakket hebben op de gewenste infrastructuur. Daarnaast verkent het Havenbedrijf Rotterdam in samenwerking met het Rijk de ontwikkeling van vraag en aanbod van waterstof en de ontwikkeling van import- en doorvoerketens. Hierover is het Havenbedrijf in overleg met Duitse industriële partijen bezig om de vraagkant duidelijker in beeld te krijgen (Kamerstuk 33 473, nr. 10). Indien bedrijven en overheden willen besluiten voor realisatie van de Delta Corridor aanpak met een waterstofbuis dan zal voorafgaand een beleidsvisie over de import van groene waterstof noodzakelijk zijn. Andere vragen die hier spelen betreffen de mate waarin de industrie zijn vraag naar elektriciteit flexibel kan aanpassen aan het variërend aanbod en de wijze hoe stakeholders het systeem van hoofd-en onderliggend net optimaal kan benutten. De aanleg van een hoofdnetverbinding voor de industrie kan op het onderliggend net ruimte bieden voor de gebouwde omgeving.
Randvoorwaardelijke vraagstukken
In aanvulling op bovengenoemde vraagstukken per modaliteit speelt een aantal meer generieke kwesties om tot effectieve uitvoering van de MIEK-projecten te komen:
▪ Juridische borging: Het realiseren van versnelling vraagt een goede juridische borging om de industrie en andere stakeholders zekerheid te bieden voor hun transitiepaden en investeringen in Nederland. Voor het organiseren van versnelling moet uiteraard de ruimte worden benut die er al is binnen bestaand wettelijk kader. Voor het borgen van de MIEK afspraken onderzoeken we de mogelijkheid van een convenant waarin de betrokken partijen commitment geven voor MIEK (aanpak, proces en afspraken) en duidelijkheid geven over rollen en verantwoordelijkheden. Zo zal de overheid politieke verantwoording moeten afleggen en transparant moeten handelen binnen Europese en nationale kaders en daarbij verschillende belangen afwegen. Het vastleggen van afspraken is ook wenselijk om private deelnemers zekerheid te bieden voor het nemen van bedrijfsbeslissingen die uit het MIEK-proces kunnen volgen. Stapsgewijs werken we naar het steeds explicieter maken van commitment en risicoverdeling tussen publieke en private partijen. Het gaat om harde, niet vrijblijvende afspraken, waarbij partijen zich mogen beroepen elkaars rol en verantwoordelijkheid. Hierbij hoort een agenda van juridische en bestuurlijke aspecten met name gericht op versnelling van besluiten en het identificeren van knelpunten. Deze hebben betrekking op bijvoorbeeld ruimtelijke inpassing, regie vraagstukken, prioritering van projecten. Onderdeel van de agenda is tevens te bezien of het inpassen van het MIEK in de bestaande wettelijke kaders processen kan versnellen.
▪ Integrale ruimtelijke afweging: de beschikbare ruimte, juist ook in de industriële clusters, is beperkt. Bovendien is er sprake van een stapeling van maatschappelijke doelstellingen en is het belangrijk om zorg te dragen voor een goede en gezonde leefomgeving. Infrastructuurprojecten zijn complex, grijpen in op de leefomgeving en gaan daarom gepaard met vaak langdurige participatieprocessen. Ook zorgt de huidige stikstofproblematiek voor juridische onzekerheid rondom de natuurtoestemming voor ruimtelijke projecten. Een aantal van de eerste MIEK-projecten valt van rechtswege onder rijkscoördinatie. Dat geldt voor alle uitbreidingen van het landelijke elektriciteitstransportnetwerk vanaf 220 kV en tevens voor transport en opslag van CO2 en waterstof. Op de overige MIEK-projecten zullen we in overleg treden met de daarbij betrokken overheden om te bezien welke bestuurslaag het best in staat is om doelmatig, efficiënt en met de kortste doorlooptijd de ruimtelijke inpassing ter hand te nemen. Daarbij biedt EZK waar functioneel de inzet van de Rijkcoördinatieregeling aan. Dit is conform de uitgangspunten in de nieuwe Omgevingswet.
▪ Het voldoen aan de juridische randvoorwaarden, het hebben van een beleidsvisie en inzicht in meekoppelkansen helpen om snelheid te maken. Er wordt binnen de huidige wettelijke ruimtelijke kaders gezocht naar versnellingsopties. Het naar voren halen van het ruimtelijk proces door nut en noodzaak (voorlopig) vast te stellen binnen het MIEK proces hoort hierbij. Ook het, voor zover mogelijk, gelijktijdig werken aan ruimtelijke inpassing en de wettelijke en beleidsmatige kaderstelling die voor sommige MIEK-projecten nog ontbreekt kan voor versnelling zorgen. Dit moet ook in relatie met andere projecten die een claim doen op dezelfde ruimte worden bezien en de keuzes moeten door de overheid kunnen worden verantwoord. Overige versnelling is mede afhankelijk van de mate waarin maatschappelijke nut en noodzaak van de MIEK-projecten wordt omarmd. Industrie en netbeheerders hebben ook een belangrijke rol te spelen. Het gaat daarbij om uitleg van nut en noodzaak, investeren in stakeholderbetrokkenheid tijdens procedures en realisatie en het vormgeven van een gebiedsproces met oog voor kwaliteit van de leefomgeving en meekoppelkansen.
▪ Financiën: Bij de Voorjaarsnota 2021 zijn vanuit de Klimaatenveloppe middelen vrijgemaakt waarmee PIDI projectverkenningen van de MIEK-projecten kan ondersteunen. Het gaat dan om middelen voor een tegemoetkoming in de kosten voor onderzoek (zoals haalbaarheid- en FEED-studies). Voor de projecten die nu worden opgenomen in het MIEK overzicht 2021 is – met uitzondering van het Delta Corridor project – in beginsel budget voor projectfinanciering voor handen waarmee het Rijk een onrendabele top of een vollooprisico kan afdekken; de beschikbare financiering wordt hieronder per modaliteit nader toegelicht.
Zo is er door het kabinet bij de Miljoenennota 2022 € 750 miljoen gereserveerd op de aanvullende post voor de ontwikkeling van het landelijke transportnet voor waterstof. Daarnaast heeft het kabinet middelen gereserveerd voor de opslag van waterstof. Voor de elektriciteitsverzwaringsprojecten die in het MIEK worden opgenomen, geldt dat deze via de tarieven bekostigd en gefinancierd kunnen worden. De meeste projecten zijn reeds opgenomen in de Investeringsplannen van de netbeheerders. We zullen de netbeheerders vragen om voor zover het nog niet het geval is, de nu voorgedragen MIEK projecten binnen de bestaande wettelijke regels mee te nemen in hun ontwerpinvesteringsplannen. Overeenkomstig die regels wordt het ontwerpinvesteringsplan getoetst door de ACM op noodzakelijkheid voor de vervulling van de wettelijke taken van netbeheerders, alsmede door de Minister van EZK aan de hand van ontwikkelingen op de energiemarkt. Voorts zullen we bevorderen dat regels omtrent het investeringsplan worden aangevuld met een afwegingskader dat netbeheerders binnen hun wettelijke taakopdracht richting geeft in het prioriteren van hun investeringen.
Voor CCS-projecten geldt dat aanbieders van CO2 via de SDE++ subsidie kunnen aanvragen voor het onrendabele deel van de kosten van het afvangen, transporteren en opslaan. Wel kan het wenselijk zijn om in de dimensionering van de CO2-transportleiding op zee rekening te houden met toekomstige vraag.
Voor het Delta Corridor project loopt momenteel een maatschappelijke kosten-basten analyse en een verkenning onder leiding van het Rotterdams Havenbedrijf en actieve medewerking van de departementen van IenW en EZK. Deze moeten de business case voor het totale project en de businesscase per buis nader financieel onderbouwen.
Voor de verdere ontwikkeling van productie en gebruik van hernieuwbare energiedragers en grondstoffen zijn nog geen aanvullende middelen gereserveerd.
• Uitvoeringsknelpunten: De congestie op het elektriciteitsnet neemt snel toe, waardoor ook de druk op de uitvoeringscapaciteit van netbeheerders toeneemt. Nadruk ligt op het vergroten van de capaciteit. Prioriteren van deze projecten in de tijd, ook tussen die van nationaal belang, is op termijn wellicht echter niet uit te sluiten. In het MIEK overzicht 2021 is in sommige gevallen een verschil te zien tussen de gewenste opleverdata die voor de industriële partijen passen binnen hun transitieplannen, en de geplande opleverdata in de huidige plannen van netbeheerders. Onderzoek naar de mogelijkheden voor versnelling wordt opgepakt in de verkenningen in het kader van het MIEK.
Monitoring
Basis voor de monitoring is of we de gewenste versnelling realiseren. Het jaarlijks te maken MIEK-overzicht zal de voortgang van de MIEK-projecten weergeven en daarbij aangeven of PIDI eventuele knelpunten kan wegnemen. De informatie in het MIEK-overzicht zal ook worden ingebracht in de jaarlijkse Monitor Klimaatbeleid. We onderzoeken of we de (indirecte) effecten van de MIEK-projecten op kan nemen in de Monitor Verduurzaming Industrie.
Moties
Het opnemen van projecten in het MIEK geeft uitvoering aan de moties van de leden Agnes Mulder en Harbers (Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 26) en van de leden Boucke en Erkens (Kamerstuk 32 813, nr. 768), die beiden oproepen om no-regret-maatregelen voor het investeren in energie- en grondstoffeninfrastructuur voor de industrie inzichtelijk te maken en te inventariseren wat in de komende vier jaar nodig is aan investeringen voor de energie- en grondstoffeninfrastructuur om te kunnen voldoen aan de klimaatdoelen.
De motie van de leden Agnes Mulder en Lodders (Kamerstuk 35 572, nr. 50) verzoekt de regering om parallel aan de herijkingsmomenten van de CO2-heffing te monitoren in hoeverre mede door gerichte inzet van publieke middelen voldoende voortgang wordt geboekt met de realisatie van in het meerjarenprogramma voorziene infrastructuur. Via het monitoringshoofdstuk in het MIEK-overzicht wordt actie gezet op uitvoering van deze motie.
Integraliteit, systeemintegratie en verbreding MIEK
De start van het MIEK is gericht op de industriële energietransitie, maar besluitvorming vraagt een integrale kijk op andere sectoren en een ketenbenadering. De projecten in het MIEK staan niet op zichzelf, maar functioneren binnen een breder energiesysteem en leiden tot versterking daarvan. Ze hebben vaak concrete raakvlakken met verschillende sectoren of energiedragers. Dat speelt bijvoorbeeld een rol bij de keuze voor de aanlandingsplaatsen voor Wind op Zee (VAWOZ). Integratie van de keten is daarom vanaf de start noodzakelijk, en zal bij actualisaties van het MIEK een steeds belangrijk thema blijven. We zullen de organisatie rondom het MIEK daartoe inrichten.
Strategische en goed onderbouwde keuzes vragen om een aangescherpte visie vanuit het energiesysteem. In dit kader wordt voor de toekomstige versies van het MIEK de koppeling gelegd met het in opbouw zijnde Programma Energie Systeem (PES) (zie ook Kamerstuk 29 023, nr. 270; Kamerstuk 32 813, nr. 733).
PES geeft een goed onderbouwd en sturend kader voor het energiesysteem vanuit het perspectief van 2050, dat resulteert in transitiepaden met beleidskeuzes. De visie gaat de samenhang versterken van de verschillende programma’s die op dit terrein rijksbreed lopen. De energiesysteemvisie vormt de basis voor het beleid en instrumentarium zoals we dat bijvoorbeeld willen vormgeven voor infrastructuur. Het MIEK en de door PES op te stellen visie en keuzes gaan op elkaar aansluiten en worden verder uitgewerkt. Wij informeren u volgend jaar nader over PES.
Naast het vormgeven van een Energiesysteemvisie, is zicht op de beschikbare fysieke ruimte voor de infrastructuur een randvoorwaarde voor de uitvoering van het MIEK. Het Programma Energiehoofdstructuur (PEH) werkt voorstellen ter borging van de ruimte die nodig is voor de energie- en grondstoffeninfrastructuur van nationaal belang op land (Kamerstukken 31 239 en 20 195, nr. 317). Een CO2-vrij energiesysteem vergt meer ruimte dan een energiesysteem dat gebaseerd is op fossiele bronnen. Bovendien spelen er tegelijkertijd meerdere urgente vraagstukken die beslag leggen op dezelfde ruimte: woningbouw, biodiversiteitsherstel, landbouwtransitie, klimaatadaptatie en mobiliteit. Dit alles vergt dat er op nationaal niveau een programma komt voor de energie- en grondstoffeninfrastructuur van nationaal belang en dat dit programma tot stand komt via een integrale analyse van de effecten van de energie- en grondstoffeninfrastructuur op de leefomgeving in samenhang met de andere genoemde ruimtelijke vraagstukken. Daartoe wordt het komend jaar een integrale effect analyse opgesteld, op basis waarvan eind 2022 ontwerp ontwikkelrichtingen worden vastgesteld voor de energiehoofdstructuur. Vaststelling van het PEH is voorzien in 2023. Vanaf dat moment zijn de daarin genoemde ruimtelijke ontwikkelrichtingen randvoorwaardelijk voor nieuwe MIEK-projecten of het starten van MIEK-projecten.
Verder verbreden MIEK
Het MIEK zal vanaf 2022 naast projecten voor de sector industrie verder worden verbreed met projecten van nationaal belang van andere sectoren, om zo het totaalbeeld te schetsen. Vanaf dat moment kunnen bredere visies zoals een nieuwe versie van de CES-en, de Regionale Energie Strategieën en de Nationale Agenda Laadinfrastructuur een directere input vormen voor een verbreed MIEK voor alle energie- en grondstoffeninfrastructuurprojecten van nationaal belang.
We bezien in gezamenlijkheid met de direct betrokken departementen momenteel hoe de governance moet worden aangepast. Uitgangspunten voor deze governance zijn:
– Het borgen van integraliteit door bij besluitvorming de belangen en meekoppelkansen van alle sectoren goed mee te wegen.
– Een aanpak en besluitvorming waarbij de netbeheerders, decentrale overheden en gebruikers hun verantwoordelijkheden goed kunnen invullen. Als gezegd, de vaststelling van de investeringsplannen blijft bij de netbeheerders liggen.
Het Rijk bepaalt uiteindelijk na afstemming met het (mogelijke verbrede) BO MIEK welke projecten in het MIEK worden opgenomen.
Vanaf volgend jaar is de intentie om de projecten voor nieuwe aanlanding van wind op zee in het kader van de extra opgave op te nemen in het MIEK. Eerste stappen zijn dit jaar al gezet om het aanbod van wind op zee en de vraag van de industrie op elkaar aan te laten sluiten, maar om optimaal invulling te geven aan het toekomstige geïntegreerde energiesysteem is meer afstemming van vraag en aanbod noodzakelijk. Dit zal een verdere borging geven van efficiënte investeringen in het netwerk en om de productie van windenergie
Toewerken naar regionaal programmeren en prioriteren
Bij de CES-en en de huidige MIEK-projecten wordt onderscheid gemaakt tussen infrastructuur van nationaal belang en van regionaal belang. In afstemming en aanvulling op de nationale MIEK-projecten is tevens een uitbreiding van de regionale energie-infrastructuur nodig. Dit moet een plek krijgen in regionale programma’s als pendant van het nationale MIEK, waarin het Rijk intensief samenwerkt met de medeoverheden als het Interprovinciaal Overleg (IPO). Belangrijk aandachtspunt daarbij is het realiseren van een effectief samenspel tussen het nationale niveau en de regionale aanpak. Voor de verduurzaming van de industrie geven de CES-en een eerste overzicht van welke regionale infrastructuur wanneer nodig is. Voor andere Klimaatakkoord-sectoren zijn onlangs ook energieplannen opgeleverd of in voorbereiding, waaronder de Regionale energiestrategieën (RES-en), Regionale aanpakken laadinfrastructuur (RAL) en Transitievisies Warmte (TVW), alsmede de CES van cluster 6. Deze regionale aanpak biedt voor de industrie in het bijzonder perspectief voor Cluster 6-bedrijven, gezien het sterk regionale karakter.
Afronding
De komende jaren zal het MIEK verder worden uitgebreid met nieuwe projecten en de gezamenlijke aanpak van versnellen met stakeholders nader worden ingevuld. We zullen met de opgedane ervaringen de rol van PIDI optimaliseren. Deze aanpak helpt nu de industrie maar zal de transportsector, de landbouw en gebouwde omgeving helpen hun beleidsdoelen te realiseren. Op die manier werken we gezamenlijk aan het bereiken van de doelen van het Klimaatakkoord door te besluiten over de noodzakelijke aanpassingen in onze energie- en grondstoffeninfrastructuur en het verdienmodel voor de industrie te versterken.
We zullen uw Kamer periodiek op de hoogte houden via de reguliere rapportages, en waar nodig bij grote besluiten afzonderlijk informeren. Tevens zullen we uw Kamer informeren over volgende stappen die we zetten om regie te voeren op de ontwikkeling van het energiesysteem richting een duurzame toekomst.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, D. Yeşilgöz-Zegerius
De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29826-132.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.