31 239 Stimulering duurzame energieproductie

30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 317 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 20 mei 2020

In het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 342) en in het ontwerp van de Nationale Omgevingsvisie (Kamerstuk 34 682, nr. 27) is aangekondigd dat het Rijk een nieuw programma zal ontwikkelen voor de ruimtelijke planning van het energiesysteem. Dit betreft het Programma Energiehoofdstructuur.

Uw Kamer heeft een tweetal moties aangenomen waarin de regering wordt verzocht een nationaal plan op te stellen rond de energie-infrastructuur: de motie van het lid Van der Lee (Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 35) en de motie van het lid Dik-Faber c.s. (Kamerstuk 32 813, nr. 418). Het nationale plan waar uw Kamer om vraagt, wordt de komende periode ontwikkeld. Ik voldoe met deze brief aan mijn toezegging op 28 november 2019, tijdens het AO Klimaat & Energie (Kamerstuk 32 813, nr. 444), om u de startnotitie voor het Programma Energiehoofdstructuur1 toe te zenden2. Ik doe dit mede namens de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), en met ondersteuning van het Interprovinciaal Overleg, de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Deze uitgangspunten zijn van belang om de verwachtingen bij het Programma Energiehoofdstructuur helder te hebben, gezien de vele trajecten die reeds in gang zijn gezet vanuit het Klimaatakkoord.

De sturingsfilosofie van het Programma Energiehoofdstructuur

De energietransitie vergt een complex samenwerkingsproces van vele organisaties. In ruimtelijk opzicht kan de energietransitie dicht bij mensen thuis komen in de vorm van windparken, hoogspanningsverbindingen of een nieuwe warmtevoorziening in de wijk. De energietransitie zal in de schaarse ruimte die we in Nederland hebben op sommige plekken leiden tot spanning met andere nationale belangen zoals verstedelijking, mobiliteit, natuur, gezondheid etc. De veranderingen die nodig zijn in ons energiesysteem vragen daarom vernieuwing van het ruimtelijk beleid en regie door de rijksoverheid, vanuit een systeemverantwoordelijkheid voor zowel energie als het omgevingsbeleid.

De ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is tijdig te zorgen voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030–2050. Het gaat dus over het gehele Nederlandse grondoppervlak, uitgezonderd de Noordzee.

Het is verleidelijk om het ruimtelijk beleid vorm te geven in de vorm van een blauwdruk, een «nationaal plan», dit biedt immers de meeste duidelijkheid voor belanghebbende partijen. Echter, zoals de Minister van BZK onlangs al heeft aangegeven in de brief over de keuzes en regie in het nationaal omgevingsbeleid (Kamerstuk 34 682, nr. 48), betekent meer regie vanuit het Rijk niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat. Het Rijk bewaakt daarbij primair de nationale belangen: een CO2-vrije energievoorziening, die veilig, betrouwbaar, betaalbaar en ruimtelijk inpasbaar is. Onder dit laatste valt nadrukkelijk ook het borgen van een goede leefomgevingskwaliteit.

Uitgangspunten voor het Programma Energiehoofdstructuur

Volgend uit de sturingsfilosofie zal ik het Programma Energiehoofdstructuur niet vormgeven als een blauwdruk. Wel zal ik ontwikkelingsrichtingen vastleggen voor het energiesysteem van nationaal belang. Dit betreft onder andere nationale buisleidingen, hoogspanningstracés (vanaf 110 kV), grootschalige opslag en conversiestations. Een ontwikkelingsrichting omvat geen gedetailleerde ruimtelijke reservering. Die vindt plaats in gebiedsgerichte uitwerkingen. Hierin is meer ruimte voor meer intensieve gebiedsparticipatie. Een voorbeeld daarvan is de bestuurlijke verkenning van de hoogspanningsverbinding Noordwest 380 kV tussen Ens en Vierverlaten. Ook kan het programma aanleiding geven om nieuwe gebiedsgerichte uitwerkingen te starten. Conclusies van gebiedsgerichte uitwerkingen worden vastgelegd in het programma, waarmee uitvoering van de opgaven bestuurlijk en beleidsmatig wordt geborgd. Deze gebiedsgerichte uitwerkingen zijn belangrijk met het oog op draagvlak en participatie in de uitvoeringsfase.

Het Programma Energiehoofdstructuur zal ook twee nieuwe elementen bevatten. Zo zullen ontwikkelingsrichtingen worden vastgelegd in de vorm van energy-hubs voor gebieden waar grote veranderingen plaatsvinden in de vraag en aanbod van energie. Dit kan bijvoorbeeld gaan om locaties voor aanlanding van windenergie op zee, datacentra of grootschalige elektrolyse. Netbeheerders kunnen op basis hiervan proactief investeren in de uitbreiding van de energienetten. Consequentie van het aanwijzen van energy-hubs zal zijn dat partijen die in een energy-hub gevestigd zijn, grotere zekerheid hebben op tijdige aanleg van infrastructuur. Dit zal in het kader van de Energiewet nader worden uitgewerkt. Een tweede nieuw element is dat ontwikkelingsrichtingen voor het gehele hoogspanningsnet, dus ook voor het spanningsniveau 110/150kV opgenomen worden in het programma. Dit spanningsniveau wordt in toenemende mate belangrijk voor het faciliteren van de Regionale Energiestrategieën. Het Rijk neemt het 110/150kV net op in het programma en daarmee kan het Rijk in de toekomst indien nodig de ruimtelijke inpassing voor zijn rekening nemen, zoals ik eerder aan uw Kamer meldde (Kamerstukken 31 239 en 30 196, nr. 309).

Tot slot wil ik ingaan op de verhouding van het Programma Energiehoofdstructuur en de Regionale Energiestrategieën (RES’en). In de NOVI is de opgave uit het Klimaatakkoord om in 2030 35 TWh aan opwek van hernieuwbare elektriciteit uit grootschalige wind en zon op land te hebben, aangemerkt als nationaal belang. In 30 RES’en staan de mede-overheden aan de lat om samen met belanghebbende partijen hiervoor gebieden aan te wijzen. Deze gebieden zullen opgenomen worden in het Programma Energiehoofdstructuur, zodat de keuzes van het Rijk over de planning van nationale transport- en opslaginfrastructuur daar zoveel mogelijk op aansluiten. Binnen het Nationaal Programma RES stemmen Rijk en decentrale overheden (ieder vanuit zijn eigen rollen en verantwoordelijkheden) de keuzes met elkaar af zodat een goede wisselwerking ontstaat tussen nationaal en regionaal niveau.

Het Programma Energiehoofdstructuur komt in wisselwerking tot stand met tal van andere trajecten en programma’s, waaronder dus de RES’en, maar ook de kabinetsreactie op het advies Taskforce Infrastructuur Klimaatakkoord Industrie, de Rijksvisie Marktontwikkeling voor de energietransitie, regionale systeemstudies en de Integrale Infrastructuurverkenning 2030–2050.

Betrokkenheid van de Tweede Kamer

Ik zal uw Kamer actief informeren over de mijlpalen van het Programma Energiehoofdstructuur.

De eerste concrete mijlpaal betreft de Notitie Reikwijdte en Detailniveau, eind dit jaar/begin volgend jaar. Deze notitie bevat onder meer een beoordelingskader op grond waarvan ruimtelijke afwegingen plaatsvinden. Daarna volgen dan de eerste ruimtelijke voorkeursstrategieën voor 2030 en 2050. Mijn streven is dat begin 2022 het ontwerp van het programma aan uw Kamer wordt aangeboden. Na inspraak volgt dan in 2022 vaststelling en inwerkingtreding van het programma en zo nodig aanpassing van algemene rijksregels, zoals het Besluit Kwaliteit Leefomgeving.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Tevens is de evaluatie van het derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening als bijlage bijgevoegd en raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven