29 628 Politie

Nr. 383 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 april 2013

In de regeling van werkzaamheden van 26 februari jl. (Handelingen II 2012/13, nr. 54, Regeling van Werkzaamheden) werd door het lid Van Toorenburg verzocht om een brief over het concrete politieoptreden naar aanleiding van de geweldsincidenten in Eindhoven en Oosterhout. Het betreft hier kennelijk de inzet van opsporingsberichtgeving. Door middel van deze brief voldoe ik aan dit verzoek.

Op 7 maart 2013 heb ik over het onderwerp opsporingsberichtgeving schriftelijke vragen van de leden De Wit en Kooiman1 en het lid Helder2 beantwoord. Bij de beantwoording heb ik aangegeven dat het kader voor de inzet van opsporingsberichtgeving wordt bepaald door de Aanwijzing opsporingsberichtgeving. In de beantwoording van voornoemde vragen heb ik aangegeven dat wanneer opsporingsberichtgeving door de betrokken officier van justitie als urgent wordt aangemerkt, op zeer korte termijn kan worden overgegaan tot de inzet ervan. Ik heb ook benadrukt dat de snelle inzet van opsporingsberichtgeving niet wordt belemmerd door regelgeving of afspraken met mediapartners. De regie ligt op dit punt bij het OM: wanneer het OM na een zorgvuldige afweging tot de conclusie komt dat inzet van opsporingsberichtgeving geboden is, dan kan dat, indien nodig, nog dezelfde dag. Voor de verdere beantwoording van de vraag of en wanneer opsporingsberichtgeving kan worden ingezet, verwijs ik naar beantwoording van de genoemde schriftelijke vragen.

De incidenten in Eindhoven en Oosterhout, waarbij gebruik is gemaakt van de inzet van opsporingsberichtgeving, betreffen lopende onderzoeken.

Ik kan geen details geven over afwegingen van het Openbaar Ministerie in lopende individuele zaken. Wel kan ik hier een feitelijk beeld schetsen van de overwegingen die in de genoemde zaken tot de inzet van opsporingsberichtgeving hebben geleid.

Het incident te Eindhoven vond plaats op 4 januari van dit jaar. Allereerst is binnen de politieorganisatie bezien of met behulp van de beelden tot herkenning van verdachten kon worden gekomen. Aangezien dit geen resultaat opleverde en andere (effectieve) mogelijkheden om te komen tot snelle identificatie van de verdachten ontbraken (subsidiariteit), is besloten over te gaan tot de inzet van opsporingsberichtgeving. Hierbij is gehandeld met inachtneming van hetgeen is bepaald in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving. De beelden van het incident zijn getoond in de uitzending van het lokale opsporingsprogramma Bureau Brabant op 21 januari van dit jaar. Juist vanwege de heftigheid van het incident – extreem zinloos geweld gepleegd door een groep van personen – werd het van groot belang geacht de verdachten snel op te sporen en ter verantwoording te roepen (proportionaliteit).

De inzet van opsporingsberichtgeving bleek in dit geval uiterst effectief: alle verdachten meldden zich in de dagen na de uitzending bij de politie.

Ten aanzien van het incident in Oosterhout geldt een soortgelijk feitenrelaas. Dit incident vond plaats op 19 januari van dit jaar. Ook in dit geval is een opsporingsonderzoek gestart, maar op basis hiervan kon de identiteit van de verdachten niet worden achterhaald. In deze zaak bestonden er beelden van beveiligingscamera's in het uitgaansgebied van Oosterhout. Deze (heftige) beelden bleken van voldoende kwaliteit om op televisie uit te zenden. De officier van justitie heeft, met inachtneming van hetgeen is bepaald in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving, toestemming gegeven een deel van die beelden uit te laten zenden, waarvan de verwachting bestond dat dit voldoende zou moeten zijn om tot identificatie van alle verdachten te komen. Gezien de ernst van de strafbare feiten, fors geweldsmisbruik van een groep van vijf jongeren tegen een willekeurige andere persoon, de daardoor ontstane maatschappelijke onrust en de omstandigheid dat de identiteit van de verdachten op korte termijn niet op andere wijze kon worden vastgesteld, is ook hier gekozen voor de inzet van (regionale) opsporingsberichtgeving waarbij de verdachten herkenbaar in beeld werden gebracht. Op 25 februari werden de beelden van het incident getoond in het programma Bureau Brabant. Ook hier bleek de inzet van opsporingsberichtgeving effect te hebben: vier van de vijf verdachten meldden zich in de dagen kort na de uitzending. Een vijfde verdachte kon kort daarop worden aangehouden.

De impact van opsporingsberichtgeving vereist grote zorgvuldigheid bij de inzet ervan. Met het oog daarop moet in elk geval voldaan worden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Tegelijkertijd is het ook een middel dat nodig is om ernstige feiten snel en daadkrachtig te kunnen aanpakken. In beide hier besproken gevallen zijn politie en OM weloverwogen gekomen tot de inzet van opsporingsberichtgeving.

De minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 1528.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2012/13, nr. 1601.

Naar boven