29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

Nr. 277 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 november 2018

Met deze brief informeer ik u over de stand van zaken omtrent hulp bij de maaltijd. Hiermee kom ik tegemoet aan mijn toezegging tijdens het AO en VAO Wmo van 26 september (Kamerstuk 29 538, nr. 275) en 3 oktober (Handelingen II 2018/19, nr. 8, item 7) en aan de vraag vanuit de regeling van werkzaamheden van 26 september (Handelingen II 2018/19, nr. 5, item 4) om u een brief te sturen.

Het staat voorop dat mensen de zorg en ondersteuning moeten krijgen die nodig is. Als de vraag naar hulp bij de maaltijd in de praktijk leidt tot problemen, dan mag dat nooit ten koste gaan van de mensen die op deze hulp zijn aangewezen. Ik heb een inventarisatie gedaan bij de meest betrokken partijen (waaronder ActiZ, Alzheimer Nederland, Patiëntenfederatie Nederland, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), Zorginstituut Nederland (ZIN), Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en Zorgthuisnl) over de problemen die zij in de praktijk ondervinden. Daaruit blijkt dat verschillende vraagstukken spelen rondom hulp bij de maaltijd.

De onduidelijkheden over hulp bij de maaltijd ontstaan op het grensvlak van de verschillende domeinen (Zvw, Wmo en Wlz), en dan met name op het grensvlak van de Wmo en de Zvw. De gemeente zorgt op grond van de Wmo voor hulp bij de maaltijd als iemand dit nodig heeft om zelfstandig te kunnen blijven wonen en hiervoor geen beroep kan doen op zijn netwerk. Gemeenten kunnen hun inwoners hierbij op verschillende manieren ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van hulp bij het boodschappen doen, het verstrekken van de maaltijd, het opwarmen van de maaltijd en erop toezien dat de maaltijd genuttigd wordt. Als rondom eten sprake is van «een geneeskundige context of een hoog risico daarop», dan bestaat aanspraak op de Zvw en kan de wijkverpleegkundige of verzorgende toezien op of helpen bij het opeten van het eten. Het is aan de wijkverpleegkundige om dit te indiceren. Tot slot zijn vanuit de Wlz alle vormen van hulp bij het eten/drinken mogelijk en dit geldt zowel voor Wlz-instellingen als voor alle leveringsvormen van Wlz-zorg thuis. Voor mensen die in een Wlz-instelling wonen of hun zorg via een Volledig Pakket Thuis krijgen, geldt nog dat ook de maaltijden zelf vanuit de Wlz worden verstrekt. Mensen die thuis wonen kunnen, net als andere inwoners van een gemeente, gebruik maken van de maaltijdservice, voor zover de gemeente dit als algemene voorziening aanbiedt.

Deze systematiek maakt goede afstemming tussen de verschillende zorg- en hulpverleners noodzakelijk. Het zou voor de cliënt niet uit moeten maken op basis van welk wettelijk kader de zorg wordt geregeld. Ik vind het aan zorgprofessionals, zorgverzekeraars en gemeenten om achter de schermen te regelen dat de hulp zo slim mogelijk wordt geleverd en op de juiste manier wordt bekostigd. Gemeenten en zorgverzekeraars erkennen dat ook. Ik ondersteun het proces tussen partijen als het gaat om het maken van duidelijke afspraken over de samenwerking en wie wanneer waarvoor verantwoordelijk is als het gaat om hulp bij de maaltijd.

Ik ben met VNG en ZN over dit vraagstuk in gesprek gegaan. We hebben afgesproken om voor de Kerst te zorgen dat er duidelijkheid is door gezamenlijk een factsheet te maken voor professionals (wijkverpleegkundigen, zorgverzekeraars en gemeenten). In deze factsheet zal informatie komen over wanneer de hulp onder de Wmo, Zvw of Wlz valt en wat men kan doen als er onduidelijkheden bestaan. Deze factsheet stel ik op met VNG, V&VN, ZIN en ZN.

Tot slot is er tijdens de regeling van werkzaamheden van 26 september (Handelingen II 2018/19, nr. 5, item 4) gevraagd of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) ook toezicht houdt op hulp bij de maaltijd. De IGJ houdt toezicht op de verpleging en verzorging die thuis wordt geleverd vanuit de Zvw of Wlz. De IGJ let dan bijvoorbeeld op of de wijkverpleging de risico’s zoals ondervoeding tijdig signaleert en of de cliënt de hulp krijgt die hij nodig heeft. De IGJ kijkt daarnaast of de wijkverpleging in overeenstemming met de cliënt en/of familie de juiste maatregelen neemt en of er goed wordt samengewerkt in het professionele netwerk. Het college van de gemeente houdt toezicht, door middel van door hen aangewezen toezichthouders, op de hulp die vanuit de Wmo wordt geleverd.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Naar boven