29 502 Toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector

Nr. 136 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 3 februari 2017

De vaste commissie voor Economische Zaken heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken over de brief van 23 december 2016 over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in verband met het vervallen van de uitzondering ingeval van een collectieve arbeidsovereenkomst (Kamerstuk 29 502, nr. 134).

De vragen en opmerkingen zijn op 26 januari 2017 aan de Minister van Economische Zaken voorgelegd. Bij brief van 31 januari 2017 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Vermeij

De adjunct-griffier van de commissie, Konings

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II

Antwoord/Reactie van de Minister

8

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het conceptbesluit van tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in verband met het vervallen van de uitzondering ingeval van een collectieve arbeidsovereenkomst.

Deze leden vragen voor welke branches nadere regelgeving geldt, waarin eisen worden gesteld aan het percentage vaste contracten bij een werkgever. In hoeverre is de postmarkt een uitzondering? Als de postmarkt een uitzondering is, welke motieven liggen er dan ten grondslag aan het overgaan tot deze interventie?

De leden van de VVD-vragen wat er veranderd is ten opzichte van de situatie, zoals besproken in het algemeen overleg Post van 7 september 2016 (Kamerstuk 29 502, nr. 124). In dat overleg heeft de Minister ruimte gevraagd om af te wijken van de afspraak dat 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst moest hebben met hun werkgever, omdat er anders mogelijk ongelukken zouden kunnen gebeuren. De Kamer heeft die ruimte geboden. Kan de Minister de Kamer de verzekering geven dat «ongelukken» als direct gevolg van dit besluit zijn uitgesloten? Zo nee, is hij dan bereid het besluit alsnog uit te stellen, conform onderstaande opmerkingen? Is de Minister bereid om alsnog verschillende oplossingsrichtingen voor te leggen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de voor- en nadelen van het nader uitstellen van het wijzigen van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011?

In het voornoemde algemeen overleg stelde de Minister ook dat hij de zorgen die postbedrijf Sandd heeft over de financiële gevolgen van de ingroei, reëel heeft bevonden. Op basis waarvan is de Minister tot dit oordeel gekomen? Heeft de Minister afdoende inzicht in de bedrijfseconomische situatie waarin Sandd zich bevindt om deze conclusie te kunnen trekken?

De leden van de VVD-fractie merken op dat de Minister op een moment voorafgaand aan het algemeen overleg van 7 september 2016 heeft gesproken met de directie van Sandd over de (financiële) consequenties als de afspraak dat 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst moest hebben met hun werkgever daadwerkelijk van kracht zou worden. Kan de Minister duiden wat de uitkomsten waren van dat overleg? In hoeverre zijn die uitkomsten aanleiding geweest voor het verzoek van de Minister aan de Kamer ruimte te geven van die afspraak te mogen afwijken? Klopt het dat het besluit tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers de facto slechts voor één bedrijf in Nederland geldt, rekening houdend met de uitzondering van postvervoerbedrijven die in een bepaald kalenderjaar een omzet van minder dan € 2 miljoen realiseren? In hoeverre levert dit rechtsongelijkheid op ten opzichte van andere bedrijfssectoren? Heeft de Minister met dit bedrijf gesproken over de gevolgen van de wijziging? Zo ja, wat is het resultaat van dit gesprek? Zo nee, bent u bereid om met dit bedrijf in gesprek te gaan en de Kamer te informeren over de uitkomst?

Deze leden vragen of de Minister contact heeft gehad met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) over dit besluit. Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, is de Minister dan bereid de ACM alsnog om advies te vragen? Is de Minister bereid om ook contact op te nemen met het ACM over de toetredingsdrempels op de Nederlandse postmarkt?

De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre bij het opstellen van het conceptbesluit afdoende rekening is gehouden met de analyse van de toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector, zoals beschreven in de brief d.d. 23 december 2016 (Kamerstuk 29 502, nr. 135) en het bijbehorende rapport «Future scenario developments in the Dutch postal market», waarbij uitgegaan wordt van aanhoudende krimp op de postmarkt. In hoeverre is er rekening gehouden bij het doorrekenen van de genoemde scenario’s in het rapport «Future scenario developments in the Dutch postal market» dat de bestaansmogelijkheden van Sandd ernstig worden beknopt door overheidsingrijpen?

Deze leden vragen in hoeverre het gerechtvaardigd is om het bedrijf Sandd te verplichten minimaal 80% van het personeelsbestand uit vaste contracten te laten bestaan, terwijl de vraag nog niet is beantwoord of de markt van 72-uurs postbezorging onterecht wordt medegefinancierd door de 24-uurs dienstverlening / universele postdienst (UPD)? Acht de Minister de huidige tarieven op de zakelijke markt voldoende om van postbedrijven te eisen de ingroei te realiseren?

De leden van de VVD-fractie zien de volgende paradoxale situatie ontstaan. Het bedrijf Sandd telt ruim 18.000 medewerkers. Klopt het dat de situatie kan ontstaan dat – nota bene – de overheid het werk van deze mensen in gevaar brengt als gevolg van een maatregel die kennelijk beoogt deze werknemers te beschermen? Onderkent de Minister deze paradoxale situatie? Klopt het dat bij het bedrijf Sandd relatief veel mensen werken met een afstand tot de arbeidsmarkt? Hoeveel mensen betreft dit? Zo ja, acht de Minister extra voorzichtigheid dan niet geboden? Maakt dit de eerder genoemde paradox voor de Minister dan niet nog nijpender, mede gelet op het feit dat de kans op ander werk voor juist deze groep zeer gering is? Bestaat de mogelijkheid dat deze overbodige overheidsbemoeienis, aangevraagd door de leden van de SP-fractie en de PvdA-fractie, een bedreiging vormt voor de werkgelegenheid in de sector?

Deze leden hebben de Minister in het algemeen overleg Post van 16 maart 2016 (Kamerstuk 34 024, nr. 36) gevraagd om te komen met een model van referentieprijzen voor de UPD, omdat transparantie van deze 24-uurs postmarkt ontbreekt. Tevens is gevraagd om enkele toekomstscenario’s door te rekenen. Hoewel de Minister dat waardevolle suggesties vond, ontbreekt het element van de referentieprijzen. Wanneer kunnen deze leden dat antwoord nog tegemoet zien? Indien een referentieprijs bekend is; welke bijstellingen vinden dan plaats binnen de geschetste scenario’s? Ondanks dat dit niet direct samenvalt met het besluit tot wijziging van dit Tijdelijk besluit, kan het beide aanzienlijke invloed op de marktordening van de Nederlands postmarkt hebben, en bestaat de mogelijkheid tot oneerlijke concurrentie. De motie-Vos/Bosma (Kamerstuk 34 024, nr. 35) kwam destijds voort uit zorgen over de mededingingssituatie op de postmarkt. Acht de Minister het niet wenselijk de uitkomsten van deze onderzoeken te betrekken bij zijn beleid met betrekking tot de ingroeiverplichting?

Deze leden vragen welke verwachting de Minister heeft over de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen bij het bedrijf Sandd als deze beleidsregel van kracht wordt. Welke verwachting heeft de Minister over de ontwikkeling van het aantal deeltijdbanen als dit besluit van kracht wordt?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister het wijzigen van het besluit nu wel of niet gerechtvaardigd vindt, nu er nog steeds geen transparantie is op de postmarkt door het uitblijven van een goed model van referentieprijzen voor PostNL. Deelt de Minister de mening dat een eventuele marktverstoring van 72-uurspost naar 24-uurspost op dit moment nog onzichtbaar blijft? Is er enig inzicht in de ontwikkeling van de verhouding winstopslag versus vaste kosten in absolute centen per postzegel van de afgelopen jaren? Wat is het effect van dit besluit, onder deze omstandigheden, op de marktordening en welke effecten kan het hebben op de werkgelegenheid in en de betaalbaarheid van de 72-uurspost? Is het niet noodzakelijk diepgaand inzicht te krijgen in de voor ingroei gewenste en feitelijke hoogte van de tarieven? Is de Minister bereid dit inzicht aan de Kamer te verschaffen?

Deze leden vragen in hoeverre dit besluit effect heeft op het concurrentievermogen van Nederlandse postbedrijven op de Europese- en wereldmarkt. Heeft de Minister contact gehad met de Vereniging Grootgebruikers Postdiensten (VGP), waarin grote opdrachtgevers zijn verenigd? Zo ja, hoe ziet de VGP de invloed van het besluit op de marktsituatie? Welke risico’s zien zij? Zo nee, is de Minister bereid om alsnog contact op te nemen met deze organisatie?

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister bereid is zijn besluit op te schorten tot de uitkomsten van bovengenoemde onderzoeken bekend zijn en met de Kamer zijn besproken. Is de Minister bereid om het besluit in samenhang met zijn algemene beleidsvisie met de Kamer te bespreken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het ontwerpbesluit Tijdelijk besluit postbezorgers 2011. Deze leden hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

Deze leden willen zo spoedig mogelijk een einde aan schijnconstructies. Deze leden willen niet dat met behulp van overeenkomsten van opdracht (OVO’s) een oneerlijk concurrentievoordeel wordt gecreëerd en fatsoenlijke werkgelegenheid wordt uitgehold. Zij willen dan ook dat bij herhaling in het verleden gemaakte afspraken over 80% arbeidscontacten nu echt worden nagekomen. Volgens de oorspronkelijke afspraken had dit al jaren geleden gebeurd moeten zijn. Van verder uitstel kan volgens de leden van de PvdA-fractie geen sprake meer zijn.

De leden van de PvdA-fractie vragen nadrukkelijk of het bedrijf Sandd nu ook op dit spoor zit van 80%. Is er overleg geweest met dit bedrijf en heeft het bedrijf aangegeven op 1 april op 80% arbeidscontracten te gaan zitten? Zo nee, wat gaat de Minister daaraan doen?

Deze leden vragen hoe de handhaving na 1 april 2017 eruit zal zien. Welke sancties kunnen bedrijven die zich er dan nog steeds niet aan houden, verwachten? Kan de eis van 80% nu ook voor pakketbezorgers gaan gelden? Zou het niet heel logisch zijn om deze regels voor postbezorgers en pakketbezorgers aan elkaar te koppelen? Klopt het dat deze twee markten in de toekomst mogelijk zullen convergeren? Zou het dan ook niet logisch zijn dat ook de arbeidsvoorwaarden worden gelijkgeschakeld? Klopt het dat de argumenten daarvoor vergelijkbaar zijn? Immers, is het niet onwenselijk dat er bij de pakketbezorgers sprake is van uitbuiting, onderbetaling, veel uren maken tegen een geringe beloning, permanente onzekerheid en een gebrek aan sociale zekerheid, arbeidsongeschiktheidsverzekering en pensioenopbouw? Kan de regering het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 uitbreiden naar pakketbezorgers? Zo ja, op welke termijn kan dit bewerkstelligd worden?

De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat de beleidsregel over het ex ante toezicht op grond van de Postwet 2009 op 18 december 2016 is ingegaan.1 Wat was de visie van de ACM hierop? Kunt u een reactie geven op de uitvoerings- en handhavingstoets van de ACM hierop? Wat was de visie van de postbedrijven op de beleidsregel? Waren alle postbedrijven het eens met de inperking van het ex ante toezicht? Hoe hebben de doorlevertarieven zich in het afgelopen najaar ontwikkeld? Kan overwogen worden om artikel 9 van de Postwet (toegang tot netwerk) te handhaven, in ieder geval zolang deze beleidsregel er is? Kan de beleidsregel weer ingetrokken worden als PostNL weer in rustiger vaarwater komt? Kan dit het geval zijn als er in de Postwet een toestemmingsvereiste komt voor de overdracht van substantiële aandelenpakketten? Heeft de regering in dit kader de Poolse casus met betrekking tot landgrond goed bestudeerd?2 Klopt het dat er met art. 345 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (regulering eigendom) in de praktijk heel veel mogelijk is? Klopt het dat het wetsvoorstel over vitale infrastructuren, dat in 2013 is toegezegd, zich helemaal niet hoeft te beperken tot het nationale veiligheidsbelang, maar desgewenst veel breder kan worden getrokken? Is de regering bereid dit te doen?

Klopt het dat er ook meer rust rondom PostNL zou komen als de overheid weer een gouden aandeel dan wel een regeringscommissaris zou hebben of als de Stichting Continuïteit PostNL door de Minister bestuurd zou worden?

Deze leden vragen wanneer de Minister een reactie zal geven op het rapport «Future scenario developments in the Dutch postal market» (Kamerstuk 29 502, nr. 135). Hoe reëel is het scenario waarin er weer een monopolie komt? Als dit scenario werkelijkheid wordt, hoe wordt dan een privaat monopolie voorkomen? Is er dan een taak voor de nieuwe Nationale Investeringsbank om een aandeel te nemen in PostNL?

De leden van de PvdA-vragen wanneer de wijziging van de Postwet 2009, waarin vastgelegd wordt dat de UPD door een Nederlandse vennootschap uitgevoerd moet worden met voldoende financiële middelen, kan verwacht worden. Zullen in deze wetswijziging ook andere conclusies uit de UPD-evaluatie en de Postvisie worden meegenomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie lezen in de nota van toelichting op het ontwerpbesluit dat de Minister na internetconsultatie omwille van de uitvoerbaarheid van de 80%-eis heeft gekozen voor een ingangsdatum per 1 april 2017, omdat overleg over deze wijziging pas in een zeer laat stadium kon worden afgerond. Deze leden constateren dat het ontwerpbesluit al op 31 juli 2015 ter consultatie is voorgelegd en dat de voornaamste wijziging het vervallen van de uitzonderingen op de 80%-eis is. Zij vragen de Minister daarom nader toe te lichten waarom het overleg bijna anderhalf jaar heeft geduurd, alvorens tot een uit een relatief eenvoudige wetswijziging voorvloeiend ontwerpbesluit te komen.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister aan te geven op welke wijze, nu het ontwerpbesluit pas per 1 april 2017 van kracht zal zijn, invulling wordt gegeven aan de per 1 januari 2017 geldende eis dat 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben. Tevens vragen deze leden de Minister toe te lichten hoe de ACM invulling gaat geven aan het toezicht op de 80%-eis en of en hoe de ACM aan de Minister en aan de Kamer zal rapporteren over de naleving van de 80%-eis.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen.

Deze leden merken op dat de Minister in het algemeen overleg Post van 7 september 2016 de Kamer om ruimte heeft gevraagd om alternatieve oplossingsrichtingen voor de ingroeiverplichting uit te werken en dit aan de Kamer voor te leggen. Kan de Minister schetsen op welke manier is omgegaan met deze politieke ruimte en het informeren van de Kamer hierover? Is de Minister bereid om alsnog met oplossingsrichtingen naar de Kamer te komen?

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Minister in zijn brief van 23 december 2016 (Kamerstuk 29 502, nr. 135) concludeert dat er onvoldoende draagvlak is om maatregelen te nemen die gericht zijn op langer durend uitstel van de wettelijke verplichting om per 1 januari 2017 met minimaal 80% van de postbezorgers een arbeidsovereenkomst te hebben. Kan de Minister dit nader verklaren? Bij welke betrokkene(n) ontbrak dit draagvlak dan? Bedoelt de Minister hiermee ook draagvlak in de Kamer?

De leden van de CDA-fractie zijn verder benieuwd of de Minister de zorgen van het bedrijf Sandd over de gevolgen van de ingroeiverplichting tot 80% nog steeds reëel acht. Zorgt het voorliggende besluit ervoor dat bedrijven die op dit moment nog actief zijn op de postmarkt in de problemen komen? Kan de Minister inzichtelijk maken hoe hij de afweging tussen de verschillende belangen precies heeft gemaakt? Is de Minister bereid om de ACM te vragen om een impactanalyse te maken van de gevolgen van het nu voorliggende besluit?

Deze leden merken op dat de Minister heeft aangekondigd met een integrale beleidsvisie te komen. Is de Minister bereid het nu voorliggende besluit uit te stellen en in samenhang met zijn beleidsvisie aan de Kamer voor te leggen? Zo nee, waarom niet? Zijn er ontwikkelingen die de Minister zouden kunnen doen besluiten alsnog het voorliggende besluit te wijzigen of in te trekken? Welke zijn dat?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 in verband met het vervallen van de uitzondering ingeval van een collectieve arbeidsovereenkomst. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister op 7 september 2016 tijdens het algemeen overleg Post stelde dat hij de zorgen van postbedrijf Sandd over de financiële gevolgen van de ingroei, reëel heeft bevonden. Heeft u deze uitspraak gedaan op basis van inzage in de cijfers van het bedrijf Sandd? Zo ja, hoe heeft deze inzage plaatsgevonden en wat was het precieze oordeel van de Minister? Zijn er sinds 7 september 2016 veranderingen opgetreden die een ander oordeel rechtvaardigen? Zo ja welke?

De leden van de D66-fractie constateren voorts dat de Minister geen dingen wilde doen waardoor de bedrijven die op dit moment nog actief zijn op de postmarkt, in de problemen komen en dat de Minister zei «ongelukken» te willen voorkomen. Voor dit uitgangspunt bleek ook steun in de Kamer. Hoe verhoudt deze uitspraak van de Minister zich tot het voorliggende besluit? Is de Minister bereid het nu voorliggende besluit uit te stellen en in samenhang met zijn beleidsvisie aan de Kamer voor te leggen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie benadrukken het belang van de 80% ingroei-eis, waarbij 80% van de postbezorgers werkt op basis van een vast contract. Tegelijkertijd moet deze ingroei op een realistische manier plaatsvinden om de concurrentie en de werkgelegenheid in de postsector te beschermen. De Minister heeft in het algemeen overleg gesteld heel voorzichtig om te zullen gaan met de werkgelegenheid van de mensen die in de postsector werken. Wat zijn de potentiële gevolgen van dit besluit voor de medewerkers van postbedrijf Sandd? Welke maatregelen is de Minister van plan op korte termijn te nemen om «ongelukken» bij Sandd te voorkomen? Is de Minister bereid om de ACM, zoals dat ook in de recent afgekondigde beleidsregel het geval is, te vragen om een impactanalyse van de gevolgen van dit besluit? Zo nee, waarom is een impactanalyse in dit geval niet nodig?

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister bereid is de Kamer alsnog verschillende oplossingsrichtingen voor het ingroeiprobleem voor te leggen, zoals tijdens het algemeen overleg Post van 7 september 2016 toegezegd. Zo nee, waarom niet? Het advies van Vreeman uit 20113 stelt dat een tarief van 25 cent per poststuk op de zakelijke markt noodzakelijk zou zijn voor de ingroei. Is dit tarief nog steeds een realistisch tarief of is na zes jaar bijstelling nodig op basis van de inflatie? Kunt u aangeven hoe hoog de huidige tarieven op de zakelijke markt zijn en hoe deze zich verhouden tot het advies van Vreeman? Heeft u bij het voorgestelde besluit rekening gehouden met dit advies van Vreeman? De Minister heeft de Kamer meermaals geïnformeerd over de versterkte volumedaling op de postmarkt. Heeft deze versterkte krimp effect op het voor ingroei benodigde tarief op de zakelijke markt? Kunt u aangeven hoe hoog de tarieven liggen die de dertig grootste zakelijke opdrachtgevers op de postmarkt thans per poststuk betalen? Bent u bereid de ACM alsnog te vragen hoe de tarieven van de dertig grootste bedrijven op de zakelijke postmarkt zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld?

Deze leden vragen wat bedoeld wordt met «onvoldoende draagvlak» in de brief van 23 december 2016 (Kamerstuk 29 502, nr. 134). Bij welke betrokkene(n) ontbrak dit draagvlak dan? Hoe verhoudt zich dit tot de stelling van de Minister tijdens het algemeen overleg dat hij desnoods zijn eigen verantwoordelijkheid zou nemen om tot een oplossing te komen?

De leden van de D66-fractie vragen of gesproken is met de ACM bij de totstandkoming van het Tijdelijk besluit. De leden horen graag de uitkomsten van dit gesprek.

II Antwoord/Reactie van de Minister

Beantwoording vragen VVD-fractie4

1. De leden van de VVD-fractie vragen of de eisen die gesteld worden aan het percentage vaste contracten bij een werkgever ook aan andere branches worden gesteld.

Er zijn mij geen andere branches bekend waarin bij wet het percentage arbeidsovereenkomsten is vastgelegd. In die zin is de postsector een uitzondering.

2. De leden van de VVD-fractie vragen verder welke motieven aan het opleggen van deze regels ten grondslag liggen als de postsector een uitzondering vormt.

De discussie hierover is begonnen tijdens de parlementaire behandeling van de Postwet 2009. Naar aanleiding van de discussie over het garanderen van sociaal aanvaardbare arbeidsvoorwaarden na openstelling van de postmarkt heeft de Tweede Kamer destijds het amendement Crone (Kamerstuk 30 536, nr. 10) aangenomen dat beoogde te verzekeren dat postbezorgers na de volledige liberalisering van de postmarkt werkzaam zouden zijn op basis van een arbeidscontract. Dit heeft uiteindelijk geleid tot het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 (hierna: besluit). In de toelichting bij dit besluit is het volgende opgemerkt: «In de overgangsfase van een wettelijk monopolie op de postbezorging naar een vrije postmarkt met concurrentie ontstond door volumedalingen en scherpe concurrentie op prijs een zodanige druk op de arbeidsvoorwaarden van postbezorgers, dat die arbeidsvoorwaarden mogelijk in het gedrang konden komen. Met name de sterke krimp op deze markt is relatief uitzonderlijk in verhouding met andere sectoren. Dit besluit beoogt de sociale partners te ondersteunen bij de totstandkoming van sociaal aanvaardbare arbeidsvoorwaarden door ervoor te zorgen dat de arbeidsovereenkomst de dominante contractvorm in de postsector wordt.»

3. De leden van de VVD-fractie vragen of ik de verzekering kan geven dat er geen «ongelukken» gebeuren als gevolg van dit besluit.

De marktsituatie zoals ik die heb geschetst tijdens het Algemeen Overleg Post van 7 september 2016 is niet wezenlijk veranderd. Het vervallen van de mogelijkheid om bij cao af te wijken van de verplichting om 80% van de postbezorgers in arbeidsdienst te hebben (hierna: 80%-verplichting) vloeit niet voort uit dit besluit, maar uit de Postwet 2009 zelf, zoals geamendeerd door de Kamer. Op 29 januari 2015 aanvaardde de Kamer amendement met Kamerstuk 34 024, nr. 22, waarmee de afwijkingsmogelijkheid uit de Postwet werd geschrapt. Het nu voorliggende besluit heeft slechts tot gevolg dat de postvervoerders 3 maanden extra de tijd hebben (tot 1 april 2017) om te voldoen aan de 80%-verplichting uit de wet.

4. De leden van de VVD-fractie vragen of ik bereid ben het besluit nader uit te stellen, en wat daar de voor- en nadelen van zijn. Tevens vragen deze leden of ik alsnog verschillende oplossingsrichtingen kan voorleggen.

Indien zou worden gekozen voor het opschorten van het besluit zal dit de facto betekenen dat de 80%-verplichting van artikel 2 van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 van toepassing is. Dit houdt in dat per 1 januari 2017 postvervoerders reeds aan de 80%-verplichting zouden hebben moeten voldaan. Uitstel geeft de bewuste postvervoerders dus geen extra tijd, integendeel. Uit gesprekken met betrokken partijen bleek mij dat er onvoldoende draagvlak is voor andere oplossingsrichtingen dan het op zo kort mogelijke termijn laten ingaan van de 80%-verplichting. Ik verwijs daarbij onder meer naar het bericht van de FNV van 14 december 20165. Zoals ik eerder heb laten weten vind ik het wel redelijk, gezien het feit dat het overleg met betrokken partijen pas in een laat stadium kon worden afgerond, postvervoerbedrijven enig respijt te geven om de nodige voorbereidingen te treffen om op korte termijn aan deze eis te kunnen voldoen. Het is nu aan de Kamer zich uit te spreken over het ontwerpbesluit.

5. De leden van de VVD-fractie vragen hoe ik tot het oordeel ben gekomen dat de zorgen rondom de financiële gevolgen voor Sandd reëel waren en of ik afdoende inzicht heb kunnen verkrijgen in de bedrijfseconomische situatie van Sandd.

Dit oordeel is gebaseerd op een verificatieonderzoek naar de bedrijfseconomische situatie van Sandd dat ik samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heb uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd op basis van de door de accountant van Sandd aangeleverde bedrijfsvertrouwelijke gegevens.

6. De leden van de VVD-fractie stellen een aantal vragen over de uitkomsten van het overleg met Sandd voorafgaand aan het Algemene Overleg Post van 7 september 2016 en of er met het bedrijf is gesproken over de gevolgen van de wijziging van het besluit.

Ik heb tijdens het Algemeen Overleg (AO) van 7 september 2016 laten weten dat ik me heb verdiept in de zorgen van Sandd over de mogelijke impact van de 80%-verplichting en dat ik die zorgen reëel vind. Met Sandd is in dat kader tevens gesproken over de maatregelen die het bedrijf neemt om een gezonde toekomst te verzekeren en hoeveel tijd daarvoor nodig zou zijn. Na het AO van 7 september 2016 heb ik opnieuw gesprekken gevoerd met de Autoriteit Consument en Markt (ACM), de Minister van SZW, de vakbonden en Sandd. In die gesprekken is aan de orde geweest welke financiële impact de 80%-verplichting heeft voor Sandd en hoe zich dat verhoudt tot de bedrijfseconomische situatie van het bedrijf in samenhang met de mogelijke effecten van de volumeontwikkelingen en de huidige concurrentieverhoudingen op de postmarkt.

7. De leden van de VVD-fractie vragen voor hoeveel bedrijven dit ontwerpbesluit effect heeft en of hier sprake is van rechtsongelijkheid.

Het besluit en de wijziging daarvan zijn algemeen verbindende voorschriften, van rechtsongelijkheid is geen sprake. Ik heb van ACM begrepen dat er vermoedelijk rond de 10 postvervoerders boven de omzetgrens van 2 miljoen euro uitkomen. Deze zullen dus aan de eisen van het besluit moeten voldoen.

8. De leden van de VVD-fractie vragen tevens of ik contact heb gehad met de ACM over dit besluit en wat de uitkomsten daarvan waren.

Uiteraard heb ik contact met ACM gehad over de uitvoeringsaspecten van dit besluit. Ook heb ik ACM om een uitvoeringstoets gevraagd. De weergave van deze toets is opgenomen in de toelichting op het onderhavige ontwerpbesluit.

9. De leden van de VVD-fractie vragen of ik bereid ben contact op te nemen met de ACM over de toetredingsdrempels op de Nederlandse postmarkt.

Ik heb geen signalen van ACM ontvangen dat er problemen zouden bestaan rondom de toetreding tot de postmarkt. Zoals ook opgemerkt in de memorie van toelichting op de Postwet 2009 zijn de toe- en uittredingsdrempels tot de postmarkt relatief laag omdat er geen grote kapitaalinvesteringen benodigd zijn, afhankelijk van het te bedienen marktsegment. Dit kan ook worden afgeleid uit het grote aantal postvervoerders en uit het feit dat dit aantal in 2015 nog is gestegen van 114 naar 118. Bovendien werkt ACM aan een marktanalysebesluit op basis van artikel 13 van de Postwet 2009. Ik zie daarom geen aanleiding nader contact te zoeken met ACM.

10. De leden van de VVD-fractie vragen of bij het opstellen van het conceptbesluit tot wijziging van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 rekening is gehouden met het onlangs gepresenteerde rapport «Future scenario developments in the Dutch postal market» waarin wordt uitgegaan van aanhoudende krimp op de postmarkt en waarin de 80%-verplichting als bedreiging voor Sandd wordt gezien.

In een krimpende postmarkt is het voor bedrijven lastiger schokken op te vangen. Vandaar dat ik bij voorkeur eerst met uw Kamer van gedachten had willen wisselen over de uitkomsten van het WIK-rapport en ik op zoek ben gegaan naar een nieuw tijdspad voor invoering van de 80%-verplichting. Ik heb moeten concluderen dat er geen breed draagvlak was voor langer durend uitstel. Omdat besluitvorming pas laat kon worden afgerond, is wel gekozen voor 3 maanden uitstel. ACM houdt toezicht op naleving van het besluit. Ik ga ervan uit dat ACM zoals altijd hierbij de nodige zorgvuldigheid zal betrachten en rekening zal houden met de belangen van betrokken bedrijven en werknemers.

11. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de 80%-verplichting gerechtvaardigd is terwijl niet helder is of de markt voor 72-uurs postbezorging wordt medegefinancierd door de 24-uurs dienstverlening.

De ingang van de 80%-verplichting door het vervallen van de mogelijkheid bij cao af te wijken van deze verplichting is het gevolg van een door de Kamer aangenomen amendement op de Postwet 2009. Naar aanleiding van het debat met de Kamer tijdens het AO Post van 7 september 2016 heb ik onderzocht of er draagvlak was om meer tijd te geven aan Sandd om aan de 80%-verplichting te voldoen. Ik heb moeten concluderen dat er geen breed draagvlak was voor langer durend uitstel dan de 3 maanden zoals opgenomen in het besluit.

Ten aanzien van medefinanciering is voornamelijk van belang of de Postregeling niet teveel ruimte laat om kosten toe te schrijven aan de universele postdienst (hierna: UPD) en daarmee een ongelijk speelveld te creëren. In de Postregeling 2009 is vastgelegd dat alleen de daadwerkelijke kosten van de UPD aan de UPD worden toegerekend. In 2014 is in dat verband verder aangescherpt welke kosten wel en welke niet aan de UPD kunnen worden toegerekend. Hiermee is het risico op medefinanciering voor de verlener van de UPD ingeperkt. In de nieuwe evaluatie van de UPD, die dit jaar van start is gegaan, zal dit onderwerp nogmaals tegen het licht worden gehouden.

12. De leden van de VVD-fractie vragen of de huidige tarieven op de zakelijke markt voldoende zijn om van postbedrijven een ingroei te eisen.

De tarieven in de zakelijke markt worden bepaald door vraag en aanbod. De overheid heeft daar geen opvatting over. Wel dient de overheid bij het invoeren van nieuwe regelgeving oog te hebben voor de effecten hiervan op de bedrijven in een markt. De 80%-verplichting is niet gekoppeld aan een tariefniveau.

13. De leden van de VVD-fractie vragen of het werk van postbezorgers in gevaar kan komen terwijl deze maatregel van de overheid juist bedoeld is om deze mensen te beschermen, en of ik deze paradoxale situatie onderken.

Tijdens het AO Post van 7 september 2016 en tijdens het vragenuur van 20 december 2016 heb ik reeds gezegd dat op deze krimpmarkt heel voorzichtig dient te worden omgegaan met de betrokken bedrijven en met de werkgelegenheid van de mensen die daar werken (Handelingen II 2016/17, nr. 37, item 4). De 80%-verplichting is gericht op het borgen van aanvaardbare arbeidsvoorwaarden voor postbezorgers. Het valt niet uit te sluiten dat deze verplichting zoals deze nu voortvloeit uit de Postwet 2009 dusdanige financiële gevolgen heeft voor sommige bedrijven dat er ook risico’s ontstaan voor de werkgelegenheid bij die bedrijven.

14. De leden van de VVD-fractie vragen naar het aantal mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt dat bij Sandd werkzaam is. Zij vragen of daarom niet juist extra voorzichtigheid geboden is en of deze situatie een bedreiging kan vormen voor de werkgelegenheid in deze sector.

Ik kan geen uitspraken doen over hoe het werknemersbestand van individuele bedrijven is opgebouwd. Wel is bekend dat het werk van postbezorgers relatief vaak wordt ingevuld door mensen die flexibel zijn in hun werktijden (scholieren, studenten, ouderen), of die arbeidsbeperkingen hebben (afkomstig van SW-bedrijf). Als er met een postvervoerder iets gebeurt, kan dit voor duizenden werknemers grote effecten hebben, ongeacht of zij afstand tot de arbeidsmarkt hebben of niet.

15. De leden van de VVD-fractie vragen naar een model van referentieprijzen voor de UPD naar aanleiding van de motie van de leden Mei Li Vos en Bosma (Kamerstuk 34 024, nr. 35) en de relatie met het Tijdelijk besluit postbezorgers.

Naar aanleiding van de in de vraag genoemde motie heb ik toegezegd onderzoek te zullen doen naar de situatie op de postmarkt en te bezien of de voorwaarden voor een goede en gezonde ontwikkeling van die markt in de toekomst vervuld zijn, dan wel dat er maatregelen nodig zijn om te voorzien in die voorwaarden. Voornoemd onderzoek is inmiddels afgerond met het rapport «Future scenario developments in the Dutch postal market». Op basis van dit onderzoek en de evaluatie van de UPD zal ik in het voorjaar mijn beleidsvisie op de toekomstige ontwikkeling van de postmarkt naar uw Kamer sturen. Het element van zogenaamde referentieprijzen zal worden betrokken bij de evaluatie van de UPD. Gelet op het voornoemde tijdpad van de 80%-verplichting en het ontbreken van draagvlak voor uitstel, bleek het niet mogelijk de tijdsplanning van de evaluatie van de UPD en het onderhavige besluit aan elkaar te koppelen.

16. De leden van de VVD-fractie vragen naar de ontwikkeling van het aantal arbeidsplaatsen en deeltijdbanen bij Sandd als gevolg van het onderhavige ontwerpbesluit.

Ik wijs er allereerst op dat de effecten ten aanzien van arbeidsplaatsen voortvloeien uit de Postwet 2009 en uit het amendement van Gesthuizen/Vos (Kamerstuk 34 024, nr. 22), waarbij de mogelijkheid om bij cao af te wijken van de 80%-verplichting is geschrapt, en niet uit het onderhavige besluit. Het is moeilijk te voorspellen hoe de effecten op de werkgelegenheid zullen uitpakken. Dit is afhankelijk van meerdere factoren zoals volumeontwikkeling, concurrentie, tarifering en bedrijfseconomische afwegingen.

17. De leden van de VVD-fractie vragen of ik het wijzigen van het besluit nu wel of niet gerechtvaardigd vind, nu er nog steeds geen transparantie is op de postmarkt door het uitblijven van een goed model van referentieprijzen voor PostNL?

Zie mijn antwoord op vraag 15.

18. De leden van de VVD-fractie vragen of ik de mening deel dat een eventuele marktverstoring van 72-uurspost naar 24-uurspost op dit moment nog onzichtbaar blijft?

Zie mijn antwoord op vraag 11.

19. De leden van de VVD-fractie vragen of er enig inzicht is in de ontwikkeling van de verhouding winstopslag versus vaste kosten in absolute centen per postzegel van de afgelopen jaren.

De Postwet 2009 bepaalt dat de tarieven voor de UPD worden gebaseerd op de kosten van de UPD en een redelijk rendement. Dit is nader uitgewerkt in de Postregeling 2009. De totale tariefruimte voor de UPD wordt uitgedrukt in een gemiddeld, jaarlijks maximumtarief voor alle producten binnen de UPD. De berekening van de tariefruimte is neergelegd in formules die als bijlage bij de Postregeling 2009 zijn vastgesteld. ACM toetst of concrete tariefvoorstellen van de UPD-verlener mogelijk zijn binnen de berekende tariefruimte. ACM beoordeelt niet de kosten van individuele UPD-diensten en heeft derhalve geen inzicht in de verhouding winstopslag en vaste kosten van individuele diensten.

20. De leden van de VVD-fractie vragen wat het effect is van dit besluit, onder deze omstandigheden, op de marktordening en welke effecten het kan hebben op de werkgelegenheid in en de betaalbaarheid van de 72-uurspost?

De effecten van het uit de Postwet 2009 voortvloeiende besluit zijn op voorhand moeilijk te voorspellen, maar feit is wel dat een dergelijke wettelijke eis gezien de directe financiële effecten op een bedrijf, risico’s meebrengt voor de verhoudingen in de markt en de werkgelegenheid bij de bedrijven die door dit besluit worden geraakt.

21. De leden van de VVD-fractie vragen of het niet noodzakelijk is diepgaand inzicht te krijgen in de voor ingroei gewenste en feitelijke hoogte van de tarieven en of ik bereid ben dit inzicht aan de Kamer te verschaffen?

Een dergelijk inzicht is moeilijk te verkrijgen omdat er verschillende factoren zijn die de ruimte voor ingroei bepalen, zoals de kostenstructuur van de individuele bedrijven en de winstmarges in de markt. Ik verwacht daarom niet dit inzicht te kunnen verschaffen.

22. De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre dit besluit effect heeft op het concurrentievermogen van Nederlandse postbedrijven op de Europese- en wereldmarkt.

Het concurrentievermogen van Nederlandse postbedrijven op de Europese en wereldmarkt wordt door verschillende factoren bepaald. Zo kunnen Nederlandse postbedrijven te maken hebben met wet- en regelgeving die niet in het buitenland gelden. Omgekeerd kan dit ook het geval zijn. In het algemeen heb ik niet de indruk dat dit besluit een groot effect heeft op de Europese concurrentiepositie van de Nederlandse postbedrijven.

23. De leden van de VVD-fractie vragen of ik contact heb gehad met de Vereniging Grootgebruikers Postdiensten (VGP) over het Tijdelijk besluit postbezorgers.

Het besluit heeft ter publieke internetconsultatie voorgelegen. VGP heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te reageren op het voorgenomen besluit. Uiteraard ben ik bereid met iedere relevante partij het gesprek aan te gaan over het onderwerp, daar strekte de internetconsultatie over het ontwerpbesluit ook toe. Het is echter nu aan de Kamer om zich uit te spreken over het door mij voorgehangen ontwerpbesluit.

24. De leden van de VVD-fractie vragen tot slot of ik bereid ben mijn besluit op te schorten tot de uitkomsten van bovengenoemde onderzoeken bekend zijn en met de Kamer zijn besproken en het besluit in samenhang met de algemene beleidsvisie met de Kamer te bespreken.

Vanaf 1 januari 2017 regelt de Postwet 2009 dat niet meer door cao van de 80%-verplichting kan worden afgeweken. De facto zouden postvervoerders dus per 1 januari 2017 reeds aan de 80%-verplichting hebben moeten voldaan. Met het besluit wordt een nieuw ingroeipad voorgesteld waardoor de postbedrijven tot 1 april 2017 de tijd krijgen om aan deze verplichting te voldoen. Opschorting van het besluit zal juridisch gezien dus niet leiden tot meer uitstel voor de postbedrijven, integendeel. Het is aan de Kamer om van de voorhangprocedure gebruik te maken om zich uit te spreken over het ontwerpbesluit.

Beantwoording vragen PvdA-fractie

25. De leden van de PvdA-fractie vragen of Sandd op het spoor zit van 80% arbeidscontracten, of er overleg is geweest met dit bedrijf en of het bedrijf heeft aangegeven op 1 april op 80% arbeidscontracten te zitten. Indien Sandd dat niet heeft aangegeven, vragen deze leden wat de regering daaraan gaat doen.

Volgens de laatste gegevens heeft ongeveer 50% van de werknemers van Sandd een arbeidscontract. Ik ga ervan uit dat Sandd zich zal inspannen om op 1 april 2017 aan de 80%-verplichting te voldoen. ACM ziet hierop als toezichthouder toe.

26. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de handhaving er na 1 april 2017 uit zal zien en welke sancties er mogelijk zijn.

Het is aan ACM als onafhankelijk toezichthouder om toezicht te houden op de naleving van het Besluit. ACM heeft een discretionaire bevoegdheid om hier invulling aan te geven. Ik ga ervan uit dat ACM hierbij zoals altijd de nodige zorgvuldigheid zal betrachten en rekening zal houden met de belangen van betrokken bedrijven en werknemers. Indien ACM tot sanctionering overgaat, heeft zij krachtens de Postwet 2009 de mogelijkheid om bijvoorbeeld een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete op te leggen. Vanaf 1 juli 2016 zijn de boetes die ACM maximaal kan opleggen verhoogd (van 450.000 naar 900.000 euro per overtreding of, als dat meer is, 1% of 10% van de jaaromzet).

27. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de convergentie en mogelijke gelijkschakeling tussen de post- en pakketmarkt ten aanzien van de onderhavige regelgeving.

Of er in de toekomst sprake zal zijn van convergentie tussen de post- en pakkettenmarkt is afhankelijk van keuzes door marktpartijen. Mijn inzet is er op gericht zoveel mogelijk ruimte te scheppen voor gezonde en effectieve concurrentie op geliberaliseerde markten. Daar hoort ook een bepaald niveau aan sociale zekerheid en arbeidsvoorwaarden bij. Verschillende categorieën werknemers hebben daarbij in toenemende mate uiteenlopende behoeften. Cao-afspraken zijn bij uitstek een middel om hier op een evenwichtige wijze invulling aan te geven. Het kabinet vindt dat waar bezorgers een vrije keuze ervaren tussen de ene of de andere vormgeving van de arbeidsrelatie, en deze in overeenstemming is met wet- en regelgeving, het niet aan de overheid is om ze de ene of de andere kant op te dwingen. Ik acht het wel gewenst om de ontwikkelingen in de gaten te houden. Het zou bijvoorbeeld zorgelijk zijn als steeds meer werknemers worden vervangen door zelfstandigen, wanneer deze zelfstandigen in een afhankelijke positie verkeren en zich gedwongen zien om een steeds lagere beloning of steeds minder goede voorwaarden te accepteren.

28. De leden van de PvdA-fractie vragen of het Besluit kan worden uitgebreid met pakketbezorgers.

Het besluit kan niet worden uitgebreid naar pakketbezorgers, omdat de Postwet 2009 daarvoor geen wettelijke basis biedt. Op grond van artikel 8 van de Postwet 2009 kan bij algemene maatregel van bestuur een minimumpercentage worden vastgesteld voor postbezorgers. Daaronder vallen de bezorgers van brieven, geadresseerde tijdschriften en geadresseerde dagbladen, niet de bezorgers van pakketten.

29. De leden van de PvdA-fractie stellen een aantal vragen over de beleidsregel over het ex ante toezicht op grond van de Postwet 2009 en de reacties van partijen daarop.

De beleidsregel over het ex ante toezicht op grond van de Postwet 2009 (hierna: beleidsregel) is op 20 december 2016 in de Staatscourant gepubliceerd en op 21 december 2016 in werking getreden. Voor de visie van ACM op deze beleidsregel verwijs ik u naar de uitvoerings- en handhavingstoets (UHT) van ACM zoals zij deze ook op haar website heeft gepubliceerd. Mijn reactie op deze UHT kunt u vinden onder het kopje UHT in de toelichting bij de beleidsregel. Opgemerkt zij dat geen sprake is van een inperking van het ex ante toezicht. Vanwege de ingrijpendheid van ex ante besluiten wordt wel om een nadere onderbouwing gevraagd, zoveel mogelijk in kwantitatieve zin. Een eerdere versie van de beleidsregel heeft ter internetconsultatie voorgelegen. Daarin hebben overige postbedrijven hun zienswijze kenbaar kunnen maken. Een weerspiegeling hiervan vindt u in de toelichting bij de beleidsregel.

30. De leden van de PvdA-fractie vragen hoe de doorlevertarieven zich in het afgelopen najaar hebben ontwikkeld.

Onduidelijk is wat met doorlevertarieven wordt bedoeld. Er kan sprake zijn van meerdere tarieven, afhankelijk van bijvoorbeeld productcategorie, gewicht en volume. Een eenduidig antwoord is dan ook niet te geven.

31. De leden van de PvdA-fractie vragen of artikel 9 van de Postwet gehandhaafd kan worden zolang de beleidsregel van kracht is.

Inmiddels is ACM ver gevorderd met de besluitvorming op basis van de artikelen 13a, e.v. Zodra deze besluitvorming is afgerond, is artikel 9 overbodig. Met het oog op zorgvuldige afronding van diverse onderzoeken en handhavings- en geschilbeslechtingsprocedures, is voorzien in een overgangsfase. Deze overgangsfase eindigt per 1 juli 2017, omdat voornoemde onderzoeken en procedures dan zullen zijn afgerond.

32. De leden van de PvdA-fractie vragen of de beleidsregel weer kan worden ingetrokken en koppelt eventuele intrekking aan de situatie van PostNL. Deze leden vragen voorts of in dat kader de Poolse casus met betrekking tot landbouwgrond goed is bestudeerd.

De beleidsregel kan theoretisch gezien op ieder moment worden ingetrokken. In het voorjaar van 2017 presenteer ik mijn langetermijnbeleidsvisie voor de postmarkt. Zoals ik ook heb toegezegd in het AO Post van 7 september 2016 is dat een goed moment om te bezien of de beleidsregel ook in het langetermijnplaatje van de postmarkt past. Voor een reactie op de Poolse wetgeving ten aanzien van landbouwgrond verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen die zijn ingezonden op 19 januari 2016.

33. De leden van de PvdA-fractie vragen naar mogelijke nadere maatregelen met betrekking tot regulering van het eigendom van PostNL, zoals een gouden aandeel, aanstellen van een regeringscommissaris, de stichting continuïteit PostNL en de relatie met het wetsvoorstel over vitale infrastructuur.

In de laatste maanden van 2016 heb ik diverse keren met de Tweede Kamer gedebatteerd over hoe de publieke belangen op de postmarkt veilig te stellen. Op verschillende van de hierboven gestelde vragen ben ik toen reeds ingegaan. Daarnaast verwijs ik naar mijn brief van 23 december 2016 (Kamerstuk 29 502, nr. 135) over de ontwikkelingen op de postmarkt. Ik zal u in mijn beleidsvisie de resultaten presenteren van de in deze brief aangekondigde acties die met name betrekking hebben op het aanscherpen van de UPD-eisen.

34. De leden van de PvdA-fractie vragen naar de timing en inhoud van de reactie op het rapport «Future scenario developments in the Dutch postal market» en naar de uitwerking van mogelijke UPD-maatregelen. Ook wordt gevraagd naar de realiteitszin van bepaalde scenario’s en het handelingsperspectief van de overheid in die scenario’s.

Op deze vragen wil en kan ik niet vooruit lopen. Momenteel ben ik met diverse belanghebbenden op de postmarkt in gesprek over hun visie op de lange termijnontwikkelingen op de postmarkt. Op basis van deze gesprekken, de evaluatie van de UPD en mijn eigen uitwerking van UPD-maatregelen zal ik in het voorjaar van 2017 de eerder aan uw Kamer toegezegde beleidsvisie presenteren. Daarin zullen de genoemde vragen aan de orde komen.

Beantwoording vragen SP-fractie

35. De leden van de SP-fractie vragen waarom er anderhalf jaar heeft gezeten tussen de consultatie van het ontwerpbesluit en het uiteindelijk voorhangen van het ontwerpbesluit aan de Kamer.

Ik verwijs hierbij naar de diverse AO’s over Post die wij hebben gevoerd vanaf de tweede helft van 2015. Zoals ik ook in antwoorden op vragen van de VVD-fractie heb laten weten vind ik dat op deze krimpmarkt voorzichtig dient te worden omgegaan met de betrokken bedrijven en met de werkgelegenheid van de mensen die daar werken. Er is tijd nodig geweest om te kunnen beoordelen of en in welke mate bepaalde betrokken bedrijven dusdanig geraakt zouden worden door het ontwerpbesluit dat hier andere overheidsdoelen en publieke belangen door in het gevaar zouden kunnen komen. Vervolgens is veel tijd gestoken in het overleg met alle betrokken partijen over een breed gedragen oplossingsrichting, die helaas niet kon worden bereikt. De zorgvuldigheid die hierbij is betracht heeft geleid tot dit tijdstraject.

36. De leden van de SP-fractie vragen aan te geven op welke wijze, nu het ontwerpbesluit pas per 1 april 2017 van kracht zal zijn, invulling wordt gegeven aan de per 1 januari 2017 geldende 80%-verplichting.

In het ontwerpbesluit wordt geregeld dat 80%-verplichting met ingang van 1 april 2017 zal gelden. Het ontwerpbesluit voorziet in terugwerkende kracht: het besluit zal terugwerken tot en met 1 januari 2017. Dat betekent dat, nadat het besluit in werking is getreden, vanaf 1 januari 2017 ingevolge de Postwet 2009 en artikel 2 van het besluit, de 80%-verplichting vanaf 1 april 2017 zal gelden.

37. De leden van de SP-fractie vragen toe te lichten hoe de ACM invulling gaat geven aan het toezicht op de 80%-verplichting en of en hoe de ACM aan de Minister en aan de Kamer zal rapporteren over de naleving van de 80%-verplichting.

Over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de handhaving wordt verwezen naar het antwoord op vraag 26 van de leden van PvdA-fractie. Het is aan ACM om te bepalen of en op welke wijze zij verslag doet over de naleving van het besluit. Ik zie vooralsnog geen reden daaromtrent specifieke verzoeken te doen aan ACM.

Beantwoording vragen CDA-fractie

38. De leden van de CDA fractie vragen op welke wijze de politieke ruimte is benut om oplossingsrichtingen uit te werken en of ik bereid ben alsnog oplossingsrichtingen aan te dragen richting de Tweede Kamer.

Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik naar de beantwoording van de gelijkluidende vraag 4 van de leden van de VVD-fractie.

39. De leden van de CDA-fractie vragen naar het draagvlak ten aanzien van langer durend uitstel van de 80%-verplichting.

Het besluit is een uitvloeisel van het door uw Kamer aangenomen amendement Gesthuizen/Vos (Kamerstuk 34 024, nr. 22). Omdat het debat met uw Kamer op 7 september 2016 ruimte bood voor eventueel uitstel van het tijdelijk besluit ben ik met relevante partijen, zoals postbedrijven en vakbonden, het gesprek aangegaan om eventuele opties te verkennen. Op basis van deze gesprekken heb ik moeten concluderen dat er geen breed draagvlak is voor langer durend uitstel. Zoals ik eerder heb laten weten vind ik het wel redelijk, gezien het feit dat de afronding van het overleg met betrokken partijen pas in een laat stadium kon worden afgerond, postvervoerbedrijven tot 1 april 2017 respijt te geven om de nodige voorbereidingen te treffen om op korte termijn aan deze eis te kunnen voldoen. Het is nu verder aan de Kamer om gedurende de voorhangtermijn zich over het voorgestelde besluit uit te spreken. Ik verwijs hierbij ook nog naar mijn antwoord op vraag 4 van de leden van de VVD-fractie.

40. De leden van de CDA-fractie zijn benieuwd of de zorgen over de gevolgen van de ingroeiverplichting voor Sandd door mij nog steeds reëel worden geacht.

Mijn zorgen over wat dit mogelijk betekent voor de positie van de betrokken marktpartijen zijn nog steeds aanwezig. Tegelijkertijd heb ik moeten constateren dat er geen breed draagvlak is voor langer durend uitstel.

41. De leden van de CDA-fractie vragen naar de afweging tussen verschillende belangen en of ik bereid ben de ACM te vragen een impactanalyse te maken van de gevolgen van het nu voorliggende besluit.

Het uitgangspunt van mijn gesprekken is het door de Kamer aangenomen amendement, zoals hierboven bij vraag 39 aangehaald, geweest dat de facto tot gevolg heeft dat vanaf 1 januari 2017 alle postbedrijven 80% van hun bezorgers in arbeidsdienst moeten hebben. In de gesprekken met verschillende belanghebbenden heb ik onderzocht of er breed draagvlak was voor langer durend uitstel. Dat was niet het geval. Wel vind ik uitstel tot 1 april 2017 redelijk, gezien het feit dat het overleg met betrokken partijen pas in een laat stadium kon worden afgerond. Op deze manier krijgen postvervoerbedrijven enig respijt om de nodige voorbereidingen te treffen om op korte termijn aan deze eis te kunnen voldoen. Het is nu verder aan de Kamer om zich over het voorliggende besluit uit te spreken.

42. De leden van de CDA-fractie vragen of ik bereid ben het voorliggende besluit uit te stellen en in samenhang met mijn beleidsvisie aan de Kamer voor te leggen.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 24 van de VVD-fractie.

43. De leden van de CDA-fractie vragen of en zo ja welke ontwikkelingen er toe zouden kunnen leiden om het ontwerpbesluit te wijzigen of in te trekken.

Indien de Kamer gebruik maakt van zijn mogelijkheid om zich tijdens de voorhangprocedure uit te spreken over het besluit, zal ik dat uiteraard meenemen in de versie die ter advisering zal worden voorgelegd aan de Raad van State. Het intrekken van het besluit is niet aan de orde, daarvoor verwijs ik naar het bovenstaande antwoord ten aanzien van uitstel.

Beantwoording vragen D66-fractie

44. De leden van de D66-fractie vragen waarop het oordeel over de financiële gevolgen voor Sandd is gebaseerd.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 5 van de VVD-fractie.

45. De leden van de D66-fractie vragen of er sinds 7 september 2016 veranderingen zijn opgetreden die een ander oordeel rechtvaardigen.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 40 van de CDA-fractie.

46. De leden van de D66-fractie vragen hoe het ontwerpbesluit zich verhoudt tot mijn uitspraak dat «ongelukken» moeten worden voorkomen.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 3 van de VVD-fractie.

47. De leden van de D66-fractie vragen of ik bereid ben het voorliggende ontwerpbesluit uit te stellen en in samenhang met de beleidsvisie aan de Kamer voor te leggen.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 24 van de VVD-fractie.

48. De leden van de D66-fractie vragen welke potentiële gevolgen dit besluit heeft voor medewerkers van Sandd.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vragen 13 en 14 van de VVD-fractie.

49. De leden van de D66-fractie vragen welke maatregelen genomen worden om «ongelukken» bij Sandd te voorkomen.

Ik heb reeds eerder laten weten dat ik ervan uitga dat ACM in het kader van de handhaving zoals altijd een zorgvuldige afweging van de verschillende belangen zal maken bij de uitoefening van het toezicht.

50. De leden van de D66-fractie vragen of de Minister bereid is de ACM om een impactanalyse van het tijdelijk besluit postbezorgers te vragen.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 41 van de CDA-fractie.

51. De leden van de D66 fractie vragen of ik bereid ben de Kamer alsnog verschillende oplossingsrichtingen voor te leggen zoals toegezegd tijdens het AO Post van 7 september jl.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 4 van de VVD-fractie.

52. De leden van de D66-fractie vragen naar de tarieven op de zakelijke markt en de relatie van het Tijdelijk besluit met het advies van Vreeman.

Bij het opstellen en uitwerken van het voorgehangen besluit is rekening gehouden met het advies van de commissie Vreeman en de daarin gestelde uitgangspunten. Ten aanzien van de tarieven dient vooropgesteld te worden dat de precieze tarieven die postvervoerders op individueel niveau rekenen aan klanten vertrouwelijk zijn die ik noch ACM openbaar kan maken. Wel maakt de laatste marktmonitor van ACM duidelijk dat de gemiddelde opbrengst voor het versturen van zakelijke post € 0,37 per poststuk bedraagt. Een zakelijk poststuk is een brief, direct mail of een tijdschrift. Brieven zijn daarbij duurder dan direct mail en tijdschriften. De gemiddelde opbrengst per poststuk hangt erg af van hoe snel het bezorgd moet worden. Voor 24-uurs post is deze ruim twee keer zo hoog als voor 48-uurs post en 72-uurs post. Dit verschil is deels te verklaren doordat het in stand houden van een sorteer- en bezorgnetwerk voor 24-uurspost duurder is dan een 48-uurs en 72-uurs netwerk. De gemiddelde opbrengst voor de 24-uurs post is in 2015 met 5 – 10% procent gestegen en de afgelopen 5 jaar met ruim 30%; voor 48-uurs post en 72-uurs post is de gemiddelde opbrengst in 2015 en de afgelopen vijf jaar veel minder gestegen. Grootzakelijke afzenders betalen lagere tarieven dan kleinzakelijke afzenders. Grote bedrijven die veel post versturen, krijgen kwantumkorting. Bedrijven die weinig post versturen, krijgen minder of geen korting. Het rapport van de commissie Vreeman merkt op dat een tarief van 25 cent per poststuk op de zakelijke markt noodzakelijk zou zijn voor de ingroei. Of een dergelijk tarief nog steeds actueel is, is moeilijk te zeggen. Hoewel de markt de afgelopen jaren stevig is gekrompen, is de dynamiek op de markt nog onverminderd hoog en zijn bedrijven blijven investeren in hun netwerken. Enerzijds zorgt krimp ervoor dat ingroei lastiger wordt, maar anderzijds kunnen efficiëntiewinsten en andere kostenbesparingen ervoor zorgen dat ingroei mogelijk is. Vanwege de krimp zullen bedrijven op zoek moeten naar andere verdienmodellen. Het is van belang dat bedrijven deze ruimte krijgen en dat tegelijkertijd het uitgangspunt van sociaal verantwoorde arbeidsvoorwaarden niet ter discussie staat.

53. De leden van de D66-fractie vragen naar het draagvlak voor het besluit.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 39 van de CDA-fractie.

54. De leden van de D66-fractie vragen naar afstemming met de ACM bij de totstandkoming van het Besluit en de uitkomsten daarvan.

Hiervoor verwijs ik u naar de beantwoording op vraag 8 van de VVD-fractie.

55. Tot slot vragen de leden van de D66-fractie of ik kan instemmen met een technische briefing van de Kamer door de ACM over de stand van zaken op de postmarkt in relatie tot dit Besluit.

Indien de Kamer om een dergelijke briefing zou verzoeken zal ik dat natuurlijk faciliteren. Tegelijkertijd wijs ik u erop dat ACM het toezicht op dit besluit pas ter hand kan nemen op het moment dat de datum van inwerkingtreding definitief vaststaat. Pas na die tijd zal ACM in staat zijn inzicht te verkrijgen in de arbeidssituatie bij de betrokken postvervoerders.


X Noot
1

Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken van 18 december 2016, nr. WJZ / 16194652, inzake de toepassing door de Autoriteit Consument en Markt van de artikelen 13a tot en met 13k van de Postwet 2009 (Beleidsregel van de Minister van Economische Zaken over het ex ante toezicht op grond van de Postwet 2009).

X Noot
2

Schriftelijke vragen van het lid Mei Li Vos inzake de bescherming van de universele postdienstverlening en de werkgelegenheid in Nederland.

X Noot
3

Advies Vreeman betreffende de postmarkt (Kamerstuk 29 502, nr. 49).

X Noot
4

Ten behoeve van leesbaarheid en vindbaarheid is een nummering aangebracht in de vragen.

Naar boven