29 279 Rechtsstaat en Rechtsorde

Nr. 331 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2016

1. Inleiding

Over de voortgang van het wetgevingsprogramma modernisering van het Wetboek van Strafvordering heb ik u als onderdeel van het voortgangsbericht over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen vanaf 2014 viermaal bericht. Zoals ik heb toegezegd in mijn brief van 7 maart 2016 (Kamerstuk 29 279, nr. 302) zal ik u over de voortgang van het wetgevingsprogramma tot modernisering van het Wetboek van Strafvordering twee keer per jaar apart rapporteren. Deze brief behelst de eerste zelfstandige rapportage.

De modernisering van het wetboek houdt een majeure wetgevingsoperatie in waarbij op ketenpartners, advocatuur, wetenschap en andere betrokken partijen een bijzonder beroep wordt gedaan, zowel bij de voorbereiding van de wetgeving als bij de voorbereiding van de invoering van het wetboek. Ik ben al deze betrokken partijen erkentelijk voor de positieve bijdrage aan dit omvangrijke programma. In de contourennota modernisering Wetboek van Strafvordering (Kamerstuk 29 279, nr. 278) heb ik een overzicht geschetst van de voornemens tot wijziging van het wetboek en de eisen waaraan het nieuwe wetboek moet voldoen. Het wetboek moet bevorderen dat een adequate justitiële reactie wordt gegeven op strafbaar gedrag met voldoende rechtswaarborgen, een duidelijke regeling bevatten van de positie en bevoegdheden van de verschillende deelnemers met heldere procedures, toegankelijk zijn en inspelen op nieuwe (technologische) ontwikkelingen.

Bij de voorbereiding van de voorstellen worden partijen in een zo vroeg mogelijk stadium betrokken. Op deze wijze wordt bevorderd dat vanuit verschillende invalshoeken naar de voorstellen wordt gekeken, deskundigheid van degenen die met het nieuwe wetboek moeten werken maximaal wordt benut en de consequenties van de voorstellen in kaart worden gebracht.

2. Inhoudsopgave

In deze voortgangsrapportage zal ik u achtereenvolgens berichten over de voortgang van de wetgeving, het in kaart brengen van de consequenties voor de strafrechtsketen, de activiteiten die zijn en worden ondernomen ten behoeve van de voorbereiding van de formele consultatie, het vervolg dat uw kamer heeft gegeven aan de contourennota en de stand van de WODC-onderzoeken die in verband met de modernisering worden uitgevoerd.

3. Voortgang wetgeving

Bij brief van 13 mei 2016 heb ik de Tweede Kamer zoals toegezegd een aangepaste planning gestuurd van de wetsvoorstellen inzake de modernisering (Kamerstuk 29 279, nr. 321). Ter uitvoering van de motie van de leden Van Nispen (SP) en Swinkels (D66) is ruim een half jaar meer de tijd genomen bij de voorbereiding voor formele consultatie van in het bijzonder de boeken 1 en 2. Dat heeft ook gevolgen voor de planning van de andere boeken. De aangepaste planning biedt de gelegenheid de boeken zorgvuldig op samenhang te toetsen en de consequenties voor de keten in kaart te brengen. In deze brief heb ik tevens aangeboden in een technische briefing de Kamer te informeren over de wijze waarop de effecten voor de uitvoeringspraktijk in beeld worden gebracht waarbij ook de hoofdlijnen van de modernisering en de samenhang tussen de wetsvoorstellen aan bod komen (Kamerstuk 29 279, nr. 304).

Met de wetsvoorstellen van de eerste tranche, die onderwerpen betreffen die onafhankelijk van de andere wetsvoorstellen beoordeeld kunnen worden, is inmiddels goede voortgang geboekt. Van het wetsvoorstel herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (uiteindelijk boek 8) (Kamerstuk 34 086) is de plenaire behandeling door de Tweede Kamer gestart. Het wetsvoorstel digitale processtukken is inmiddels wet geworden (Stb 2016, 90). De amvb ter uitvoering van de wet is aan de Afdeling advisering voorgelegd. De wet kan uiterlijk 1 januari 2017 in werking treden. Het wetsvoorstel herziening regeling internationale samenwerking in strafzaken (uiteindelijk boek 7) is op 13 juni 2016 bij de Kamer ingediend (Kamerstuk 34 493). Het aangekondigde wetsvoorstel strafvordering jeugdige personen vraagt nadere bestudering op gevolgen en wordt meegenomen in het wetsvoorstel boek 6.

4. Consequenties voor de strafrechtketen: zorgvuldig onderzoek en voorbereiding

Het programma Modernisering Wetboek van Strafvordering Consequenties voor de Keten (WSvCK)

De modernisering van het Wetboek van Strafvordering brengt omvangrijke consequenties met zich voor de organisaties in en om de strafrechtketen. Daarom is al in april 2014 het programma Modernisering Wetboek van Strafvordering Consequenties voor de Keten (WSvCK) van start gegaan. In dit programma worden in een vroeg stadium door ketenpartners, de advocatuur en het departement samen, de verwachte effecten van de wetsvoorstellen voor de strafrechtketen in kaart gebracht. De insteek daarbij is praktisch: er wordt specifiek gekeken naar veranderingen in de voorgenomen wetgeving die de werkprocessen, bedrijfsvoering, (intern) beleid, ICT-systemen, opleidingen, huisvesting en dergelijke van de betrokken organisaties raken. Vanuit de uitvoeringspraktijk wordt bovendien in dit stadium inbreng geleverd in het wetgevingstraject, om de kwaliteit en uitvoerbaarheid daarvan te versterken. Tot slot kunnen de betrokken organisaties zich op deze wijze al voorbereiden op de gevolgen van het werken met het gemoderniseerde wetboek. Dit draagt bij aan een zo breed mogelijk draagvlak.

Organisatie

Centraal in het programma WSvCK staan voorts de zogeheten «tripartiete» overleggen. Hier komen experts uit de betrokken organisaties samen met wetgevingsjuristen en vertegenwoordigers van de beleidsdirecties om per hoofdstuk van het nieuwe wetboek in meer detail te analyseren welke gevolgen uit de voorstellen voortvloeien. In deze overleggen worden tevens afspraken gemaakt over te verrichten effectonderzoeken, ketenbrede impactanalyses of andersoortige scenariostudies, visualisaties of doorrekeningen. De resultaten van al deze onderzoeken worden weer in deze overleggen besproken. Zij slaan uiteindelijk neer in de paragraaf uitvoeringsconsequenties van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel waarvan de desbetreffende hoofdstukken deel uitmaken.

De onderzoeksresultaten worden tevens voorgelegd aan een (departementale) werkgroep financiën, waarin de Directie Financieel-Economische Zaken en de controllers van de betrokken Directoraten-Generaal van mijn ministerie zijn vertegenwoordigd. Zij beoordelen de financiële gevolgen van de beoogde wetswijzigingen per hoofdstuk van het nieuwe wetboek en houden daarnaast zicht op de integrale consequenties van de modernisering voor de begroting van mijn ministerie, en de dekking hiervan. De winst van deze werkwijze moet zijn dat alle betrokkenen zich beter bewust worden van de consequenties van wettelijke ingrepen die doorwerken in de gehele keten of onderdelen van die keten; maatregelen die op korte termijn voordeel opleveren voor één ketenpartner kunnen op langere termjin meer werk opleveren voor andere ketenpartners. Kleine extra werkzaamheden bij één onderdeel kunnen leiden tot grotere besparingen bij andere.

Tot slot is er een afstemmingsoverleg IV/ICT, waarin wordt gekeken naar de gevolgen van de diverse voorstellen voor de informatievoorziening en ICT-systemen in de keten. Hierover wordt ook separaat gerapporteerd in de paragraaf uitvoeringsconsequenties in de memorie van toelichting bij elk wetsvoorstel.

Met een en ander wordt ook voldaan aan eisen van het Integraal afwegingskader (IAK).

Nadere toelichting op werkwijze: overzichtelijke deelvoorstellen

De wetsvoorstellen die samen het nieuwe wetboek zullen gaan vormen – acht inhoudelijke wetsvoorstellen en een aanpassings- en invoeringswet – worden in tranches in procedure gebracht. Doel daarvan is enerzijds om de behandeling (zowel de voorbereiding van de wetsvoorstellen als de parlementaire behandeling) werkbaar te houden en anderzijds om zicht te houden op de samenhang tussen de diverse wetsvoorstellen. Dit betekent dat ook de consequenties voor de keten, daarbij aansluitend, in tranches in kaart worden gebracht. Eerst per hoofdstuk, en vervolgens wordt gekeken naar hoofdstuk overstijgende gevolgen van een heel Boek. Daarna volgt een analyse van mogelijke consequenties die voortvloeien uit de samenhang tussen de diverse wetsvoorstellen, op het niveau van het gehele wetboek. Het kan dus zo zijn dat de uitvoeringsconsequenties, waarvan in de paragraaf uitvoeringsconsequenties in de memorie van toelichting bij elk wetsvoorstel verslag wordt gedaan, op een later moment nog aanpassing behoeven. Een volledig en integraal beeld kan derhalve pas bij de aanpassings- en invoeringswet worden gegeven.

Hierbij moet ook worden opgemerkt dat hetgeen nu in kaart wordt gebracht per hoofdstuk en per boek, de structurele effecten betreft op werkprocessen, bedrijfsvoering en dergelijke. De incidentele effecten, oftewel de inspanningen die ter implementatie van het nieuwe wetboek moeten worden gepleegd, worden integraal in kaart gebracht. Dit is zo omdat bijvoorbeeld opleidingen van politieagenten, officieren van justitie en rechters zullen gaan over het wetboek als geheel en niet slechts over één of meerdere boeken. Datzelfde geldt voor de aanpassing van IV/ICT systemen en andere onderdelen van de bedrijfsvoering.

De voorbereiding van de implementatie: zorgvuldige samenwerking uitgangspunt

Ondanks de hierboven genoemde kanttekening dat incidentele effecten/implementatie-inspanningen pas goed in kaart kunnen worden gebracht wanneer het gehele wetboek in concept gereed is, worden dit jaar en volgend jaar wel al stappen gezet om een zorgvuldige implementatie voor te bereiden.

Een «verkenning implementatiestrategie» die dit najaar wordt gestart, beoogt een aantal scenario’s te schetsen voor de opzet van de implementatie in termen van o.a. governance, planning/fasering, financiën en risico’s. Een «verkenning opleidingslandschap» moet daarna een eerste globaal zicht verschaffen op de functionarissen in en buiten de keten die bijgeschoold moeten worden, alsook de termijnen en kosten die daarmee (ongeveer) gemoeid zijn.

Daarnaast vinden er gesprekken plaats met bijvoorbeeld de politie, het openbaar ministerie en de zittende magistratuur over andere langlopende programma’s en trajecten waarmee bij de implementatie van het nieuwe wetboek rekening gehouden moet worden.

5. Brede betrokkenheid van wetenschap en organisaties van de strafrechtketen

Bij de start van het project in 2014 is een brede werkgroep met vertegenwoordigers van ketenpartners en advocatuur ingesteld met als taak de voorstellen zowel inhoudelijk als op uitvoeringsconsequenties te toetsen. In de eerste fase heeft de werkgroep de discussiestukken besproken die de basis hebben gevormd voor de latere concept-wetsvoorstellen. Dit jaar is de nadruk steeds meer komen te liggen op behandeling van onderdelen van de wetsvoorstellen, in het bijzonder de onderdelen van de wetsvoorstellen tot vaststelling van de boeken 1 en 2. Dat betrof onder meer de regeling voor de rechter-commissaris en de raadkamer, de regeling van de getuige en de professioneel verschoningsgerechtigde, de inbeslagneming, de heimelijke bevoegdheden en het onderwerp voorlopige hechtenis en vrijheidsbeperkende maatregelen. De werkgroep bespreekt ook meer horizontale thema’s, zoals de wijze waarop het wetboek rekening kan houden met de ontwikkeling van technische middelen van communicatie (waaronder vragen van digitalisering) en de rol van de hulpofficier van justitie in het nieuwe wetboek.

Voordat dergelijke onderwerpen in deze werkgroep aan de orde komen hebben er meestal expert meetings plaatsgevonden. In deze expert meetings bespreken deskundigen (uitdrukkelijk niet als vertegenwoordiger van de beroepsgroep) en wetenschappers discussiestukken of meer uitgewerkte voorstellen voor regelgeving. Het onderwerp schadevergoeding en kosten is bijvoorbeeld in enkele expert meetings besproken die als zeer nuttig zijn ervaren.

De commissie modernisering Wetboek van Strafvordering heeft evenals de brede werkgroep in het begin vooral discussienotities besproken waarin een algemene lijn voor het desbetreffende onderdeel werd verkend. Vanaf 2015 heeft de commissie alle concept-regelingen die uiteindelijk het wetboek gaan vormen bediscussieerd, wat weer zijn weerslag krijgt in de voorstellen. Dit jaar heeft de commissie zeven concept-regelingen besproken (naast de genoemde onderwerpen van de brede commissie de regeling van het hoger beroep, algemene bepalingen en institutioneel kader (boek 1), bevoegdheden met betrekking tot het lichaam en inbeslagneming en beklag daartegen). De commissie heeft tevens de horizontale thema’s digitalisering en de rol van de hulpofficier van justitie besproken.

In de afgelopen twee jaar vonden twee congressen plaats over de modernisering van het wetboek. Deze congressen waren toegankelijk voor alle geïnteresseerden uit de strafrechtspraktijk en de wetenschap. In het eerste congres in juni 2014 stonden de discussiestukken centraal. Tijdens het tweede congres in het najaar van 2015 is veel aandacht besteed aan de lopende projecten bij politie, openbaar ministerie en de zittende magistratuur die raakvlakken hebben met de wijzigingen in wetgeving alsmede aan in voorbereiding zijnde voorstellen van regelgeving. In 2017 zal het derde congres gewijd worden aan de uitkomsten van de formele consultatie over de boeken 1 en 2.

6. Parlementaire behandeling

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer heeft op 10 februari 2016 over de contourennota een ronde tafelgesprek gevoerd met wetenschappers alsmede met vertegenwoordigers van de ketenorganisaties (rechterlijke macht, openbaar ministerie en politie), de advocatuur en andere bij de strafrechtspleging betrokken organisaties. In vervolg op dit ronde tafelgesprek heeft op 2 maart 2016 een algemeen overleg plaatsgevonden (Kamerstuk 29 279, nr. 314). In het daarop volgende VAO van 17 maart 2016 (Handelingen II 2015/16, nr. 66, item 4) is een aantal moties ingediend. De Kamer heeft voorts besloten een bijzonder griffier aan te stellen die tot taak zal krijgen inhoudelijke ondersteuning te bieden bij het voorbereidend onderzoek van de nog in te dienen voorstellen. De vaste commissie heeft voorts op mijn uitnodiging op 19 mei 2016 gesproken met de leden van de commissie modernisering van het Wetboek van Strafvordering en met prof. mr. G. Knigge die als adviseur voor de modernisering optreedt (Kamerstuk 29 279, nr. 326).

7. Moties

Bij het VAO over de contourennota zijn de volgende moties ingediend en aangenomen. Hieronder is aangegeven op welke wijze aan de moties uitvoering wordt gegeven.

Motie van het lid Helder (PVV) (Kamerstuk 29 279, nr. 303), waarin de regering wordt verzocht de modernisering alleen door te zetten indien de vormgeving van de nationale politie niet wordt verstoord

In de projectstructuur is de politie op alle niveaus vertegenwoordigd zodat bij de ontwikkeling van nieuwe wetgeving telkens de consequenties voor de politie onder ogen worden gezien. Dat is het geval zowel in expert meetings als in de werkgroepen waar inhoud en consequenties voor de keten worden besproken. In het Bestuurlijk Strafrechtketenberaad, waarin de vertegenwoordigers van de organisaties van de strafrechtketen zitting hebben, vindt afstemming plaats tussen de lopende projecten. Naar aanleiding van de motie zal nader overleg plaatsvinden met de korpsleiding over de onderlinge afstemming.

Motie van de leden Van Nispen (SP) en Swinkels (D66) (Kamerstuk 29 278, nr. 304) over een aangepaste planning

De Kamer heeft bij brief van 13 mei j.l. de aangepaste planning ontvangen (Kamerstuk 29 279, nr. 321)

Motie van de leden Van Oosten (VVD) en Recourt (PvdA) (Kamerstuk 29 279, nr. 305) over versterking van de positie van het slachtoffer

In het najaar zal ik de Kamer informeren over de meerjarenprogrammering van het slachtofferbeleid.

Gewijzigde motie van de leden Recourt (PvdA) en Van Toorenburg (CDA) (Kamerstuk 29 279, nr. 310) over beperking verblijf minderjarigen in politiecel tot maximaal drie dagen

In mijn reactie op de motie heb ik aangegeven dat langer verblijf in politiecellen uitzondering is en de jeugdige zo snel mogelijk naar een justitiële jeugdinrichting gaat. De motie zal ik betrekken bij de verdere besluitvorming over het onderwerp strafvordering jeugdige personen.

Motie van het lid Recourt (PvdA) (Kamerstuk 29 279, nr. 307) over een structurele basis voor herstelrecht

In mijn reactie op de motie heb ik in het VAO aangegeven dat ik bij algemene maatregel van bestuur uitvoering geef aan de motie. Ik heb inmiddels aan de Kamer een ontwerpamvb toegezonden op grond van het wetsvoorstel ter uitvoering van de richtlijn minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten (Kamerstuk 34 236). De amvb bevat ter uitvoering van het voorgestelde artikel 51h van het Wetboek van Strafvordering een kader voor herstelbemiddeling. Als het slachtofferbeleid in de toekomst verder is ontwikkeld en dit aanleiding geeft tot verdere regelgeving voor het herstelrecht dan kan dit (eveneens) geschieden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

8. WODC-onderzoeken

Zoals in de contourennota aangegeven wordt voor verschillende onderdelen een WODC-onderzoek uitgevoerd (uitgebrachte adviezen zijn na publicatie raadpleegbaar op www.wodc.nl). De stand van zaken van de onderzoeken is als volgt:

Onderzoek naar de praktijk van pro-formazittingen (par. 2.1.2 contourennota)

In juli 2015 is het onderzoek van de Universiteit Leiden «Alleen voor de vorm? Frequentie, organisatie en praktijk van pro-formazittingen» (M. Dubelaar, R. van Leusden, J. ten Voorde, S. van Wingerden) uitgebracht. Het onderzoek is betrokken bij het ontwerpen van de wetsvoorstellen van boek 2 betreffende de bevoegdheden tot vrijheidsbeperking en vrijheidsbeneming en het onderzoek door de rechter-commissaris.

Onderzoek bevoegdheden inzake voorwerpen en gegevens (par. 2.2.6 contourennota)

In juni 2016 is het onderzoek aan in beslag genomen elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken ten behoeve van de opsporing en vervolging van strafbare feiten (P.A.M. Mevis, J.H. Verbaan, B.A. Salverda) van de Erasmus Universiteit uitgebracht. Uit het onderzoek komt naar voren dat er in de praktijk regelmatig elektronische gegevensdragers en geautomatiseerde werken, zoals computers en smartphones, in beslag worden genomen ten behoeve van de opsporing. Het merendeel van deze voorwerpen wordt in beslag genomen tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming onder leiding van de officier van justitie of de rechter-commissaris. Het huidige Wetboek van Strafvordering bevat nauwelijks specifieke regels ten aanzien van het onderzoek aan inbeslaggenomen elektronische gegevensdragers of geautomatiseerde werken. Naar aanleiding van de bevindingen zullen de wettelijke regels in boek 2 rond de inbeslagneming van voorwerpen en van gegevens beter op elkaar worden afgestemd. Daarbij zullen specifieke regels worden voorgesteld rond het onderzoek van geautomatiseerde werken en gegevensdragers. Ten aanzien van een aantal juridische en praktische knelpunten, zoals voor het afgeven van een bewijs van ontvangst van de inbeslagneming, is verheldering gewenst. Dit behoeft niet altijd te gebeuren door wijziging van de bestaande strafvorderlijke wetgeving, ook het hanteren van een meer eenduidig beleid kan voor de gewenste opheldering zorgen, zoals rond de toegang tot de kopieën van de gegevens en de vernietiging van vastgelegde gegevens. Dit betreft specifiek de toegang tot de kopieën van de gegevens en de vernietiging van vastgelegde gegevens. Zo is bij de politie de digitale expertise onder andere geborgd binnen de teams digitale opsporing. Onderdeel van het in werking brengen van deze nieuwe teams is het standaardiseren van werkprocessen om met inachtneming van maatwerk meer eenduidigheid te realiseren. Voor de opslag van gegevens wordt gewerkt aan het inrichten van een speciale ICT omgeving voor digitaal experts.

Rechtsvergelijkend onderzoek naar de tenlastelegging, bewezenverklaring en kwalificatie (par. 2.4.1 contourennota)

Het onderzoek van de Vrije Universiteit zal na de zomer worden uitgebracht en worden betrokken bij de nadere standpuntbepaling over de wettelijke regeling betreffende de inrichting van en de gebondenheid aan de tenlastelegging.

Onderzoek toezicht op strafvorderlijk optreden (par. 4.3 aanbiedingsbrief en par. 2.9 contourennota)

Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Universiteit Leiden, de Universiteit van Amsterdam en het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving. Het onderzoek zal in het najaar van 2016 verschijnen.

Onderzoek vereenvoudiging verdenkingscriteria (par. 2.2.2 contourennota)

Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Universiteit van Amsterdam en zal midden 2016 worden uitgebracht. Op basis van de resultaten van het onderzoek zal worden bezien in hoeverre het in de contourennota opgenomen voorstel voor vereenvoudiging van de verdenkingscriteria bijstelling behoeft.

Onderzoek hoger beroep (par. 2.5.2 contourennota)

Het Memorandum 2016–2 Strafvordering bevorderd (M.T. Croes) (www.wodc.nl) bevat een groot aantal feitelijke gegevens omtrent hoger beroep die betrokken worden bij de voorbereiding van de nieuwe appelregeling (boek 5).

Onderzoek prejudiciële vragen in het burgerlijk procesrecht en in strafvordering (par. 2.5.5 contourennota)

Het onderzoek van het Montaigne Centrum voor Rechtspleging en Conflictoplossing van het Departement Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht is afgerond en en zal binnenkort worden gepubliceerd op www.wodc.nl. De uitkomsten worden betrokken bij de standpuntbepaling over introductie van prejudiciële vragen in het wetboek (boek 5). Na het reces zal de Kamer nader worden geïnformeerd over het onderzoek.

9. Vooruitblik voor de tweede helft van 2016

In het najaar zullen de wetsvoorstellen tot vaststelling van de boeken 1 en 2 worden gereedgemaakt voor de formele consultatie over de voorstellen die in januari 2017 start. Dat betekent enerzijds dat de noodzakelijke impact assessments worden afgerond. Anderzijds worden de afzonderlijk voorbereide voorstellen samengevoegd tot de wetsvoorstellen voor de boeken 1 en 2 en op consistentie getoetst. Ik heb prof. mr. G. Knigge verzocht mij bij de voorbereiding van de wetsvoorstellen en de memories van toelichting te adviseren.

Inmiddels wordt het werk aan de boeken 3 (buitengerechtelijke afdoening en vervolging), 4 (berechting), 5 (rechtsmiddelen) en 6 (bijzondere procedures) voortgezet. Ook hier worden met betrokken organisaties de uitvoeringsconsquenties onderzocht en vinden expert meetings plaats. Prof. mr. B.F. Keulen heeft zich op mijn verzoek bereid verklaard tot voorbereiding van onderdelen van boek 4.

Per 1 september zal prof. mr. J.W. Fokkens, oud- Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, het voorzitterschap van de commissie modernisering op zich nemen. De commissie zal in het najaar de integrale teksten van de wetsvoorstellen tot vaststelling van de boeken 1 en 2 met bijbehorende memorie van toelichting bespreken.

Zoals ik in het algemeen overleg van 2 maart j.l. heb aangeboden zal ik ook graag voor de vaste commissie een technische briefing over het project tot modernisering laten verzorgen. Ik ben altijd bereid u ook tussentijds van de door u gewenste informatie te voorzien.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur

Naar boven