27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 581 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 oktober 2022

Hierbij informeer ik uw Kamer over de stand van zaken rond de uitvoering van de afspraken in het coalitieakkoord, mijn invulling van enkele moties en toezeggingen en over nieuwe ontwikkelingen op het gebied van gewasbescherming aan de hand van verschillende thema’s.

Coalitieakkoord

Mijn voorganger heeft uw Kamer voor het zomerreces geïnformeerd over de wijze waarop ik een deel van de afspraken in het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) zal gaan uitvoeren (Kamerstuk 27 858, nr. 569). Ik zal uw Kamer voor het einde van dit kalenderjaar informeren over het intensiveren van de omslag naar geïntegreerde gewasbescherming via het jaarplan 2023 van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming. Er wordt gewerkt aan concrete voorstellen voor het stellen van tussendoelen voor geïntegreerde gewasbescherming, weerbare planten en teeltsystemen en verbinden land- en tuinbouw met natuur én het vormgeven van het loskoppelen van verkoop en advies. Deze voorstellen worden besproken met de betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma. Ik hecht aan dit overleg, omdat ik de kennis en expertise van deze partijen wil benutten en beide onderwerpen relevant zijn in het kader van de uitvoering van het Uitvoeringsprogramma. Hieronder ga ik in op de aspecten gezondheidseffecten en water.

Gezondheidseffecten

Ik stuur u – conform toezegging (Kamerstuk 27 858, nr. 569 en Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 97) – mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) het rapport «Haalbaarheid van onderzoek naar blootstelling aan bestrijdingsmiddelen en de gezondheid van omwonenden» van het RIVM (zie bijlage). Dit onderzoek is uitgevoerd op advies van de Gezondheidsraad, die adviseerde om specifieker onderzoek te doen naar de relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen en de gezondheid van omwonenden. Er is vooral meer inzicht nodig in mogelijke effecten op de lange termijn. In het rapport worden zes onderzoeksopties uitgewerkt, die door het RIVM als haalbaar en zinvol worden beschouwd. Ik zal uw Kamer zo snel mogelijk informeren over de vervolgaanpak. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het coalitieakkoord en de aangenomen motie van de leden Bromet en Thijssen, waarin uw Kamer de regering verzoekt, om een langetermijnstudie naar de gezondheidsgevolgen van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen te doen (Kamerstuk 27 858, nr. 545).

Water

Ik stuur u – conform toezegging (Kamerstuk 35 925 XIV, nr. 97) – een aanpak op hoofdlijnen dat door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) is opgesteld om invulling te geven aan de passage «We stemmen de normen voor het gebruik van middelen af op de Kaderrichtlijn Water.» Het betreft een generiek en gebiedsgericht spoor:

  • 1. LNV en IenW stellen op basis van de meeste recente metingen voor gewasbeschermingsmiddelen en de huidige KRW-normen vast of doelen reeds gehaald worden en zo nee, hoe groot de opgave is. Hierbij gebruiken LNV en IenW specifieke informatie over de toestand van de Nederlandse oppervlaktewateren, grondwater, drinkwater en kwetsbare gebieden. Vervolgens maken LNV en IenW een inschatting van het verwachte effect van lopende generieke maatregelen. Daarbij gaan LNV en IenW uit van het Uitvoeringsprogramma en andere beleidstrajecten, zoals het 7e actieprogramma Nitraatraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 450);

  • 2. Aan de hand van het verwachte effect van lopende generieke maatregelen stellen LNV en IenW vast welke aanvullende nieuwe maatregelen nodig zijn. Geen KRW-normoverschrijdingen meer in 2027 is hierbij het uitgangspunt;

  • 3. Deze maatregelen kunnen stimulerend of beperkend zijn. Bijvoorbeeld onderzoek, voorbeeldprojecten, kennisverspreiding of aanvullende wet- en regelgeving op het gebied van milieu, water of gewasbescherming;

  • 4. Aanvullend benutten LNV en IenW gebiedsgerichte processen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (hierna: NPLG). Indien uit de analyse van de aanpak blijkt dat aanvullende gebiedsgerichte maatregelen nodig zijn, brengen LNV en IenW deze in bij het NPLG;

  • 5. LNV en IenW voeren deze aanpak met betrokken partijen en overheden uit en monitoren de effectiviteit van de maatregelen binnen het Uitvoeringsprogramma. Indien nodig sturen LNV en IenW aan de hand van het jaarlijkse monitoringsrapport van het Uitvoeringsprogramma bij. LNV en IenW hanteren de tussenevaluatie van de KRW in 2024 als ijkpunt.

Ik zal uw Kamer over de voortgang informeren in het voorjaar 2023.

Stoffen

Azolen

Het Ctgb heeft samen met verschillende betrokken partijen gewerkt aan het opstellen van een bloembollenprotocol, dat de ontwikkeling en verspreiding van de azolenresistente Aspergillus fumigatus moet voorkomen in relatie tot het gebruik van azolen als humaan geneesmiddel. Dit heeft ertoe geleid, dat bloembollenafval nog maar twee weken afgedekt mag worden opgeslagen. De effecten van deze maatregelen zijn gemonitord en daarnaast zijn mogelijke alternatieven onderzocht. De onderzochte alternatieven waren het later afdekken van de afvalhopen en het natmaken van de afvalhopen. Ik bied u bij deze – conform toezegging (Kamerstuk 27 858, nrs. 556 en 559) – het rapport aan met daarin de uitkomst van de monitoring (zie bijlage).

Er is inmiddels opdracht gegeven door het Ministerie van LNV aan Wageningen UR voor een vervolgonderzoek over de mogelijke effecten van het alternatief natmaken van de afvalhopen. De onderzoekers streven ernaar om dit onderzoek dit najaar af te ronden. Ik zal uw Kamer ook dit rapport doen toekomen.

Aangezien beide onderzoeken in elkaars verlengde liggen, zal ik uw Kamer bij het aanbieden van het tweede rapport een appreciatie geven van de resultaten van beide onderzoeken.

Glyfosaat

Artikel

Ik stuur uw Kamer – conform toezegging (Kamerstuk 27 858, nr. 573) – de appreciatie van het Ctgb van het artikel Glyphosate impairs collective thermoregulation in bumblebees (2022), Weidenmuller et. al. Science 376 1122–1126 (zie bijlage).

De appreciatie van het Ctgb richt zich niet alleen op het toelatingsbeleid, maar ook op het beleid om de leefomstandigheden van bijen en andere dieren te verbeteren.

Het Ctgb concludeert dat het onderzoek bevestigt dat verschillende gebeurtenissen samen een effect kunnen hebben op een hommelkolonie. De risicobeoordeling voor gewasbeschermingsmiddelen is gebaseerd op studies waarin zoveel mogelijk andere variabelen worden uitgesloten, zodat het effect van een werkzame stof of geformuleerd middel het beste kan worden gemeten. Mijn inzet is gericht op het verbeteren van deze risicobeoordeling door het z.s.m. beschikbaar krijgen van het herziene bijenrichtsnoer, waarbinnen ook specifiek wordt gekeken naar de risico’s voor hommels. Zoals in juli 2022 aangekondigd richting uw Kamer loopt momenteel een publieke consultatie op het bijenrichtsnoer (Kamerstuk 27 858, nr. 577). Hierna zal de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) het bijenrichtsnoer afronden en zal de Europese Commissie het bijenrichtsnoer ter besluitvorming voorleggen aan de lidstaten. Hierna zal het Ctgb het bijenrichtsnoer hanteren bij de risicobeoordeling van gewasbeschermingsmiddelen.

Het Ctgb geeft aan dat ook op het niveau van het beleid stappen gezet kunnen worden om de leefomstandigheden van bijen en andere dieren te verbeteren. Er wordt in het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 gewerkt aan het realiseren van het strategische doel «verbinden land- en tuinbouw met natuur». Daarnaast zijn er nog verschillende andere initiatieven, zoals de nationale bijenstrategie en het Deltaplan Biodiversiteitsherstel. Een concreet voorbeeld hiervan is het stimuleren van landschapselementen in het kader van het GLB. Het is bekend dat landschapselementen de leefomstandigheden van wilde bestuivers verbeteren.

Health and Environmental Alliance

Het lid Tjeerd de Groot (D66) heeft vragen gesteld over het bericht dat er wetenschappelijke tekortkomingen zitten aan de beoordeling dat glyfosaat niet potentieel kankerverwekkend is (Aanhangsel Handelingen II 2021/22, nr. 3506). Ik stuur u bij dezen – conform toezegging – de link naar de definitieve RAC-opinie van ECHA inclusief toelichting12 en de uitgebreide reactie van ECHA op de publicatie van de «Health and Environment Alliance»3.

Herbeoordeling

Uw Kamer is op 25 mei 2022 geïnformeerd dat de herbeoordeling van glyfosaat vertraging heeft opgelopen vanwege de vele reacties op de publieke consultatie en de tijd die het kost om deze te verwerken (Kamerstuk 27 858, nr. 569). De Europese Commissie (EC) heeft daarom een voorstel gedaan om de goedkeuring van glyfosaat te verlengen tot het moment dat besluitvorming plaatsvindt, maar met een maximum van één jaar. De stemming over dit voorstel zal op 14 oktober a.s. plaatsvinden tijdens de Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) vergadering. Het consortium dat de herbeoordeling uitvoert (waaronder het Ctgb), EFSA en ECHA zien momenteel nog onvoldoende aanwijzingen dat de werkzame stof glyfosaat niet zou voldoen aan de goedkeuringsvoorwaarden van Verordening (EG) 1107/2009. Mocht tijdens de lopende herbeoordeling anders blijken, dan zal de EC direct een voorstel voor niet-verlenging van de goedkeuring voorleggen aan de lidstaten. Het Ctgb adviseert positief op het voorstel van de EC.

Standpunt

Op dit moment is de herbeoordeling in de Europese Unie gaande over de werkzame stof glyfosaat. Ik hecht eraan dat alle wetenschappelijke inzichten, ook die tot een andere conclusie komen, worden betrokken, omdat dit de afweging voor het al dan niet hernieuwen van de goedkeuring beter mogelijk maakt. Met dit in gedachten zal ik nu instemmen met het voorstel van de Europese Commissie om deze stof procedureel te verlengen met maximaal een jaar, maar in een stemverklaring aandringen op snelheid, want hoe eerder het volledige inzicht beschikbaar is, hoe eerder een besluit genomen kan worden.

Toelatingsbeleid

Workshop bijenrichtsnoer 5 oktober

Op 5 oktober a.s. zal een workshop met Europese Commissie, EFSA, lidstaten en stakeholders (waaronder telerorganisaties en NGO’s) plaatsvinden over het bijenrichtsnoer dat momenteel wordt uitgewerkt door EFSA (zie bijlage).

Zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is in juni 2021 een meerderheid van de lidstaten akkoord gegaan met het compromisvoorstel om voor honingbijen een beschermdoel van een maximale afname van de omvang van honingbijenkolonies van 10% te hanteren (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1337 en Kamerstuk 27 858, nr. 567). Vervolgens is in mei 2022 een meerderheid van de lidstaten akkoord gegaan met het voorstel van de Europese Commissie om geen vooraf vastgestelde drempelwaarde voor hommels en solitaire bijen aan te houden, totdat meer data beschikbaar komen (Kamerstuk 27 858, nrs. 567 en 577). Hierbij zullen wel, indien relevant, aanvullende veldstudies worden vereist om te kunnen beoordelen of een gewasbeschermingsmiddel veilig is voor hommels en solitaire bijen. Bij beide voorstellen was de inzet van Nederland een maximaal toelaatbare sterfte van 7%, conform de nader gewijzigde motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) en de motie van het lid Wassenberg c.s. (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 50).

EFSA heeft naar aanleiding van de overeengekomen beschermdoelen het bijenrichtsnoer inmiddels verder uitgewerkt en ter publieke consultatie voorgelegd (Kamerstuk 27 858, nr. 577). Het Ctgb zal vanuit zijn rol van toelatingsautoriteit en zelfstandig bestuursorgaan wetenschappelijk commentaar aanleveren op deze publieke consulatie. Het Ctgb zal de inbreng op korte termijn, maar in ieder geval vóór 5 oktober a.s., publiceren op zijn website4.

Tijdens de workshop van 5 oktober a.s. zullen de voornaamste wetenschappelijke discussiepunten binnen het bijenrichtsnoer worden besproken. Hierbij krijgen ook stakeholders de kans om belangrijke probleempunten en oplossingsrichtingen te presenteren. Het is de verwachting dat EFSA het bijenrichtsnoer na de publieke consultatie en de workshop zal afronden en dat de Europese Commissie het bijenrichtsnoer ter besluitvorming zal voorleggen aan de lidstaten. Ik zal deze dan aan uw Kamer sturen.

Neurologische aandoeningen

Ik heb uw Kamer geïnformeerd over het feit dat ik me actief inspan om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen op Europees niveau aangescherpt te krijgen. Dit proces kost echter veel tijd. Daarom heb ik het RIVM gevraagd om in afstemming met het Ctgb te kijken naar mogelijke handelingsopties voor de kortere termijn (Kamerstuk 27 858, nr. 573). Het rapport daarover «Gewasbeschermingsmiddelen met mogelijke neurodegeneratieve effecten: een analyse van werkzame stoffen op basis van de chemische structuur» is inmiddels gereed (zie bijlage). Uit het rapport blijkt dat van de meer dan 200 goedgekeurde werkzame stoffen in Nederlandse gewasbeschermingsmiddelen er slechts één stof is die qua chemische structuur lijkt op bekende (verboden) stoffen die neurodegeneratieve effecten hebben, namelijk metiram. Het RIVM geeft aan dat het gewasbeschermingsmiddel op basis van deze werkzame stof zeer weinig wordt gebruikt. Deze werkzame stof is de afgelopen jaren – periode 2014–2020 – niet verkocht in Nederland. De gegevens over 2021 zijn nog niet bekend. Het RIVM concludeert dat er nu geen reden is voor het nemen van extra maatregelen. De Europese herbeoordeling van metiram loopt op dit moment en zal naar verwachting binnenkort worden afgerond. Als uit deze herbeoordeling aanwijzingen komen voor risico’s, dan zal ik toezien op het zo snel mogelijk intrekken van de toelating van het middel op basis van deze werkzame stof.

Uitvoeringsprogramma

Indicatoren

Het Ministerie van LNV heeft recent de geharmoniseerde risico-indicatoren en de van-boer-tot-bordstrategie indicatoren gepubliceerd op de website van de rijksoverheid5. Deze indicatoren geven inzicht in de trends van de verkochte hoeveelheid werkzame stoffen en het aantal verleende vrijstellingen.

Verordening duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Op 12 oktober a.s. is een commissiedebat gepland over het voorstel van de Europese Commissie (hierna: Commissie) voor een verordening inzake duurzaam gebruik gewasbeschermingsmiddelen en het BNC-fiche dat op 15 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 22 112, nr. 3472). Op 8 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voorlopige Nederlandse inzet bij de besprekingen in de Raadswerkgroep over het Commissievoorstel (Kamerstuk 22 112, nr. 3481).

Op 12 en 13 september jl. heeft een eerste inhoudelijke bespreking plaatsgevonden over het voorstel. Tijdens deze bespreking werd er onder andere gesproken over reikwijdte, definitie en de reductiedoelen. Veel lidstaten hebben zorgen geuit over de ambities en haalbaarheid van het voorstel. Een groep van 12 lidstaten is tegen het vertalen van de EU-reductiedoelen uit de van-boer-tot-bordstrategie naar wettelijk bindende reductiedoelen voor de lidstaten. Verder hebben veel lidstaten (uiteenlopende) bezwaren tegen de berekeningsmethode in het voorstel (artikel 5) om tot de twee beoogde nationale reductiedoelen te komen. Als alternatief heeft één lidstaat een andere methodiek gepresenteerd. Die methodiek, gebaseerd op alleen de gemiddelde EU afzet van gewasbeschermingsmiddelen per hectare landbouwgrond, kreeg steun van ongeveer 10 lidstaten. Een groep andere lidstaten is daar weer tegen, omdat dat onevenredige hoge reductiepercentages met zich mee zou brengen. En dat die benadering geen recht doet aan de grote verschillen tussen lidstaten t.a.v. ziekte en plaagdruk, gewassen/teelten (bijvoorbeeld akkerbouw of tuinbouw) en teeltintensiteit. Nederland kan zich vinden in de redenatie van deze laatste groep.

De bespreking van de definitie over gevoelige gebieden is doorgeschoven naar een komende Raadswerkgroep, mogelijk op 11 en 12 oktober a.s.

23 september a.s. organiseerde het voorzitterschap een technisch overleg over de berekeningsmethode. Dit technische overleg wordt vervolgd op 6 oktober a.s. Dit overleg moet input geven voor de volgende bespreking in de Raadswerkgroep op 11 en 12 oktober a.s. Naar verwachting zal de Nederlandse inzet, zoals verwoord in mijn brief van 8 september jl. (Kamerstuk 22 112, nr. 3481) ook nog van toepassing zijn als inzet voor de besprekingen in de Raadswerkgroep op 11 en 12 oktober a.s.

Overig

Uw Kamer is geïnformeerd over de stand van zaken rond verschillende moties, waar tijdens het commissiedebat gewasbeschermingsmiddelen op 8 juni jl. door de vaste commissie van LNV om is gevraagd (Kamerstuk 27 858, nr. 573). Hierin ontbrak de stand van zaken van de uitvoering van één motie, namelijk de motie van het lid Ouwehand. In deze motie wordt de regering verzocht ook de andere provincies te wijzen op de bevindingen in Gelderland en hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor de Natura 2000-doelen, die inhoudt dat teelten met een hoog bestrijdingsmiddelengebruik in de werkingssfeer van Natura 2000-gebieden aan een passende beoordeling moeten worden onderworpen (Kamerstuk 33 576, nr. 25).

De provincies zijn het bevoegd gezag voor Natura 2000-gebieden en dienen een passende beoordeling uit te voeren om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten van projecten, plannen e.d. De provincies zijn zich ervan bewust dat deze passende beoordeling ook uitgevoerd dient te worden in relatie tot het toepassen van gewasbeschermingsmiddelen in verband met een lopende rechtszaak hierover.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven