21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1337 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 september 2021

De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 12 juli 2021 over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 19 juli 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1331).

De vragen en opmerkingen zijn op 13 juli 2021 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 20 augustus 2021 zijn de vragen beantwoord.

De fungerend voorzitter van de commissie, Kuiken

De griffier van de commissie, Nouse

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties en reactie van de bewindspersonen

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Bijenrichtsnoer: Raad besluit beschermdoel honingbijen te zetten op maximaal 10% toegestane krimp

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het besluit om het beschermdoel op maximaal 10% toegestane krimp vast te stellen. Deze leden begrijpen dat de Minister zich kan vinden in het gestelde beschermdoel. Wel vragen zij zich af in welke mate het gestelde doel voor Nederland haalbaar is en wat de meest actuele prognose is van de Nederlandse honingbijenpopulatie in de komende jaren. Zij ontvangen graag een reflectie van de Minister.

Antwoord

Tijdens de Raad bleek dat een meerderheid van lidstaten zich kan vinden in een beschermdoel van een maximale afname van de omvang van honingbijenkolonies van 10%. De Europese Commissie heeft EFSA inmiddels gevraagd om het bijenrichtsnoer verder uit te werken aan de hand van dit beschermdoel. De uiteindelijke besluitvorming over het bijenrichtsnoer zal plaatsvinden wanneer EFSA de uitwerking van het bijenrichtsnoer heeft afgerond en dit ter stemming wordt voorgelegd aan de lidstaten.

Wanneer het beschermdoel van 10% wordt gehanteerd zal een aanvrager moeten aantonen dat een toepassing van een gewasbeschermingsmiddel hieraan voldoet. Het Ctgb heeft aangegeven dat er veel grotere (exponentieel) veldstudies nodig zijn voor elk procentpunt dat het beschermdoel lager ligt dan de door het Ctgb geadviseerde 12,8% (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1307). De Europese Commissie stelt op basis van de informatie van EFSA dat een beschermdoel van 10% voor de uitvoering uitdagend is, maar nog steeds technisch uitvoerbaar (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1322).

Bij een beschermdoel van 10% zullen honingbijen beter worden beschermd dan bij het huidig toetsingskader waarbij dit beschermdoel op 20% tot 25% ligt. In hoeverre dit van invloed is op de Nederlandse honingbijpopulatie in de komende jaren is nog niet te voorzien. Dat is afhankelijk vele factoren: de tijd die nodig is om het beschermdoel vast te stellen en te implementeren in EU-regelgeving, het tempo waarin werkzame stoffen worden herbeoordeeld en dan worden getoetst aan het nieuwe beschermdoel, overige omstandigheden in de bijenhouderij en tenslotte het leefmilieu dat de Nederlandse honingbijpopulatie mede beïnvloedt.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

Visserij

De leden van de D66-fractie hebben eerder aangekaart dat bewerkte en verwerkte visproducten buiten het traceerbaarheidssysteem vallen. De Minister noemde dat alle geïmporteerde vis wel is voorzien van een vangstcertificaat met herkomst en vangstmethode. Toch schort de gedetailleerdheid en de controle hiervan. De Raad komt nu zelf met een voorstel om het vangstcertificaat verder te detailleren. De Minister heeft al eerder aangegeven akkoord te gaan met meer informatie over de herkomst en de vismethode van geïmporteerde vis. Ziet zij ook mogelijkheid om bewerkte en verwerkte vis verder op te nemen in het traceerbaarheidssysteem? Ziet de Minister het opnemen van bewerkte en verwerkte visproducten in het traceerbaarheidssysteem als een versterking van de concurrentiepositie van de Nederlandse visserijsector, aangezien de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) daarmee beter in staat zou zijn illegale visserij buiten de deur te houden? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Ik deel uw mening dat het belangrijk is om producten verkregen via illegale visserij buiten de deur te houden. Samen met het doel om legale visserij te bevorderen en overbevissing te voorkomen. Geïmporteerde visserijproducten (vers, bevroren, bewerkt en verwerkt) afkomstig uit een derde land moeten daarom vergezeld gaan van een vangstcertificaat of een bevestiging dat de vangsten zijn ingevoerd onder dekking van een vangstcertificaat. Deze werkwijze is vastgelegd in de Europese Verordening om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij tegen te gaan (Verordening (EG) nr. 1005/2008). Bij beoordeling van de vangstcertificaten gaat de NVWA af op de informatie die de bevoegde autoriteiten van het derde land verstrekken. De NVWA heeft de mogelijkheid om ter verificatie nadere informatie op te vragen bij de bevoegde autoriteit van het derde land. De NVWA kan echter in het land van herkomst zelf geen onderzoek doen naar de legaliteit van vangsten op basis van informatie die op de verpakking wordt verstrekt. Overigens moeten verwerkte visserijproducten op grond van de Europese levensmiddelenverordening (Verordening (EG) nr. 178/2002) in de keten altijd traceerbaar zijn. Dit geldt vanaf het moment van de import.

Landbouw

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de plannen van de Europese Commissie om een plattelandspact op te zetten. Naast de tien doelstellingen is er ook een actieplan opgezet. Wat betekenen deze doelstellingen en het actieplan voor Nederland? Specifiek lezen deze leden het actiepunt «klimaatactie in veengebieden door koolstoflandbouw». Gezien het feit dat Nederland veel veenweidegebieden heeft, kan dit een grote impact hebben op het Nederlandse landbouwbeleid. Heeft de Minister een plan waarin ze deze actiepunten vertaalt naar een aanpak voor Nederland?

Zo ja, hoe ziet deze aanpak eruit? Zo nee, gaat de Minister dit op korte termijn doen? Op welke manier hangen deze doelstellingen en actiepunten samen met de plannen van de Minister voor het NSP? Hoe kijkt de Minister naar CO2-compensatie in Nederland en welke rol ziet zij hier voor de landbouw? En op welke manier past CO2-compensatie in het buitenland door bedrijven gelegen in Nederland bij de ambities die er zijn voor de landbouw? Welke veranderingen kunnen boeren in veenweidegebieden verwachten wanneer Nederland zich ook gaat inzetten om te werken aan deze actiepunten?

Antwoord

Recentelijk heeft de Europese Commissie doormiddel van een communicatie haar visie met actieplan voor de EU’s rurale gebieden gepresenteerd. Op dit moment wordt aan de kabinetsappreciatie gewerkt in de vorm van een BNC-fiche. Het fiche zal binnen de gebruikelijk termijn aan uw Kamer worden aangeboden.

Met mijn brief van 13 juli 2020 over het Veenplan (Kamerstuk 32 813, nr. 562) heb ik uw Kamer mijn ambities duidelijk gemaakt met betrekking tot de reductie van broeikasgassen uit veenweidegebieden in Nederland: 1 Mton CO2-eq. reductie in 2030, te realiseren via een adaptieve en gebiedsgerichte aanpak onder regie van provincies. Deze doelstelling voor het veenweidegebied is onderdeel van de opgave voor de bredere sector Landbouw en Landgebruik om in 2030 een emissiereductie van 3,5 megaton (Mton) CO2-equivalenten (eq.) te realiseren in het kader van het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193). De opgave is opgeknipt in 1 Mton CO2-eq. methaanemissiereductie uit de veehouderij, 1 Mton CO2-emissiereductie uit de glastuinbouw en 1,5 Mton CO2-eq. broeikasgasemissiereductie en toename van koolstofvastlegging in landgebruik. De sector als geheel heeft een ambitie van 6,0 Mton CO2-eq. broeikasgasemissiereductie in 2030, welke dus verder gaat dan de opgave van 3,5 Mton. In het nieuwe GLB en de transitieperiode daarnaar toe zijn ook klimaatmitigatie en -adaptatie belangrijke doelen en het is mijn inzet om de doelen van het Klimaatakkoord via het GLB te ondersteunen.

Na het behalen van de klimaatakkoord-doelstelling van tenminste 3,5 Mton CO2-eq. reductie in 2030, is volgens het Klimaatakkoord de ambitie van de sector Landbouw en Landgebruik om de onvermijdelijke uitstoot van broeikasgassen uit onder meer veenweidegebieden aan de ene kant en vastlegging van broeikasgassen en productie van hernieuwbare energie én biomassa op ook andere gronden aan de andere kant in 2050 met elkaar in balans te brengen. De komende jaren wordt nagegaan hoe de sector Landbouw en Landgebruik deze balans kan bereiken. Wat dit betekent voor het landgebruik in 2050 is op dit moment moeilijk te voorspellen. Een scenariostudie (Lesschen et al, 2020) die in 2020 is opgesteld vanuit de Klimaattafel Landbouw en Landgebruik, in afstemming met maatschappelijke partijen, geeft aan dat vernatting van veengrond (afhankelijk van het scenario 5 tot 35%) tot op het maaiveld of net daaronder nodig zou zijn om klimaatneutraliteit binnen de sector Landbouw en Landgebruik te kunnen realiseren.

Biodiversiteit

De leden van de D66-fractie lezen dat helaas, vanwege de COVID-19-crisis, de verwachting is dat besluitvorming rondom een post-2020 kader voor biologische diversiteit zal worden verplaatst naar mei 2022. Er zijn al eerste concepten voor het nieuwe kader voor biologische diversiteit post-2020 opgesteld door de werkgroep. Kan de Minister reflecteren op dit kader? Hoe zal de samenhang zijn tussen de doelstellingen die in het 2030 kader van de Convention on Biological Diversity zullen komen en de doelstellingen uit de EU-biodiversiteitsstrategie? Deze leden lezen dat lidstaten zich zorgen maken over het behoud van politiek momentum voor de Global Biodiversity Framework. Zij delen de zorgen en vragen zich af wat de Minister gaat doen om dit politieke momentum te behouden. Op welke manier wordt gezorgd dat biodiversiteit hoog op de agenda blijft staan, ook binnen Nederland?

Antwoord

Op 12 juli is een nieuw concept van het Global Biodiversity Framework (GBF) beschikbaar gekomen. Eind augustus vindt de Open Ended Working Group-3 (OEWG-3) plaats. Tijdens deze bijeenkomst staat het nieuwe concept ter discussie. Er zullen geen onderhandelingen plaatsvinden vanwege het virtuele karakter. Wel zal getracht worden om een beter beeld te krijgen van de hoofdpunten van de verschillen van mening tussen de lidstaten. Daarna kan in een vervolgsessie hierover onderhandeld worden. Het gebrek aan implementatie is een grote tekortkoming van het huidige Biodiversiteitsverdrag. Nederland zet daarom in op een mechanisme met duidelijke afspraken over vorm en frequentie van rapportage over het verdrag, met een systeem dat de partijen de mogelijkheid geeft de naleving van het verdrag te controleren. Nederland streeft ook naar een systeem om op landenniveau bij te sturen indien de implementatie van de afspraken achterblijft. Daarnaast steunt Nederland in de onderhandelingen een versterkte inzet van private bronnen van financiering voor de bescherming en het herstel van biodiversiteit, maar ook de vergroening van de financiële sector als geheel.

Nederland onderstreept het belang van het snel oplossen van de wereldwijde biodiversiteitscrises. Met het uitwerken en uitvoeren van de EU-Biodiversiteitsstrategie geeft Nederland daar gevolg aan. De EU-Biodiversiteitsstrategie omvat tevens de inzet van de EU in de internationale onderhandelingen voor het GBF. Om het politieke momentum te behouden zal in de voorliggende periode gebruikgemaakt worden van nationale en internationale bijeenkomsten. Op de korte termijn (september) is dit nationaal: een door IUCN georganiseerde bijeenkomst voor Nederlandse betrokkenen, en internationaal: het IUCN wereld congres in Marseille.

Rapport EU Bestuivers Initiatief

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het bijenrichtsnoer moet uitgaan van het meest conservatieve beschermingsniveau, conform de versie van het bijenrichtsnoer uit 2013 aangezien de bijen en andere bestuivers het zeer zwaar hebben. Deze leden zijn daarom zeer teleurgesteld in de uitkomst van het beschermdoel, welke op 10% is gezet in plaats van de geambieerde 7%. Echter stellen zij wel op prijs dat Nederland zich uitspreekt voor het meest conservatieve beschermingsniveau. Zij vragen zich wel af welke negatieve effecten slechtere beschermingsdoelen hebben op de populatie bijen en bestuivers.

Antwoord

Ik heb in de Raad aangegeven dat ik voorstander ben van een beschermingsniveau voor honingbijen van 7%. Hier was helaas onvoldoende steun voor van andere lidstaten. Hoewel het nog onvoldoende duidelijk is wat de precieze effecten van een nieuw beschermdoel voor honingbijen zijn, zullen honingbijen met een beschermdoel van 10% veel beter worden beschermd dan met behulp van het huidige toetsingskader waarbij een beschermdoel van 20 tot 25% wordt gehanteerd. Voor andere bestuivers heeft de Europese Commissie nog geen nieuwe beschermdoelen voorgesteld. Het is daarom niet mogelijk om de effecten van een minder conservatief beschermdoel voor de honingbij in beeld te brengen voor de honingbij en andere bestuivers. Verder speelt een rol dat er meerdere factoren van invloed zijn op de populaties van bijen en (andere) bestuivers.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Landbouw- en Visserijraad van 19 juli (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1331) en hebben enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie lezen dat verdere uitwerking van de «Van boer tot bord»-strategie onder het Sloveense voorzitterschap zal plaatsvinden, maar hebben nog geen effectbeoordeling van deze strategie gezien. Is het juist dat er nog geen effectbeoordeling van de «Van boer tot bord»-strategie door de Europese Commissie is gepubliceerd? Vindt de Minister het belangrijk dat de effecten van nieuw beleid worden doorgerekend en de uitkomst hiervan wordt gepubliceerd zodat iedereen hier kennis van kan nemen? Een van deze leden heeft hier 25 mei vragen over gesteld. Zou de Minister deze kunnen beantwoorden? Gaat de Minister pleiten voor een zo spoedig mogelijke publicatie van een effectbeoordeling van de «Van boer tot bord»-strategie door de Europese Commissie? Kan de Minister toelichten hoe het NSP wordt beïnvloed door de «Van boer tot bord»-strategie? Heeft de Minister er begrip voor dat mensen het vreemd vinden als het NSP in grote mate is gebaseerd op de «Van boer tot bord»-strategie waarvan nog geen effectbeoordeling is gepubliceerd? Hoe ziet de Minister dit?

Antwoord

De Europese Commissie heeft eind vorig jaar een technische studie aangekondigd over de gevolgen van een aantal gekwantificeerde doelstellingen en beleidsinitiatieven die in de «Van boer tot bord»-strategie staan vermeld. Zoals ik tijdens het Commissiedebat Landbouw en Visserijraad van 23 juni 2021 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1333) heb aangegeven ben ik ook benieuwd naar deze technische studie omdat het belangrijk is om de samenhang en de potentiële milieu, sociale en economische effecten van de maatregelen te weten. Daarnaast is belangrijk om te onderschrijven dat de «Van boer tot bord»-strategie nog moet worden uitgewerkt in (nieuwe) wetgeving en de uitwerking van elk wetgevingsonderdeel van de «Van boer tot bord»-strategie wordt voorzien van een effectbeoordeling. In de BNC-fiches over nieuwe Commissie voorstellen wordt ook een beoordeling van de impacts gegeven.

Ondertussen is een rapport van de Joint Research Centre gepubliceerd: «Modelling environmental and climate ambition in the agricultural sector with the CAPRI model – Exploring the potential effects of selected Farm to Fork and Biodiversity strategies targets in the framework of the 2030 Climate targets and the post 2020 Common Agricultural Policy». Dit is echter geen effectbeoordeling en is toegespitst op de mogelijke impact van de «Van boer tot bord»-strategie binnen de kaders van het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid. In het politiek akkoord van het GLB van juni is overeengekomen dat de goedkeuring van het NSP zal plaatsvinden op basis van toetsing aan wettelijk bindende voorschriften. De doelen in de «Van boer tot bord»-strategie hebben die status niet. De «Van boer tot bord»-strategie sluit op hoofdlijnen goed aan met het kabinetsbeleid en het is van belang dat de gemeenschappelijke ambities terug te vinden zijn in het NSP, om zo het GLB effectief in te zetten om bij te kunnen dragen aan oplossing voor de maatschappelijke uitdagingen waar we voor staan.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken voor het schriftelijk overleg Landbouw- en Visserijraad en hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie merken op dat de Verordening inzake broeikasgasemissie en -verwijdering door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030 (LULUCF) zal worden herzien. In de huidige situatie worden de kosten die onder andere boeren maken in verband met koolstofvastlegging en de verbetering van de biologische diversiteit niet voldoende gecompenseerd. Door de herziening zullen ook boeren meer moeten gaan doen om CO2-uitstoot te verminderen en koolstof te verwijderen. Deze leden wijzen erop dat boeren hiervoor dan wel voldoende beloond dienen te worden. Wie rood staat, kan immers niet groen doen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat uit het gelekte voorstel voor de herziene verordening blijkt dat lidstaten vanaf 2030 voor het eerst nationale «net-removals»-doelen zullen krijgen. Naar verluidt zal het Europese doel voor koolstofverwijdering worden vertaald naar nationale doelen voor de periode 2026–2030 en zullen daarin vanaf 2031 zullen ook niet-CO2-emissies (methaan en lachgas) vanuit de agrarische sector mee worden geteld. Deze leden vragen de Minister hoe zij aankijkt tegen dit voorstel. Wat zouden daarvan de gevolgen zijn voor Nederland, gezien het feit dat ons land als een van de enige lidstaten geen netto «sink» heeft als het gaat om LULUCF, maar juist CO2-uitstoot? Welke gevolgen verwacht de Minister voor Nederlandse boeren en de toch al grote verduurzamingsopgave waarvoor zij staan? Kan de Minister tevens aangeven of het inderdaad de verwachting is dat Europese doelen op het gebied van LULUCF doorvertaald zullen worden naar nationale doelen? Kan zij aangeven hoe zij zich ervoor zal inzetten dat daarbij voldoende rekening wordt gehouden met individuele omstandigheden van lidstaten? Welke concrete stappen wil de Minister nemen om ervoor te zorgen dat koolstofvastlegging en verbetering van de biologische diversiteit door boeren in de toekomst beter beloond worden?

Antwoord

Op 14 juli 2021 heeft de Europese Commissie het zogenaamde Fit for 55 pakket gepresenteerd. Een voorstel om de LULUCF verordening te herzien maakt hiervan onderdeel uit. Uw Kamer zal in september doormiddel van BNC-fiches geïnformeerd worden over de appreciatie van het maatregelenpakket, waaronder de LULUCF verordening.

Het economisch aantrekkelijk maken van koolstofvastlegging wordt onder andere vormgegeven door het nationaal programma landbouwbodems. De lopende initiatieven van het Ministerie van LNV om boeren in Nederland te ondersteunen bij koolstofvastlegging hebben vooral betrekking op onderzoek en pilots gericht op de effectiviteit, toepasbaarheid en kosten van koolstof-vastleggende/-behoudende maatregelen op minerale- en veenbodems. De resultaten hiervan worden breed gedeeld met boeren via netwerken om hen handelingsperspectieven te bieden. In het onderzoeksprogramma Slim Landgebruik wordt de effectiviteit van koolstof-vastleggende maatregelen voor minerale landbouwbodems nader onderzocht, en het delen van de resultaten loopt grotendeels mee in de opdracht van het Ministerie van LNV aan Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) voor versterkte kennisverspreiding over duurzaam bodembeheer en klimaatadaptatie. Op EU niveau co-financiert het Ministerie van LNV de Nederlandse deelname van ZLTO en Bionext aan het Interreg North Sea Region project «Carbon Farming». In dit project worden maatregelen onderzocht in de praktijk en verdienmodellen ontwikkeld en uitgetest. Ook het Pilot-Investeringsfonds van het Omschakelprogramma Duurzame Landbouw biedt mogelijkheden voor het stimuleren van koolstofvastlegging en daarnaast kunnen ondernemers die «agroforestry» willen toepassen gebruik maken van fiscale voordelen vanuit de MIA/Vamil.

In het vierde kwartaal van 2021 wordt een voorstel vanuit de Europese Commissie verwacht met betrekking tot de waardering van koolstofvastlegging door bijvoorbeeld boeren en bosbouwers.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie willen de Minister bedanken voor haar inzet op het verder beschermen van de bijen. Natuurlijk hadden deze leden liever gezien dat er ingezet zou worden op een bijensterfte niet hoger dan 7%, maar dankzij die inzet is er een compromis voor een beschermdoel van 10%. Is de Minister bereid zich blijvend in te zetten op het beschermen van meerdere insecten, dus ook aan te dringen op het beschermen van alle insecten die bijdragen aan het bestuiven van gewassen?

Antwoord

Ja. Ik blijf mij inzetten voor een goede bescherming van bestuivers. Zo heb ik tijdens de informele milieuraad van 20 en 21 juli 2021 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 834) nog mijn steun uitgesproken voor het EU bestuivers initiatief om de aantallen, diversiteit en verspreiding van bestuivers in Europa te behouden en te herstellen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

SCoPAFF

De leden van Partij voor de Dieren-fractie zijn uiterst ontstemd over het feit dat Nederland tijdens het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) van 5 en 6 juli voor het voorstel heeft gestemd om de toelatingen van een pakket van 38 landbouwgiffen opnieuw te verlengen zonder dat de wettelijk verplichte veiligheidstoets is uitgevoerd. De Minister heeft de Kamer hier pas op vrijdag 2 juli (Kamerstuk 27 858, nr. 552) over geïnformeerd, terwijl de agenda van het betreffende SCoPAFF-overleg al een week eerder online was gepubliceerd. Deze leden betreuren het zeer dat zij door de late informatie over de Nederlandse positie geen mogelijkheid meer hadden om hier met de Minister over van gedachten te wisselen vóór het SCoPAFF-overleg, dat direct op de maandag daarop volgde. In de documenteigenschappen van het PDF-bestand van de SCoPAFF-agenda zien zij dat dit al op 17 juni is aangemaakt. Waarom heeft de Minister de Kamer hier niet eerder over geïnformeerd? Kan de Minister toezeggen de Kamer voortaan zo snel mogelijk na de publicatie van de SCoPAFF-agenda te informeren over de Nederlandse positie?

Antwoord

Ik ben zo transparant mogelijk over de agenda van de SCoPAFF-vergadering en mijn standpunten. De Europese Commissie stelt de achterliggende stukken voor het besluitvormende deel van de agenda uiterlijk twee weken voor de vergadering beschikbaar. Dan pas wordt duidelijk of de geagendeerde onderwerpen ook daadwerkelijk ter besluitvorming kunnen worden voorgelegd aan de lidstaten en hoe de voorstellen zijn onderbouwd. Het Ctgb beoordeelt de voorstellen en adviseert mij hier vervolgens over waarna ik, na afstemming met de Ministeries van IenW, VWS en SZW, mijn standpunt bepaal. Ik blijf er naar streven om uw Kamer zo spoedig mogelijk over mijn standpunten te informeren.

Kan de Minister bevestigen dat een van de stoffen in het pakket het schimmelbestrijdingsmiddel difenoconazool was? Kan zij bevestigen dat dit de vierde keer is dat de toelating van difenoconazool automatisch wordt verlengd, waardoor het straks vier jaar langer op de markt zal zijn zonder dat de verplichte toets op de veiligheid voor mens, dier en milieu is uitgevoerd? Kan de Minister bevestigen dat een stemverklaring tégen difenoconazool geen formele waarde heeft, maar dat haar stem vóór het hele pakket landbouwgiffen dat wel heeft? Kan de Minister bevestigen dat difenoconazool resistentie kan veroorzaken bij de Aspergillusschimmel, een schimmel waar niet alleen planten maar ook mensen ziek van kunnen worden? Kan de Minister bevestigen dat wanneer kwetsbare mensen worden getroffen door een resistente variant van de Aspergillusschimmel, zij 80% kans hebben om te overlijden? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen hier al sinds 2010 aandacht voor, bij de Ministers van Landbouw, bij de toenmalige Minister van VROM en sinds de coronapandemie ook bij de Minister voor Medische Zorg. Keer op keer wordt beaamd dat het gebruik van die azolen in de landbouw (waar difenoconazool er een van is) zorgelijk is. Deze leden vinden het daarom onverantwoord dat Nederland zich nu niet steviger inzet om difenoconazool van de markt te krijgen, waar de gewijzigde motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 27 858, nr. 222) om vraagt, door tegen het pakket van automatische verlengingen te stemmen.

Antwoord

De goedkeuring van de werkzame stof difenoconazool is inderdaad vier keer tijdelijk verlengd omdat het beoordelingsproces, buiten de schuld van de aanvrager om, niet tijdig is afgerond. In mijn reactie op de motie van het lid Ouwehand heb ik uw Kamer laten weten (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1176) dat ik niet akkoord ga met de tijdelijke verlengingen van stoffen waarvan uw Kamer heeft bepaald dat de goedkeuring niet wenselijk is. De Europese Commissie legt voorstellen voor procedurele tijdelijke verlenging doorgaans pakketsgewijs voor, waardoor ik weliswaar voor verlenging van het pakket stem maar met een stemverklaring aangeef dat Nederland tegen verlenging is van de specifiek genoemde werkzame stof. Ik zou het onzorgvuldig naar aanvragers en gebruikers van werkzame stoffen vinden om niet akkoord te gaan met het gehele pakket omdat Nederland dan ook tegen de tijdelijke verlenging van stoffen stemt die toch voldoen aan de Europese criteria, waaronder ook laag-risico stoffen en stoffen van biologische oorsprong. Met mijn stemverklaring laat ik duidelijk blijken hoe ik tegen de tijdelijke verlenging van de goedkeuring van de betreffende stof aankijk en dat is zeker van waarde.

De Minister van Medische Zorg en sport heeft uw Kamer op 2 februari 2021 mede namens mij geinformeerd over de stand van zaken rond de ontwikkeling van resistentie bij Aspergillus fumigatus tegen azolenhoudende gewasbeschermingsmiddelen (Kamerstuk 27 858, nr. 529).

Het Ctgb heeft vervolgens met de verschillende betrokken partijen gewerkt aan mogelijkheden om resistentieontwikkeling in de afvalhopen van bloembollen te voorkomen. Dit heeft ertoe geleid dat de voorschriften voor het gebruik van azolenhoudende middelen zijn aangescherpt voor de bloembollenteelt. Deze aanscherping leidt ertoe dat bloembollenafval nog maar maximaal twee weken afgedekt mag worden opgeslagen en moet worden afgevoerd naar een afvalverwerkingsbedrijf. Dit afvalverwerkingsbedrijf zorgt ervoor dat het afval zo spoedig mogelijk wordt verbrand, vergist of gecomposteerd. Er is daarnaast afgesproken om te monitoren wat de effecten van deze aanscherping zijn. Ik zal dit financieel ondersteunen.

Verder heeft de Europese Commissie, mede op mijn aandringen, inmiddels toegezegd om aan EFSA, de European Chemical Agency (ECHA), de European Medicines Agency (EMA) en de European Centre for Disease Control (ECDC) een gezamenlijk wetenschappelijk advies te vragen over de ontwikkeling van azolenresistentie bij Aspergillus schimmels.

Daarnaast vragen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie zich af of de Minister de motie van het lid Vestering (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1286) wel uitvoert, die twee verzoeken kent. Ten eerste vraagt het de Minister om bij de Europese Commissie aan te dringen op een spoedige verruiming van de beoordelingscapaciteit voor landbouwgif bij de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), zodat deze het werk van de overbelaste beoordelende lidstaten kan overnemen. Ook het Nederlandse College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) is overbelast. Beaamt de Minister dat verruiming van de capaciteit bij de EFSA een structurele oplossing kan zijn voor het voorkomen van de lange wachtrijen voor (her)beoordelingsprocedures? Erkent de Minister dat herbeoordelingen daarmee tijdig uitgevoerd kunnen worden en automatische verlengingen van landbouwgif niet meer aan de orde hoeven te zijn? Zo nee, waarom niet? Ten tweede vraagt de hierboven genoemde motie de Minister om zich in te zetten voor een aanpassing van de regelgeving, waardoor bij het verstrijken van de goedkeuringsperiode van een landbouwgif, indien de herbeoordelingsprocedure niet tijdig is afgerond – ook buiten de schuld van de aanvrager – de toelating niet automatisch (en oneindig vaak) wordt verlengd, maar dat de toelating simpelweg vervalt. De Kamer spreekt zich hiermee duidelijk uit dat het onacceptabel is dat landbouwgif langer op de markt blijft dat waarvoor het officieel een toelating heeft gekregen.

Helaas lezen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie in de Kamerbrief niks terug waaruit blijkt dat de Minister bovengenoemde motie erkent en uit gaat voeren. Doodleuk schrijft de Minister dat de procedure van automatische verlengingen is vastgelegd in verordening EG 1107/2009 (artikel 17). Maar de eerder genoemde motie vraagt juist om een inzet van de Minister voor aanpassing van deze verordening. Kan de Minister aangeven of, hoe en wanneer zij de eerder genoemde motie gaat uitvoeren?

Antwoord

Ik vind het belangrijk dat de beoordelingscapaciteit van de lidstaten in de Europese Unie zodanig is, dat de (her)beoordelingen van de werkzame stoffen en de gewasbeschermingsmiddelen op basis van goedgekeurde werkzame stoffen tijdig kunnen worden afgerond. Dit kan ertoe leiden dat de noodzaak om over te gaan tot procedurele verlenging van de goedkeuring van werkzame stoffen veel kleiner wordt. Ook de Europese Commissie heeft dit probleem erkend en heeft in het kader van de REFIT voorstellen gedaan om het beoordelingsproces te verbeteren zonder daarvoor Verordening (EG) 1107/2009 te hoeven wijzigen. Daarnaast heeft de Europese Commissie een financiële bijdrage van 10 miljoen euro beschikbaar gesteld voor het verruimen van de beoordelingscapaciteit van de lidstaten. Nederland heeft de Commissie geadviseerd om dit budget vooral aan te wenden voor een transitie van beoordelingsautoriteiten in andere lidstaten naar een kostendekkende structuur zoals ook het Ctgb die hanteert, waardoor deze lidstaten hun beoordelingscapaciteit op orde kunnen brengen.

De motie van het lid Vestering verzoekt de regering bij de Europese Commissie aan te dringen op een spoedige verruiming van de beoordelingscapaciteit voor pesticiden bij de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), zodat deze het werk van de overbelaste beoordelende lidstaten kan overnemen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1286). Het uitvoeren van de wetenschappelijke risicobeoordeling voor de goedkeuring van werkzame stoffen is een taak van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en niet van EFSA. De rol van EFSA is gericht op enerzijds de ontwikkeling van het toetsingskader voor de risico beoordelaars van lidstaten en anderzijds de organisatie van een peer review en extra toets op het rapport van de rapporterende lidstaat. Indien Verordening (EG) 1107/2009 gewijzigd zou worden zodat EFSA werkzaamheden van de bevoegde autoriteiten zou kunnen overnemen, zou de taak van EFSA voor de extra onafhankelijke (peer review) toets in het geding komen. Dat lijkt mij geen wenselijke situatie en ook niet wat de Kamer beoogt; vandaar dat hier niet voor pleit bij de Europese Commissie. Ik geef uitvoering aan de motie door in te zetten op verruiming van de beoordelingscapaciteit bij andere lidstaten, zoals ik hierboven heb geschetst.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende geannoteerde agenda en hebben nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie ontvangen zo mogelijk graag een eerste reactie op de landbouw- en visserijonderdelen van het maatregelenpakket Fit for 55 dat de Europese Commissie deze week zal presenteren, onder meer die met betrekking tot de biologische landbouw, een onderwerp dat tijdens de Landbouwraad aan de orde zal komen.

Antwoord

Op 14 juli 2021 heeft de Europese Commissie het zogenaamde Fit for 55 pakket gepresenteerd. Uw Kamer zal in september doormiddel van BNC-fiches geïnformeerd worden over de appreciatie van het maatregelenpakket, waaronder de landbouw- en visserijonderdelen.

Het kabinet steunt de Raadsconclusies over het biologisch actieplan van de Commissie. In reactie hierop heeft het kabinet aangegeven een nationale strategie voor biologische landbouw op te gaan stellen. Het op 14 juli gepubliceerde Fit for 55 pakket omvat geen voorstellen die biologische landbouw expliciet als onderwerp hebben.

Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie is van mening dat voedselzekerheid de grootste opgave is waar we de komende decennia mee geconfronteerd worden. Als een land zelf niet voldoende voedsel kan produceren, is dat een voedingsbodem voor het ontwrichten van de stabiliteit in een land. De doelen van het GLB gaan in beginsel over het ter beschikking hebben van voldoende en betaalbaar voedsel, op duurzame wijze geproduceerd.

Waar het gaat om de herziening van de verordening inzake LULUCF, is de Minister het dan met dit lid eens dat het implementeren van nieuwe doelen niet mag leiden tot het onder druk zetten van de voedselvoorziening in de lidstaten?

Antwoord

Ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat de Europese voedselvoorziening niet in gevaar mag komen. Hierbij moet echter wel oog zijn voor de randvoorwaarden waaronder voedselproductie plaats vindt. Er zijn in de LULUCF verordening geen nieuwe doelen vastgelegd waarvan de implementatie de voedselvoorziening op dit moment in gevaar brengt.

In reactie op de EU-consultatie geeft de Minister aan dat er met de specifieke omstandigheden binnen lidstaten rekening gehouden moet worden. Kan de Minister aangeven welke specifieke omstandigheden de Minister daarmee precies bedoelt en welke uitdagingen of risico’s hier voor Nederland gelden? En is de Minister het met dit lid eens dat er, om voedselzekerheid in lidstaten te waarborgen, bijzondere aandacht in deze plannen moet komen voor bevolkingsdichtheid?

Antwoord

Met welke specifieke omstandigheden rekening gehouden kan worden verschilt per lidstaat. In het geval van Nederland gaat het bijvoorbeeld om de aanwezigheid van veenweidegebied, relatief weinig bos en een relatief klein landoppervlak, evenals relatief hoge bevolkingsdichtheid.

Naar boven