21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 227 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 mei 2014

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen over:

  • de geannoteerde agenda OJCS-Raad 20-21 mei 20141 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 225) d.d. 22 april 2014 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • de aanbieding van de geannoteerde agenda Jeugd- en Sportraad mei 2014 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 226) d.d. 1 mei 2014 van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • het verslag van de OJCS-Raad van 24 februari 2014 (Kamerstuk 21 501-34, nr. 224) d.d. 25 maart 2014 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • de Nederlandse reactie op de EU-consultatie Europese ruimte voor vaardigheden en kwalificaties (Kamerstuk 22 112, nr. 1828) d.d. 11 april 2014 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Bij brief van 14 mei 2014 hebben de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport deze beantwoord. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Wolbert

Adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Algemeen

2

 

Geannoteerde agenda OJCS-Raad 20-21 mei 2014

2

 

Onderwijs

2

 

Cultuur/Audiovisueel

4

II

Reactie van de Minister en de Staatssecretaris

4

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorliggende agenda voor de aanstaande OJCS-raad van 20 en 21 mei 2104. De leden kunnen instemmen met de voorgestelde reacties van de Nederlandse regering bij de verschillende agendaonderdelen voor onder andere onderwijs, cultuur, jeugd etc. De Nederlandse inzet is, zo menen deze leden, hier passend bij het belang van deze onderwerpen maar ook bij de gewenste nationale ruimte die op deze terreinen noodzakelijk en wenselijk is.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken. Zij hebben een aantal vragen en opmerkingen.

Geannoteerde agenda OJCS-Raad 20-21 mei 2014

Onderwijs

De leden van de VVD-fractie merken op dat in andere Europese landen het bedrijfsleven is vertegenwoordigd in de visitatie van opleidingen en instellingen. Zo wordt niet alleen de kwaliteit van de opleiding op inhoud beoordeeld maar ook op arbeidsmarktrelevantie. De leden vinden dit een interessante optie. Zij horen graag van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hoe deze landen dit hebben georganiseerd. Wat kan Nederland wijzigen in de visitatiestructuur om het bedrijfsleven meer te betrekken bij de kwaliteitsoordelen en waarborgen?

Voorts vragen de leden naar een nadere toelichting op de Nederlandse inzet ten aanzien van de bevordering van het Bologna-proces. Veel wijzigingen hebben er al plaatsgevonden in het Nederlandse onderwijssysteem, maar deze leden zien graag dat de uitwisselbaarheid ook in praktische zin voltooid wordt. Kan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap daar haar visie en de stand van zaken inzake de voortgang van Bologna in Nederland aangeven? Wanneer wil zij de voortgang van het Bolognaproces evalueren? Hoe zou in dit kader naar MOOC’s2 kunnen worden gekeken binnen het accreditatiestelsel, het waarderen met ECTS3 en de uitwisselbaarheid van MOOC’s. Hier zou internationale samenwerking via de digitale leermiddelen tot een grote vooruitgang kunnen leiden, aldus deze leden.

Tevens vragen de leden wat de Nederlandse inzet specifiek voor het middelbaar beroepsonderwijs is. Het WRR-rapport4 «Naar een Lerende Economie» benadrukt het belang van het erkennen van EVC5. Hoe staat het met de uitwerking van de EVC’s? De leden krijgen signalen van het bedrijfsleven dat de EVC structuur nog altijd niet optimaal in de praktijk werkt. Hoe gaat de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zorgen dat dit van de grond komt? Wil de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap deze raad gebruiken om te vragen hoe andere landen dit organiseren?

De leden hebben met interesse kennisgenomen van de reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op de Europese consultaties over de Europese ruimte voor vaardigheden en kwalificaties. In de reactie geeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan dat onder andere de communicatie naar werkgevers, werknemers en studenten van groot belang is. Deze leden zijn het met deze observatie eens. Zij zouden graag alle informatie in één landelijk informatiepunt beschikbaar willen stellen. Vanuit dat informatiepunt kunnen studenten en werkgevers en werknemers ook begeleid worden bij ingewikkelde procedures in het buitenland. Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bereid om hier werk van te maken door bijvoorbeeld te bekijken in hoeverre deze informatie ook bij de diverse grens-informatiepunten ondergebracht zou kunnen worden?

Voorts ontvangen deze leden geregeld signalen dat er ernstige belemmeringen optreden rond onder andere de erkenning van (middelbare) beroeps-diploma’s in het buitenland. Een voorbeeld hiervan vinden we terug bij de kinderopvang, maar ook in de zorg waar Nederlandse werknemers heel lastig in bijvoorbeeld Duitsland aan de slag kunnen omdat er zo veel Nederlandse diploma’s zijn die elke keer opnieuw door een erkenningsprocedure heen moeten. Ontvangt u deze signalen ook? Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het met de leden eens dat dit uitermate jammer is, aangezien het vaak beroepen zijn waar in het buurland een tekort aan is terwijl er in Nederland juist veel werkloosheid bestaat. Op deze manier is het voor mensen onnodig ingewikkeld om aan het werk te komen, zo menen deze leden. Zijn hier reeds acties op ondernomen? Worden er op dit moment met de buurlanden (Benelux plus Duitsland) afspraken gemaakt om de erkenningsprocedures te versoepelen?

Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bekend met het feit dat de Duitstalige gemeenschap in België er in geslaagd is om afspraken te maken over de erkenning van de beroepsopleidingen tussen België en Duitsland? Is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bereid om met de Duitstalige gemeenschap contact op te nemen om te kijken in hoeverre hun aanpak ook voor Nederland interessant kan zijn, zo vragen de leden.

De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van kwaliteitsborging in het onderwijs. Tegelijkertijd menen zij dat deze borging een taak en verantwoordelijkheid is van de afzonderlijke lidstaten. Met betrekking tot MOOC’s, EQF6 en grensoverschrijdend onderwijs, menen zij dat de erkenning van diploma’s, getuigschriften en certificaten door de lidstaten waar de student gebruik wil maken van deze papieren ook in handen van de betreffende lidstaat thuishoort. De lidstaat beoordeelt aan de hand van eigen kwaliteitseisen de waarde van het gevolgde onderwijsprogramma.

Deze leden zijn voorts van mening dat ook onderwijs in vreemde talen de verantwoordelijkheid van afzonderlijke lidstaten behoort te zijn. De inrichting van het onderwijs is een nationale afweging en verantwoordelijkheid. De leden zijn het dan ook niet eens met de Europese wens streefcijfers in te voeren en gegevens te vergelijken. Dit neemt niet weg dat de leden het belang van vreemdetalenonderwijs onderschrijven, zij menen echter dat de inrichting van het onderwijsprogramma een zaak van de afzonderlijke lidstaten is.

Cultuur/Audiovisueel

De leden van de VVD-fractie zijn geen voorstander van een cultureel beleid op Europees niveau. Dat is echt een onderwerp dat op nationaal niveau geregeld kan worden. Zeker ten aanzien van het cultureel erfgoed wordt in de geannoteerde agenda OJCS-Raad 20-21 mei 2014 gesuggereerd dat het Griekse voorzitterschap deze rol wel erg ruim interpreteert. De inzet van Nederland is vervolgens zich te scharen achter de raadsconclusies. De leden vragen aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wat haar visie is op de rol van de EU op het terrein van Cultuur en Cultureel Erfgoed en hoe zal zij deze visie over het voetlicht brengen tijdens de raad.

De leden van de SP-fractie wijzen op het belang van goede regelgeving omtrent e-lending. De mogelijkheden voor goed beleid wordt ingeperkt door Europese regelgeving. Zij vragen de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op welke wijze zij zorg kan dragen voor regelgeving omtrent e-lending in Nederland en welke stappen zij in Europees verband gaat zetten om tot goede regelgeving te kunnen komen. Op welke wijze kan de uitleen van e-books gelijk gesteld worden aan de uitleen van papieren boeken, zo vragen zij.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

1. Inleiding

De Minister en de Staatssecretaris danken de leden van de fracties van VVD, PvdA en SP voor hun inbreng en betrokkenheid bij de onderhavige EU-dossiers.

2. Geannoteerde agenda OJCS-Raad 20 en 21 mei 2014

2.1 Kwaliteitsborging in het onderwijs

De leden van de VVD-fractie geven aan dat het bedrijfsleven in andere Europese landen vertegenwoordigd is in de visitatie van opleidingen en instellingen. Zo wordt niet alleen de kwaliteit van de opleiding op inhoud beoordeeld maar ook op arbeidsmarktrelevantie. De leden van de VVD vinden dit een interessante optie. Zij horen graag van de Minister hoe deze landen dit hebben georganiseerd? Wat kan Nederland wijzigen in de visitatiestructuur om het bedrijfsleven meer te betrekken bij de kwaliteitsoordelen en waarborgen?

In reactie op de vraag van de leden van de VVD-fractie wat Nederland kan wijzigen in de visitatiestructuur geeft de Minister aan het niet noodzakelijk te achten om het afnemend werkveld meer te betrekken bij de kwaliteitsoordelen en waarborgen. Het afnemend werkveld heeft namelijk al een belangrijke rol in het accreditatiestelsel. In het panel van deskundigen – belast met het visiteren van een opleiding – neemt altijd een werkvelddeskundige zitting. Daarmee is de betrokkenheid van het werkveld voldoende gewaarborgd. Daarnaast wordt op andere manieren de betrokkenheid van het afnemend werkveld bij het onderwijs c.q. opleidingen geborgd. Zo wordt in samenwerking met het afnemend bedrijfsleven een landelijk opleidingsprofiel van een opleiding opgesteld en is met de uitvoering van het advies van de Commissie Bruijn ingezet op het versterken van externe validering. Tot slot blijkt uit de evaluatie van het accreditatiestelsel – die uw Kamer in september 2013 (32 210, nr. 24) heeft ontvangen – dat dit stelsel goed functioneert.

Met betrekking tot uw vraag hoe de betrokkenheid van het afnemend werkveld is gewaarborgd in andere Europese landen, merkt de Minister op dat zij in het kader van de motie Rog (33 472, nr. 24) onderzoek zal doen naar de kwaliteitszorgstelsels van Vlaanderen, Duitsland, Oostenrijk en Noorwegen. De centrale vraag van dit onderzoek is hoe het externe kwaliteitszorgstelsel in deze landen is vormgegeven. Zij zal de Kamer informeren over de uitkomsten van dit onderzoek.

De leden van de VVD-fractie vragen naar verdere toelichting op de Nederlandse inzet ten aanzien van de bevordering van het Bologna-proces. Veel wijzigingen hebben er al plaatsgevonden in het Nederlandse onderwijssysteem maar deze leden zien graag dat de uitwisselbaarheid ook in praktische zin voltooid wordt. Kan de Minister daar haar visie en de stand van zaken inzake de voortgang van Bologna in Nederland aangeven, zo vragen deze leden. Wanneer wil zij de voortgang van het Bolognaproces evalueren? Hoe zou in dit kader naar MOOC’s kunnen worden gekeken binnen het accreditatiestelsel, het waarderen met ECTS en de uitwisselbaarheid van MOOC’s? Hier zou internationale samenwerking via de digitale leermiddelen tot een grote vooruitgang kunnen leiden, aldus deze leden.

In reactie op de vragen van de leden van de VVD-fractie laat de Minister weten dat de voortgang van het Bologna-proces op weg naar de volgende ministeriële conferentie (mei 2015) grondig geëvalueerd wordt voor de gehele European Higher Education Area. De laatste evaluatie, in 2012, liet zien dat er in de afgelopen jaren grote stappen zijn gezet in Nederland. De praktische vertaling van deze stappen vindt nu plaats, bijvoorbeeld in de visie op internationalisering die de Minister voor de zomer naar de Kamer stuurt. Het rapport over de voortgang van Bologna dat volgend jaar in Armenië wordt gepresenteerd zal de Minister ter harte nemen. Zoals gezegd is modernisering van kwaliteitsborging in het hoger onderwijs voor Nederland een belangrijk thema voor de voortgang van Bologna. Dit specifiek door de opkomst van MOOCs en andere vormen van open education, waarmee de urgentie van uitwisselbaarheid en de waardering van ECTS op Europees niveau toeneemt. De NVAO werkt in Europees verband aan samenwerking op deze nieuwe ontwikkelingen. Dat juicht de Minister toe.

De leden van de VVD vragen voorts wat de Nederlandse inzet specifiek voor het middelbaar beroepsonderwijs is. Het WRR-rapport «Naar een Lerende Economie» benadrukt het belang van het erkennen van eerder verworven competenties (EVC). Hoe staat het met de uitwerking van de EVC’s? De leden van de VVD-fractie krijgen signalen van het bedrijfsleven dat de EVC-structuur nog altijd niet optimaal in de praktijk werkt. Hoe gaat de Minister zorgen dat dit van de grond komt? Wil de Minister deze raad gebruiken om te vragen hoe andere landen dit organiseren, zo vragen deze leden.

In antwoord op de vraag van de leden van de VVD-fractie naar de uitwerking van EVC in het bedrijfsleven meldt de Minister dat het haar bekend is dat EVC niet in iedere branche even goed van de grond komt. Toch loopt Nederland in Europees verband gezien voorop met het systeem van EVC. Hierdoor zijn de afgelopen jaren al diverse problemen gesignaleerd, zoals de leden van de VVD-fractie ook aangeven. Daarom wordt er op dit moment met de sociale partners hard gewerkt aan een toekomstbestendige inrichting van een systeem voor validering. In dit systeem is EVC één van de instrumenten van validering voor eerder verworven competenties. In overleg met de sociale partners is gekozen voor een nieuw systeem van validering van leerresultaten uit non-formeel en informeel leren. Dit nieuwe systeem zal bestaan uit twee routes: één voor validering van eerder verworven competenties op de arbeidsmarkt (route 1) en één voor validering binnen het formele onderwijs (route 2). Voorzien is dat dit nieuwe systeem in 2016 is geïmplementeerd. Overigens wordt in het buitenland EVC gezien als synoniem voor het verkrijgen van vrijstellingen en of toelating in het formele onderwijs. Dat is in Nederland de tweede genoemde route. De Minister geeft aan dat zij de Kamer hierover in maart jl. het implementatieplan heeft gestuurd (31 288, nr. 383), samen met het adviesrapport Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen van de adviescommissie Rinnooy Kan. Zoals ze heeft toegezegd komt de Minister voor de zomer met een beleidsreactie op beide rapporten.

De leden van de SP-fractie benadrukken het belang van kwaliteitsborging in het onderwijs. Tegelijkertijd menen zij dat deze borging een taak en verantwoordelijkheid is van de afzonderlijke lidstaten. Met betrekking tot MOOC’s, EQF en grensoverschrijdend onderwijs, menen zij dat de erkenning van diploma’s, getuigschriften en certificaten door de lidstaten waar de student gebruik wil maken van deze papieren ook in handen van de betreffende lidstaat thuishoort. De lidstaat beoordeelt aan de hand van eigen kwaliteitseisen de waarde van het gevolgde onderwijsprogramma, stellen deze leden.

De Minister geeft aan dat de fractie van de SP er terecht op wijst dat onderwijs een nationale aangelegenheid is. Zeker op dit gebied worden voorstellen van de Europese Commissie dan ook nauwlettend beoordeeld op subsidiariteit en proportionaliteit. Kwaliteitsborging blijft een nationale aangelegenheid, waarbij op Europees niveau wordt gestreefd naar een stimulerend klimaat. Lidstaten kunnen van elkaar leren en soms stellen landen een Europees steuntje in de rug voor hun nationale beleidsontwikkeling op prijs. In de beleving van de Minister is de Europese Commissie er niet op uit de erkenning van diploma’s, getuigschriften en certificaten op Europees niveau te regelen. De nieuwe, Europese «beroepskaart», bijvoorbeeld, waarover elke beroepsbeoefenaar over enkele jaren zal moeten kunnen beschikken om in een ander Europees land zijn of haar vak te mogen uitoefenen, zal door de nationale overheden worden afgegeven. De voorgenomen vermelding van het EQF-niveau op diploma’s en certificaten dient de transparantie en vergelijkbaarheid op Europees niveau. Op die manier kan de mobiliteit in het onderwijs en op de arbeidsmarkt worden verbeterd. Het EQF is geen vervanging van bestaande nationale kwaliteitszorg of nationale kwalificaties, aldus de Minister.

2.2 Meertaligheid en beheersing van vreemde talen

De leden van de SP-fractie geven aan dat ook onderwijs in vreemde talen de verantwoordelijkheid van afzonderlijke lidstaten behoort te zijn. De inrichting van het onderwijs, stellen deze leden, is een nationale afweging en verantwoordelijkheid. De leden van de SP-fractie geven aan het dan ook niet eens te zijn met de Europese wens streefcijfers in te voeren en gegevens te vergelijken. Dit neemt niet weg, stellen deze leden, dat zij het belang van vreemdetalenonderwijs onderschrijven. Deze leden menen echter dat de inrichting van het onderwijsprogramma een zaak van de afzonderlijke lidstaten is.

De Staatssecretaris deelt de mening dat het onderwijs in de vreemde talen tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoort, dit temeer omdat verschillende nationale omstandigheden leiden tot afwijkende keuzes op dit terrein. Daarom is hij ook tegenstander van Europese streefcijfers hiervoor. Een ander punt is of het zinnig is uitkomsten van internationaal onderzoek met elkaar te vergelijken. De Staatssecretaris is hier wel voorstander van. De uitkomsten van internationaal vergelijkend onderzoek, zoals van PISA, vormen vaak mede aanleiding tot een nationaal debat over de onderwijsresultaten. Zolang het aan de lidstaten zelf blijft voorbehouden te beslissen wat zij met de uitkomsten doen, heeft de Staatssecretaris hier geen bezwaar tegen. Hij vindt die vergelijking zelfs nuttig. Eind 2012 ontving de Kamer de resultaten van het European Survey on Language Competences 2011.7 De Europese Commissie wil hieraan een vervolg geven voor alleen de eerste vreemde taal. Voor Nederland en de meeste andere lidstaten is dat het Engels. In beginsel is Nederland geneigd hieraan mee te doen, mits de lasten en nationale kosten in redelijke verhouding staan tot de opbrengsten.

2.3. Cultuur/audiovisueel

De leden van de VVD-fractie geven aan geen voorstander te zijn van een cultureel beleid op Europees niveau. Dat vinden zij echt een onderwerp dat op nationaal niveau geregeld kan worden. De voornoemde leden merken op dat zeker ten aanzien van het cultureel erfgoed in brief van de Minister wordt gesuggereerd dat het Griekse voorzitterschap deze rol wel erg ruim interpreteert. De inzet van Nederland is vervolgens zich te scharen achter de Raadsconclusies. De leden van de VVD vragen aan de Minister wat haar visie is op de rol van de EU op het terrein van Cultuur en Cultureel Erfgoed en hoe zij deze visie over het voetlicht zal brengen tijdens de Raad?

De Minister licht toe dat het debat over het cultuurbeleid en de plaats van cultuur in onze samenleving op de eerste plaats in Nederland zelf gevoerd moet worden en niet in Europa. Dat is de kern van het subsidiariteitsbeginsel. Maar cultuur heeft ook een plek in Europa. Er ligt naar de visie van de Minister een taak voor de Europese Ministers van cultuur om – met respect voor de culturele verscheidenheid in Europa en met respect voor het subsidiariteitsbeginsel – de culturele samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen en waar nodig belemmeringen voor samenwerking weg te nemen. Dat betekent naar de opvatting van de Minister dat Europa geen grote rol heeft als het gaat om het formuleren van een gezamenlijk cultuurbeleid, met inbegrip van een gezamenlijk erfgoedbeleid. De Raadsconclusies gaan dan ook niet over het ontwikkelen van nieuw beleid, maar om het feit dat andere Europese beleidsterreinen een raakvlak hebben met het beheer, behoud of toegankelijk maken van erfgoed.

De leden van de SP-fractie wijzen op het belang van goede regelgeving omtrent e-lending. De mogelijkheden voor goed beleid wordt ingeperkt door Europese regelgeving. Zij vragen de Minister op welke wijze zij zorg kan dragen voor regelgeving omtrent e-lending in Nederland en welke stappen zij in Europees verband gaat zetten om tot goede regelgeving te kunnen komen. Op welke wijze kan de uitleen van e-books gelijk gesteld worden aan de uitleen van papieren boeken?

De Minister licht toe dat openbare bibliotheken het recht hebben fysieke boeken uit te lenen zonder voorafgaande toestemming van de rechthebbende (uitgever of auteur). Dat is de leenrecht-exceptie in artikel 15c van de Auteurswet. Per uitlening wordt een wettelijke vergoeding betaald aan de rechthebbende. De leenrechtvergoeding wordt geïnd en uitgekeerd door de stichting Leenrecht. De markt voor het e-book is een markt in ontwikkeling. De leenrecht-exceptie in de Auteurswet is niet van toepassing op digitale werken (nationale en Europese wetgeving). Dit betekent dat de openbare bibliotheken vooraf toestemming moeten hebben van de uitgevers en auteurs om e-books te kunnen uitlenen. Dat gebeurt op basis van overeenkomsten die uitgaan van een door de bibliotheken te betalen bedrag per uitlening. Hoe recenter de titel hoe hoger de vergoeding per uitlening. De openbare bibliotheken beschikken vanaf 2015 op grond van de nieuwe Bibliotheekwet over een budget voor de inkoop van e-content. Het budget komt beschikbaar via een uitname uit het gemeentefonds (€ 8 mln. in 2015 naar € 12 mln. in 2018). Vooruitlopend daarop hebben de openbare bibliotheken op dit moment circa 5.000 e-booktitels voor uitlening in de collectie. Als mocht blijken dat openbare bibliotheken en uitgevers onvoldoende in staat zijn tegen de achtergrond van het geldende juridisch kader samen afspraken te maken over e-lending door bibliotheken, zal de Minister bezien op welke andere wijzen en onder welke voorwaarden de ontwikkeling van e-lending door bibliotheken kan worden ondersteund. De regering wil hierbij de belangen van alle betrokkenen in acht nemen, waaronder rechthebbenden, bibliotheken en het bredere publiek. Dit voornemen heeft de regering ook meegedeeld in de kabinetsreactie op de consultatie over modernisering van het auteursrecht, waarin expliciet aandacht wordt besteed aan de uitleenexceptie in relatie tot gedigitaliseerde werken (29 838, nr. 1).

3. Nederlandse reactie op EU-consultatie Europese ruimte voor

vaardigheden en kwalificaties

De leden van de VVD-fractie geven aan met interesse kennis te hebben genomen van de reactie van de Minister op de Europese consultaties over de Europese ruimte voor vaardigheden en kwalificaties. In de reactie, zeggen deze leden, geeft de Minister aan dat onder andere de communicatie naar werkgevers, werknemers en studenten van groot belang is. De leden van de VVD-fractie zijn het met deze observatie eens. Deze leden zouden graag alle informatie in één landelijk informatiepunt beschikbaar willen stellen. Vanuit dat informatiepunt kunnen studenten en werkgevers en werknemers ook begeleid worden bij ingewikkelde procedures in het buitenland. Is de Minister bereid om hier werk van te maken door bijvoorbeeld te bekijken in hoeverre deze informatie ook bij de diverse grens-informatiepunten ondergebracht zou kunnen worden, zo vragen deze leden?

In reactie op de vraag van de VVD-fractie naar mogelijkheden om informatie over de instrumenten EQF, ECVET en EQAVET meer geïntegreerd beschikbaar te stellen aan werkgevers, werknemers en studenten wijst de Minister erop dat er nu slechts twee «loketten» voor de belangrijkste informatie (ook online) zijn. Eén loket voor het «onderwijsbrede» EQF en één voor ECVET en EQAVET, instrumenten die volledig op het mbo zijn gericht. Het betreft het National Coordination Point EQF (NCP EQF) en het NCP ECVET/EQAVET. Als de evaluatie in het kader van de European Area of Skills and Qualifications is afgerond, wil de Minister bezien of een verdere integratie mogelijk is. Aan de vereenvoudiging van genoemde «ingewikkelde procedures voor studenten en werknemers in het buitenland» wordt gewerkt, bijvoorbeeld met de omzetting van de herziene Richtlijn erkenning beroepskwalificaties per 2016. Deze herziene richtlijn heeft de erkenningsprocedures op een aantal terreinen versoepeld. Daarnaast bieden Nuffic op ho-niveau en de SBB op mbo-niveau informatie aan burgers die hun (gereglementeerd) beroep in een ander land willen uitoefenen. Zij verwijzen burgers die in aanmerking willen komen voor erkenning door naar de juiste bevoegde autoriteit van andere landen en geven informatie over de (erkennings)procedure. Grens-informatiepunten acht de Minister tegen deze achtergrond niet nodig.

De leden van de VVD-fractie geven aan geregeld signalen te ontvangen dat er ernstige belemmeringen optreden rond o.a. de erkenning van (middelbare) beroeps-diploma’s in het buitenland. Een voorbeeld hiervan vinden deze leden terug bij de kinderopvang, maar ook in de zorg. Daar kunnen Nederlandse werknemers heel lastig in bijvoorbeeld Duitsland aan de slag, omdat er zo veel Nederlandse diploma’s zijn die elke keer opnieuw door een erkenningsprocedure heen moeten. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister of zij deze signalen ook ontvangt. Zij vragen of de Minister het met hen eens is dat dit uitermate jammer is, aangezien het vaak beroepen zijn waar in het buurland een tekort aan is, terwijl er in Nederland juist veel werkloosheid bestaat. Op deze manier is het voor mensen onnodig ingewikkeld om aan het werk te komen. Zijn hier reeds acties op ondernomen, vragen deze leden. Worden er op dit moment met de buurlanden (Benelux plus Duitsland) afspraken gemaakt om de erkenningsprocedures te versoepelen? Is de Minister bekend, vragen deze leden voorts, met het feit dat de Duitstalige Gemeenschap in België er in geslaagd is om afspraken te maken over de erkenning van de beroepsopleidingen tussen België en Duitsland? De leden van de VVD-fractie vragen ook of de Minister bereid is om met de Duitstalige gemeenschap contact op te nemen om te kijken in hoeverre hun aanpak ook voor Nederland interessant kan zijn.

In antwoord op de vragen van de VVD-fractie naar belemmeringen rond o.a. de erkenning van (middelbare) beroepsdiploma’s in het buitenland, merkt de Minister op dat signalen hierover zijn besproken met belanghebbenden in de grensregio’s, waarbij is gebleken dat die belemmeringen in de praktijk wel meevallen. Als dit anders is, hoort zij dat graag. Vertegenwoordigers van de Duitse overheid en het Duitse bedrijfsleven, waarmee verhelderende gesprekken zijn gevoerd ook door vertegenwoordigers van Nuffic en stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), waren in elk geval aangenaam verrast over de Nederlandse systematiek van internationale diplomawaardering en -erkenning IDW; een systematiek die zij zelf nog grotendeels ontberen. Op hun verzoek zijn Nederlandse diploma- en certificaatsupplementen met steun van het Ministerie van OCW in het Duits vertaald en in 2013 breed beschikbaar gesteld. Daarnaast beoogt de hiervoor genoemde, in 2013 herziene, Richtlijn Erkenning beroepskwalificaties dat alle lidstaten in de EU dezelfde erkenningsprocedures hanteren. Erkenning vindt plaats op basis van het naast elkaar leggen van de behaalde beroepskwalificatie met de wettelijke eisen die worden gesteld bij toegang tot een bepaald (gereglementeerd) beroep. Elk land kent zijn eigen wet- en regelgeving voor wat betreft (gereglementeerde) beroepen en er is dus ook sprake van nationale bevoegdheid bij het erkennen en toelaten van beroepsbeoefenaren uit andere landen tot (gereglementeerde) beroepen. Dit geldt niet alleen voor toegang tot beroepen in Duitsland door beroepsbeoefenaren met een Nederlandse diploma, maar ook andersom. Wat belangrijk is om te onderstrepen is dat de EU-kwalificaties voor een zestal beroepen in de zorg8 automatisch worden erkend in heel de EU. Een Nederlandse verpleegkundige wordt derhalve niet alleen in Duitsland automatisch erkend als verpleegkundige maar in alle 28 EU-lidstaten. Aan bilaterale afspraken over de erkenning van beroepsopleidingen heeft de Minister met het oog hierop geen behoefte. Dit heeft de Minister de Minister van onderwijs van de Duitstalige gemeenschap in Eupen eind 2012 desgevraagd ook schriftelijk en met redenen omkleed laten weten. Dat diploma-eisen in Nederland, België en Duitsland enigszins uiteenlopen laat onverlet dat het mogelijk is behaalde competenties transparant te maken. Dat kan door de afgifte van een schoolverklaring, die de basis zou kunnen vormen voor diplomering in het andere land en/of IDW, terwijl daarnaast de herziene richtlijn aan de «arbeidsmarktkant» de toegang tot de buitenlandse arbeidsmarkt aanzienlijk zal vereenvoudigen.

Bijlage 2. Aanvulling op de geannoteerde agenda voor de OJCS-Raad van 20 en 21 mei 2014.

Bij de vaststelling van de definitieve agenda van de OJCS-Raad zijn zeer onlangs nog drie agendapunten toegevoegd. Het gaat op het terrein van onderwijs om een beleidsdebat over transnationaal onderwijs en een informeel lunchdebat over de toekomstige rol van onderwijs in het licht van Europa2020. Op het terrein van cultuur gaat het om een toelichting van de Europese Commissie op de stand van zaken met betrekking tot het EU-VS-Vrijhandelsakkoord.

Onderwijs

Beleidsdebat Education Crossing Borders

Op initiatief van het Griekse voorzitterschap zal de raad van gedachten wisselen over de toename van cross-border education: waarbij onderwijsaanbieders uit de ene lidstaat onderwijs aan studenten of leerlingen in een andere lidstaat aanbieden. Dit fenomeen doet zich vooral in het hoger onderwijs voor. Cross-border education kan ook betrekking hebben op digitaal onderwijs (bijvoorbeeld bij Massive Open Online Courses). Het voorzitterschap heeft een discussienotitie voor de Ministers opgesteld met de vraag welke kansen en uitdagingen zij zien en welke acties op EU-niveau meerwaarde zouden kunnen hebben.

Inzet Nederland

Nederland verwelkomt het thema van het beleidsdebat. Nederlandse onderwijsinstellingen hebben interesse in transnationaal onderwijs. Nederland heeft nog geen uitgewerkte beleidsvisie op de vragen die het voorzitterschap aan de orde stelt. Nederland zal in het debat melding maken van het voornemen om in de komende Kamerbrief met de visie op internationalisering in het onderwijs ook in te gaan op transnationaal onderwijs.

Informeel lunchdebat Onderwijs in tussentijdse evaluatie Europa2020

Op dit moment wordt de Europa2020-strategie geëvalueerd. Onderdeel van deze evaluatie is een consultatie die op 5 mei jl. in alle lidstaten is uitgezet. Deze evaluatie loopt tot 31 oktober 2014. Nederland zal op deze consultatie reageren met een kabinetsreactie, die uiterlijk 30 september a.s. door de Minister van Economische Zaken zal worden aangeboden aan de Tweede Kamer. Op initiatief van het Griekse voorzitterschap vindt er en marge van de OJCS-Raad op 20 mei een informeel lunchdebat plaats over deze tussentijdse evaluatie van de Europa2020-strategie en in het bijzonder de rol van onderwijs daarbinnen.

Inzet Nederland

Nederland zal tijdens dit lunchdebat de consultatie verwelkomen en de kabinetsreactie aankondigen. Als algemene reactie zal worden aangegeven dat wat Nederland betreft onderwijs deel blijft uitmaken van de Europa2020-strategie. Nederland is in beginsel positief over de twee huidige doelstellingen op het terrein van onderwijs (één doelstelling m.b.t. het aandeel hoger opgeleiden en één doelstelling m.b.t. voortijdig schoolverlaten). Ook vanuit het oogpunt van onderwijsbeleid is het van belang dat de niet-bindende landenspecifieke aanbevelingen die vanuit de Europa 2020-strategie gegeven worden beleidsuitdagingen concreet benoemen, maar tegelijkertijd ruimte laten voor nationale beleidskeuzes.

Cultuur

Stand van zaken onderhandelingen Vrijhandelsakkoord EU-VS

Voor de Raad staat een terugkoppeling geagendeerd door de Europese Commissie over de stand van zaken van de onderhandelingen over het Vrijhandelsakkoord tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. De inzet van de EU en de VS voor het Transatlantic Trade & Investment Partnership (Vrijhandelsakkoord) is een overeenkomst, die een breed scala aan handels- en investeringsissues dekt en een bijdrage levert aan de ontwikkeling van mondiale afspraken. Op aandringen van diverse lidstaten is de audiovisuele sector uitgesloten, zij het niet op voorhand volledig. Duitsland en Frankrijk hebben belang bij uitsluiting onder andere omdat zij van video-on-demand diensten, die zich op hun nationale markten richten, een financiële bijdrage willen vragen ten bate van de eigen, nationale audiovisuele industrie.

Nederland is geen voorstander van het op voorhand uitsluiten van sectoren van de onderhandelingen. Handelsovereenkomsten kunnen bijdragen aan de toename van handel en investeringen in de EU en zo aanzienlijke economische baten met zich mee brengen, dit geldt ook voor de audiovisuele sector.

Inzet Nederland

Nederland zal de terugkoppeling van de Europese Commissie over de stand van zaken van de onderhandelingen over het Vrijhandelsakkoord EU-VS aanhoren. Over de voortgang van de onderhandelingen over het Vrijhandelsakkoord wordt uw Kamer geïnformeerd door onze collega voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.


X Noot
1

Onderwijs, Cultuur, Jeugd en Sport Raad

X Noot
2

MOOC: Massive Open Online Course

X Noot
3

ECTS: European Credit Transfer System

X Noot
4

WRR: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid

X Noot
5

EVC: eerder verworven competenties

X Noot
6

EQF: Europees kwalificatieraamwerk

X Noot
7

Resultaten European Survey on Language Competences 2011. Brief van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 14 december 2012 (31 289, nr. 142).

X Noot
8

Arts (inclusief medische specialisten), tandarts, dierenarts, verpleegkundige, verloskundige, en apotheker

Naar boven