21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport

Nr. 224 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 maart 2014

Bijgevoegd zend ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het verslag van de Onderwijs-, Jeugd-, Cultuur- en Sportraad (OJCS-Raad) van 24 februari 2014.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker

Verslag OJCS-Raad 24 februari 2014

Tijdens deze OJSC-Raad stonden alleen onderwerpen op het terrein van onderwijs op de agenda.

Raadsconclusies efficiënt en innovatief onderwijs

De voorliggende raadsconclusies zijn erop gericht vanuit onderwijs en opleiding een bijdrage te leveren aan de doelstellingen van de Europa 2020-strategie en aan het economisch herstel in Europa. De conclusies richten zich op het faciliteren van langetermijninvesteringen in de modernisering van onderwijs en opleiding, op het versterken van vaardigheden, op het faciliteren van de overgang van onderwijs naar werk (door stages en leerwerkplaatsen) en op het verbeteren van onderwijsmethoden door gebruik te maken van mogelijkheden voor digitaal leren.

De raadsconclusies nodigen lidstaten en de Europese Commissie onder meer uit om de toegevoegde waarde en de effectiviteit van het strategisch kader voor Onderwijs en Opleiding 2020 in relatie tot het Europees Semester te verbeteren.

Ten slotte roepen de raadsconclusies op tot het organiseren van een topconferentie over open en online onderwijs, alsmede de kwaliteitsborging en certificering van de door dit nieuwe type van onderwijs verworven vaardigheden.

Tijdens de Raad onderstreepten enkele lidstaten het belang van de vermindering en vereenvoudiging van rapportagevereisten en stelden zij voor dit onderwerp verder in de Raad bespreken. De Europese Commissie onderschreef het belang van vereenvoudiging van rapportageverplichtingen en kondigde aan dit verder op te pakken in het kader van de stocktaking voor Onderwijs en Opleiding 2020.

Veel lidstaten, waaronder Nederland, wezen op het potentieel voor grensoverschrijdende samenwerking rond een digitale agenda. Nieuwe technologieën zijn een dagelijkse realiteit voor de huidige generatie van studenten, maar het onderwijs speelt hier nog onvoldoende op in. Nederland benadrukte in dit verband het belang van het Erasmus+programma dat gebruikt moet worden om Europese samenwerking op digitaal vlak te versterken. Italië liet weten dat er tijdens het aankomende Italiaanse voorzitterschap in de tweede helft van 2014 een conferentie georganiseerd zal worden over Education in the digital era.

Na de discussie bereikte de Raad consensus over de tekst van de voorliggende raadsconclusies. Deze werden ongewijzigd vastgesteld.

Beleidsdebat over de uitkomsten van de recente PISA- en PIAAC-onderzoeken in relatie tot het verbeteren van vaardigheden en employability

Voor dit beleidsdebat had het voorzitterschap een discussienotitie opgesteld over de ontwikkeling van vaardigheden en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt in het licht van de uitkomsten van PIAAC (Programme for the International Assessment of Adult Competences) en PISA (Programme for International Student Assessment). PISA en PIAAC zijn beide grootschalige internationaal vergelijkende onderzoeken naar kennis en vaardigheden van respectievelijk 15-jarigen en 16 tot 65-jarigen, uitgevoerd door de OESO. Eind 2013 zijn de meest recente rapporten gepubliceerd.

Het beleidsdebat was openbaar.1 Het debat werd ingeleid door twee externe sprekers, de heer Frank Vandenbroucke (hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Leuven) en de heer Frank-Jürgen Weise, hoofd van het Duitse Bundesagentur für Arbeit. De heer Vandenbroucke stelde dat het van groot belang is een onderscheid te maken tussen een hoog opgeleide en een goed opgeleide samenleving. Eén van de voornaamste wereldwijde trends is het verdwijnen van routinebanen. Het onderscheid tussen routineuze en niet-routineuze taken gaat ook voor laaggeschoolden op. Op alle niveaus van het formele onderwijs moeten vaardigheden worden aangeleerd die kunnen worden ingezet voor het uitvoeren van niet-routineuze taken. De heer Weise gaf aan dat werkloosheid niet alleen wordt beïnvloed door de vraag naar arbeid maar ook door mismatches. Arbeidsbemiddelingsdiensten zouden voor iedereen gratis moeten zijn. Op school moet al worden begonnen met arbeidsadvies. Leraren zouden zelf stage moeten lopen in het bedrijfsleven. De overgangsmogelijkheden binnen de verschillende onderwijsniveaus vormen nog een groot obstakel. Individuele mobiliteit tussen beroepen zou meer gestimuleerd moeten worden. Weise signaleerde dat profilering van sociale competenties steeds belangrijker wordt.

Nederland gaf in het debat aan dat de nationale onderwijsprestaties in internationaal perspectief redelijk goed zijn. Toch is Nederland nog niet tevreden. Zeer goede leerlingen presteren in Nederland relatief minder goed dan in andere landen. Leerlingen en leerkrachten moeten worden aangemoedigd het beter dan goed te doen. Nederland probeert dit te stimuleren door scholen het predicaat «excellente school» te geven en de kwalificaties van leraren op te trekken. Verder verdienen ook leerlingen die met hun handen werken waardering en prestige. Het beroepsonderwijs wordt nog te vaak beschouwd als terugvaloptie. Het gaat om een goed geschoolde samenleving. Hiervoor worden in Nederland concrete afspraken gemaakt. Leerlingen moeten 21e eeuwse vaardigheden aangeleerd krijgen, niet alleen IT-vaardigheden, maar ook sociale en creatieve vaardigheden. Allianties tussen werkgevers en onderwijs zijn een noodzaak. In Europa kunnen we nog veel van elkaar leren. Het gaat hierbij niet zozeer om het ontwikkelen van Europees beleid, maar om leren van elkaar en het uitwisselen van best practices.

Veel lidstaten zeiden de resultaten van de PISA en PIAAC-onderzoeken erg nuttig te vinden en ze te gebruiken als aanzet voor onderwijshervormingen. Zo spraken verschillende lidstaten hun zorg uit over achterblijvende basisvaardigheden. Daarom investeert een aantal lidstaten in vroeg- en voorschoolse educatie, bijvoorbeeld door meer taalonderwijs in de kinderopvang. Daarnaast wezen sommige lidstaten op de cruciale rol van leraren bij de verbetering van de kwaliteit van onderwijs. Zij investeren in betere lerarenopleidingen.

In veel lidstaten is de jeugdwerkloosheid hoog. Een groot aantal lidstaten gaf ook aan dat de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt onvoldoende is. Zij zijn daarom bezig het beroepsonderwijs te moderniseren. Het Verenigd Koninkrijk kwam met een praktijkvoorbeeld: om de arbeidsmarktrelevantie van opleidingen in het beroepsonderwijs te verhogen is ingevoerd dat nieuwe opleidingen alleen geaccrediteerd worden als ten minste 5 bedrijven een aanbevelingsbrief voor die opleiding schrijven. Dat leidde in korte tijd tot een sterke reductie van het aantal opleidingen.

De Europese Commissie onderschreef het belang van het onderscheid tussen hoog opgeleid en goed opgeleid. Iedereen in de samenleving moet beschikking over basisvaardigheden en transversale vaardigheden (zoals sociale, creatieve en ict-vaardigheden). Vroegschools onderwijs is buitengewoon belangrijk, want dit levert op de lange termijn betere resultaten op. Het beroepsonderwijs is belangrijk om de werkloosheid te verminderen. Onderwijs en de wereld van het werk moeten dichter bij elkaar worden gebracht. Daarom zijn er nu op Europees niveau de Alliance of Apprenticeships en de kennisallianties en sectorvaardighedenallianties onder het nieuwe Erasmus+ programma.

Het Voorzitterschap concludeerde, tenslotte, dat onderwijs een topprioriteit is voor zowel de korte als de lange termijn. Investeringen in onderwijs zijn belangrijk. Ondanks nationale verschillen kan veel van elkaar worden geleerd.

Naar boven