21 501-30 Raad voor Concurrentievermogen

Nr. 308 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 mei 2013

Hierbij bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de geannoteerde agenda aan voor de Raad voor Concurrentievermogen van 29 en 30 mei 2013. De Raad bestaat uit een deel over interne markt en industrie (29 mei), een deel over ruimtevaart (30 mei) en een deel over onderzoek (30 mei).

Tijdens het interne markt en industriedeel zal er op basis van een voortgangsrapport een oriënterend debat plaatsvinden over de hervorming van de accountantsmarkt. De Raad zal van gedachten wisselen over modernisering van het Europees auteursrecht, mede op basis van een toelichting door oud-Commissaris Vitorino op zijn rapport met aanbevelingen over heffingen voor privékopieën en reprografie. De Raad zal voorts naar verwachting conclusies aannemen over regeldruk. Het voorzitterschap streeft verder naar een politiek akkoord over de voorstellen op het gebied van modernisering van staatssteun (de procedureverordening en de machtigingsverordening). Verder zal het voorzitterschap de Raad informeren over de stand van zaken rondom de Single Market Act I en II. Tijdens de lunch zal worden gesproken over industriepolitiek. Het voorzitterschap zal deze lunch daarna kort terugkoppelen in de Raad.

Tijdens het deel over ruimtevaart worden er Raadsconclusies aangenomen over het Europees industriebeleid voor de ruimtevaartsector en zal de Commissie de voortgang bespreken van het programma voor ruimtebewaking en monitoring.

Het onderzoeksdeel van de Raad bestaat uit een voortgangsrapportage en een oriëntatiedebat van het voorzitterschap over Horizon 2020, een gedachtewisseling over gezamenlijk programmeren en Raadsconclusies over internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie alsmede advieswerk voor de Europese onderzoeksruimte. Mogelijk worden over geavanceerde computing ook Raadsconclusies aangenomen. Tijdens de lunch zal worden gesproken over bredere aspecten van het Europees onderzoek- en innovatiebeleid.

Onder het punt diversen zal het voorzitterschap de Raad informeren over de richtlijn collectief beheer van auteurs- en naburige rechten en muziekrechten op internet, COSME, het onderzoek- en trainingsprogramma van de Europese atoomenergie gemeenschap (EURATOM), het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT) en een terugkoppeling geven van de informele Raad voor Concurrentievermogen begin mei in Dublin. De Commissie zal informatie verstrekken over LeaderSHIP 2020, alsmede de EU relaties met de Europese Ruimtevaart Organisatie (ESA) en het Europese Aardobservatieprogramma (Copernicus). Op verzoek van de Spaanse delegatie is het onderwerp CO2 emissies voertuigen geagendeerd. Op verzoek van de Poolse en Tsjechische delegaties is de tabaksrichtlijn op de agenda opgenomen. De Poolse delegatie zal de aanbevelingen van de groep op hoog niveau over innovatiebeleid toelichten. De Litouwse delegatie zal tot slot de Raad informeren over het werkprogramma van het inkomend voorzitterschap.

De minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

INTERNE MARKT EN INDUSTRIE

Hervorming van de accountantsmarkt

Voortgangsrapportage en oriënterend debat

De Raad zal een oriënterend debat voeren over de wetgevingsvoorstellen die de Europese Commissie op 30 november 2011 heeft gepresenteerd voor de hervorming van de accountantsmarkt, op basis van een voortgangsrapport van het voorzitterschap. De voorstellen van de Commissie betreffen een nieuwe verordening en een aanpassing van de bestaande richtlijn op het terrein van auditing, de wettelijke controles van financiële overzichten en jaarrekeningen van ondernemingen.

Naar aanleiding van de financiële crisis heeft de Commissie voorstellen gedaan om het vertrouwen in de wettelijke controletaken van accountants te herstellen. Met deze voorstellen wordt onder meer beoogd de rol van de accountant nader te duiden en de onafhankelijkheid en de professioneel-kritische houding van de accountants te versterken. Daarnaast wil de Commissie meer dynamiek in de accountancymarkt brengen, met name met het oog op het bestaande marktaandeel van de grote kantoren. Ook richten de maatregelen zich op het faciliteren van het door accountants verrichten van grensoverschrijdende controlediensten en het verbeteren van het toezicht op accountants. Verder richten de maatregelen zich op het verminderen van onnodige regeldruk voor het mkb (zowel aan de kant van het bedrijfsleven als aan de kant van de kleinere accountantskantoren).

Belangrijke voorstellen van de Commissie betreffen de introductie van een verplichte kantoorroulatie en de scheiding van audit- en non-auditdiensten. De eerstgenoemde maatregel betreft de verplichte wisseling van accountants(kantoren) bij het verrichten van wettelijke controles, waarbij accountants(kantoren) maximaal voor een periode van 6 jaar de wettelijke controles van een bedrijf mogen verrichten. De scheiding van audit- en non-auditdiensten betreft een (vrijwel volledig) verbod voor accountants(kantoren) op het leveren van «non-audit diensten», zoals consultancy, aan cliënten waarvoor zij ook de wettelijke controles uitvoeren. Daarnaast stelt de Commissie voor om Europees toezicht in te stellen op de accountancysector (voorzien om belegd te worden bij de European Securities and Markets Authority (ESMA)) en een Europees paspoort voor het accountantsberoep in te stellen.

Naar alle waarschijnlijkheid zal de bespreking in de Raad zich toespitsen op het voorstel voor een verplichte kantoorroulatie en de scheiding van audit- en non-auditdiensten. De kans is groot dat ook het voorgestelde Europees toezicht op de accountancysector en de hierbij voorgestelde rol voor ESMA aan de orde wordt gesteld. Over veel onderdelen van het voorstel bestaat binnen de Raad nog verschil van mening. De behandeling van de voorstellen in het Europees Parlement is ook nog niet afgerond. Het Europees Parlement lijkt de voorstellen van de Commissie voor de kantoorroulatie en de scheiding tussen controle en advies fors af te willen zwakken.

De commissie juridische zaken van het Europees parlement, dat het rapport voor de plenaire vergadering voorbereidt, stelt meer specifiek voor de termijn voor de kantoorroulatie te verlengen naar maximaal 14 jaar, waarbij een controleopdracht onder voorwaarden tot 25 jaar mag worden verlengd. Wat betreft de scheiding tussen audit- en non-auditdienstverlening stelt het comité voor om naast een lijst met verboden non-auditdiensten het mogelijk te maken non-audit diensten aan te bieden aan een cliënt voor wie ook de wettelijke controles worden verricht, zolang deze diensten worden goedgekeurd door het audit-comité van de cliënt en de accountant zich ervan vergewist dat de dienst geen bedreiging oplevert voor zijn onafhankelijkheid.

Nederland vindt het belangrijk dat binnen de EU dezelfde minimumstandaarden voor de kwaliteit van accountancy gelden en is daarom in ieder geval voorstander van maatregelen die gericht zijn op het harmoniseren van inhoudelijke normen voor de accountantscontrole en het versterken van het toezicht op EU-niveau. Nederland heeft ten aanzien van de hervorming van de accountancy reeds maatregelen genomen. Op 1 januari 2013 is de Wet op het accountantsberoep in werking getreden. Bij de behandeling van deze wet heeft uw Kamer twee amendementen aangenomen waarmee vooruit wordt gelopen op het Europese voorstel op het terrein van auditing. Met deze amendementen is een verplichte kantoorroulatie om de acht jaar (ingaande per 2016) en een scheiding tussen audit- en non-auditdiensten (met beperkte uitzonderingsmogelijkheden) in de wet opgenomen. Het voorstel van de Commissie is in lijn met deze amendementen. Met het oog op de versterking van toezicht op EU-niveau is Nederland er voorstander van een aantal bevoegdheden op het terrein van auditing toe te bedelen aan ESMA. Veel lidstaten hebben echter bezwaar tegen een rol van ESMA op het terrein van auditing, onder meer omdat in deze lidstaten het toezicht op accountants bij een aparte toezichthouder is belegd, die (nog) niet binnen ESMA vertegenwoordigd wordt. Voorts lijkt een meerderheid van lidstaten zich te verzetten tegen het voorstel voor verplichte kantoorroulatie. In deze fase van het onderhandelingsproces is het echter nog te vroeg om conclusies te trekken over het krachtenveld in de Raad. Voor de Nederlandse positiebepaling ten aanzien van de overig voorgestelde maatregelen zij kortheidshalve verwezen naar de Kamerbrief van 23 december 2011 (Kamerstuk 22 112, nr. 1305, Fiche 12) en de Kamerbrief van 2 april 2012 (Kamerstuk 22 112, nr. 1390).

Modernisering staatssteun

Gemeenschappelijke benadering/politiek akkoord

Het voorzitterschap zet in op een politiek akkoord over een tweetal voorstellen van de Europese Commissie in het kader van de modernisering van het staatssteunbeleid, namelijk de wijziging van de procedureverordening en de wijziging van de machtigingsverordening.

Ten aanzien van de inhoud van de voorstellen zij kortheidshalve verwezen naar de BNC-fiches ter zake die op 11 januari 2013 aan de Kamer zijn gezonden (Kamerstuk 22 112, nr. 1546 en 1547).

De Commissie heeft in mei 2012 een mededeling uitgebracht waarin haar plannen ter modernisering van het staatssteunbeleid uiteen worden gezet (zie Kamerstuk 21 501-30, nr. 289). Om de moderniseringsplannen van de Commissie te realiseren moeten deze twee verordeningen worden aangepast: de procedureverordening en de machtigingsverordening.

Voordat staatssteun mag worden verleend, moet het steunvoornemen worden gemeld aan en goedgekeurd worden door de Commissie. De procedureverordening regelt de melding en goedkeuring en tevens het onderzoek dat de Commissie kan instellen naar vermeende onrechtmatige steun en de klachtenprocedure. Eén van de wijzigingen die de Commissie voorstelt is de invoering van een bevoegdheid voor de Commissie om – buiten de lidstaten om – informatie over (voorgenomen) steunverlening, economische sectoren en steuninstrumenten bij marktpartijen op te vragen. Indien marktpartijen niet of onvoldoende meewerken, kan dit door een geldboete of dwangsom worden afgedwongen.

De machtigingsverordening geeft de Commissie de bevoegdheid tot het opstellen van groepsvrijstellingsverordeningen voor bepaalde categorieën steun. Met deze groepsvrijstellingsverordeningen kan de Commissie bepaalde categorieën staatssteun verenigbaar met de interne markt verklaren. Indien de steun van de lidstaat voldoet aan de in de groepsvrijstellingsverordening gestelde voorwaarden is het steunvoornemen vrijgesteld van melding bij de Commissie. De Commissie stelt voor om de categorieën steun in de machtigingsverordening waarvoor de Commissie een groepsvrijstellingsverordening kan vaststellen, uit te breiden, met onder meer steun ten behoeve van cultuur en van herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade.

Nederland steunt het streven om de regels voor staatssteun te vereenvoudigen. Dit moet leiden tot een beter functionerende interne markt en minder administratieve lasten. Wat betreft het voorstel tot wijziging van de procedureverordening hecht Nederland aan goede instrumenten voor de Commissie om haar controlerende taken op het gebied van staatssteun naar behoren uit te voeren. Dit is nodig om een gelijk speelveld binnen de EU te kunnen waarborgen. Wel heeft Nederland, net als een aantal andere lidstaten, nog moeite met het voorstel om de Commissie de bevoegdheid te geven om direct – zonder tussenkomst van de lidstaten – informatie op te vragen bij marktpartijen. Het oorspronkelijke voorstel zou leiden tot informatieasymmetrie tussen de Commissie en de lidstaten en ten koste gaan van de positie van lidstaten in staatssteunprocedures. Lidstaten dienen op gelijke voet van informatie de discussie aan te kunnen gaan met de Commissie over de verenigbaarheid van steun. Op aandringen van de lidstaten is het voorzitterschap bereid transparantiewaarborgen voor de lidstaten in te bouwen in het voorstel.

Daarnaast heeft Nederland, net als enkele andere lidstaten, moeite met sanctionering van marktpartijen die geen begunstigden zijn, indien zij geen of onjuiste informatie verstrekken aan de Commissie, die de Commissie nodig acht om de rechtmatigheid van steunverlening door de overheid te beoordelen. Het voorzitterschap is bereid hieraan tegemoet te komen door extra nadruk te leggen op de beginselen van proportionaliteit en geschiktheid. Indien in het uiteindelijke compromisvoorstel in de Raad voldoende tegemoet wordt gekomen aan deze punten, kan Nederland hiermee instemmen.

Wat betreft de machtigingsverordening steunt Nederland – evenals de meeste andere lidstaten – het voorstel om de Commissie de bevoegdheid te geven om voor een groter aantal categorieën groepsvrijstellingsverordeningen vast te stellen. Nederland was – net als een ruime meerderheid van de andere lidstaten – tegen opname van de categorie «steun voor de vervoersector op grond van artikel 93 VWEU», omdat dit zou leiden tot verlies van invloed van de lidstaten op het vaststellen van de vrijstellingsvoorwaarden. Op dit moment zijn de vrijstellingsvoorwaarden voor de vervoerssector namelijk in een afzonderlijke verordening vastgelegd die slechts kan worden gewijzigd met instemming van de Raad. Opname van de betreffende categorie in de machtigingsverordening zou tot gevolg hebben dat de Commissie eigenstandig de vrijstellingsvoorwaarden kan aanpassen. In het voorliggende compromisvoorstel is de uitbreiding naar steun voor de vervoerssector geschrapt. Lidstaten zullen het voorstel nu dan ook naar verwachting breed steunen.

Wijziging van beide verordeningen vereist de instemming met gekwalificeerde meerderheid van de Raad. Het Europees Parlement heeft een adviesrol en zal nog advies uitbrengen.

Modernisering van het Europees auteursrecht

Mededeling content in de digitale interne markt

Informatie van de Commissie over de stand van zaken

De Commissie zal de Raad informeren over de stand van zaken ten aanzien van de actiepunten die in de mededeling «content in de digitale interne markt» op 18 december 2012 zijn gepresenteerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1562). De mededeling beschrijft hoe de Commissie, door middel van modernisering van het auteursrecht, wil bijdragen aan een verdere ontwikkeling van de digitale interne markt. De Commissie zet in op twee parallelle trajecten, enerzijds de hervorming van het Europese wetgevingskader voor auteursrecht en anderzijds de voordracht van een aantal onderwerpen waarop snelle vooruitgang noodzakelijk en mogelijk is. Daarom start de Commissie met een gestructureerde dialoog met stakeholders om voor eind 2013 te komen met praktische oplossingen die door het bedrijfsleven gedragen worden. De Commissie heeft voor de stakeholdersdialoog vier terreinen geïdentificeerd waarop snelle en praktische oplossingen noodzakelijk zijn.

Deze terreinen zijn: (i) hoe kan grensoverschrijdende toegang tot online content worden verbeterd door multiterritoriale licentieverlening, (ii) kunnen licentiemodellen worden gecreëerd voor user generated content teneinde voor meer rechtszekerheid te zorgen bij het gebruik van auteursrechtelijk beschermd materiaal op kleine schaal, (iii) hoe kan de online beschikbaarheid van audiovisuele werken worden verbeterd en de beschikbaarheid van audiovisueel cultureel erfgoed worden gegarandeerd, (iv) hoe kan datamining (het zoeken naar statistische gegevens in databanken) juridisch worden gefaciliteerd. Naast de stakeholdersdialoog zet de Commissie de inspanningen voort om het Europese wetgevingskader inzake het auteursrecht te herzien en te moderniseren. Zo heeft de Commissie aangegeven te zullen bezien hoe de bestaande uitzonderingen en beperkingen op het auteursrecht kunnen worden aangepast aan de moderne tijd. Tijdens de lunch van de informele Raad voor Concurrentievermogen op 3 mei in Dublin is ook kort gesproken over de modernisering van het auteursrecht.

In 2014 zal besloten worden of het Europees regelgevend kader aangepast moet worden. Nederland onderschrijft het belang van de punten die de Commissie in haar mededeling noemt. Nederland is van mening dat het auteursrecht innovatie en nieuwe – online – verdienmodellen zoveel mogelijk moet stimuleren. Nederland acht daarom een regeling voor user generated content aangewezen. Ook is Nederland voorstander van de mogelijkheid van multiterritoriale licentiëring (Kamerstuk 22 112, nr. 1472). Voorts meent Nederland dat het bestaande systeem van uitzonderingen en beperkingen op het auteursrecht niet meer aansluit bij de huidige technologische ontwikkelingen en daarom dient te worden aangepast. Nederland vindt het van belang dat wordt gekozen voor een toekomstbestendig en technologieneutraal systeem van uitzonderingen en beperkingen dat niet alleen aansluit bij de huidige stand van de (digitale) technologie, maar ook is toegerust op toekomstige ontwikkelingen.

Vitorino rapport

Presentatie door oud-Commissaris Vitorino van zijn rapport gevolgd door gedachtewisseling

Oud-Commissaris Vitorino zal zijn rapport van 31 januari jl. met aanbevelingen aan de Commissie over heffingen voor privékopieën (thuiskopieheffing) en reprografie (reprorecht) presenteren. De Raad zal over het Vitorino rapport van gedachten wisselen. Dit rapport is beschikbaar op de website van de Europese Commissie.1 De aanbevelingen vloeien voort uit een bemiddelingstraject dat oud-Commissaris Vitorino, op verzoek van Commissaris Barnier, heeft gevoerd over deze heffingen. De thuiskopieheffing compenseert auteurs en artiesten voor het kopiëren van muziek en films voor privégebruik.

Deze heffing wordt geheven op dragers (zoals cd’s en mp3-spelers) waarmee kopieën voor privégebruik kunnen worden gemaakt. Het reprorecht is een vergoeding die bedrijven, overheidsinstellingen en onderwijsinstellingen betalen voor het kopiëren uit boeken, kranten en tijdschriften. Beide heffingen zijn het gevolg van de richtlijn auteursrecht in de informatiemaatschappij (Richtlijn 2001/29/EG) waarin staat dat lidstaten met een thuiskopie- en reprografie-uitzondering moeten zorgen voor een billijke compensatie van rechthebbenden. De mogelijkheid om en de wijze waarop de thuiskopieheffing kan worden opgelegd is al jaren onderwerp van discussie in verschillende Europese lidstaten, waaronder Nederland.

Vitorino concludeert in zijn rapport dat het op dit moment niet raadzaam is om de heffingen af te schaffen, omdat de door rechthebbenden en betalingsplichtigen voorgestelde alternatieven nog onvoldoende concreet en onvoldoende eenduidig zijn om een afbouw van de heffingen te rechtvaardigen. Wel doet hij een aantal aanbevelingen, die vooral betrekking hebben op de thuiskopie.

Hij beveelt aan te verduidelijken dat kopieën die door eindgebruikers worden gemaakt in het kader van een dienst waarvoor al een licentie is verschaft geen schade veroorzaken die een aanvullende vergoeding rechtvaardigt. De reden hiervoor is dat een gebruiker die bijvoorbeeld betaalt voor het downloaden van een bepaald muzieknummer op dat moment niet alleen betaalt voor het downloaden van dit nummer, maar ook voor de mogelijkheid om hiervan privékopieën te maken. Dit terwijl de gebruiker bij de aanschaf van de gegevensdrager (bijvoorbeeld een harddisk recorder) waarop hij zijn nummer kopieert ook al een heffing heeft betaald om een kopie voor privégebruik te mogen maken. Daarnaast doet Vitorino een aantal aanbevelingen om het innen van de heffingen te herzien, die onder andere betrekking hebben op de vraag wie de heffing moet betalen, hoe procedures voor betaling kunnen worden herzien en hoe dubbele heffingen voorkomen kunnen worden.

Het voorzitterschap wil van de lidstaten vernemen of er recente ontwikkelingen zijn in de lidstaten zelf ten aanzien van de thuiskopieheffing en of de lidstaten een noodzaak zien de thuiskopie-exceptie te verduidelijken. Daarnaast wil het voorzitterschap graag bespreken welke initiatieven op Europees en nationaal niveau kunnen worden ontplooid om de aanbevelingen, die zien op de versimpeling van de heffing, zelf te adresseren.

In Nederland heeft de afgelopen jaren een intensief debat plaatsgevonden over de thuiskopieheffing en de wijze waarop de heffing moet worden geïnd en de daarmee gepaard gaande administratieve lasten voor ondernemers. De stand van zaken in dit debat is, dat de thuiskopieheffing blijft bestaan omdat de aangenomen motie Verhoeven/Oosenbrug de regering heeft verzocht af te zien van voorstellen tot wetswijzigingen die een downloadverbod tot stand brengen of anderszins het recht op het maken van een thuiskopie beperken (Kamerstuk 29 838, nr. 56).

Een ander alternatief is, gelet op de uitvoerings- en juridische bezwaren, momenteel niet mogelijk (Kamerstuk 29 838, nr. 62). Dit geeft Vitorino in zijn rapport ook aan. Per 1 januari 2013 is daarom opnieuw vastgesteld op welke apparaten en gegevensdragers thuiskopieheffingen kunnen worden geheven (Stb. 2012, 505).

Nederland heeft met belangstelling kennisgenomen van het Vitorino-rapport. Nederland acht het zinvol om op Europees niveau te bezien op welke manier het systeem van thuiskopieheffingen zo eenvoudig mogelijk kan worden vormgegeven en hoe de administratieve lasten kunnen worden verminderd. Nederland is benieuwd naar het standpunt van de Commissie over het Vitorino-rapport en de gevolgen die zij daaraan verbindt voor de verdere Europese discussie in het algemeen. Mocht de Commissie op dit punt met concrete voorstellen komen, dan zal het kabinet de Kamer hierover informeren.

Nederland vindt, net als Vitorino, dat nieuwe bedrijfsmodellen gestimuleerd moeten worden. Nederland vindt met name dat nieuwe bedrijfsmodellen, gebaseerd op licenties, een kans moeten krijgen. In die gevallen moet nader bezien worden of aanvullend een thuiskopieheffing nodig is. Omdat rechthebbenden in het licentiemodel zelf kunnen bepalen hoe hun werk op internet wordt geëxploiteerd, biedt dat model de meeste kansen voor de ontwikkeling van nieuwe legale modellen. Een echt licentiemodel moet rechthebbenden ook de ruimte geven om zelf te bepalen of en hoeveel thuiskopieën zij willen licentiëren.

In meer algemene zin acht Nederland het nuttig om een Europese dialoog over de thuiskopieheffing te voeren. Wel moet gerealiseerd worden, zoals Vitorino al aangeeft in zijn rapport, dat een groot aantal van de aanbevelingen ziet op onderwerpen die momenteel onderdeel zijn van juridische procedures bij het Hof van Justitie en nationale rechterlijke instanties, zoals in Nederland. Nederland moet daarom, hangende deze procedures, een concreet oordeel over de verschillende aanbevelingen uit het rapport Vitorino aanhouden. Gelet op de onduidelijkheden die Vitorino in de huidige Europese auteursrechtrichtlijn signaleert, ligt het in de rede dat de Commissie aangeeft op welke onderdelen zij wijziging aangewezen acht. Vervolgens zal bezien moeten worden of de Commissie de opvatting deelt dat in grensoverschrijdende gevallen een Europese oplossing gewenst is, of dat een nationale oplossing meer geschikt is vanuit het oogpunt van administratieve lasten.

Voor Nederland is van belang dat de discussie zich niet beperkt tot de vormgeving van het bestaande heffingenstelsel. Het debat zou juist ook moeten gaan over mogelijkheden om te komen tot een alternatief stelsel voor de toekomst dat rekening houdt met de verwachte technologische ontwikkelingen in de komende jaren.

Industriebeleid

Informatie van het voorzitterschap en de Commissie

Het voorzitterschap heeft aangekondigd tijdens de lunch informeel van gedachten te willen wisselen over het industriebeleid. Tijdens het plenaire gedeelte van de Raad zal het voorzitterschap een terugkoppeling geven van deze lunch. Ook zal de Commissie tijdens de Raad een presentatie geven over de voortgang ten aanzien van de mededeling «Een sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel» van oktober 2012. In reactie op deze mededeling heeft de raad in december 2012 conclusies aangenomen (Kamerstuk 21 501-30 nr. 301). De gedachtewisseling tijdens de lunch vormt de input van de Raad voor de thematische bespreking van industrie tijdens de Europese Raad van juni 2013.

De mededeling is een Mid-Term Review van de visie van de Commissie op het Europees Industriebeleid uit 2010. De hoofdlijnen van het EU industriebeleid 2010 staan nog steeds overeind, maar de economische en financiële crisis en de daarbij verslechterde positie van de Europese industrie maken volgens de Commissie een bijstelling urgent. De Commissie benoemt de primaire verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven zelf. De Europese Unie kan het bedrijfsleven evenwel ondersteunen met maatregelen in vier pijlers van het beleid:

  • 1. Randvoorwaarden creëren voor investeringen in nieuwe technologieën en innovatie. De Commissie stelt voor op zes prioritaire gebieden met het meeste potentieel voor groene groei en nieuwe banen een impuls te geven. Deze prioritaire gebieden zijn: geavanceerde technologie voor schone productie, sleuteltechnologieën (Key Enabling Technologies), biotechnologie, duurzaam industriebeleid (o.a. milieuvriendelijke bouwsector, grondstoffen) en groene voertuigen en slimme netwerken (smart grids). De Commissie heeft voor deze prioriteiten Specialised Task Forces opgericht.

  • 2. Versterking van de toegang tot markten. Het gaat daarbij om zowel verbetering van de interne markt als het openen van internationale markten.

  • 3. Verbetering van de toegang tot financiering en kapitaal voor bedrijven.

  • 4. Het belang van investeringen in menselijk kapitaal en vaardigheden.

De integrale aanpak die de Commissie kiest voor het versterken van het concurrentievermogen van de industrie wordt door alle lidstaten gedeeld. Net als Nederland zijn de meeste lidstaten van mening dat Europese acties zich moeten beperken tot terreinen waar Europese samenwerking een evidente meerwaarde heeft. Een groot deel van de lidstaten ziet daarbij, net als Nederland, geen noodzaak tot het stellen van een doel voor het aandeel van de maakindustrie in het Bruto Binnenlands Product, zoals de Commissie in de mededeling had voorgesteld.

Nederland sluit zich aan bij het uitgangspunt van de mededeling dat het versterken van de concurrentiepositie primair de verantwoordelijkheid is van bedrijven zelf.

Beleid dat hiervoor de randvoorwaarden schept is primair een nationale verantwoordelijkheid. Acties op EU-niveau moeten daarbij aanvullend zijn aan het nationale beleid. Nederland ziet met name toegevoegde waarde bij het versterken van de interne markt, het verlagen van administratieve lasten, het verbeteren van de toegang tot financiering voor bedrijven, het stimuleren van onderzoek en innovatie en het creëren van open markten. Nederland is verheugd over de aandacht voor integrale beleidsontwikkeling en het verbinden van het industriebeleid met Horizon 2020 en de structuurfondsen. In Nederland worden de verbindingen tussen industriebeleid, innovatiebeleid en regionaal beleid ook gelegd in het kader van het topsectorenbeleid. De door de Commissie aangekondigde Specialised Task Forces sluiten goed aan bij deze vraaggestuurde aanpak en kunnen een belangrijke rol spelen bij het verbinden van de beleidsinitiatieven op Europees, nationaal en regionaal niveau. Nederland vindt dat de Commissie zich primair moet richten op een offensieve strategie, gericht op sterke innovatienetwerken, die goed zijn aangesloten op de mondiale innovatienetwerken. De dienstensector vormt daarbij een belangrijke sector (ruim 70% van het BBP in de EU), die verweven is met de maakindustrie en ook in grote mate bijdraagt aan het succes van innovaties in de maakindustrie.

Single Market Act I en II

Stand van zakenrapport

Het Ierse Voorzitterschap zal een korte presentatie geven over de voortgang van de onderhandelingen van de verschillende voorstellen uit de Single Market Act I en II.

De twee Single Market Acts uit 2011 en 2012 hebben het belang van de versterking van de interne markt hoog op de politieke agenda gezet. Op dit moment is er overeenstemming bereikt tussen de Raad en het Europese Parlement op vijf van de twaalf voorstellen uit de Single Market Act I.

Ten aanzien van twee voorstellen is een akkoord in zicht. Op 29 mei vindt de derde informele triloogbijeenkomst plaats over de richtlijn erkenning beroepskwalificaties, waarbij waarschijnlijk een informeel akkoord kan worden bereikt. In de laatste fase zijn er enkele voor Nederland cruciale verbeteringen in de compromistekst binnengehaald. Zo zal het waarschuwingsmechanisme, dat zowel de Commissie als andere lidstaten moet informeren indien een beroepsbeoefenaar tijdelijk, gedeeltelijk of permanent wordt geschorst, worden uitgebreid naar alle zorgberoepen, en wordt de Europese beroepskaart ontdaan van een groot aantal administratieve lasten. Daarnaast worden eisen voor tijdelijke dienstverlening in het buitenland verlicht, wat in het bijzonder goed is voor het Nederlandse mkb. Nederland is dan ook positief over het voorliggende pakket. Plenaire stemming in het Europees Parlement staat vooralsnog gepland voor september 2013. Daarna zal het voorstel waarschijnlijk als A-punt worden aangenomen op een Raad.

Over de ontwerpjaarrekeningrichtlijn is op 9 april in de informele triloog tussen Europese Commissie, Raad en Europees Parlement een akkoord bereikt. De jaarrekeningrichtlijn zal de regels voor jaarrekeningen moderniseren, vereenvoudigen en verder harmoniseren. Daarmee wordt beoogd de administratieve lasten voor bedrijven (met name het mkb) te verlichten. Zoals u onder andere is gemeld in mijn brief aan uw Kamer van 8 februari (Kamerstuk 21 501-30, nr. 303) bevat de ontwerprichtlijn een hoofdstuk over transparantievereisten voor grote Europese olie-, gas-, mijnbouw- en houtkapbedrijven over hun betalingen aan overheden van EU-lidstaten en derde landen. Veel van de discussie over de ontwerprichtlijn heeft zich op deze transparantieregels geconcentreerd. Het bereikte akkoord beantwoordt aan een aantal belangrijke punten in de Nederlandse inzet. Voor Nederlandse bedrijven zal het effect op lastenverlichting echter relatief beperkt zijn, omdat in de Nederlandse regels al gebruik wordt gemaakt van vrijwel alle mogelijkheden tot lastenverlichting in de jaarrekeningrichtlijn. Ook het akkoord over het transparantiehoofdstuk is conform de Nederlandse inzet. Op grond van dit hoofdstuk zullen grote Europese olie-, gas-, mijnbouw- en houtkapbedrijven jaarlijks moeten rapporteren wat zij aan overheden betalen, gespecificeerd per land waar de bedrijven actief zijn en per project. Ten aanzien van de uitzonderingsclausule, waarbij bedrijven ontheven zouden zijn van de rapportageplicht in het geval dat een gastland rapportage over betalingen verbiedt, is overeenkomstig de Nederlandse wens geen uitzondering in de ontwerprichtlijn opgenomen. Daarnaast bevat dit hoofdstuk, mede onder druk van Nederland, een equivalentiebepaling, waarmee kan worden bewerkstelligd dat bedrijven die reeds onder een gelijksoortige rapportageplicht vallen (bijvoorbeeld de Amerikaanse Dodd-Frank Act) niet nogmaals hoeven te rapporteren op grond van de rapportageverplichtingen in deze richtlijn. Met de equivalentiebepaling kan worden voorkomen dat bedrijven met extra administratieve lasten worden geconfronteerd indien zij onder meerdere rapportageregimes vallen. In de richtlijn is bepaald dat er binnen drie jaar een evaluatie van de transparantievereisten plaatsvindt, waarbij ook kan worden gekeken of er reden is om de eisen uit te breiden naar andere sectoren. De planning is dat het Europees Parlement in juni 2013 stemt over het bereikte akkoord, waarna de jaarrekeningrichtlijn naar verwachting in een volgende Raad zal worden bekrachtigd. Het kabinet zal zich vervolgens met voortvarendheid zetten aan de implementatie van de richtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Van de Single Market Act II zijn inmiddels zeven van de twaalf voorstellen door de Europese Commissie gepubliceerd. Sinds de Raad voor Concurrentievermogen van 18 en 19 februari zijn de voorstellen breedband, dat in de VTE-Raad (Telecom) zal worden behandeld, en het voorstel voor toegang tot een elementaire betaalrekening voor alle EU-burgers uitgekomen. Dit laatste voorstel wordt voor de ECOFIN Raad geagendeerd. De Commissie heeft aangekondigd de overige vijf voorstellen uiterlijk deze zomer te publiceren, zodat de afronding van de onderhandelingen zo mogelijk nog tijdens de huidige zittingsduur van het Europese Parlement kunnen worden afgerond.

Wij zullen uw Kamer een schematisch overzicht van de stand van zaken van de Single Market Acts I en II voorstellen doen toekomen bij het verslag van deze Raad, op basis van de informatie van het voorzitterschap.

Nederland heeft de afgelopen maanden, zowel in de Europese Raad als in de verschillende Raadsvergaderingen, aangedrongen op spoedige afronding van de voorstellen uit de Single Market Act I. Nederland is daarom verheugd dat een ruime meerderheid van deze voorstellen voor de zomer zal worden afgerond, en dat voor de overige voorstellen naar verwachting ten tijde van het Litouwse voorzitterschap een akkoord kan worden bereikt. Vervolgens is het belangrijk dat de op Europees niveau overeengekomen regelgeving ook snel en concreet wordt omgezet in nationale wet- en regelgeving. Voorts is het volgens Nederland van belang dat de laatste vijf voorstellen uit de Single Market Act II uiterlijk voor de zomer worden gepubliceerd, omdat anders het afronden van de onderhandelingen voor het einde van de zittingstermijn van het huidige Europese Parlement waarschijnlijk niet langer haalbaar is.

Regeldruk

Raadsconclusies

De Raad zal naar verwachting conclusies aannemen die betrekking hebben op de Commissiemededeling «Slimme regelgeving – Inspelen op de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen» van 7 maart jl. In deze mededeling presenteert de Europese Commissie een top 10 van meest belastende EU-wetgeving voor het mkb. In de conclusies wordt tevens verwezen naar de Commissiemededeling «Gezonde EU-regelgeving» van 12 december 2012 en wordt nadere invulling gegeven aan de conclusies van de Europese Raad van 14-15 maart 2013. Over de achtergrond en Nederlandse inzet bij de genoemde mededelingen is uw Kamer reeds geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 1555 en Kamerstuk 22 112, nr. 1602).

Voor de mededeling «Slimme regelgeving – Inspelen op de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen» startte de Commissie in december 2012 een onderzoek naar welke Europese wet- en regelgeving door het mkb als meest belemmerend wordt ervaren. In deze zogenoemde «top-10 raadpleging» werd het Europees mkb gevraagd aan te geven welke Europese regels hen het meest hinderen in hun bedrijfsvoering. Op basis van de resultaten wil de Commissie vervolgens onderzoeken op welke manieren de regelgeving kan worden aangepast om het leven voor het mkb te vergemakkelijken. De Commissie heeft geconcludeerd dat in de ogen van het mkb de meeste hinder wordt ondervonden van EU-regelgeving met betrekking tot REACH (chemische stoffen), BTW-teruggave, productveiligheid, erkenning van beroepskwalificaties, gegevensbescherming, afval, veiligheid en gezondheid op het werk, arbeidstijd, controleapparaten in het wegvervoer (tachografen) en openbare aanbestedingen.

Het streven de belemmeringen die het bedrijfsleven ondervindt te verminderen, maakt onderdeel uit van het Regulatory Fitness and Performance Programme (REFIT) dat in december 2012 door de Commissie is gelanceerd, maar dat nog concreet invulling moet worden gegeven in het werkprogramma 2014 van de Commissie.

De Europese Raad van 14–15 maart jl. heeft de Commissie opgeroepen om in juni 2013 met voorstellen voor concrete oplossingen te komen voor de door het mkb ondervonden knelpunten. Daarnaast heeft de Europese Raad de Commissie opgeroepen om in de herfst van dit jaar met voorstellen te komen voor vereenvoudiging en verlaging van administratieve lasten, inclusief voorstellen voor het schrappen van regels die niet langer nodig zijn. In de voorliggende conceptconclusies wordt nader uitgewerkt welke elementen in de voorstellen voor wijzigingen in de regelgeving van de Commissie worden verwacht, zodat die kunnen worden meegenomen in het werkprogramma van de Commissie van 2014. Belangrijke elementen zijn:

  • De potentiële kosten en opbrengsten van het afzien van regelgeving of andere acties moeten in ogenschouw worden genomen;

  • Regelgeving moet gebaseerd zijn op Impact Assessments en geschikt voor het doel dat wordt beoogd en wel tegen zo laag mogelijke lasten en kosten, zowel voor overheden en bedrijfsleven als voor burgers;

  • Een beleid van «eerst evalueren»;

  • Belang van zo efficiënt mogelijke administratieve procedures;

  • Belang van het uitvoeren van «fitness checks» (alomvattende beleidsevaluaties om te bezien of de betreffende regelgeving nog voldoende geschikt is voor het beoogde doel);

  • Wegnemen van geïdentificeerde overlappingen en inconsistenties;

  • Steun voor het bezien van regeldruk in het gehele beleidsproces.

Nederland onderschrijft het grote belang van het mkb als aanjager van de (Europese) economie en ondersteunt de duidelijke verbinding tussen vermindering van regeldruk en bevordering van economische groei in de huidige economische crisis. Uit overleg met het Nederlandse bedrijfsleven (VNO NCW/MKB Nederland) blijkt dat het Nederlandse mkb zich goed in de top tien van knelpunten in de Commissiemededeling kan herkennen. Nederland gaat akkoord met de voorliggende conceptconclusies, die naar verwachting op brede steun onder de lidstaten kunnen rekenen.

Nederland wil graag zien dat de Commissie in haar rapport van juni 2013 per genoemde ergernis een duidelijke relatie legt tussen de door het bedrijfsleven aangegeven problemen en de door de Commissie voorgestelde maatregelen ter oplossing van deze problemen. Nederland ziet in de uitwerking ook graag meer aandacht voor nalevingskosten van de voorgenomen EU-regelgeving voor het mkb. De Commissie neemt nalevingskosten wel mee in Impact Assessments, maar doet dit niet consistent.

De Commissie zou voortvarender moeten zijn in het ontwikkelen en toepassen van een uniforme meetmethode hiervoor (vergelijkbaar met de door Nederland ontwikkelde standaard kostenmethode voor het meten van administratieve lasten). Nederland, Zweden, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn onlangs in OESO-verband een gezamenlijk onderzoek naar nalevingskosten gestart, met als doel een methodiek te ontwikkelen voor het meten van nalevingskosten.

Het kabinet zal de Commissie voor de zomer van 2013 een lijst sturen met EU-regels die leiden tot onnodige regeldruk voor ondernemers, waaronder het mkb, met het verzoek deze te vereenvoudigen of te schrappen. Conform de toezegging in het AO van 13 februari jl. over de Raad voor Concurrentievermogen (Kamerstuk 21 501-30, nr. 305) zal deze lijst ook aan uw Kamer worden gestuurd. Het bovengenoemde traject van regeldrukvermindering wordt in samenhang bezien met de subsidiariteitsexercitie uit het regeerakkoord, zoals eerder aangekondigd (Kamerstuk 29 362 nr. 212).

RUIMTEVAART

Europees Industriebeleid voor de Ruimtevaartsector

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over de mededeling van de Europese Commissie om te komen tot EU industriebeleid op het gebied van de ruimtevaartsector. Met dit beleid wordt beoogd een lange termijn visie van de ruimtevaartsector in Europa te formuleren en een aantal acties te ondernemen die de sector versterken en competitiever maken.

De mededeling bevat een beschrijving van het economisch belang van de ruimtevaartsector voor Europa en de bijdrage die deze sector kan leveren aan de Europa 2020 strategie. Daarbij stelt de Commissie dat EU-ruimtevaartbeleid de Europese invloed internationaal kan vergroten, meer nog dan het Europese Ruimtevaart Agentschap (ESA) dat doet.

In de mededeling zijn specifiek vijf doelstellingen geformuleerd waarop het industriebeleid voor de ruimtevaart zou moeten worden gericht. Die doelstellingen zijn, samengevat:

  • Een stabiel en coherent regelgevingkader;

  • Ontwikkeling van een solide concurrentiepositie van de Europese industrie met nadruk op kleine en middelgrote ondernemingen;

  • Stimuleren van meer efficiënt werken van de sector;

  • Stimuleren van markten voor ruimtevaart toepassingen en diensten;

  • Waarborgen van technologische onafhankelijkheid en onafhankelijke toegang tot de ruimte.

In de Raadsconclusies wordt het belang om tot een kader te komen onderschreven. Om schaalvergroting te bereiken is een benadering op EU-niveau gewenst. Nederland ziet voordelen van een Europese aanpak en kan instemmen met de Raadsconclusies. Hierbij zal terdege rekening gehouden moeten worden met de belangen van de afzonderlijke lidstaten.

Dit is met name van belang om te voorkomen dat geleidelijk alle ruimtevaartactiviteiten toevallen aan een zeer beperkt aantal grote concerns in één of twee grote EU-lidstaten. De in de mededeling voorgestelde randvoorwaarden voor het op te stellen industriebeleid zijn in principe acceptabel, al blijft aandacht nodig voor de verdere uitwerking. De gestelde randvoorwaarden zijn in overeenstemming met het Nederlands beleid en met het bredere Europese industriebeleid: de Commissie en lidstaten kunnen de juiste randvoorwaarden scheppen en maatregelen nemen. Een aandachtspunt is dat de Commissie in het voorstel en de daaruit voortvloeiende acties de nationale bevoegdheid blijft respecteren en niet verder gaat dan noodzakelijk. Andere lidstaten zijn over het algemeen positief over dit voorstel.

Programma voor Ruimtebewaking en Monitoring

Voortgangsrapportage

Het voorzitterschap presenteert een voortgangsrapportage over een voorgenomen besluit van de Raad en het Europees Parlement over een programma om een waarschuwingssysteem (SST systeem, Space Surveillance and Tracking) te ontwikkelen voor mogelijke satellietbotsingen (onderling en met ruimtepuin) en ook voor satellieten die terugkeren in de dampkring. Het systeem is bedoeld als aanvulling op het bestaande Amerikaanse systeem, maar ook om daar minder afhankelijk van te worden en tegelijk bij te dragen aan een mondiaal systeem.

Op dit moment is de Europese ruimtevaart afhankelijk van de gegevens uit de Verenigde Staten om botsingen en inslagen te voorspellen. Dit systeem is toe aan vernieuwing en staat onder militaire controle. Het voorstel betreft een besluit omtrent de ondersteuning van een systeem van ruimtebewaking en -monitoring. Een Europees systeem garandeert enerzijds de onafhankelijkheid en gelijkwaardigheid van Europa, maar is ook een bijdrage aan een mondiaal systeem, waardoor de kansen toenemen dat een dergelijke gebeurtenis accuraat voorspeld kan worden. Doel van het systeem is het beschermen van de ruimtevaartinfrastructuur (satellieten) en van de Europese bevolking tegen de effecten van inslagen van (en botsingen tussen) objecten uit de ruimte. Dit gebeurt zowel door het opzetten van een dienst voor de voorspelling van dergelijke gebeurtenissen (Europese Ruimtebewaking en Monitoring Dienst) als door het benutten van en bijdragen aan bestaande infrastructuur van EU-lidstaten voor het volgen van ruimtepuin (onder meer met behulp van grote militaire radarsystemen). De opzet is gebruik te maken van de bestaande radarsystemen en zo nodig bij te dragen aan de modernisering daarvan. De grote radarinstallaties zijn in het bezit van Duitsland en Frankrijk, die daarmee in eerste instantie de meeste middelen zullen ontvangen uit dit programma. Hun belang is ook dat de gegevens van deze radars goed beveiligd worden. Het belang van alle EU lidstaten is dat de vitale informatie uit dit programma over mogelijke botsingen en inslagen voor alle (Europese) satellietoperators beschikbaar komen.

Nederland is ten algemene positief over het voorstel van de Commissie. Positief is dat in het huidige voorstel de nadruk ligt op de ontwikkeling van diensten en betere benutting van bestaande infrastructuur, hetgeen een efficiënte wijze is van omgaan met de beschikbare middelen (technisch en financieel) in Europa. Eventueel noodzakelijke extra infrastructuur zal nationaal of uit Horizon 2020 betaald moeten worden.

In het voorstel van de Commissie is evenwel nog niet helder beschreven waar nu de eindverantwoordelijkheid en bevoegdheid ligt voor het beschrijven en implementeren van het systeem en wie verantwoordelijk is voor het formuleren van de gebruikerseisen. Nederland acht het van belang dat er duidelijkheid komt over de precieze verantwoordelijkheid van de Commissie in die aansturing van dit systeem. De Commissie dient daarbij voldoende in te gaan op de samenwerking met de Europese ruimtevaartorganisatie European Space Agency (ESA). In de discussie over het voorstel is de rolverdeling en bevoegdheidsdiscussie nog niet aan de orde geweest. Nederland heeft tekstvoorstellen om dit te adresseren ingediend. De andere lidstaten hebben, net als Nederland, een positieve grondhouding ten opzichte van dit voorstel.

ONDERZOEK

Horizon 2020

Voortgangsrapportage en oriëntatiedebat

Het voorzitterschap zal de Raad informeren over de voortgang die is geboekt in de onderhandeling over het Horizon 2020 programma. In januari jl. is gestart met de zogenaamde triloogonderhandelingen tussen de Europese Commissie, de Raad en het Europees Parlement om tot overeenstemming te komen.

De besluitvorming over Horizon 2020 staat gepland voor de tweede helft van 2013. De uitdaging is op dit moment vooral om voldoende voortgang te houden in de onderhandelingen over zowel budget als programma. Het voorzitterschap zet er dan ook volledig op in om in de onderhandelingen ook op de laatste openstaande punten tot een compromis te komen. Daarbij gaat het om de volgende onderwerpen: het vergoedingsmodel voor de gehonoreerde deelnemers aan Horizon 2020, de maatregelen om de onderzoeks- en innovatiekloof in Europa te overbruggen (bekend als widening participation) en activiteiten op het gebied van mkb-deelname en de maatschappelijke uitdagingen.

De Raad zal waarschijnlijk worden gevraagd te verkennen hoe wordt gedacht over deze thema’s. Nederland zal in de verdere onderhandelingen op onderdelen flexibiliteit kunnen en moeten tonen. De inzet van Nederland daarbij is maximaal behoud van de kabinetsinzet tot nu toe (Kamerstuk 22 112, nr. 1310).

Gezamenlijk Programmeren

Beleidsdebat

De Raad zal discussiëren over Gezamenlijk Programmeren. Gezamenlijk Programmeren is in 2008 door de Raad gelanceerd met als doel nationale onderzoeksinspanningen in lidstaten beter op elkaar af te stemmen op het terrein van tien maatschappelijke uitdagingen. De initiatieven hiervoor zijn in 2009 en 2010 door de Raad gelanceerd. Met deze Joint Programming Initiatives (JPI’s) kunnen publieke middelen efficiënter en effectiever worden ingezet en maatschappelijke uitdagingen beter worden aangepakt.

Nederland steunt het streven naar meer coördinatie tussen nationale onderzoeksprogramma’s en daarmee de grondgedachte van gezamenlijke onderzoeksprogrammering. Lidstaten zijn vrij om al dan niet deel te nemen aan een initiatief. Nederland is bij alle initiatieven betrokken. De initiatieven zijn op verschillende momenten gestart, maar inmiddels heeft een meerderheid een strategische onderzoeksagenda opgesteld en is implementatie aan de orde. Hoe Nederland zal bijdragen aan de initiatieven is afhankelijk van de vraag hoe de strategische onderzoeksagenda’s van de initiatieven aansluiten bij nationale onderzoeksinspanningen en de agenda’s van de topsectoren.

Geavanceerde computing

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over geavanceerde computing, naar aanleiding van een in februari 2012 verschenen mededeling. Uw Kamer is al eerder over de mededeling geïnformeerd door middel van een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1386).

Met deze mededeling zet de Commissie haar voorstel uiteen voor een actieplan voor Europees leiderschap in geavanceerde High Performance Computing (HPC). De Raad heeft al aangegeven de Europese infrastructuur voor HPC verder te willen ontwikkelen en nationale en Europese investeringen in HPC zoveel mogelijk samen te voegen, zodat Europa in 2020 een leidende rol speelt bij het aanbieden en gebruiken van HPC-systemen en -diensten. De doelstelling van de hernieuwde Europese HPC-strategie die de Commissie nu voorstelt is de positie van het Europese bedrijfsleven en de academische wereld te versterken bij het gebruik, de ontwikkeling en de productie van geavanceerde computerproducten, -diensten en -technologieën.

In de conceptconclusies schenkt de Raad naast het belang van het ontwikkelen van componenten, systemen en software ook aandacht aan educatie en training.

Nederland kan zich vinden in het algemene standpunt van de Commissie dat HPC van groot belang is voor wetenschap, samenleving en industrie. HPC wordt steeds belangrijker. De VS, Japan en China investeren er fors in en Europa zal moeten proberen het gat te dichten om competitief te kunnen blijven.

Het is belangrijk dat de EU-lidstaten daar waar mogelijk gezamenlijk optrekken, omdat het ontwikkelen van de grootste systemen te duur is voor de meeste individuele landen.

Nederland heeft overwogen een zogenaamde «Principal Partner» in het Europese netwerk van supercomputers PRACE (Partnership for Advanced Computing in Europe) te worden, maar dat is uiteindelijk niet gelukt, vanwege het ontbreken van de vereiste middelen op nationaal niveau. Eind 2011 is in Nederland besloten om de ICT-onderzoeksinfrastructuur structureel te financieren met middelen van het Ministerie van OCW en (vooralsnog tijdelijke) middelen van het Ministerie van EZ. Hieronder vallen ook de middelen voor investeringen in de Nederlandse supercomputer. De middelen van EZ zijn daarnaast vooral bedoeld om de toegang tot en het gebruik van deze zeer geavanceerde ICT-onderzoeksinfrastructuur voor bedrijven (ook mkb) mogelijk te maken. Dit bevordert de kennis- en technologieoverdracht tussen wetenschap en het bedrijfsleven, wat bijdraagt aan het realiseren van het bedrijfslevenbeleid.

Het is voor Nederland belangrijk om toegang te hebben tot de grootste systemen via excellent onderzoek. Een mechanisme in Europa voor peer review is belangrijk, zodat alleen het beste onderzoek op dergelijke systemen uitgevoerd kan worden. Toegang tot dergelijke grote systemen vereist de juiste schaal van applicaties. Een goede «thuismachine» in Nederland is daarom van cruciaal belang voor Nederlandse onderzoekers om hun applicaties te kunnen draaien en om die rijp te maken voor dergelijke systemen.

De Commissie wil nationale middelen voor HPC samenvoegen in Europese HPC-initiatieven. Nederland kan zich daarin vinden, zolang dit niet ten koste gaat van nationale HPC-prioriteiten en het dus aan de lidstaten zelf blijft om te bepalen of ze aanvullende middelen en HPC-capaciteit beschikbaar willen stellen op Europees niveau, zoals dat tot nu toe ook heeft plaatsgevonden via PRACE. Nederland begrijpt de wens van de Commissie om de investeringen in HPC op Europees niveau te verdubbelen, maar denkt dat het moeilijk zal zijn om in tijden van bezuinigingenextra middelen te vinden en overeenstemming te bereiken tussen alle lidstaten. Datzelfde geldt voor de wens van de Commissie dat lidstaten 10% van het budget dat ze jaarlijks reserveren voor openbare aanbestedingen op HPC-gebied inzetten voor precompetitief aanbesteden. Dit is een extreem hoog percentage, want voor innovatiegericht aanbesteden wordt gesproken over percentages van 2 tot 3% in totaal. Daarbij is het van belang om de reikwijdte te richten op het brede spectrum van innovatiegericht en precompetitief aanbesteden en de link met de maatschappelijke uitdagingen vast te houden.

Nederland vindt de voorgestelde uitbreiding van bevoegdheden van PRACE niet gewenst. Met name het initiatief voor en de beschikking over nationale middelen voor HPC moet bij de lidstaten zelf blijven.

Het idee van de Commissie om exploitatieverplichtingen op te leggen voor intellectuele eigendomsrechten rond HPC die voortkomen uit financiering uit Horizon 2020 kan Nederland niet ondersteunen, omdat eerst goed gekeken moet worden naar de implicaties voor het internationaal actieve bedrijfsleven.

Internationale samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie

Raadsconclusies

De Raad is voornemens conclusies aan te nemen over internationale samenwerking van de Europese Unie (EU) met derde landen op het gebied van onderzoek en innovatie. Het gaat hierbij om de mededeling van de Commissie die in september 2012 is gepubliceerd. Uw Kamer is over dit voorstel geïnformeerd in oktober 2012 via een BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 1496).

De mededeling bevat een tweeledige strategie die tot doel heeft de internationale onderzoeks- en innovatieactiviteiten van de EU te concentreren en te intensiveren. De achterliggende doelstellingen van internationale samenwerking van de EU zijn het versterken van het concurrentievermogen van de Europese Unie, het aanpakken van mondiale maatschappelijke vraagstukken en het steunen van het externe beleid van de Europese Unie. Deze mededeling dient ter voorbereiding van de internationale component van het nieuwe Europese financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie in de periode 2014–2020, Horizon 2020. Enerzijds zal Horizon 2020 worden opengesteld voor deelnemers uit de hele wereld, zoals dat ook al het geval is in de voorloper van dit programma, het huidige Zevende Kaderprogramma. Deze samenwerkingsverbanden met internationale partners zijn daarbij gebaseerd op wederzijdse voordelen en evenredige bijdragen waar mogelijk. Anderzijds zal in het kader van Horizon 2020 ingezet worden op doelgerichte internationale innovatie- en onderzoeksacties om het effect en de schaal van de programma’s te optimaliseren.

In zijn conceptconclusies over internationale samenwerking verwelkomt de Raad de mededeling van de Commissie en de bijbehorende tweeledige strategie van openheid en geconcentreerde internationale activiteiten in Horizon 2020. Ook benadrukt de Raad dat internationale samenwerkingsactiviteiten op het gebied van onderzoek en innovatie altijd gebaseerd moeten zijn op gemeenschappelijke belangen en wederzijdse voordelen. De Raad verzoekt de Commissie daarbij om de verdere uitwerking van de strategie in samenwerking met de lidstaten en de voornaamste belanghebbenden op te pakken.

Nederland onderschrijft het voornemen van de Commissie om de internationale samenwerkingsacties onder Horizon 2020 beter te concentreren ten behoeve van een efficiënte aanpak van globale maatschappelijke uitdagingen en het versterken van de concurrentiekracht van Europa. De betrokkenheid van de lidstaten en de wisselwerking met de stakeholders, zoals onderzoeksfinanciers, universiteiten, kennisinstellingen en het bedrijfsleven, zijn in dat kader belangrijke factoren.

Daarnaast vindt Nederland het positief dat samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie altijd gebaseerd moet zijn op gemeenschappelijke belangen en wederzijdse voordelen. Tot slot dient volgens Nederland voorop te staan dat de financiële steun uit Horizon 2020 voor onderzoek en innovatie gericht is op kwaliteit en excellentie.

Advieswerk voor de Europese Onderzoeksruimte

Aanname Raadsresolutie

De Raad zal met een resolutie een hernieuwd mandaat vaststellen voor de European Research Area and innovation Committee (ERAC), de adviesgroep voor de Europese Onderzoeksruimte (ERA). Met de resolutie wordt tegelijkertijd de andere adviesgroepen voor de ERA, die zich specifieker bezighouden met een onderdeel van de ERA (zoals de groep voor het in deze brief genoemde Gezamenlijk Programmeren), gevraagd optimaal samen te werken om zo de ERA verder te kunnen ontwikkelen. Eind 2014 zal de Raad de adviesgroepen voor de ERA die door de Raad zijn ingesteld evalueren en de Commissie en ERAC wordt gevraagd hetzelfde te doen met de door hen ingestelde adviesgroepen voor de ERA.

ERAC bestaat uit hoogambtelijke vertegenwoordigers van de lidstaten en geassocieerde landen. Zij adviseren de lidstaten, de Raad en de Commissie gevraagd en ongevraagd over onderzoek en innovatie waar dat relevant is voor de ontwikkeling van de ERA. Het nieuwe ERAC-mandaat bevat geen substantiële aanpassingen. Wel is innovatie in de naam opgenomen (European Research Area and innovation Committee) om er uitdrukking aan te geven dat ERAC zowel over onderzoek als innovatie adviseert.

Nederland hecht aan de verdere ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte, die het mogelijk maakt dat onderzoekers, kennis en technologie vrij kunnen circuleren in Europa. Daardoor kan optimaal gebruik gemaakt worden van de in Europa beschikbare middelen, zowel de nationale als de EU-middelen, en worden het niveau van onderzoek en de groei in Europa bevorderd. Een goede dialoog tussen lidstaten en de Commissie in ERAC, maar ook binnen en tussen de andere groepen en met stakeholders draagt hieraan bij. Nederland ondersteunt dan ook de aanname van deze resolutie.

Naar boven