21 501-08 Milieuraad

Nr. 397 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 14 december 2011

De vaste commissie voor Europese Zaken1 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie naar aanleiding van de brief van 2 december 2011 inzake de Geannoteerde Agenda Raad Algemene Zaken van 16 december 2011 (cohesiebeleid) (Kamerstuk 21 501-08, nr. 394), de brief van 2 december 2011 inzake het verslag van de informele ministeriële bijeenkomst van 25 november 2011 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 395) alsmede de brief van de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken van 21 november 2011 aangaande het fiche inzake wijziging verordening risicodelende instrumenten met betrekking tot financiële stabiliteit (Kamerstuk 22 112, nr. 1267).

De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 14 december 2011.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Knops

De griffier van de commissie,

Van Keulen

1. Geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken van 16 december 2011 (Kamerstuk 21501-08, nr. 394)

VVD

Vraag

De leden van de fractie van de VVD nemen er kennis van dat in de geannoteerde agenda staat dat een deel van de lidstaten de gedetailleerde sturing van de Commissie bij het sturen van investeringen die landen wel en niet kunnen doen te prescriptief vindt. Tegelijkertijd is dit juist besloten om te voorkomen dat landen aan allerlei eigen projecten Europees geld kunnen uitgeven, die niet gericht zijn op economische groei of de EU2020-agenda. Dit is ook voor de VVD-fractie van belang. Hoe kan ervoor gezorgd worden dat hier toch op wordt toegezien, zonder dat er een te prescriptieve procedure wordt gecreëerd?

Nederland is voorstander van een duidelijke link met de Europa2020-doelen, en van het voorstel voor een menu met Europa2020-thema’s waaruit elk land en elke regio een beperkt aantal thema’s mag kiezen. Ook binnen de gekozen thema’s is focus nodig. Dit kan bereikt worden door duidelijke doelen te stellen en niet alleen door in te zetten op het wegnemen van knelpunten, maar juist ook op het verbinden van nationale en regionale sterktes, o.a. via een smart specialisation strategy. Hiermee wordt een goede balans gevonden tussen sturing en focus op EU-niveau en lidstaatniveau enerzijds, en invulling en aansturing op regionaal niveau anderzijds. Nederland steunt het voorstel om aan elk thema duidelijke doelen en meetbare indicatoren te verbinden. De regio en de lidstaat maken zo vooraf duidelijk welke concrete resultaten beoogd worden, en de Commissie kan die meewegen bij het beoordelen van het contract en het programma. Ook gedurende de periode maakt dit inzichtelijk welke resultaten met de structuurfondsen worden bereikt, en of bijsturen nodig is.

Nederland is echter terughoudend over de EU-brede verplichte percentages, gezien de verschillende kenmerken en uitdagingen van de lidstaten en regio’s en omdat elk land zelf moet kunnen kiezen of en hoe structuurfondsen worden ingezet voor Europa2020-doelen, in aanvulling op de inzet van nationale middelen, beleid en wetgeving. Nederland is evenmin voorstander van de subdoelen (investeringsprioriteiten) per thema. Door duidelijke doelen te stellen en daaraan gekoppelde meetbare indicatoren is een onderverdeling in subdoelen niet noodzakelijk. Daarbij kunnen de subdoelen de beleidsvrijheid van de lidstaat beperken om de middelen zo in te zetten dat de meeste toegevoegde waarde kan worden bereikt.

CDA

Vraag

Kan aangegeven worden of er in Nederland sprake is van onderbenutting van de huidige cohesiegelden. Als dit het geval is, is dan duidelijk wat hiervan de oorzaken zijn. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om onderbenutting tegen te gaan.

Ik verwacht in Nederland geen onderbenuttig van de structuurfondsen in de huidige periode (2007–2013). De vier regionale EFRO-programma’s lopen alle vier volgens planning. Noord en Zuid hebben de middelen al vrijwel volledig gecommitteerd. In Oost en West is er nog enige ruimte, daar is rond 80% van de middelen gecommitteerd. Nieuwe projecten kunnen nog tot eind 2013 worden gecommitteerd en lopende projecten mogen nog tot eind 2015 kosten declareren. Met betrekking tot de benutting van de ESF-middelen is er in de afgelopen jaren (2007–2010) geen sprake geweest van onderbenutting. Ook voor 2011 wordt geen onderbenutting verwacht. Voor meer informatie verwijs ik u naar de voortgangsbrief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 september 2011 (Kamerstuk 26 642, nr. 116) waarmee hij uw Kamer heeft geïnformeerd over de uitvoering van het huidige ESF-programma 2007–2013.

Vraag

De leden van de CDA fractie geven steun aan de inzet om bij totstandkoming van het strategisch gemeenschappelijk kader zowel de Raad als het Europees Parlement medebeslissingsbevoegdheid heeft. Ziet het kabinet het Europees Parlement als partner als het gaat om flexibiliteit voor de inzet van cohesiegelden?

Ja. Het Europees Parlement is goed op de hoogte van de structuurfondsen en de werking in de praktijk. De regiocommissie van het Europees Parlement hecht aan een sterke rol voor de regio’s en wil rekening houden met de specifieke kenmerken en uitdagen van elke regio. De meerderheid in het Europees Parlement hecht net als Nederland aan een goede balans tussen focus en resultaatgerichtheid enerzijds en flexibiliteit anderzijds.

Vraag

De CDA fractie ziet dat de Europese Commissie en het Europees Parlement sturen op meer aanpassing van de cohesiegelden in relatie tot de innovatie en ontwikkelingsstrategie EU2020. Op welke wijze wordt deze inzet gekoppeld aan de topsectoren en topregio’s in Nederland. Is de inzet van het kabinet om de gelden alleen te reserveren voor de arme regio’s niet een inzet die uiteindelijk leidt tot minder inverdieneffect voor de Nederlandse regio’s. Ziet het kabinet met de CDA fractie het belang van een decentrale invulling van de programma’s en uitvoering hiervan.

De inzet van het kabinet is dat cohesiebeleid alleen bestemd is voor de minst welvarende regio’s in de minst welvarende landen en voor grensoverschrijdende samenwerking («Interreg»). Het budget voor cohesiebeleid kan dan substantieel dalen en zo kan de Nederlandse bijdrage aan de Europese begroting eveneens dalen. Als Nederland in de toekomstige periode toch structuurfondsen ontvangt, dan zal dit ingezet moeten worden op goede projecten die significant bijdragen aan duurzame economische groei en werkgelegenheid. De huidige periode levert goede voorbeelden, zoals het versterken van clusters door samenwerking tussen kennisinstellingen, bedrijven en overheden. Dit kan een vervolg krijgen met de inzet van structuurfondsen voor de bijdrage van de regio’s aan de Topsectoren. Het merendeel van de adviezen van de topteams gaat in op het belang van een sterk mkb en de noodzaak van technologische ontwikkeling en innovatie op regionaal niveau. Dit sluit goed aan bij de Europese doelen voor EFRO, en bij de sterke punten van de inzet van EFRO in Nederland in de huidige periode. Als Nederland structuurfondsen ontvangt, hecht ik aan een sterke betrokkenheid van regio’s en gemeenten. Vorige maand heb ik een goed overleg gehad met bestuurders van de provincies en gemeenten. We hebben afgesproken om verschillende opties voor de uitvoering van EFRO in kaart te brengen. Het kabinet wil dat de uitvoering zo efficiënt mogelijk is, met zo laag mogelijke uitvoeringslasten.

Vraag

De leden van de CDA fractie vragen op welke wijze aangehaakt wordt bij het nieuwe kaderprogramma onderzoek en innovatie en een relatie gelegd met het cohesiebeleid.

Het kabinet hecht aan een goede synergie tussen cohesiebeleid en het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, genaamd Horizon2020. cohesiebeleid en Horizon2020 kunnen elkaar aanvullen en versterken. De onderzoeksresultaten die Horizon2020 oplevert, kunnen met behulp van de Structuurfondsen worden omgezet in valorisatie (demonstratieprojecten, ontwikkeling van innovatieve producten en diensten). De jongste technologieën kunnen daarmee ingebed worden in de Europese regio’s en regionale clusters.

cohesiebeleid kan bijdragen aan het bereiken van een afdoende innovatieniveau en aan onderzoeksfaciliteiten, zodat het algemene kennisniveau in de Unie wordt verhoogd en bedrijven en kennisinstellingen uit minder ontwikkelde regio's kunnen meedoen op Europese schaal. Sommige nieuwe lidstaten willen het Kaderprogramma niet inzetten op excellentie, maar een deel van de middelen uit het Kaderprogramma oormerken voor minder ontwikkelde lidstaten. Hier is het kabinet op tegen, het vooruitbrengen van wetenschap en technologie en het versterken van de Europese concurrentiekracht is het beste gegarandeerd door alleen het beste onderzoek in competitie op Europees niveau te financieren. Bovendien verwordt hiermee het Kaderprogramma tot een cohesie-instrument. Nederland steunt de Commissie daarom in haar voorstel om Horizon2020 te baseren op excellentie en de geografische spreiding niet als criterium in Horizon2020 mee te nemen.

Tot slot wil Nederland ook op operationeel niveau synergie tussen de verschillende programma’s en pleit Nederland voor stroomlijning van kostendefinities tussen Horizon2020, de cohesiefondsen en de GLB-middelen. Ook steunt Nederland de Commissie in hun voorstel dat projecten gefinancierd kunnen worden uit verschillende Europese bronnen.

Vraag

De CDA fractie deelt de mening van het kabinet dat de richtsnoeren niet rigide moeten worden ingevuld. De CDA fractie steunt de inzet om een eenduidige en transparante registratie te bewerkstellingen die gericht is op projecten voor economische groei en werkgelegenheid. Hierbij moet een landenspecifiek programma mogelijk zijn. Een gerichte gebiedsontwikkeling is verstandig. Hierbij moet een gezamenlijk aanpak met de betrokkenheid van meerdere fondsen worden ingevuld. Deelt het kabinet deze mening?

Ja. Het kabinet steunt het voorstel van de Commissie waarbij alle landen en regio’s een operationeel programma opstellen waarin duidelijk wordt aangegeven wat de sterke kanten en ontwikkelingspunten van het land en de regio zijn, in welke thema’s (beperkt aantal) het land en de regio zullen investeren, welke concrete doelen het land en de regio na zeven jaar bereikt willen hebben en hoe de voortgang gemeten wordt («resultaatindicatoren»). De Commissie heeft goedkeuringsrecht over deze programma’s, en ontvangt elk jaar een verslag van de voortgang, en of bijsturing of herverdeling van de investering nodig is. Het voordeel van het voorgestelde partnerschapscontract is dat in één document op nationaal niveau de thema’s, concrete doelen en indicatoren voor de verschillende fondsen en verschillende regio’s samen komen. In dit document kunnen enerzijds synergiemogelijkheden en anderzijds de afbakening tussen de verschillende fondsen worden opgenomen. Randvoorwaarde is dat dubbeling tussen partnerschapscontract en programma’s vermeden wordt, dat de lasten zo laag mogelijk zijn en dat het partnerschapscontract geen bureaucratisch bouwwerk wordt.

Vraag

De leden van de CDA fractie vragen zich af hoe de Cohesiefondsen gekoppeld worden aan voorwaarden in relatie tot degelijk nationaal begrotingsbeleid. Tevens moeten Cohesiefondsen gekort kunnen worden als gemaakte afspraken niet worden nagekomen. Kan het kabinet aangeven hoe hier op wordt ingezet?

Het kabinet acht het van groot belang dat de gemaakte afspraken over budgettaire discipline worden nagekomen en dat economische convergentie wordt bespoedigd. Het kabinet steunt het voorstel van de Commissie om betalingen uit structuurfondsen, het plattelandsfonds en het visserijfonds op te schorten wanneer landen zich niet houden aan de regels van het Stabiliteits- en Groeipact. Hiermee geeft de Commissie wat het kabinet betreft invulling aan de aanbevelingen van de Werkgroep Van Rompuy van oktober 2010. Het kabinet acht het van belang dat de conditionaliteit op enkele punten nog verder wordt aangescherpt. Zo dient de financiële sanctie zo automatisch mogelijk door de Commissie te kunnen worden toegepast en moet, naast de mogelijkheid om betalingen uit fondsen op te schorten, de mogelijkheid gecreëerd worden om betalingen definitief te annuleren. Aanvullend op de link met het Stabiliteits- en Groeipact stelt de Commissie voor om de opschorting van de Europese fondsen ook te verbinden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de procedure voor (excessieve) macro-economische onevenwichtigheden. Het gaat in het Commissievoorstel concreet om het opschorten van Europese fondsen voor lidstaten waarvan de Raad constateert dat deze (meermaals) nalaten afdoende maatregelen te nemen om te proberen de schadelijke onevenwichtigheden te verminderen. Deze inzet van de Commissie is in lijn met de recente kabinetsbrief over de toekomst van de EMU (Kamerstuk 21 501-07, nr. 839). Hierin geeft het kabinet immers aan dat ook in het kader van de onevenwichtighedenprocedure ingezet kan worden op het stilleggen of korten van Europese fondsen bij het niet voldoen aan de gestelde eisen.

Ook wil de Commissie de mogelijkheid creëren om Europese fondsen op te schorten bij lidstaten die gebruik maken van de verschillende Europese noodfaciliteiten die nu en in de toekomst bestaan (betalingsbalansfaciliteit, EFSM en/of ESM) maar niet voldoen aan de afspraken. Het kabinet steunt deze mogelijkheid, maar denkt tegelijkertijd dat de toegevoegde waarde van deze optie in de praktijk beperkt zal zijn. Immers, aan programmalanden kunnen in de praktijk al vergaande beleidscondities worden opgelegd en bij het niet voldoen hieraan is er al een concreet sanctie-instrument voorhanden (namelijk het niet verder uitkeren van de financiële steun).

PvdA

Vraag

De leden van de PvdA-fractie zijn en blijven tegen het rondpompen van geld binnen Europa. Uitgangspunt moet zijn dat de middelen in de fondsen van het cohesiebeleid alleen aan de minst welvarende regio’s in de minst welvarende landen toekomen. Daar steunen deze leden het kabinet in. De PvdA-leden benadrukken dat het doel moet zijn de verschillen in ontwikkeling van regio’s te verkleinen, zoals de regering ook benadrukt.

De EU moet volgens de PvdA ook een rol (blijven) spelen in grensoverschrijdende en interregionale samenwerking. Nederland zou alleen staan in dit standpunt. Is dit juist? Welke opties heeft de regering achter de hand als de Nederlandse inzet met betrekking tot het cohesiebeleid niet haalbaar is?

Er is brede steun voor het principe dat het cohesiebeleid zich meer zou moeten richten op de minst welvarende regio’s. Het is goed om te constateren dat de fractie het kabinetsstandpunt op dit vlak deelt. Slechts enkele lidstaten willen zo ver gaan als Nederland om het cohesiebeleid ook te beperken tot de minst welvarende regio’s in de minst welvarende landen. Het merendeel van de lidstaten, een meerderheid in het Europees Parlement en de Europese Commissie willen dat het cohesiebeleid bestemd blijft voor alle lidstaten. Het kabinet zal voorstellen altijd toetsen op grond van de mate waarin zij het meest effectief worden gericht op de regio’s die de middelen het hardst nodig hebben en waarin het rondpompen van geld tussen de rijkere lidstaten zoveel mogelijk wordt voorkomen. Daarbij geldt dat Nederlandse regio’s gelijk moeten worden behandeld met gelijksoortige regio’s in andere rijke EU-lidstaten. Tegelijkertijd is ook los van de geografische verdeling de Nederlandse inzet gericht op een zo effectief en efficiënt mogelijke besteding van cohesiemiddelen. De focus op de doelstellingen van de Europa2020-strategie, een versterkte conditionaliteit en een vermindering van administratieve lasten zullen ook een effectieve besteding van structuurfondsen in Nederland ten goede komen.

Deze verdeeldheid geldt niet voor Europese Territoriale Samenwerking («Interreg»), waaronder de grensoverschrijdende samenwerking. Voortzetting van Europese Territoriale Samenwerking wordt door alle landen en alle instanties gesteund.

Vraag

De algehele lijn van de regering kan instemming vinden bij de PvdA. Terughoudend zijn met verplichtingen is belangrijk. Een zekere flexibiliteit in de bestedingen van de gelden is nodig, want elk land heeft zijn specifieke en kenmerken en knelpunten. Dat vereist mogelijkheden tot maatwerk. Globale lijnen voorschrijven vanuit Europa is voor de leden van de PvdA-fractie wel van toepassing, omdat wel een gemeenschappelijke stip aan de horizon in beeld moet blijven. Hoe staat de regering tegenover deze visie? De leden van de PvdA-fractie willen wel het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen nadrukkelijk als thema terugzien. Dit is immers ook een Europabrede doelstelling.

De «stip aan de horizon» is wat mij betreft de Europa2020-strategie. In Europa2020 zijn de belangrijkste uitdagingen en doelen voor Europa voor de komende jaren opgenomen: slimme groei (innovatie, onderwijs, digitale maatschappij), duurzame groei (klimaat, energie, mobiliteit en concurrentievermogen) en inclusieve groei (werkgelegenheid en vaardigheden, armoedebestrijding). Het kabinet steunt daarom de eis dat structuurfondsen volledig ingezet worden voor de doelen van Europa2020. Het kabinet is het eens met het voorstel dat de inzet van de structuurfondsen consistent moet zijn met het Nationaal Hervormingsprogramma van de lidstaat, waarin op basis van een analyse de belangrijkste beleidsopgaven met betrekking tot de Europa 2020-doelstellingen zijn opgenomen. De inzet van cohesiemiddelen kan zo een aanvulling zijn op de inzet van nationale middelen en niet-financiële instrumenten om Europa2020-doelen te bereiken. De keuze hoe dit te doen is aan de lidstaat. Het onderwerp maatschappelijk verantwoord ondernemen is geen apart thema, maar een uitgangspunt dat voor vrijwel alle verschillende thema’s en uitdagingen van belang is, bijvoorbeeld voor innovatie, de concurrentiekracht van het mkb, de overgang naar een low-carbon economie waaronder energie-efficiency en duurzame energie, de bescherming van het milieu, en vele anderen. Duurzame ontwikkeling, klimaatverandering, de gelijkheid van mannen en vrouwen en het tegengaan van discriminatie zijn horizontale onderwerpen, die expliciet moeten worden geadresseerd bij de programma’s en projecten van structuurfondsen.

PVV

Vraag

De Europese Commissie gaat haar eigen gang en wil zo min mogelijk sturing voor wat betreft het GSK (Gemeenschappelijk Strategisch Kader), ondanks dat verschillende lidstaten hier wel voorstander van zijn. Het spreekt voor zich dat de lidstaten in plaats van de Europese Commissie moeten bepalen wat er in hun regio’s gebeurt; wat is hierin de opstelling van het kabinet? Is het daarom niet vreemd dat er mogelijk een «partnerschapscontract» komt waarin geen verplichtingen voor de Europese Commissie zijn opgenomen? En hoe garandeert het kabinet dat toekomstige projecten allemaal «significant bijdragen aan economische groei en werkgelegenheid», ook op de langere termijn?

U geeft aan dat de lidstaten zonder de Europese Commissie moeten bepalen wat er in hun regio’s gebeurt. Het kabinet is uit oogpunt van rechtmatigheid en doelmatigheid echter geen voorstander van een situatie waarin de lidstaten volledig zelf bepalen wat er in hun regio’s gebeurt met Europees geld en er geen externe bemoeienis is. Het kabinet voorziet een belangrijke rol voor de Europese Commissie, zowel voor de keuzes van investeringen als voor de controle en audit. Ook hecht het kabinet aan een sterke rol voor de Europese Rekenkamer, die zowel de rechtmatigheid als de doelmatigheid van de investeringen controleert. Het betrekken van dergelijke externe en onafhankelijke instanties draagt volgens het kabinet bij aan het tegengaan van fraude en fouten, en aan selectie van de meest nuttige projecten. Er moet een balans zijn tussen bemoeienis van de Europese Commissie en de eigen verantwoordelijkheid van de lidstaat en regio: de Europese Commissie moet niet top-down vanuit Brussel de projecten selecteren en beheren. De lidstaat en de regio hebben hier het voortouw.

Net als de PVV wil het kabinet dat in het partnerschapscontract ook verplichtingen voor de Europese Commissie worden opgenomen, bijvoorbeeld wat de Commissie zal doen om de administratieve lasten voor bedrijven te verlagen.

Het kabinet is van mening dat geborgd kan worden dat toekomstige projecten significant bijdragen aan duurzame economische groei en werkgelegenheid door een menu met Europa2020-thema’s, inzetten op sterke punten, o.a. via een smart specialisation strategy. Nederland steunt het voorstel om aan elk thema duidelijke doelen en meetbare indicatoren te verbinden. De regio en de lidstaat maken zo vooraf duidelijk welke concrete resultaten beoogd worden en de Commissie kan die meewegen bij het beoordelen van het contract en het programma. Ook gedurende de periode maakt dit goed inzichtelijk welke resultaten er met de structuurfondsen worden bereikt, en of bijsturen nodig is.

SP

Vraag

De leden van de SP-fractie steunen in hoofdlijnen de inzet van de regering om het cohesiebeleid te beperken tot de armste regio’s en grensoverschrijdende problemen. Tegelijkertijd constateren deze leden dat er gesproken wordt over het verbinden van het cohesiebeleid met de EU2020-strategie, concreet de landenspecifieke aanbevelingen. Zij vragen de minister hoe die twee met elkaar rijmen. Daarnaast vragen zij zich af wat de door de regering gewenste verhouding is tussen de hoeveelheid geld die voor ieder niveau (te weten het Gemeenschappelijk Strategisch Kader, partnerschapcontracten en de Operationele programma’s) beschikbaar is. Is het juist voor hen om te veronderstellen dat de eerder genoemde regeringsinzet zou moeten leiden voor substantieel minder geld voor het GSK dan voor de andere niveaus? En is het ook juist om te veronderstellen dat een niet al te strikte koppeling tussen het cohesiebeleid en de EU2020-strategie daarvoor ook noodzakelijk is? Dezelfde vragen leven bij deze leden met betrekking tot het voorstel voor thematische concentratie. Daarnaast vragen zij zich af waarom er gekozen is de thematische concentratie alleen toe te passen binnen het EFRO, maar de verbinding met de EU2020-strategie voor heel het cohesiebeleid tot stand te brengen. Deze overlappen toch met elkaar?

Deze leden vragen zich hoe dan ook af of het verbinden van het cohesiebeleid aan de landenspecifieke aanbevelingen wel nut heeft, gezien de uiteenlopende aard van de verschillende aanbevelingen.

De drie niveaus (het Gemeenschappelijk Strategisch Kader, partnerschapcontracten en de Operationele programma’s) gaan over het strategisch programmeren, dat wil zeggen het vooraf vaststellen van doelen en beoogde resultaten en de investeringen die nodig zijn om deze te bereiken. Aan de drie niveaus is geen hoeveelheid geld verbonden. Tijdens de overkoepelende onderhandelingen over de Europese begroting (Meerjarig Financieel Kader) wordt onderhandeld over de wijze van middelentoedeling naar regio’s. De verbinding met de Europa2020-strategie en de thematische concentratie geldt voor alle fondsen.

De Europa 2020-strategie is de middellangetermijn strategie van de EU voor slimme, duurzame en inclusieve groei en werkgelegenheid. De strategie bestaat uit vijf ambitieuze Europese doelenhoofddoelstellingen, en daarnaast zijn er 7 flagships vastgesteld. De flagships geven de terreinen weer waar op Europees niveau de komende jaren belangrijke uitdagingen liggen: slimme groei (innovatie, onderwijs, digitale agenda), duurzame groei (resource efficiency, industriebeleid in een globaliserende wereld) en inclusieve groei (werkgelegenheid en vaardigheden, sociale inclusie). Het kabinet steunt de eis dat structuurfondsen volledig worden ingezet voor de Europa2020-strategie. De link kan echter niet andersom gelegd worden, het is niet zo dat de structuurfondsen moeten worden ingezet voor alle doelen van Europa2020 of voor alle flagships of voor alle landenspecifieke aanbevelingen van Europa2020.

Het kabinet is het eens met het voorstel dat de inzet van de structuurfondsen consistent moet zijn met het Nationaal Hervormingsprogramma van de lidstaat, waarin de belangrijkste beleidsopgaven van het kabinet met betrekking tot de Europa2020-doelstellingen zijn opgenomen. De inzet van cohesiemiddelen kan een aanvulling zijn op de inzet van nationale middelen en niet-financiële instrumenten zoals wetgeving en beleid om Europa2020-doelen te bereiken. De keuze hoe dit te doen is aan de lidstaat. Hetzelfde geldt voor de landenspecifieke aanbevelingen. Het is aan de lidstaat om invulling te geven aan de landenspecifieke aanbeveling en te beslissen of deze invulling dan bestaat uit wetgeving, beleid, inzet van nationale middelen of structuurfondsen. Nederland steunt de verplichting om bij het opstellen van het partnerschapscontract en de operationele programma’s rekening te houden met het Nationaal Hervormingsprogramma van de lidstaat en met de landenspecifieke aanbevelingen, mits hierbij ruimte blijft bestaan voor de lidstaat om te kiezen of er actie nodig is en of de structuurfondsen worden ingezet. Het contract en de operationele programma’s worden uitonderhandeld tussen de Europese Commissie, de lidstaat, de regio’s, de steden en de sociale partners. De Commissie wil deze partijen verplichten om op aanwijzing van de Commissie het contract en de programma’s te wijzigen zodra dit volgens de Commissie nodig is voor het implementeren van een landenspecifieke aanbeveling. Het kabinet zou liever zien dat er een «comply-or-explain»-clausule wordt opgenomen, waarbij de lidstaat motiveert waarom de structuurfondsen wel of niet worden ingezet voor het implementeren van een landenspecifieke aanbeveling. Het kabinet steunt wel het voorstel dat landen die financiële steun krijgen uit een Europees noodfonds, verplicht worden de structuurfondsenprogramma’s te wijzigen op verzoek van de Europese Commissie, en de bevoegdheid van de Europese Commissie om in deze gevallen zelfstandig in te grijpen.

D66

Vraag

De leden van de D66-fractie constateren dat veel lidstaten flexibiliteit willen omtrent de uitvoering en invulling van de programma's inzake het cohesiebeleid. Hoe staat het kabinet hier tegenover? In hoeverre zal de uniformiteit inzake het Cohesiebeleid 2014–2020 geborgd blijven? Hoe staat het kabinet tegenover een meer decentrale uitvoering van het Cohesiebeleid?

De Europese Commissie zet voor de periode 2014–2020 niet in op meer decentrale uitvoering van het cohesiebeleid, maar op meer centrale keuzes. Het kabinet staat positief tegenover het merendeel van deze Commissievoorstellen, waaronder het menu met thema’s, focus op een beperkt aantal thema’s, een vorm van het partnerschapscontract inclusief de mogelijkheden voor synergie tussen de fondsen, het opnemen van concrete doelen en resultaatindicatoren voor de meting van voortgang en een duidelijke link met de Europa2020-strategie. Dit zijn nieuwe voorwaarden, die ten opzichte van de eerdere structuurfondsenprogramma’s een sterkere rol voor de Europese Commissie en de lidstaat voorzien ten opzichte van de regio’s. Het kabinet vindt dat de Europese Commissie in sommige voorstellen te ver doorschiet, en te veel centrale sturingsmechanismes voorstelt. Dit leidt tot onnodige complexiteit en restricties, die weinig of niets bijdragen aan meer resultaten en minder fouten. Het risico bestaat dat nuttige en innovatieve projecten niet aan de stapeling van eisen kunnen voldoen. Nederland pleit voor een helder en simpel systeem met een aantal heldere voorwaarden en met een duidelijke focus op doelen en resultaten.

Vraag

De leden van de D66 fractie vinden dat het van groot belang dat de projecten die het Cohesiebeleid uitmaken zich aan duurzaamheidcriteria moeten voldoen. Zij vinden het zeer wenselijk dat deze projecten niet schadelijk zijn voor het milieu, de biodiversiteit in stand houden en energie-efficiënt zijn. Zijn er volgens het kabinet voldoende duurzaamheidcriteria gewaarborgd in het nieuwe Cohesievoorstel? Hoe zal het kabinet deze duurzaamheid proberen te waarborgen?

Duurzaamheid is een dwarsdoorsnijdend thema, dat bij alle Europa2020-thema’s een belangrijke rol kan en zal spelen. Zo is duurzaamheid van groot belang bij de drie thema’s waar de focus van EFRO ligt: innovatie, het concurrentievermogen van het mkb, en energie-efficiency en duurzame energie. Ook thema’s zoals bevordering van de aanpassing aan de klimaatverandering, risicopreventie en – beheer, bescherming van het milieu en bevordering van efficiënt gebruik van hulpbronnen en het bevordering van duurzaam vervoer dragen direct bij aan duurzaamheid.

De inzet van cohesiebeleid voor energie-efficiëntie en duurzame energiebronnen wordt door het kabinet van groot belang geacht. Wel vraagt het kabinet zich af of een verplicht bestedingspercentage van 20% de beste oplossing is. Nederland spant zich in om bij behandeling van het nieuwe voorstel in het raadskader geen afbreuk te doen aan de ambities van de Commissie op het gebied verduurzaming en zet zich in voor synergie tussen bijvoorbeeld innovatie en duurzaamheid. Door de Nederlandse inzet op topsectoren kan het cohesiebeleid zowel worden benut voor sterkere innovatie als voor meer duurzaamheid.

GroenLinks

Vraag

De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennis genomen van de geannoteerde agenda voor de Raad Algemene Zaken. Gezien de verdeeldheid van de landen in de Raad vragen zij zich af of er voldoende bereidheid is bij de Raad om een compromis te vinden. Hoe verloopt het besluitvormingstraject verder naar verwachting van het kabinet?

Onder het Poolse voorzitterschap zijn de eerste stappen gezet om te komen tot een compromis op enkele onderwerpen. Een voorbeeld hiervan is het Gemeenschappelijk Strategisch Kader (GSK), waarover alle lidstaten het eens zijn dat de Raad en het Europees Parlement kunnen meebeslissen over de inhoud van dit document, bijvoorbeeld door het GSK op te nemen in een bijlage van de verordeningen. Daarentegen is er nog geen overeenstemming over bijvoorbeeld het gebruik van verplichte percentages voor thematische keuzes. In de komende maanden zal hier verder over gesproken worden.

Vraag

Ten aanzien van strategisch programmeren zouden de leden van de GroenLinks fractie graag horen of het kabinet een stevige verbinding tussen het Nationaal Hervormingsprogramma en de landenspecifieke aanbevelingen enerzijds en de structuurfondsen anderzijds nastreeft. Meent het kabinet dat onderdelen van het Nationaal Hervormingsprogramma waarvoor structuurfondsen ingezet kunnen worden, aan bod zouden moeten komen bij het inzetten van structuurfondsen?

Zie beantwoording van de vraag van de SP over het verband met Europa2020.

Vraag

Voorts willen zij weten hoe de Nederlandse inzet tot het verlagen van de bureaucratische lasten zich verhoudt tot de behoefte om de juiste besteding van Europese middelen nauwgezet te kunnen volgen. Volgens deze leden zou hier een discrepantie kunnen zijn.

Van een discrepantie is volgens het kabinet geen sprake. Het gaat om verschillende doelen. Enerzijds het doel om «vooraf» via simplificatie van regelgeving de administratieve lasten te verlichten voor de eindbegunstigden en anderzijds het doel om met eenvoudigere regelgeving het risico op fouten te verkleinen.

Het is goed mogelijk om betere doelmatigheid en rechtmatigheid van de structuurfondsen na te streven en tegelijkertijd de lasten te verlagen. Goed ontworpen regels, die eenvoudig kunnen worden geïnterpreteerd en toegepast, verlagen de administratieve lasten én het risico op fouten. Naarmate de risico’s kleiner worden en de financiële beheersystemen goed functioneren zijn ook minder controles op de rechtmatigheid van uitgaven noodzakelijk. Het gaat erom dat voldoende zekerheid worden gegeven dat uitgaven voldoen aan de Europese normen voor rechtmatigheid. Uiteraard moet daarbij het principe van proportionaliteit gehanteerd worden, bij een aantoonbaar goed track record en aanvullende zekerheid hierover hoeft er minder gecontroleerd worden door de Europese Commissie.

Vraag

De fractie van GroenLinks wil graag weten hoe het kabinet meent dat de Europese Commissie thematische concentratie moet afdwingen als er hiervoor geen verplichte minimumpercentages worden ingesteld.

Het kabinet steunt het voorstel van de Commissie voor het menu, waaruit een aantal thematische doelen gekozen dient te worden. Nederland is geen voorstander van de sub-doelen (investeringsprioriteiten) per thema, die de beleidsvrijheid van de lidstaat beperken om de middelen zo in te zetten dat de meeste toegevoegde waarde kan worden bereikt. Door duidelijke doelen te stellen, en daaraan gekoppelde meetbare indicatoren, is een onderverdeling in subdoelen niet noodzakelijk. Binnen deze thematische doelen kan gefocust worden door middel van bijvoorbeeld een smart specialisation strategy. Deze zorgt er voor dat er wordt aangesloten op de nationale en regionale sterkten.

Een goede manier om thematische concentratie te bereiken is om het aantal thematische doelen te beperken, bijvoorbeeld maximaal drie per operationeel programma. Zo wordt er voldoende concentratie en focus aangebracht, zonder de benodigde flexibiliteit te verliezen. Het kabinet is daarom terughoudend over EU-brede verplichte percentages, maar onderschrijft wel het belang van investeren in innovatie, het concurrentievermogen van het mkb, en energie-efficiency en duurzame energie. De percentages zijn op dit moment nog in onderhandeling. De verplichting om 20% van ESF te besteden aan het bevorderen van sociale inclusie en het tegengaan van armoede is voor het kabinet niet acceptabel. Het kabinet is van mening dat de deelname aan betaalde duurzame arbeid uiteindelijk de beste manier is om sociale integratie te bevorderen en armoede te bestrijden.

2. Verslag van de informele ministeriële bijeenkomst van 25 november jl. (Kamerstuk 21501-08, nr. 395)

VVD

Vraag

De leden van de fractie van de VVD hebben er kennis van genomen dat in het verslag van de informele ministeriële bijeenkomst van 25 november jl. wordt aangegeven dat veel landen de nieuwe voorstellen voor cohesiebeleid onnodig bureaucratisch vinden. Kan de regering aangeven waar deze bureaucratie volgens hem precies zit? Ligt dit enkel bij de thematische keuzes en verplichte percentages of ook in de (rand)voorwaarden en regels die de Commissie stelt om in aanmerking te komen? Wat zijn de «betere en praktische voorwaarden» die er volgens een meerderheid van de lidstaten moeten komen om de institutionele conditionaliteit te toetsen?

In het Commissievoorstel worden vrijwel alle regels, rapportages en sturingsmechanismes uit de huidige periode in stand gehouden en worden tegelijkertijd nieuwe eisen en sturingsmechanismes geïntroduceerd. De zorg van Nederland, en van vele andere lidstaten, ligt in de stapeling van eisen en het omvangrijke bouwwerk dat zo ontstaat. Nederland wil elke eis op zijn merites beoordelen. Als het om een eis gaat die bijdraagt aan meer resultaten en minder fouten, dan kan het de moeite van extra lasten waard zijn. De Commissie stelt echter ook eisen die volgens Nederland niet bijdragen aan meer resultaten en minder fouten. Nederland en vrijwel alle andere lidstaten zijn voorstander van het kiezen van een beperkt aantal thema’s en het formuleren van duidelijke doelen. De Commissie stelt nog een aantal andere sturingsmechanismes voor, waaronder een limitatieve lijst van investeringsprioriteiten (een soort sub-thema’s), een limitatieve lijst van uitgavencategorieën en drie verschillende jaarlijkse rapportages. Dit leidt tot onnodige complexiteit en restricties, die weinig of niets bijdragen aan meer resultaten en minder fouten. Nederland pleit voor een helder en simpel systeem met een aantal heldere voorwaarden, en met een duidelijke focus op doelen en resultaten.

Het doel van de institutionele conditionaliteit is om ervoor te zorgen dat de randvoorwaarden voor investeringen goed op orde zijn en dat landen en regio’s de hervormingen doorvoeren die noodzakelijk zijn voor goede investeringen. De Commissie heeft een lijst met voorwaarden opgesteld, te vinden in Annex IV van de Algemene Verordening. Tijdens de informele ministeriële bijeenkomst in Poznan gaf het merendeel van de lidstaten aan dat de uitwerking door de Commissie te bureaucratisch is: te veel papierwerk, en niet genoeg commitment aan echte hervormingen. Er moeten betere en praktische voorwaarden komen, die een directe link hebben met de investeringen van cohesiebeleid. Zo stelt de Commissie tien verschillende eisen om het anti-discriminatiebeginsel te implementeren, waaronder «een systeem voor de verzameling en analyse van gegevens en indicatoren, onderverdeeld naar geslacht, voor de ontwikkeling van een wetenschappelijk onderbouwd genderbeleid». Dit gaat te ver, dit moet een beslissing van de lidstaat zijn, en bovendien is er geen directe link met de investeringen van cohesiebeleid. Ook vraagt de Commissie om het opstellen van maar liefst twintig verschillende strategieën. Verplicht zijn de smart specialisation strategy voor innovatie, de strategie voor hernieuwbare energie, een nationale strategie voor armoedebestrijding, een nationale integratiestrategie voor de Roma en een strategie inzake opleiding van uitvoerders van structuurfondsen over anti-discriminatie in het algemeen, over anti-discriminatie van gehandicapten, over staatsteun en over Europese mkb-richtlijnen. Ook dit kan simpeler en beter.

Vraag

De VVD vindt het van belang dat er beter gecontroleerd wordt of gelden correct besteed worden en of projecten überhaupt in aanmerking komen. Dit kan gekoppeld gaan met nieuwe administratieve lasten. Daarom onderstreept de VVD-fractie dat de juiste balans gevonden moet worden tussen strenge geloofwaardige criteria waaraan moet worden voldaan en administratieve en bureaucratische druk. Zal de regering ervoor waken dat voorop blijft staan dat de controle op een zuivere en effectieve manier uitgevoerd kan blijven en tegelijkertijd rekening gehouden wordt met bureaucratische druk? Hoe kan dit volgens de regering gebeuren?

Ja, het kabinet is het eens met de leden van de VVD dat het verder verbeteren van de doelmatigheid en rechtmatigheid van de structuurfondsen voorop staat. Het is goed mogelijk om deze doelen na te streven en tegelijkertijd de lasten te verlagen. Goed ontworpen regels, die eenvoudig kunnen worden geïnterpreteerd en toegepast, verlagen de administratieve lasten én het risico op fouten. In de huidige periode is het financiele beheer van de structuurfondsen versterkt. De regels en controleverplichtingen zijn door de Commissie aangescherpt en zij stopt betalingen als sprake is van belangrijke onvolkomenheden in de financiële beheerssystemen in een lidstaat. Desondanks voldoen de EU-uitgaven voor de structuurfondsen in 2010 nog niet aan de rechtmatigheidsnorm, zodat de Europese Rekenkamer nog geen positieve betrouwbaarheidsverklaring heeft kunnen afgeven.

Het kabinet pleit daarom voor verantwoording door lidstaten over de rechtmatigheid van hun EU-uitgaven naast vereenvoudiging van regels. Nederland geeft zelf jaarlijks de nationale verklaring af en heeft meerdere malen concrete voorstellen gedaan voor vereenvoudiging en het verlagen van administratieve lasten van de structuurfondsen, bijvoorbeeld in het gezamenlijk position paper van juni 2010. Zoals de bredere toepassing van het proportionaliteitsbeginsel, bij een aantoonbaar goed track record en aanvullende zekerheid hierover hoeft er minder gecontroleerd worden door de Europese Commissie. Daarnaast is vereenvoudiging mogelijk door meer toepassing van flat rates. Dit is bij Nederlandse subsidies meer gebruikelijk dan in het Europese systeem, dat veelal de werkelijke kosten hanteert en controleert. Daarom is het goed dat het Commissievoorstel het gebruik van flat rates op een aantal punten mogelijk maakt en dit zou moeten worden uitgebreid. De winst van deze maatregelen is een potentieel grote reductie van de lasten voor beoordeling, controle door de uitvoeringsorganisaties en verantwoording door eindbegunstigden.

Vraag

Een aantal dagen na de informele ministeriële bijeenkomst van 25 november kwam er uit onderzoek van de Europese Unie naar buiten dat er een sterke daling te zien is in het vertrouwen van de Europese bevolking in het sociaal beleid van de Europese Unie. Wat voor een licht werpt dit volgens de regering op de nieuwe voorstellen voor cohesiebeleid? Volgens de VVD is het nog maar de vraag of sociaal beleid een taak is van de Europese Unie. Er zal altijd gekeken moeten worden of een lidstaat niet beter zelf in staat is bepaalde doelstellingen te bereiken. Helaas probeert de Europese Commissie door herverdeling via cohesiegelden nog te vaak de rol van sociaal werker op zich te nemen, met als argument dat Europees sociaal beleid uitermate geschikt is om aan de Europese burger de meerwaarde van de EU te laten zien. Volgens de VVD is het beter wanneer de EU ook bij de besteding van de cohesiegelden de aandacht richt op zaken die de duurzame economische groei versterken. Is de regering het hiermee eens en hoe beoordeelt zij de nieuwe cohesievoorstellen in dit licht?

Het kabinet kan zich vinden in de opmerkingen van de leden van de VVD. Volgens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie heeft de Unie een ondersteunende rol bij het werkgelegenheidsbeleid en het sociaal beleid. Het primaat ligt echter bij de lidstaten. Het kabinet vindt dat dit zo moet blijven, en dat de Europese Unie en de Europese Commissie niet verder mogen gaan dan de bevoegdheden van het verdrag. Het kabinet vindt dat het Europees Sociaal Fonds zich in lijn met het verdrag (artikel 162) met name moet richten op het verbeteren van kansen op de arbeidsmarkt, en niet op armoedebestrijding. Het kabinet is het eens met het voorstel dat de inzet van de structuurfondsen consistent moet zijn met het Nationaal Hervormingsprogramma van de lidstaat, waarin op basis van een analyse de belangrijkste beleidsopgaven met betrekking tot de Europa 2020-doelstellingen zijn opgenomen. De inzet van cohesiemiddelen kan zo een aanvulling zijn op de inzet van nationale middelen en niet-financiële instrumenten om Europa2020-doelen te bereiken. De keuze hoe dit te doen is aan de lidstaat. Het kabinet is daarom terughoudend over EU-brede verplichte percentages, ook gezien de verschillende kenmerken en uitdagingen van de lidstaten en regio’s. Dit geldt des te sterker voor de verplichting in de ESF-Verordening om minimaal 20% van de ESF-middelen te besteden aan het bevorderen van sociale inclusie en het tegengaan van armoede. Nederland is van mening dat de deelname aan betaalde duurzame arbeid uiteindelijk de beste manier is om sociale integratie te bevorderen en armoede te bestrijden, en wil zelf kunnen bepalen met welke maatregelen en met welke accenten zij dit in de Nederlandse situatie wil bereiken. Daarnaast is het kabinet het eens met de notie van de VVD dat lidstaten veelal zelf in staat zijn bepaalde doelstellingen te bereiken.

PVV

Vraag

Ten aanzien van het verslag menen de leden van de PVV fractie dat het problematisch is dat de meeste lidstaten niet ingaan op prestatie-conditionaliteit, die verbonden is aan de doelen en mijlpalen van de cohesie-investeringen. Op deze manier lijkt het cohesiebeleid in onze ogen inherent aan het uitdelen van gratis geld, daar harde afspraken over resultaten ontbreken. Het is dan ook geen wonder dat m.n. de grootontvangers, zoals Roemenië, Ierland en Griekenland, tegenstribbelen. Deze landen, die de zaken niet op orde hebben, frustreren de komst van strenge criteria. Wat gaat het kabinet doen om te voorkomen dat slechte uitwerking en verantwoording worden beloond? En wat zijn de consequenties als dit onverminderd blijft doorhaan?

Net als de PVV is het kabinet van mening dat het niet moet gaan om het uitdelen van gratis geld en dat er harde afspraken over resultaten moeten zijn. Daarom steunt het kabinet op dit onderdeel het voorstel van de Europese Commissie. De landen worden verplicht een raamwerk van duidelijk meetbare doelstellingen en indicatoren vast te leggen. Pas nadat de Europese Commissie deze goedkeurt, kan het programma van start gaan. De landen en regio’s rapporteren regelmatig over de voortgang en maken zo duidelijk welke resultaten er met de structuurfondsen worden bereikt, en of bijsturen nodig is. Het kabinet is voorstander van een verplichting tot bijsturen, en voor een rol van de Europese Commissie hierbij. Bij het voorstel om af te rekenen op resultaat zijn enkele praktische problemen te voorzien, zoals het risico dat de doelen bewust lager worden gesteld en dat de meting van resultaten bewust hoger wordt gesteld. Voorts kan er spanning ontstaan met projecten op het gebied van innovatie. Innoveren betekent immers risico's nemen. Er moet ruimte zijn voor innovatieve projecten waarvan niet vooraf vaststaat dat ze het gewenste resultaat zullen opleveren. Ook is het belangrijk om rekening te houden met de samenhang tussen verschillende resultaten, bijvoorbeeld bij het bevorderen van de integrale ontwikkeling van steden. Tijdens de onderhandelingen zal ik onderzoeken of het mogelijk is om op resultaat af te rekenen en deze praktische problemen te ondervangen, waarbij tevens de administratieve lasten zo beperkt mogelijk blijven en een bureaucratische rompslomp zoveel als mogelijk wordt voorkomen. Ik zal me tijdens de onderhandelingen op elk punt inzetten voor meer resultaten en betere projecten.

D66

Vraag

De leden van D66 vinden dat geld beleid moet volgen en niet andersom. Het kabinet moet volgens hen inzetten op verlagingen van de cohesie-, landbouw- en structuurfondsen en de Europese investeringen voor onderwijs, onderzoek en innovatie te ontzien of intensiveren. Is het kabinet daartoe bereid?

De algemene doelstellingen van het kabinet bij de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (2014–2020) (MKF) (Kamerstuk 21501-20, nr. 553) zijn een substantiële vermindering van de Nederlandse afdrachten aan de EU en een hervormde begroting die is toegespitst op de prioriteiten van dit decennium, met name concurrentievermogen, innovatie en samenwerking op het terrein van justitie, migratie en asiel. De budgettaire omvang van het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid sluit aan bij de inzet van het kabinet en bij relevante moties van de Kamer zoals de motie Plasterk/Ten Broeke (TK 32 502, nr. 7) en de motie De Mos/Koopmans (TK 32 500 XIII, nr. 115). Daarbij zal door het kabinet gekeken worden naar alle landbouwmiddelen binnen en buiten het MFK.

Het kabinet is positief over het feit dat de gewenste verschuiving zichtbaar is in de Commissievoorstellen en steunt binnen een sobere begroting een zwaarder accent op investeringen in concurrentiekracht en innovatie. De totale omvang van het cohesiebudget zou in de ogen van het kabinet moeten dalen om deze accentverschuiving mogelijk te maken binnen een sobere EU-begroting. Ook in dat geval kan het cohesiebeleid meer worden ingezet op innovatie en onderzoek. Innovatie en onderzoek zijn van groot belang om groei en werkgelegenheid te kunnen waarborgen in de toekomst. cohesiebeleid en Horizon2020 kunnen elkaar aanvullen en versterken. De onderzoeksresultaten die Horizon2020 oplevert, kunnen met behulp van de structuurfondsen worden omgezet in valorisatie (demonstratieprojecten, ontwikkeling van innovatieve producten en diensten). cohesiebeleid kan bijdragen aan bereiken van een afdoende innovatieniveau en aan onderzoeksfaciliteiten zodat het algemene kennisniveau in de Unie wordt verhoogd.

Vraag

Deze leden onderstrepen de wenselijkheid van een constructieve houding van het kabinet in haar terechte oproep om het cohesiebeleid zo te hervormen dat het ten goede komt van de armste regio’s in de armste landen. Hoe zorgt het kabinet ervoor dat dit op een doeltreffende en constructieve wijze plaatsvindt?

Er is brede steun voor het principe dat het cohesiebeleid zich meer zou moeten richten op de minst welvarende regio’s. Slechts enkele lidstaten willen zo ver gaan als Nederland om het cohesiebeleid ook te beperken tot de minst welvarende regio’s in de armste landen. Het merendeel van de lidstaten, een meerderheid in het Europees Parlement en de Europese Commissie willen dat het cohesiebeleid bestemd blijft voor alle lidstaten.

Nederland draagt haar oproep uit in zoveel mogelijk gremia, zowel in MFK-verband als in de verschillende overleggen over het toekomstige cohesiebeleid, zoals tijdens de informele raad in Poznan van 25 november 2011.

Het kabinet zal voorstellen altijd toetsen op grond van de mate waarin zij het meest effectief worden gericht op de regio’s die de middelen het hardst nodig hebben en waarin transfers tussen de rijkere lidstaten zoveel mogelijk worden voorkomen.

Vraag

Is er al meer duidelijk over het al dan niet plaatsvinden van een ministeriële bijeenkomst over het cohesiebeleid onder het Deense voorzitterschap?

Het aanstaande Deense Voorzitterschap heeft aangegeven geen ministeriële bijeenkomst specifiek voor cohesiebeleid te organiseren. Wel staat het cohesiebeleid geagendeerd als een onderwerp op de Raad Algemene Zaken (RAZ). Op dit moment is agendering in de RAZ voorzien voor eind april en eind juni; deze planning zou nog kunnen wijzigen. U ontvangt tijdig het verslag van de RAZ en de Geannoteerde Agenda.

GroenLinks

Vraag

De leden van de GroenLinks fractie hebben kennis genomen van het verslag aan van de Informele Ministeriële bijeenkomst van 25 november 2011 te Poznan, Polen. Zij hebben naar aanleiding hiervan twee specifieke vragen. Wat zijn de argumenten van de tegenstanders van de macro-economische conditionaliteit, zo vragen zij zich af. Is deze conditionaliteit een noodmaatregel in afwachting van een verdragswijziging?

De tegenstanders van macro-economische conditionaliteit hebben de volgende argumenten: zij vinden dat de regio’s niet verantwoordelijk kunnen zijn voor eventueel wanbeleid van de nationale overheid. Verder vrezen zij dat het voorstel niet preventief zal werken en dat dit de doelen van het cohesiebeleid en een stabiel investeringsklimaat bedreigt. Tot slot vindt een aantal landen dat het niet eerlijk is dat alleen deze fondsen worden opgeschort en niet bijvoorbeeld de directe betalingen aan agrariërs (1e pijler GLB).

Deze conditionaliteit is geen noodmaatregel. In de huidige periode kunnen de betalingen uit het Cohesiefonds (alleen voor de armste lidstaten) reeds worden opgeschort wanneer landen niet voldoen aan de eisen van het Stabiliteits- en Groeipact. Deze mogelijkheid is echter niet gebruikt. De Europese Commissie stelt voor om in de periode 2014–2020 deze opschorting mogelijk te maken bij alle structuurfondsen, dus ook EFRO en ESF, en bij het plattelandsfonds en visserijfonds, en om niet alleen opschorting van verplichtingen mogelijk te maken maar ook opschorting van betalingen. Het kabinet acht het van belang dat de conditionaliteit nog verder wordt aangescherpt. Zo dient de financiële sanctie zo automatisch mogelijk door de Commissie te kunnen worden toegepast en moet, naast het opschorten van betalingen, ook de mogelijkheid worden gecreëerd betalingen definitief te annuleren.

3. Fiche Commissievoorstel tot wijziging van de verordening risicodelende instrumenten met betrekking tot financiële stabiliteit (Kamerstuk 22112, nr. 1267)

VVD

Vraag

De leden van de VVD-fractie staan niet negatief ten opzichte van het Commissievoorstel tot wijziging van de verordening risicodelende instrumenten met betrekking tot financiële stabiliteit, maar willen er wel voor waken dat dit voor de juiste doelen wordt ingezet. De nadruk moet, zoals ook in het voorstel gezegd wordt, liggen op infrastructurele en productieve investeringen die direct bijdragen aan de ontwikkeling van de reële economie. Hoe wordt hierop toegezien? De VVD-fractie wil ook weten hoe dit voorstel moet worden gezien in het licht van de nieuwe voorstellen van de Europese Commissie voor structuurfondsen in de nieuwe meerjarenbegroting en met name of dit rijmt met de voorgestelde macro-economische conditionaliteit.

Het kabinet deelt de zorgen van de VVD-fractie. Het doel van het Commissievoorstel is te voorkomen dat infrastructurele en productieve investeringen van structuurfondsen geen doorgang vinden omdat private partijen de benodigde financiering niet rond krijgen, vanwege de financiële crisis. Om dit te voorkomen, kunnen de betrokken landen een deel van de aan hun toegekende cohesie- en EFRO-middelen overhevelen, en hiermee wordt een fonds opgericht om de benodigde financiering voor private partijen te garanderen. De financiële inleg van het instrument zal strikt gemaximeerd zijn en mag niet leiden tot meer garanties dan het bedrag dat is ingelegd. Dit doel is lovenswaardig, maar net als de VVD is het kabinet van mening dat de operationalisering van het Commissievoorstel nog onvoldoende uitgewerkt is. Naar verwachting zullen de instrumenten worden ingezet voor bestaande operationele programma’s gericht op infrastructuur en productieve bestedingen. Het kabinet verlangt echter dat de Commissie erop toe zal zien dat er bepalingen worden opgenomen over de inzet van de risicodelingsinstrumenten in de overeenkomsten die de Commissie sluit met de betrokken lidstaten.

Het kabinet voorziet geen belemmering ten aanzien van de door Nederland gewenste macro-economische conditionaliteit. De risicodelingsintrumenten worden gefinancierd met de toegewezen Europese middelen en vallen derhalve onder de macro-economische conditionaliteiten. Het kabinet zal ook op dit punt de Commissie vragen dit op te nemen in de overeenkomsten die met de betrokken lidstaten en de Europese Investeringsbank worden gemaakt.

Vraag

Tot slot wil de VVD-fractie weten wat de visie van de regering is op het onvermogen van een aantal Europese lidstaten om EU-fondsen te absorberen. Zo was de capaciteit van Griekenland tussen 2007 en november 2011 om regionale EU-fondsen op te nemen slechts 25,9% van de totale som die aan Griekenland werd toegewezen. Volgens de VVD-fractie wijst dit erop dat er een duidelijke discrepantie is tussen de hoeveelheid geld die de EU jaarlijks wil herverdelen en de wil en mogelijkheid van lidstaten om die fondsen te absorberen. Deelt de regering deze mening en wat kan er in de toekomst gedaan worden om dit soort discrepanties te voorkomen?

De lidstaten hebben tot en met 2013 de mogelijkheid om de toebedeelde middelen uit de EU-fondsen te absorberen. Het absorptievermogen is onder andere afhankelijk van de mate waarin lidstaten in staat zijn om de EU-fondsmiddelen te cofinancieren en het organiserend vermogen om projecten tot stand te brengen die bijdragen aan de gestelde doelen. Indien landen aan het einde van de huidige programmaperiode 2007–2013 niet in staat zijn gebleken om alle aan de lidstaten toebedeelde EU-fondsmiddelen te absorberen, voorziet de regelgeving erin dat deze resterende middelen terugvloeien naar de Europese begroting. In de verordeningen voor de nieuwe periode zijn diverse mechanismen opgenomen die bijsturen door de Europese Commissie mogelijk maken indien door lidstaten tussentijds niet aan de vooraf gestelde doelen voldaan kan worden.

Vraag

De komende jaren wordt in Nederland een aantal subsidies vervangen voor fiscale maatregelen, vooral in het mkb. Veel van die subsidies werden in het verleden gebruikt als cofinanciering bij een EU-subsidie. De VVD-fractie wil weten of dit op zichzelf goede beleid in Nederland gevolgen heeft voor de geldstroom uit Europese fondsen naar ons land. Zo ja, wat kan er aan gedaan worden om die gevolgen te ondervangen? Dit heeft ook directe invloed op onze betalingspositie.

Voor de huidige periode (2007–2013) zijn cofinancieringsmiddelen gegarandeerd. Er is geen directe relatie tussen de gereserveerde cofinancieringsmiddelen en de vervanging van subsidieregelingen voor het mkb door fiscale maatregelen. Deze connectie is er ook niet voor de eventuele cofinancieringsinzet voor de nieuwe periode. In het algemeen geldt dat de gevraagde cofinanciering van een land als Nederland even hoog is als de Europese structuurfondsmiddelen die een land ontvangt. De cofinanciering in de huidige periode is afkomstig van decentrale overheden, de private sector en de rijksoverheid. Cofinanciering voor de nieuwe periode is nu niet aan de orde, gezien het kabinetsstandpunt. Mocht de inzet van cofinanciering actueel worden dan zal Nederland zoals besproken in het Algemeen Overleg van 16 november 2011 blijven hechten aan de mogelijkheden voor private cofinanciering. Betrokkenheid van het bedrijfsleven en inzet van privaat kapitaal geeft een stimulans om Europese middelen goed te besteden.

PvdA

Het is goed om te constateren dat de fractie de inzet van het kabinet steunt ten aanzien van de risicodelende instrumenten met betrekking tot financiële stabiliteit.

PVV

Vraag

De leden van de PVV fractie stellen in algemene zin over de uigave van de structuur- en cohesiefondsen dat de controle op de bestedingen zeer slecht is, zoals bleek uit recente onderzoeken van de Europese Rekenkamer en OLAF. Welke aanpak staat het kabinet voor daar waar het gaat over transparantie en het tegengaan van fraude met deze structuur- en cohesiegelden?

Het voorkomen en bestrijden van fraude, corruptie en nepotisme vindt het kabinet van het allergrootste belang. Fraude is volstrekt onacceptabel en moet hard aangepakt worden. In de huidige periode is het financieel beheer van de structuurfondsen versterkt. De regels en controleverplichtingen zijn aangescherpt. Elk jaar vindt er een grondige onafhankelijke audit plaats. Het kabinet wil deze lijn voortzetten en de kwaliteit van het financieel beheer en de rechtmatigheid van de bestedingen verder verbeteren. Omdat circa 80% van de EU-uitgaven door de lidstaten wordt gedaan, zal daar ook actie moeten worden ondernomen en verantwoording moeten worden afgelegd over de rechtmatigheid. Nederland zet zich hiervoor in, bijvoorbeeld bij het Financieel Reglement, dat een overkoepelend kader biedt voor het financieel beheer van alle fondsen en bij de verordeningen over structuurfondsen, bijvoorbeeld door het verplicht stellen van de Nationale Verklaring. Nederland is ook kritisch op zichzelf en verantwoordt zich vrijwillig via de Nationale Verklaring elk jaar over het functioneren van het financieel beheer en over de mate waarin het Europese subsidiegeld rechtmatig is besteed is. De Algemene Rekenkamer geeft hier jaarlijks een oordeel bij. Nederland zet zich ook in voor meer transparantie bijvoorbeeld door aan te dringen op verplichte openbaarmaking van de managementverklaringen zoals die Commissie die heeft voorgesteld in het Financieel Reglement en door «naming and shaming» in de OLAF-rapportages over fraudegevallen.

Vraag

Het fiche is in de ogen van deze leden zeer onduidelijk en met name de gevolgen van het instrument worden niet concreet genoeg benoemd. Dit voorstel zorgt voor een lagere verplichting van nationale cofinanciering en beoogt daarmee dat de continuering van het programma. Het voorstel is in de ogen van de leden van de PVV-fractie een buitengewoon slecht idee: het lijkt misschien begrijpelijk dat sommige landen gebaat zijn bij programma’s die economische groei stimuleren, maar het lijkt ons niet het goede moment om hun eigen bijdrage daarin te verlagen. Het is ook geen goed signaal richting de lidstaten zelf. Het gaat vaak om landen die al aan het infuus liggen; welke gevolgen heeft de invoering van dit voorstel voor de begrotingsdiscipline van de lidstaten? Ook zijn de leden van de fractie van de PVV benieuwd naar de gevolgen voor het MFK, ook al wordt er gesproken over budgetneutraliteit. Hoe kan er enerzijds geld worden verstrekt als vervanging voor cofinanciering en tegelijkertijd het uitgavenpatroon niet veranderen? Dit voorstel mag niet leiden tot een verhoging van het Meerjarig Financieel Kader. Kan de minister dat garanderen? Het is een slechte zaak dat met de mogelijke komst van deze constructie een aantal verantwoordingsverplichtingen lijken te vervallen. Welke harde eisen gaat het kabinet stellen qua algemene voorwaarden in de verordening?

De huidige periode loopt van 2007 tot en met 2013. Dit betekent concreet dat nieuwe projecten nog tot eind 2013 mogen worden gecommitteerd en lopende projecten nog tot eind 2015 kosten mogen declareren. In het licht van de crisis heeft de Europese Commissie twee voorstellen gedaan voor aanpassingen van de regels in de huidige periode voor landen die die vanwege de economische crisis een beroep doen op de Europese mechanismen voor financiële bijstand.

Het eerste voorstel van de Europese Commissie gaat over de aanpassing van het cofinancieringsniveau voor cohesiefondsen, plattelandsfonds en visserijfonds. (Kamerstuk 22 112, nr. 1223). Het tweede voorstel van de Europese Commissie voor wijzigingen in de huidige periode voor landen die Europese financiële bijstand ontvangen is het voorstel voor risicodelingsinstrumenten. De kabinetsreactie staat geagendeerd als derde agendapunt van dit schriftelijke overleg (Kamerstuk 22 112, nr. 1267). U merkt op dat de gevolgen van het instrument niet concreet genoeg worden. Het kabinet deelt uw zorgen, zie ook het antwoord op de eerste vraag van de VVD-fractie over dit agendapunt. Er is gelukkig geen sprake van dat verantwoordingsverplichtingen vervallen. Voor de structuurfondsenprojecten die uitgevoerd worden in gedeeld beheer met de lidstaat gelden de reguliere verantwoordingsverplichtingen van gedeeld beheer, voor het risicodelingsinstrument dat de Commissie uitvoert in direct beheer gelden de reguliere verantwoordingsverplichtingen van direct beheer. Kortom, de verantwoordingsverplichtingen gelden zoals altijd. Wel is een aantal praktische aspecten onduidelijk, zoals de toepassing van de automatische decommitteringsregel. De eerste bespreking van dit voorstel vindt pas eind december plaats en het kabinet zal zich er voor inzetten dat het voorstel duidelijker wordt en de Nederlandse randvoorwaarden in het voorstel worden opgenomen.

U heeft ook vragen over het voorstel voor de lagere verplichting van nationale cofinanciering. Net als u ben ik van mening dat dit voorstel niet mag leiden tot een verhoging van het Meerjarig Financieel Kader 2007–2013. Dit is ook niet het geval, het voorstel maakt alleen verschuiving binnen de totaalenveloppe voor een lidstaat mogelijk. Hierdoor is het ook mogelijk dat er geld worden verstrekt en tegelijkertijd de totale uitgaven van de EU niet veranderen. De totale hoeveelheid structuurfondsen voor bijvoorbeeld Roemenië blijft gelijk. Het voorstel geeft Roemenië de mogelijkheid om de verplichte nationale bijdrage te verlagen van 15% van het totaal naar 5% van het totaal. Dit betekent dat de totale hoeveelheid financiering (Europees geld + Roemeens geld) afneemt, in dit voorbeeld neemt het totaal af met 10% en kan er dus 10% minder aan projecten worden uitgegeven. Met gelijkgestemde landen zet Nederland erop in dat de financiële gevolgen van de verschuiving van middelen binnen de afgesproken jaarbegroting worden opgevangen. Tot slot vraagt u welke gevolgen dit heeft voor de begrotingsdiscipline van de lidstaten. In de huidige periode (2007–2013) heeft dit geen directe gevolgen. Voor de toekomstige periode steunt het kabinet het voorstel van de Europese Commissie om uitbetaling van structuurfondsen, plattelandsfonds en visserijfonds op te schorten totdat een lidstaat weer aan de verplichtingen van het Stabiliteits- en Groeipact voldoet. Het kabinet acht het van belang dat de conditionaliteit nog wel verder wordt aangescherpt. Zo dient de financiële sanctie zo automatisch mogelijk door de Commissie te kunnen worden toegepast en moet, naast de mogelijkheid betalingen tijdelijk op te schorten, de mogelijkheid worden gecreëerd om betalingen definitief te annuleren.

GroenLinks

Vraag

Met instemming begroeten de leden van de GroenLinks fractie de constructieve opstelling van de Nederlandse regering ten aanzien van de Wijziging verordening risicodelende instrumenten met betrekking tot financiële stabiliteit.

Het kabinet is blij met de steun van GroenLinks ten aanzien van de Wijziging verordening risicodelende instrumenten met betrekking tot financiële stabiliteit.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Bommel, H. van (SP), Ondervoorzitter Staaij, C.G. van der (SGP), Albayrak, N. (PvdA), Ormel, H.J. (CDA), Ferrier, K.G. (CDA), Eijsink, A.M.C. (PvdA), Dam, M.H.P. van (PvdA), Knops, R.W. (CDA), Voorzitter Roon, R. de (PVV), Jansen, P.F.C. (SP), Voordewind, J.S. (CU), Broeke, J.H. ten (VVD), Ouwehand, E. (PvdD), Bontes, L. (PVV), Groot, V.A. (PvdA), Braakhuis, B.A.M. (GL), Nieuwenhuizen-Wijbenga, C. van (VVD), Schouw, A.G. (D66), El Fassed, A. (GL), Hachchi, W. (D66), Dijkhoff, K.H.D.M. (VVD), Driessen, J.H.A. (PVV) en Caluwé, I.S.H. de (VVD).

Plv. leden: Irrgang, E. (SP), Dijkgraaf, E. (SGP), Jacobi, L. (PvdA), Bruins Slot, H.G.J. (CDA), Omtzigt, P.H. (CDA), Samsom, D.M. (PvdA), Timmermans, F.C.G.M. (PvdA), Haverkamp, M.C. (CDA), Elissen, A. (PVV), Raak, A.A.G.M. van (SP), Wiegman-van Meppelen Scheppink, E.E. (CU), Hennis-Plasschaert, J.A. (VVD), Thieme, M.L. (PvdD), Hernandez, M.M. (PVV), Dikkers, S.W. (PvdA), Peters, M. (GL), Berckmoes-Duindam, Y. (VVD), Veldhoven, S. van (D66), Tongeren, L. van (GL), Pechtold, A. (D66), Huizing, M.E. (VVD), Kortenoeven, W.R.F. (PVV) en Azmani, M. (VVD).

Naar boven