21 501-04 Ontwikkelingsraad

Nr. 142 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 mei 2012

Binnen de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken bestond bij vijf fracties de behoefte de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken enkele vragen en opmerkingen voor te leggen inzake de Raad Buitenlandse Zaken (Ontwikkelingssamenwerking) van 14 mei 2012. Voor dit schriftelijk overleg zijn de volgende brieven van de staatssecretaris geagendeerd:

  • Verslag van de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 14 november 2011 (21 501-04, nr. 138);

  • Geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (ontwikkelingssamenwerking) van 14 mei 2012 ( 21 501-04, nr. 140 en nr. 141);

  • EU voortgangsrapportage over Beleidscoherentie voor Ontwikkeling in de periode 2009–2011 (32 605, nr. 91);

  • Fiche: Financieringsvoorstel Europees Ontwikkelingsfonds (2014–2020) (22 112, nr. 1313).

De staatssecretaris heeft op de vragen en opmerkingen geantwoord bij brief van 9 mei 2012. De vragen en opmerkingen van de fracties en de antwoorden van de staatssecretaris zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Albayrak

De griffier van de commissie, Van Toor

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennis genomen van de standpunten van de regering inzake de Ontwikkelingsraad op 14 mei. Deze leden hebben hierover de volgende vragen:

OS begroting EU

De vergaderingen van de EU staan veelal in het teken van vergaande bezuinigingen en overige crisismaatregelen. Bij de voorbereidingen voor de vergadering van de Europese Ontwikkelingsraad valt op dat de ODA-bestedingen van de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) sterk stijgen. De leden van de fractie van de VVD zijn het met de regering eens dat dit in tijden van financiële crisis onacceptabel is. Ook geeft Nederland nu ruim 17% van het Nederlandse OS-budget via EU-instellingen uit, volgens deze leden vermindert dat de slagkracht van Nederland aanmerkelijk. Is de staatssecretaris het met de leden van de fractie van de VVD eens dat de buitenlandbegroting van de EU niet mag stijgen? Zijn nog meer lidstaten deze mening toegedaan? Hoe gaat de staatssecretaris dit aankaarten op 14 mei?

ANTWOORD

Het kabinet wil een sobere EU-meerjarenbegroting. Dat geldt ook voor categorie IV van de EU-begroting, die betrekking heeft op de uitgaven voor het extern beleid van de Unie. Zowel in reactie op het Financieringsvoorstel van de Commissie voor het Europees Ontwikkelingsfonds [Kamerstuk 22 112, nr. 1313] als in reactie op de financieringsvoorstellen van de Commissie voor de instrumenten van extern beleid [Kamerstuk 22 112, nr. 1330] heeft het kabinet gezegd dat de voorstellen van de Commissie te hoog zijn, en zullen moeten worden teruggebracht. Hierover wordt gesproken in het kader van de onderhandelingen voor het nieuwe meerjarig financieel kader (MFK) 2014–2020. De financieringsvoorstellen zullen tijdens de Raad van 14 mei niet ter sprake komen. Nederland laat echter geen gelegenheid voorbij gaan om aan te geven dat de stijging van de begroting die de Commissie voorstelt, niet aanvaardbaar is. Ik zal tijdens de Raad van 14 mei dezelfde boodschap overbrengen. Overigens zijn andere lidstaten dezelfde mening toegedaan.

Begrotingssteun

De EU is in 1959 begonnen met ontwikkelingssamenwerking. Volgens de Agenda for Change verandert de focus van de EU. Desalniettemin is het OS-beleid van de EU teveel blijven hangen in mega-budgetten die we kennen uit de jaren «60 en «70, maar vooral ook in begrotingssteun. De leden van de fractie van de VVD zijn blij met de inspanningen van de staatssecretaris om de voorwaarden voor begrotingssteun aan te scherpen. De inhoud van deze voorwaarden van de EU is echter nog niet duidelijk. Welke voorwaarden stelt de EU inmiddels aan het verlenen van begrotingssteun? Is de staatssecretaris het met deze leden eens dat algemene begrotingssteun moet worden afgebouwd, net zoals we dat in Nederland hebben gedaan?

ANTWOORD

De Commissie hanteerde al de volgende drie criteria voor het toekennen van begrotingssteun aan derde landen: (1) een goed armoedebestrijdingsplan: er moet een duidelijk nationaal of sectorspecifiek beleidsplan zijn, gebaseerd op een poverty reduction strategy paper (PRSP) of een soortgelijke armoedebestrijdings- en groeistrategie; (2) goedkeuring van het Internationaal Monetair Fonds: er moet sprake zijn van een op stabiliteit gericht macro-economisch beleid. In de praktijk is het oordeel van het IMF bepalend; (3) goed beheer van publieke middelen: er moet een geloofwaardig en effectief plan zijn voor de verbetering van public finance management. Met de nieuwe benadering van EU-begrotingssteun komt er een vierde criterium bij: transparantie van de begroting. Daaraan vooraf gaat dan nog het politieke weegmoment. Daarbij wordt gekeken – door Commissie en lidstaten gezamenlijk – of in de heersende politieke situatie in een land (gelet op democratie, mensenrechten en rechtsstaat) een instrument als begrotingssteun überhaupt wel geschikt is. Het kabinet beschouwt dit als een waardevolle aanvulling op het beleid dat de EU voert ten aanzien van begrotingssteun. Het kabinet is ook van mening dat EU-begrotingssteun niet langer moet worden verleend aan landen die voldoende eigen middelen genereren om ontwikkeling te financieren. Deze notie zal tijdens de Raad op 14 mei worden bevestigd. Ook dat is winst. Het is overigens niet zo dat algemene begrotingssteun van de EU aan derde landen volledig zal worden afgebouwd, zoals in Nederland nagenoeg het geval is. Voor de Commissie zal begrotingssteun een belangrijk instrument blijven, dat, mits goed toegepast, ook effectief kan zijn. Met dit antwoord is eveneens de vraag van de leden van de fractie van de PVV over begrotingssteun beantwoord.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

TOEKOMST EU ONTWIKKELINGSBELEID EN HET 11e EUROPEES ONTWIKKELINGSFONDS

De leden van de fractie van de Partij van de Arbeid merken op dat het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) nu een separaat, intergouvernementeel fonds is dat niet op de EU-begroting staat. De regering geeft aan het teleurstellend te vinden dat de Europese Commissie in haar mededeling stelt dat de voorwaarden om het Europees Ontwikkelingsfonds in de EU-begroting te integreren in 2014 op dit moment nog niet zijn vervuld. De leden van de fractie van de PvdA pleiten al langer voor het onder de Europese begroting brengen van het Europees Ontwikkelingsfonds, mede omdat dit de democratische controle versterkt. Deze leden vinden dat de bijdrage van Lidstaten aan het 11e EOF meer in lijn dient te worden gebracht met de verdeelsleutel voor het EU-budget zodat de bijdrage aan het EOF evenrediger wordt verdeeld over alle Lidstaten. Het budget van het 11e EOF is onder andere verhoogd doordat het 10e EOF een jaar korter was en het budget van het 11e EOF voor inflatie gecorrigeerd moet worden om reëel minstens gelijk te blijven. De leden van de PvdA-fractie vinden dat de demissionaire regering nu geen definitief standpunt kan innemen inzake de gewenste omvang van het 11e EOF. Dat is een zaak voor de volgende regering. Ook concrete inbreng met betrekking tot een nieuwe definitie van ODA voor de post-2015 agenda is een zaak voor de volgende regering. Graag een reactie van de regering.

ANTWOORD

Conform de motie van het Eerste Kamerlid Willems blijft het kabinet zich ervoor inspannen dat het EOF binnen de EU-begroting wordt opgenomen. Zoals reeds gemeld aan het parlement per brief d.d. 14 november 2011 (Tweede Kamerstuk 21 501-04, nr. 137) geeft het kabinet zich tegelijkertijd rekenschap van het gegeven dat hiervoor unanimiteit in de Raad is vereist en dat slechts enkele lidstaten de Nederlandse wens ondersteunen. Hoewel het 11e EOF een intergouvernementeel akkoord behelst, is de besluitvorming hierover verbonden met de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 van de EU. Omdat EOF 11, evenals het MFK, in 2014 van start gaat, is het tijdspad voor besluitvorming over het 11e EOF gelijkgesteld aan het MFK 2014–2020. Besluitvorming is voorzien voor eind 2012.

Een nieuwe OESO-DAC definitie van wat wordt aangemerkt als official development assistance (ODA) zal zeker niet binnen de looptijd van het demissionaire kabinet worden overeengekomen. Wel is het aangewezen om, in de aanloop naar een nieuw raamwerk voor ontwikkeling post-2015 (de einddatum van de Millennium Ontwikkelingsdoelen), de gedachtenbepaling hierover in gang te zetten, zowel nationaal als internationaal. Zonder conclusies te trekken over de inhoud van de ODA-definitie, zal ik hiertoe oproepen tijdens de Raad op 14 mei.

BELEIDSCOHERENTIE VOOR ONTWIKKELING

Coherentie: Transparantie

De leden van de PvdA-fractie zijn net als de staatssecretaris van mening dat betalingen voor grondstoffen als olie, mineralen en hout veel bijdragen aan de overheidsinkomsten van grondstofrijke lage-inkomenslanden. Zij benadrukken dat coherent en eerlijk grondstoffenbeleid ook direct bijdraagt aan de grondstoffenzekerheid van Europese bedrijven en lidstaten. Net als de regering pleiten de leden van de PvdA-fractie er voor deze geldstromen transparant te maken. Gebrek aan transparantie over betalingen door bedrijven actief in ontwikkelingslanden en over inkomsten van ontwikkelingslanden uit de winning van grondstoffen werkt corruptie, belastingontduiking en onverantwoord ondernemen in de hand. Zonder juiste informatie krijgen landen geen eerlijke prijs voor hun grondstoffen en wordt het innen van belasting sterk bemoeilijkt. Meer informatie over de geldstromen tussen multinationals en overheden stelt de lokale bevolking in staat om de overheid ter verantwoording te roepen met betrekking tot de bestedingen van deze gelden. Daarom zijn de leden van de PvdA-fractie, net als de regering, positief gestemd over de EU-voorstellen voor de herziening van de Europese Transparantie- en Financiële Rapportage richtlijnen. De leden van de PvdA-fractie zijn echter bezorgd over de berichten die stellen dat de inbreng van de Nederlandse regering in Europa te veel is beïnvloed door Shell waardoor Nederland in Europa eerder wordt gezien als een remmende kracht in plaats van een constructieve deelnemer. De leden van de PvdA-fractie benadrukken dat de regering nu juist de kans moet grijpen om de totstandkoming van historische Europese regelgeving te bevorderen. Daarmee draagt de regering bij aan het verduurzamen van de grondstoffenketens, de groei van lage inkomenslanden, het bestrijden van corruptie wereldwijd en een gelijk speelveld voor bedrijven.

Daarom verzoeken deze leden de regering in Europees verband te pleiten voor een Europese rapportageverplichting van de betalingen die zowel beursgenoteerde bedrijven als grote niet-beursgenoteerde bedrijven in de EU actief in de olie-, gas-, mijnbouw-, en houtsector doen aan overheden voor elk land waar ze actief zijn (country-by-country reporting) en per project (project-by-project reporting). De rapportageverplichting moet gelden voor alle betalingen aan overheden door betreffende bedrijven en geen uitzonderingen kennen. Het is belangrijk dat het Nederlandse standpunt nauw aansluit bij de standpunten van initiatieven als Publish What You Pay (meer dan 600 leden wereldwijd) en het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI). De leden van de PvdA-fractie vragen de regering gedetailleerd aan te geven wat de Nederlandse inbreng is geweest in Europa met betrekking tot de herziening van de Europese Transparantie- en Financiële Rapportage richtlijnen.

ANTWOORD

Het kabinet is het met de leden van de PvdA-fractie eens dat internationale afspraken over rapportage over betalingen die ondernemingen doen aan overheden in het kader van de winning van grondstoffen een belangrijk doel kunnen dienen. Deze rapportage kan onder meer bijdragen aan de ontwikkeling van goed bestuur in de betrokken landen, door betere verantwoording van inkomsten en uitgaven, door meer transparantie in overheidsfinanciën, door het tegengaan van resource curse en door het genereren van meer belastinginkomsten. Daarom steunt het kabinet ook de EU-voorstellen deze rapportage voor Europese bedrijven verplicht te stellen in de ontwerp-richtlijn betreffende de jaarlijkse financiële overzichten (en de verwijzing naar deze richtlijn in het voorstel voor wijziging van de Richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten). Met deze voorstellen wil de Europese Commissie en dus ook Nederland de voortgang bij het Extractive Industries Transparency Initiative stimuleren. De inbreng van het kabinet is er dan ook op gericht om deze rapportageplicht succesvol tot stand te brengen, zonder de administratieve lasten voor het bedrijfsleven uit het oog te verliezen. Die administratieve lasten zijn aanzienlijk in dit dossier. Ik heb u in het BNC-fiche (Kamerstukken II 2011/12, 22 112, nr. 1284) aangegeven wat de door de Europese Commissie beraamde kosten voor het bedrijfsleven bedragen. Daarom let het kabinet bij deze onderhandelingen op de vraag of het voorstel voldoet aan eisen van effectiviteit en efficiëntie en het een internationaal zo gelijk mogelijk speelveld creëert.

In de onderhandelingen is gebleken dat vooral de projectmatige rapportage tot veel problemen bij de lidstaten leidt. Ook in het kader van de Amerikaanse Dodd-Frank Act die eenzelfde rapportageplicht aan het Amerikaanse bedrijfsleven oplegt, is de US Securities and Exchange Commission nog niet gekomen tot het opstellen van een uitvoeringsregeling voor projectmatige rapportage. Bedrijven in landen die geen rapportageplicht kennen, zouden kunnen profiteren van de concurrentiegevoelige informatie die Europese bedrijven per project openbaar zouden moeten maken. Wanneer concessies per project worden geveild, is informatie over eerdere projecten vooral interessant voor concurrenten bij een volgende veiling. Het voorzitterschap van de Raad heeft inmiddels voorgesteld om in plaats van verplichting om per project de betalingen te rapporteren, een lijst van projecten openbaar te maken, zonder daarbij per project de kosten te specificeren. Nederland zou dit compromis kunnen steunen, indien de meerderheid van de lidstaten zich achter dit compromis schaart.

In de tussentijd zijn de onderhandelingen nog in volle gang. Deze maand zal een informele triloog tussen Europees Parlement, Raad en Commissie worden gestart. Over de input in die onderhandelingen wordt momenteel in Brussel gesproken. In al deze besprekingen wordt door Nederland gehandeld in overeenstemming met hetgeen in bovengenoemd BNC-fiche is uiteengezet.

Coherentie: belastingontduiking

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd dat de regering aangeeft zich actief te willen inzetten in Europees en OESO-verband om belastingontduiking tegen te gaan. De leden van de PvdA-fractie roepen de regering op ook onwenselijke, maar legale belastingontwijking door multinationals tegen te gaan. Dit is van groot belang omdat ontwikkelingslanden jaarlijks US$ 160 miljard aan inkomsten mislopen als gevolg van belastingontwijking en -ontduiking door multinationals. Dit getal komt uit een rapport van Christian Aid uit 2008. Andere schattingen ramen de kosten van kapitaalvlucht uit ontwikkelingslanden in 2009 op 1300 miljard US$, ongeveer 10 keer zo veel als de ontwikkelingshulp die deze landen dat jaar ontvingen. De leden van de PvdA-fractie zijn dan ook verheugd dat het Europees Parlement de Europese Commissie en de Raad heeft gevraagd om concrete maatregelen te presenteren om de gaten in de belastingwetgeving te dichten die belastingontduiking door bedrijven mogelijk maken. Deze leden verzoeken de regering zich achter deze oproep van het Europees Parlement te scharen en deze boodschap in Brussel waar mogelijk uit te dragen. Daarnaast verzoeken de leden van de PvdA-fractie de regering zich sterk te maken voor de financiering van het VN Committee of Experts on International Cooperation in Tax Matters, zodat via de VN meer werk gemaakt kan worden van capaciteitsversterking van belastingdiensten in ontwikkelingslanden.

ANTWOORD

Nederland waardeert de EU-initiatieven op het gebied van Tax & Development, waarbij doelmatige en eerlijke belastingstelsels centraal staan met aandacht voor kapitaalvlucht en belastingontwijking. Nederland steunt daarom initiatieven zoals de herziening van de Transparantie- en Accountancy richtlijnen, die rapportage door grondstofwinnende bedrijven proberen te bewerkstelligen (zie ook het antwoord op de vraag over de Nederlandse inbreng in Europa met betrekking tot deze richtlijnen). Ontwikkelingslanden zullen hierdoor beter in staat zijn na te gaan of betrokken bedrijven correct belasting afdragen. Tevens vindt Nederland, net als de EU, dat de aanpak van ontduiking/ontwijking vooral moet komen van beter geoutilleerde belastingdiensten in de ontwikkelingslanden zelf. Nederland speelt daarom actief een rol bij het versterken van deze belastingdiensten door bijvoorbeeld automatische uitwisseling van informatie tussen belastingdiensten te ondersteunen. Hierdoor krijgen ontwikkelingslanden de beschikking over accurate informatie voor het opleggen van aanslagen. Nederland heeft kennisgenomen van de oproep van het Europees Parlement om belastingfraude en belastingontduiking te bestrijden en wacht de vervolgstappen van de Europese Commissie af. Zoals aangegeven in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (Kamerstuk 25 087, nr. 7) zal Nederland zich inzetten ontwikkelingslanden bilateraal en via internationale initiatieven te ondersteunen bij de verbetering van de fiscale stelsels en de inrichting van de belastingadministraties.

Nederland neemt actief deel aan de vergaderingen van het VN Committee of Experts on International Cooperation in Tax Matters en steunt initiatieven op het gebied van capaciteitsopbouw, zoals de OESO Informal Task Force on Tax and Development, waarvan Nederland co-voorzitter is. Deze Task Force richt zich op capaciteitsopbouw van belastingdiensten in ontwikkelingslanden, kennisoverdracht op het gebied van transfer pricing, betere rapportage door multinationals en het tegengaan van belastingontwijking en ontduiking. Daarnaast ondersteunt Nederland o.a. de IMF regionale technische steunpunten «Afritacs» (West-Afrika en Oost-Afrika), die deelnemende overheden steunen bij het verbeteren van hun overheidsfinanciën en belastingsystemen, alsmede het IMF trustfonds voor Tax Policy and Administration, dat een twaalftal ontwikkelingslanden ondersteunt bij het doorlichten en versterken van hun belastingdiensten. Ook wordt het African Tax Administration Forum ondersteund en is Nederland lid van het Partnership Panel van de door NGO’s opgerichte Task Force on Financial Integrity and Economic Development.

Inbreng van de leden van de PVV-fractie

Europa en ontwikkelingshulp, een ergere combinatie is nauwelijks denkbaar. Ellende in het kwadraat. De leden van de fractie van de Partij voor de Vrijheid zijn tegen gesubsidieerde ontwikkelingshulp. Zij zijn dus ook tegenstander van alle vormen van ontwikkelingshulp gegeven via de Brusselse bureaucraten. Zij vinden dan ook dat het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) zo snel mogelijk moet worden opgeheven. In het huidige fonds, het EOF 10, zit bijna 23 miljard euro. Het volgende fonds, het EOF 11, zal, zoals de plannen nu zijn, meer dan 34 miljard euro bedragen. Een stijging van miljarden en miljarden. Is dat een grap, vragen zij de staatssecretaris? Deelt de staatssecretaris de mening dat, als er dan zo nodig zo’n EOF moet zijn, de omvang van dat fonds in elk geval niet nog groter zou moeten worden en al helemaal niet met vele miljarden?

ANTWOORD

Zoals in de Kabinetsreactie op het Financieringsvoorstel voor het Europees Ontwikkelingsfonds [Kamerstuk 22 112, nr. 1313] is omschreven, is Nederland kritisch over de door de Commissie voorgestelde omvang van EOF11. Die is niet in lijn met de door Nederland gewenste sobere EU-begroting. Wat wel een aanvaardbare omvang is voor EOF11 zal in een later stadium en in relatie tot de onderhandelingen over een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) moeten worden bepaald.

Dan het punt van begrotingssteun. Ook op dit punt is de regering veel en veel te slap. Natuurlijk mag begrotingssteun nooit een blanco cheque zijn, dat zijn de leden van de fractie van de PVV eens met de staatssecretaris. Maar het gaat wat deze leden betreft niet ver genoeg. Brussel zou helemaal geen begrotingssteun moeten geven, geen algemene en ook geen sectorale. Hoe kijkt de staatssecretaris daar tegen aan?

De beantwoording van deze vraag is meegenomen bij de beantwoording van de vraag over begrotingssteun van de leden van de fractie van de VVD.

Dat het Europese hulpbeleid wordt herzien is op zichzelf niet verkeerd. Liever laat dan nooit, zullen we maar zeggen. Maar wat zijn de woorden van commissaris Piebalgs in de praktijk waard? En laten we Turkije eens als graadmeter nemen. Turkije is de grootste ontvanger van Europees hulpgeld. Maar Turkije is geen laag inkomensland. Sterker nog, het is zelfs de zeventiende economie ter wereld en is daarmee qua economische omvang vergelijkbaar met Nederland. Nu het Europees hulpbeleid wordt herzien, betekent dat dan dat Turkije geen, of in elk geval veel en veel minder, Europees hulpgeld zal ontvangen? En hetzelfde geldt voor de Palestijnen, de tweede ontvanger van Europese hulp. Zal ook daar minder belastinggeld naartoe gaan? Of blijft Europa onder aanvoering van de socialisten de Mohammedanen in hun strijd tegen de Joodse staat financieel ondersteunen?

ANTWOORD

Het kabinet is van mening dat de economische positie van een land moet meewegen bij de vaststelling in welke mate en op welke terreinen dat land in aanmerking komt voor ontwikkelingssamenwerking van de EU. Dat is wat de Commissie verstaat onder een gedifferentieerde benadering: schaarse hulpmiddelen dáár inzetten waar ze het hardst nodig zijn en het meeste verschil kunnen maken. Het kabinet is sterk voorstander van deze benadering. In het geval van Turkije, dat hoge groeipercentages kent, zou de EU minder officiële ontwikkelingshulp (ODA) moeten besteden. Het geeft geen pas dat een midden-inkomensland als Turkije de grootste netto-ontvanger is van EU-hulpgelden. Voor de Palestijnse Gebieden valt de afweging anders uit. Het kabinet is geen voorstander van korten op de EU-steun aan de Palestijnse Autoriteit. De EU-bijdrage past in het kader van het EU-beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP), met name de noodzaak om bij te dragen aan de voorwaarden voor een duurzame tweestatenoplossing. De steun van de EU is daarbij gericht op de opbouw van Palestijnse instituties die essentieel zijn voor de economische en politieke stabiliteit van een toekomstige Palestijnse staat, zonder dat dit afbreuk doet aan de legitieme Israëlische veiligheidsbelangen. De Nederlandse bilaterale bijdrage aan de Palestijnse Gebieden is hier ook op gericht.

De leden van de PVV-fractie hopen dat alle gesubsidieerde ontwikkelingshulp zo snel mogelijk stopt. Zij roepen op om op te houden met die verspilling. Dat Nederlanders belasting moeten betalen voor Turkije en de Palestijnen is aan niemand uit te leggen Er zijn al bodemloze putten genoeg.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de voorliggende stukken. Deze leden hebben grote waardering voor het beleid dat door deze staatssecretaris is ingezet. Met de gestarte hervorming hebben we de basis gelegd voor een modern beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking dat aansluit bij de veranderingen die we in de wereld om ons heen waarnemen. Van hulp naar investeren. Meer focus, meer coherentie, kiezen voor die onderwerpen waarbij Nederland echt bijdraagt aan de duurzame ontwikkeling van partnerlanden. Het is een agenda waar we op voort kunnen bouwen. Europa heeft daarin een belangrijke rol. De veranderingen die zojuist werden geschetst, vragen om een sterk Europees beleid. Het is daarbij goed om te constateren dat Europa inzet op een Agenda for Change. Dat is broodnodig wil de Europese Unie in de toekomst een effectief ontwikkelingsbeleid kunnen voeren dat aansluit bij de agenda die wordt ontwikkeld op buitenlands politiek gebied. Het is daarom ook goed dat Nederland kritisch blijft kijken welke bijdrage nodig is aan het EOF.

Agenda for Change

De leden van de CDA-fractie hebben steeds benadrukt dat coördinatie op EU-niveau van het grootste belang is nu alle EU donoren prioriteren om effectiever beleid te kunnen voeren. Goed dus dat ook hier het belang van coherentie van beleid wordt aangemerkt. Maar van de gezamenlijke programmering komt nog weinig terecht. Het ontbreekt de lidstaten aan mogelijkheden binnen het eigen beleid om gezamenlijk te programmeren. Welke gevolgen heeft deze constatering voor de geplande gezamenlijke programmering voor het einde van dit jaar? Welke afspraken zijn wel gemaakt voor een land als Afghanistan?

ANTWOORD

Nederland steunt de Commissie in haar inzet op gezamenlijke programmering tussen EU en lidstaten, gezien de grotere efficiency en ontwikkelingsimpact die hiermee te behalen zijn. Gezamenlijke programmering is geen gemakkelijk en geen snel proces. Lidstaten kennen eigen prioriteiten, werkmethodes en begrotingscycli, die zich moeilijk met elkaar verenigen. Dit maakt dat de afstemming onderling en op het partnerland slechts geleidelijk tot stand komt. Op hoofdkwartierniveau moet hiervoor de benodigde ruimte worden gecreëerd, zoals Nederland heeft gedaan door een evaluatiemoment in de Meerjarige Strategische Plancyclus in te bouwen. Hiermee is tevens antwoord gegeven op de vraag van de leden van de D66-fractie.

Daarnaast worden in sommige partnerlanden juist ná 2012 goede mogelijkheden gezien voor gezamenlijke programmering. Zoals in Afghanistan, waar aansluiting bij de nationale plancyclus pas in 2014 mogelijk is. Ook zullen de uitkomsten van de Tokyoconferentie in juli dit jaar hoogstwaarschijnlijk leiden tot herziening van het EU Actieplan voor Afghanistan in de tweede helft van 2012. Vandaar dat de EU-delegatie, na consultaties met lidstaten en de overheid, heeft geconcludeerd dat gezamenlijk programmering beter past in een later stadium. Nederland zal dit proces actief blijven volgen en waar mogelijk ondersteunen.

In het gesprek dat de Tweede Kamer onlangs had met Pierre Vimont, SG van EDEO, gaf hij aan dat bekeken wordt of in landen waar lidstaten geen ambassades meer hebben, (hoge) nationale diplomaten op de EU-post geplaatst kunnen worden. Deze leden zijn van mening dat deze optie is met name interessant zou kunnen zijn voor een land als Guatemala. Kan de regering ingaan op deze mogelijkheid?

ANTWOORD

De inzet van het kabinet is altijd geweest om de mogelijkheden van EDEO optimaal te benutten. Dat is ook tegenover de Secretaris-Generaal van EDEO, dhr. Vimont, uitgesproken. Co-locatie, het gezamenlijk huisvesten van ambassades en EU-delegaties, is één van de mogelijkheden die lastenvermindering kan betekenen. EDEO en lidstaten bekijken momenteel of er pilot-projecten kunnen plaatsvinden. Het kabinet denkt hierbij niet aan posten waarvan besloten is ze te sluiten. Voor Guatemala is besloten taken onder te brengen bij de Nederlandse ambassade in San José. Die opereert vanuit een regionale invalshoek.

Begrotingssteun

De leden van de CDA-fractie zijn blij met de opstelling van de staatssecretaris in Brussel, die heeft bijgedragen aan herbezinning van het instrument van begrotingssteun. Begrotingssteun kan alleen een politiek invloedrijk en interessant instrument zijn, als afspraken duidelijk zijn en als het leidt tot vooruitgang op onderwerpen als mensenrechten en democratie. Goed dus dat deze inzet heeft geleid tot veel duidelijkere afspraken. Maar we zijn er nog niet. Hoe is het verdere proces nu? En hoe zorgt de staatssecretaris er voor dat in de toekomst nog scherpere afspraken worden gemaakt, zo vragen deze leden.

ANTWOORD

Het kabinet is positief over de nieuwe benadering van EU-begrotingssteun: het politieke karakter van het instrument is met de aangenomen wijzigingen, waaronder het politiek weegmoment vooraf, duidelijk onderkend. Maar ook hier geldt dat the proof of the pudding is in the eating. Nu moet de stap worden gezet van goede uitgangspunten op papier naar goed beleid in praktijk. Dat gebeurt onder andere in de staff guidelines die de Commissie zal opstellen naar aanleiding van de nieuw overeengekomen benadering. Hierin moet duidelijk worden vastgelegd hoe het politiek weegmoment in praktijk vorm gaat krijgen. Nederland houdt vinger aan de pols bij de vertaling van beleid naar instrumenten, ook in de onderhandelingen over de verordeningen voor de instrumenten van extern beleid die gaande zijn. Daarbij trekt Nederland nauw op met gelijkgezinde lidstaten. In de beheerscomités van het Europees Ontwikkelingsfonds, het Development Cooperation Instrument (hulp aan Azië en Latijns-Amerika) en het Europese Nabuurschapsinstrument (buren van de EU), waar de landenspecifieke voorstellen voor begrotingssteun passeren, zal Nederland scherp in de gaten houden hoe aan het nieuwe beleid uitvoering wordt gegeven. Overigens hebben lidstaten in deze comités geen veto.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de fractie van D66 hebben met belangstelling kennis genomen van de geannoteerde agenda van de Raad Buitenlandse Zaken (ontwikkelingssamenwerking) van 14 mei 2012. De leden van de D66-fractie steunen in grote lijnen de Europese inzet zoals die is neergelegd in het stuk «Increasing the impact of EU Development Policy: an Agenda for Change.» Deze leden benadrukken de mogelijkheden die er zijn om op Europees niveau beleid verder te integreren, zodat dubbelingen worden voorkomen en middelen zo efficiënt mogelijk worden verdeeld.

De leden van de D66-fractie onderschrijven de stelling van de regering dat gezamenlijke programmering in de praktijk moeizaam tot stand komt. Volgens de regering is dat niet alleen een kwestie van wil. Kan de regering aangeven welke concrete mogelijkheden ontbreken om deze coördinatie te bevorderen? Gaat dit vooral om een gezamenlijke analyse, afstemming van werkverdeling en financiële allocatie, of ontbreken er ook Europese en nationale instrumenten die hierin een rol kunnen spelen?

Het antwoord op deze vraag is meegenomen bij de antwoorden op de vragen van de leden van de CDA-fractie.

Met de regering zijn de genoemde leden tevreden met de stellingname van de Europese Commissie dat begrotingssteun geen blanco cheque kan zijn. Wanneer komt het politieke weegmoment waarbij Commissie en lidstaten gezamenlijk bezien of landen zich verbonden hebben aan en voldoende voortgang hebben laten zien op het gebied van democratie, mensenrechten en rechtsstaat? Wat zullen de stappen zijn die gezet worden?

Het antwoord op deze vraag is meegenomen bij de antwoorden op de vragen van de leden van de CDA-fractie.

Naar boven