19 637 Vreemdelingenbeleid

Nr. 1937 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2014

Op 20 november 2014 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een nieuw thematisch ambtsbericht uitgebracht over de situatie van christenen en ahmadi’s in Pakistan van december 2012 tot en met november 2014. Middels deze brief informeer ik u over een wijziging in het asielbeleid voor Pakistaanse christenen.

Op 15 januari 2013 heb ik uw Kamer geschreven1 dat ahmadi’s als risicogroep zijn aangewezen. Op basis van de actuele informatie in dit ambtsbericht heb ik besloten ook Pakistaanse christenen aan te wijzen als risicogroep. Redengevend hiertoe is de kwetsbare positie van christenen in Pakistan, in combinatie met de vaststelling in het ambtsbericht dat het aantal mensenrechtenschendingen waar religieuze minderheden het slachtoffer van werden, zijn toegenomen.

De aanwijzing als risicogroep betekent het volgende. Wanneer een christelijke of ahmadi asielzoeker aannemelijk maakt dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn geloofsovertuiging, zal snel worden geconcludeerd dat deze problemen ook voldoende zwaarwegend zijn om een asielvergunning toe te kennen. Uitgangspunt blijft dus wel dat de asielaanvraag individueel wordt beoordeeld. Een Pakistaanse christen zal de gestelde vrees voor vervolging nog steeds met individuele feiten en omstandigheden aannemelijk moeten maken.

Verder blijft gelden dat zowel van christenen als ahmadi’s die problemen hebben ondervonden, niet wordt gevergd dat ze zich voor hun komst naar Nederland tot de Pakistaanse autoriteiten hebben gewend voor bescherming. Bij de beoordeling of een christelijke of ahmadi asielzoeker uit Pakistan in aanmerking komt voor een asielvergunning, wordt verder betrokken of hij zich aan de dreiging van vervolging of mensenrechtenschending kan onttrekken door zich elders in Pakistan te vestigen. De aanwezigheid van een dergelijk vlucht- en/of vestigingsalternatief wordt per individuele zaak beoordeeld.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven


X Noot
1

Kamerstuk 19 637, nr. 1599.

Naar boven