Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 januari 2013
Op 13 juli 2012 bent u geïnformeerd over het landgebonden asielbeleid ten aanzien
van Pakistan, in het bijzonder ten aanzien van religieuze minderheidsgroepen uit Pakistan.1 Op 20 december 2012 heeft de minister van Buitenlandse Zaken een nieuw thematisch
ambtsbericht uitgebracht over de situatie van christenen en ahmadi’s in Pakistan gedurende
juli 2010 tot en met november 2012. Middels deze brief informeer ik u over de invloed
van deze actuele informatie op de wijze waarop de asielaanvraag van beide groepen
wordt beoordeeld.
Uitgangspunt blijft een individuele beoordeling van de asielaanvraag van asielzoekers
uit Pakistan, ook daar waar het gaat om christenen of ahmadi’s. Uit de informatie
in het ambtsbericht blijkt niet dat er sprake is van systematische vervolging van
christenen, ahmadi’s of andere religieuze minderheden enkel en alleen op basis van
hun geloof. Een Pakistaanse asielzoeker die aannemelijk maakt dat hij christen of
ahmadi is, zal dus ook aannemelijk moeten maken dat er persoonlijke redenen zijn waarom
hij bescherming in Nederland nodig heeft.
De informatie in het ambtsbericht over de positie van ahmadi’s is voor mij wel aanleiding
om ahmadi’s voortaan te kwalificeren als risicogroep. Dit betekent dat bij de individuele
beoordeling of een ahmadi vluchteling is, eerder zal worden geconcludeerd dat de ondervonden
problemen voldoende ernstig zijn om deze asielzoeker te erkennen als vluchteling.
Gangbaar onderdeel van deze individuele beoordeling is dat de betrokken asielzoeker
ook aannemelijk maakt dat in zijn specifieke geval de autoriteiten in het herkomstland
niet in staat of bereid zijn hem bescherming te bieden tegen zijn problemen. Op basis
van dit ambtsbericht kom ik tot de conclusie dat zowel van christenen als ahmadi’s
die problemen hebben ondervonden, niet kan worden gevergd dat ze zich voor hun komst
naar Nederland tot de Pakistaanse autoriteiten hebben gewend voor bescherming. Uit
het ambtsbericht blijkt immers dat de Pakistaanse autoriteiten in veel gevallen nalieten
om ahmadi’s en christenen te beschermen tegen religieus geweld. Ook lieten de autoriteiten
(politie/rechtbank) in veel gevallen na om de daders van geweld tegen ahmadi’s en
christenen te vervolgen. Hierdoor werd een klimaat van onschendbaarheid voor de daders
in stand gehouden.
Bij de beoordeling of een christelijke of ahmadi asielzoeker uit Pakistan in aanmerking
komt voor een asielvergunning zal, anders dan voorheen, wel opnieuw worden betrokken
of hij zich aan de dreiging van vervolging of mensenrechtenschending kan onttrekken
door zich elders in Pakistan te vestigen. In dat geval wordt gesproken van een vlucht-
en/of vestigingsalternatief. De aanwezigheid van een dergelijk vlucht- en/of vestigingsalternatief
zal per individuele zaak worden beoordeeld en wordt dus niet meer op voorhand uitgesloten.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven