12 Invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond

Invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond

Aan de orde is de behandeling van:

  • -het Voorstel van wet van de leden Timmermans en Bikker tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond (35709).

De voorzitter:

Aan de orde is het Voorstel van wet van de leden Timmermans en Bikker tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond. Dat is een initiatiefwet. Dat is geen dagelijkse kost. Dat is altijd een bijzonder moment voor de Kamer. Daarom heet ik de initiatiefnemers, de heer Timmermans en mevrouw Bikker, van harte welkom in vak K. Het is geweldig mooi dat u de handen ineen heeft kunnen slaan en dit belangrijke, maar ook arbeidsintensieve parlementaire instrument ter hand heeft genomen. U wordt bij de verdediging in vak K vandaag ondersteund door de heren Peter van Dijk, beleidsmedewerker bij de GroenLinks-PvdA-fractie, en Jurian van der Bijl, beleidsmedewerker bij de ChristenUniefractie. Tevens heet ik natuurlijk de minister van Justitie en Veiligheid van harte welkom in vak K. Hij zal bij de behandeling van dit wetsvoorstel optreden als adviseur van de Kamer.

Vandaag is slechts de eerste termijn aan de orde. Vak K moet dus rustig luisteren. De voortzetting van deze wetsbehandeling wordt in goed overleg met de initiatiefnemers op een later moment ingepland. Dan beantwoorden zij de vragen die vandaag door uw Kamer gesteld worden en dan kan het debat met hen worden aangegaan.

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De voorzitter:

Ik geef graag als eerste het woord aan de heer Van Nispen, die daarvoor toestemming heeft gekregen van de initiële eerste spreker op de sprekerslijst. Gaat uw gang, meneer Van Nispen.

De heer Van Nispen (SP):

Dank u wel, voorzitter. Allereerst een heel groot compliment. De voorzitter zei het al: een initiatiefwet is een enorm belangrijk en krachtig instrument van de Kamer. Het is mooi om jullie, mevrouw Bikker en meneer Timmermans, in vak K te zien zitten. Ik zal mij onthouden van commentaar of ik dit beter vind dan wat er normaal gesproken zit. Ik zal daar gewoon wijselijk niks over zeggen. Wat ik eigenlijk nog mooier vind, zijn de heren op de achterste rij, de heer Peter van Dijk en de heer Jurian van der Bijl. Uit ervaring weet ik ook dat daar het echte werk in zit. De mensen op de eerste rij staan al vaak genoeg in de spotlights, dus een groot compliment voor dit initiatief.

Ik zei het al: een initiatiefwet maken is altijd heel knap, maar zeker ook op dit belangrijke onderwerp. De initiatiefnemers proberen een stap te zetten om discriminatie verder terug te dringen. Het voorstel heeft een al best lange geschiedenis. Het is in januari 2021 ingediend. Ik moet wel zeggen: het zit zorgvuldig in elkaar. Het is goed beargumenteerd. Het advies van de Raad van State is ook best positief te noemen. Dat is knap. Ik vind ook het uitgangspunt van deze wet goed te begrijpen. Discriminatie en intolerantie zijn een heel erg groot probleem in onze samenleving: homo's die niet meer hand in hand op straat durven te lopen, moslims die bang zijn dat hun moskeeën beklad worden, docenten die niet meer over de Holocaust kunnen beginnen uit angst voor antisemitische reacties. We hebben dit al in veel debatten gezegd en met elkaar besproken. We hebben echt een groot en veelomvattend probleem, dat op veel fronten bestreden moet worden. Het strafrecht is daar eigenlijk maar een heel klein stukje van, maar wel een stuk dat zeker ook aandacht verdient.

De initiatiefnemers stellen voor de strafrechter de mogelijkheid te geven de maximale gevangenisstraf die op dat delict staat te verhogen met een derde als er sprake is van een discriminatoir aspect. De initiatiefnemers hebben zich op pagina 1 van de memorie van toelichting al aardig ingedekt door te zeggen dat ze zich realiseren dat daarmee discriminatoir geïnspireerde criminaliteit niet wordt uitgebannen en dat zij ervoor waken te hoge verwachtingen te koesteren van de effectiviteit van deze repressieve aanpak van dit soort delicten. Dat is heel erg waar. Als ze het niet zelf hadden gezegd, dan zou ik er wel op hebben gewezen. Dit wetsvoorstel gaat natuurlijk ook heel erg veel niet oplossen, waarmee ik niet zeg dat je het niet moet doen. We moeten het hier dus over hebben. In hoeverre gaat deze wet dat nou oplossen? Het grootste probleem is in mijn ogen dat er te weinig aangiftebereidheid is. Veel mensen doen nu geen aangifte van hatecrime. Het heeft toch geen zin, zo wordt heel vaak gedacht. Wat hiermee samenhangt, is dat de pakkans erg laag is. Veel plegers kunnen niet worden betrapt of opgepakt. Hiermee hangt weer samen dat er een heel groot tekort aan capaciteit is bij de politie, het Openbaar Ministerie en de rechtspraak. Dit zijn zaken waarvoor de SP al langere tijd aandacht vraagt, maar toch zie ik de problemen de komende jaren nog niet opgelost worden.

Ik vind dat ook de vraag gesteld moet worden of strafverzwaring wel echt effect heeft. En wat verstaan we eigenlijk onder "effect"; wat verwachten de indieners zelf precies? Bij een afschrikwekkend effect zou je kunnen hopen dat iemand zich, omdat er hogere straf van een derde dreigt, bedenkt voordat diegene al scheldend en discriminerend iemand anders mishandelt. Of bedoelen we bijvoorbeeld een lerend effect; zorgt een strafverzwaring ervoor dat iemand voortaan niet meer discrimineert, maar opeens respect heeft voor of tolerant is jegens Joden, homo's of moslims?

De vraag die ik wil opwerpen, is: moeten wij hiernaast niet nog veel meer gaan denken in de sfeer van alternatieve straffen of maatregelen, bijvoorbeeld een verplicht bezoek aan een Holocaustmuseum of -monument, zoals ook met scheldende voetbalsupporters gebeurt, of een gesprek met mensen uit de lhbti- of moslimgemeenschap? Hoe zien de indieners dit? Hoe kijken zij ertegen aan? Mijn vraag aan de minister, als adviseur hier aanwezig, luidt als volgt. Volgens mij kunnen dit soort maatregelen dit al. Ik ben echter wel benieuwd naar de cijfers. Hoe vaak gebeuren dit soort gedragsmaatregelen al in de praktijk?

Ik heb nog een vraag aan de indieners en de minister. Discriminatie is nu op een aantal gronden reeds verboden. In het artikel dat is toegevoegd, staan die gronden ook: ras, godsdienst, geslacht, seksuele gerichtheid en handicap. Wat ik als SP'er mis in dit rijtje, en wat we allemaal zouden moeten missen, is de grond sociaal-economische klasse. Er wordt namelijk niet alleen vaak neergekeken op mensen met lagere inkomens, er zijn ook vormen van ongelijke behandeling, bijvoorbeeld alleen maar controleren en handhaven in wijken waar arme mensen wonen; ik noem maar één voorbeeld. Ik wil dit wetsvoorstel niet ophouden, maar heb wel een aanvullend, concreet voorstel. Zullen we onderzoeken of we in de toekomst ook klasse zouden moeten toevoegen als een van de gronden waarop niet gediscrimineerd mag worden?

Ik ga bijna afronden, maar niet dan nadat ik gezegd heb dat ik het altijd erg belangrijk vind wat de praktijk ervan vindt. Dat is voor ons een belangrijke toetssteen. Belangrijker dan het sentiment of de symbolische betekenis van een wet is de vraag: kan de praktijk hiermee ook echt uit de voeten? Daarmee ben ik terug bij het initiatiefwetsvoorstel De politie is positief. Die onderschrijft de wet als goede stap, maar ze noemt de bewijslast ingewikkeld. Ook waarschuwen ze voor te hoge verwachtingen ten aanzien van de effectiviteit en voor een groter capaciteitsbeslag op de opsporing, omdat de bewijslast zo complex is. Het Openbaar Ministerie lijkt eigenlijk te zeggen: wat u wil, dat doen wij al in het strafvorderingsbeleid. In de praktijk wordt door het Openbaar Ministerie al een hogere straf geëist. Dus dan toch nog eens: wat voegt het toe?

Dan de concrete vragen die ik hier nog bij heb. Ze noemen heel veel voordelen bij de wet, maar ook enkele bedenkingen, bijvoorbeeld dat het wettig en overtuigend bewezen moet worden op grond van het wetsvoorstel terwijl nu slechts aannemelijk moet worden gemaakt. De vraag die ik wil opwerpen is: komt er hierdoor nou niet een hogere bewijsdrempel die moeilijk te halen is? En als dit dan straks wet wordt, moet dan die aanwijzing van het OM worden geschrapt? Vervalt die dan? Hoe wegen de indieners nou het risico dat je hiermee onbedoeld het tegendeel zou bereiken, namelijk dat je vervolging en bestraffing mogelijkerwijs moeilijker zou maken? Dat is niet wat zij willen, maar is dit nou mogelijk een effect dat eigenlijk de bedoeling in de wielen zou rijden?

Dat was het, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Nispen. Bent u nu klaar met uw spreektekst?

De heer Van Nispen (SP):

Ja.

De voorzitter:

Ik zie een interruptie van de heer Ceder van de ChristenUnie.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank u wel, voorzitter. Ik wil de heer Van Nispen bedanken voor zijn mooie betoog. Er waren ook wat vragen over het nut en de noodzaak ten opzichte van de huidige lijn die het Openbaar Ministerie hanteert. Die had ik ook, maar het Openbaar Ministerie zelf heeft ook wel aangegeven dat ze wel degelijk voordelen zien. Zij kunnen bijvoorbeeld nu inderdaad een strafverzwaringsgrond aanvoeren, maar het is nu nog maar de vraag in hoeverre de rechter die meeweegt, in hoeverre dat ook in het vonnis benoemd wordt. Dat is nu vrijblijvend en met de codificatie dwing je eigenlijk een strafrechter om ook ten aanzien van dit aspect gewoon een duidelijke uitspraak te doen. Daardoor kan jurisprudentie opgebouwd worden, wat volgens mij ook onze strafrechtketen ten goede komt. Mijn vraag aan de heer Van Nispen is of hij in ieder geval in dat licht ook wel ziet dat dit niet alleen een symbolische zet is, maar ook wel echt een verbetering van onze strafrechtketen en dat we hopelijk mede door jurisprudentie en het verduidelijken dat dit een belangrijk punt is in de komende jaren steeds meer grip krijgen op wat discriminatie wel en niet is en wanneer je wat toepast.

De heer Van Nispen (SP):

Dank aan de heer Ceder voor die vraag. Nogmaals, de intentie delen wij volledig. Ik heb ook gezien dat het Openbaar Ministerie een aantal voordelen opnoemt. De heer Ceder noemt inderdaad een belangrijke. Ik heb daar zeker kennis van genomen, maar ik heb gewezen op een van de nadelen waar het Openbaar Ministerie op wijst en dat vind ik toch wel een serieuze bedenking waar ik echt een reactie op zou willen van de indiener: leg je niet onbedoeld de drempel om dit te bewijzen hoger? Want waar het nu op grond van die strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie aannemelijk moet worden gemaakt dat een bepaald misdrijf met een discriminatoir aspect is gepleegd, moet het straks wettig en overtuigend bewezen worden door een strafrechter. Als daarmee die drempel hoger wordt, dan zouden we niet bereiken wat we eigenlijk willen. Dus tegenover een heleboel voordelen, die ik niet allemaal heb opgenoemd, staat wel deze kanttekening van het Openbaar Ministerie waar ik expliciet aandacht voor wilde vragen.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dank. Het is aan de indieners om duidelijk te maken dat hier geen sprake is van een drempelverhogend effect, maar wel een verduidelijkend effect. Ook nu, in de huidige situatie, zou een rechter als die besluit mee te gaan in het betoog van de officier van justitie voor zichzelf duidelijk moeten hebben gemaakt en ook ervan overtuigd moeten zijn dat er sprake is van een discriminatoir aspect. Dus datgene wat gecodificeerd wordt, is eigenlijk nu ook al staande praktijk. Maar goed, ik denk dat het aan de indieners om dat te betogen en verder uit te leggen. Ik hoop dat u ook kunt meewegen — dat gaf u net terecht al aan — dat er ook voordelen zijn en niet alleen een symbolische waarde en dat codificatie hiervan hopelijk — ik hoop dat u het met me eens bent — onze strafrechtketen wat handvatten geeft om dit belangrijke onderwerp verder uit te bouwen de komende jaren.

De heer Van Nispen (SP):

Zeker, voorzitter. Ik hoop dat u, maar ook de heer Ceder het goed vindt dat ik toch een klein stukje citeer uit het advies van het Openbaar Ministerie van alweer enige tijd geleden. Daarin staat dus uitdrukkelijk: "Het is thans voldoende dat het discriminatieaspect aannemelijk wordt gemaakt. In het geval van een wettelijke strafverzwaring, het voorstel van de indieners, komt het discriminatoire oogmerk in de tenlastelegging te staan en dient het dus wettig en overtuigend bewezen te worden. Het risico ontstaat daardoor dat er een bewijsdrempel wordt gecreëerd die in de praktijk moeilijk is te nemen. De verschuiving van aannemelijk maken naar bewijzen kan per saldo een achteruitgang betekenen." Ik hoop dat het niet zo is en dat de heer Ceder gelijk heeft, maar ik vind het wel erg belangrijk dat mijn zorgen op dit punt worden weggenomen.

De heer Sneller (D66):

Dat zijn hele begrijpelijke vragen van de heer Van Nispen. Ik wou het punt over de bewijslast even terugkoppelen aan zijn eerste punt, over de aangiftebereidheid. Hoe ziet hij die relatie? Ik zou me zo kunnen voorstellen dat als je de bewijslast verhoogt, dat vaker tot iets leidt wat eigenlijk teleurstellend is en dat mensen dan denken: laat ik maar geen aangifte meer doen. Zou de heer Van Nispen kunnen ingaan op dat dilemma en op de vraag wat we eventueel extra zouden kunnen doen om de aangiftebereidheid te verhogen, zoals hij terecht zei?

De heer Van Nispen (SP):

Poeh, voorzitter.

De voorzitter:

Ik kan u niet helpen. Vandaag even niet.

De heer Van Nispen (SP):

Ik denk dat ik het punt van de heer Sneller snap. Als de bewijsdrempel hoger wordt — denk bijvoorbeeld aan het stukje van het Openbaar Ministerie dat ik net citeerde — zouden mensen er in de toekomst vaker van af kunnen zien, want het leidt toch tot teleurstellingen. Ik weet niet of het brein van mensen zo werkt, of dat het effect zal zijn; ik betwijfel dat. Ik denk dat het meer te maken heeft met het algehele vertrouwen dat mensen hebben in de rechtsstaat of in het wel of niet handelen van de politie. Ik denk niet dat heel veel mensen dagelijks de jurisprudentie volgen om te kijken wat er in de bewijslast is verschoven. Dat is ook niet letterlijk wat de heer Sneller zei. Ik probeer er niet flauw over te doen. Maar ik zie dus nog niet direct de relatie die de heer Sneller mogelijk wel ziet.

De heer Sneller (D66):

Laten we hopen dat die er niet is; dat delen we volgens mij. De heer Van Nispen begon — ik probeer gewoon een open gesprek te hebben — over de aangiftebereidheid en de pakkans die daar reëel voor is. Dat ben ik 100% met hem eens. De pakkans is natuurlijk ook niet dat mensen er statistieken op naslaan, maar ze moeten het gevoel hebben dat dat gebeurt; dat wordt overigens ook ondersteund door allerlei cijfers. Het gaat dus niet alleen om de pakkans. Het gaat ook over de veroordelingskans. Dat gevoel zou daardoor ook weer versterkt kunnen worden. Dat is een beetje het dilemma dat ik in de inbreng van de heer Van Nispen proefde en waar ik zelf ook mee worstelde: wat kan je vervolgens doen om ervoor te zorgen dat de aangiftebereidheid wel omhooggaat? De heer Van Nispen noemde daar ook een aantal onderdelen van, maar ik denk dat dat de gezamenlijke zoektocht is waar we naar moeten streven. We moeten er dus naar streven dat de aangiftebereidheid juist omhoog gaat en niet omlaag.

De heer Van Nispen (SP):

Dat zie ik. Ik denk dat dat ook een van de doelstellingen is van de initiatiefnemers, die dat prima zelf kunnen verdedigen, juist het feit dat er een strafverzwarend element is aan het discriminatoire aspect. Ik denk dat een van de dingen die we willen bereiken is: doet u vooral aangifte als u denkt dat u bent mishandeld vanwege een bepaalde reden, dus met een discriminatoir oogmerk. Ik denk dat die uitstraling, de aankondiging van deze wet, de publiciteit die daarmee gepaard gaat, maar ook het directe beleid en wat mensen daarvan merken, leiden tot hogere aangiftebereidheid. Maar ik heb geen onderzoek gedaan naar hoe dat precies uit gaat pakken. Dat kan ook niet, denk ik, want dat is nog niet in de praktijk gebracht.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Nispen. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Tseggai van de fractie GroenLinks-Partij van de Arbeid.

Mevrouw Tseggai (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. "Haat is aangeleerd, niet aangeboren. Als haat is aangeleerd, moet liefhebben ook aan te leren zijn, want liefde ligt dichter bij het mensenhart dan haat." Dat zijn woorden van Nelson Mandela en die zijn mij uit het hart gegrepen. Die woorden zijn ook, natuurlijk niet zonder reden, de titel van een essay over discriminatoire haat van mijn fractievoorzitter, samen met collega Bikker, de initiatiefnemer van dit voorstel.

Collega Van Nispen zei het al: regenboogvlaggen worden in brand gestoken, moskeeën en synagogen worden beklad, een zwarte ondernemer wordt belaagd met veel racistische termen door lokale hangjongeren en besluit daarom haar zaak te sluiten. Jaarlijks worden duizenden mensen het slachtoffer van uitsluiting, belediging en mishandeling om wie ze zijn, en dat aantal neemt ieder jaar toe. Niet alleen directe slachtoffers worden direct in hun integriteit en veiligheid geraakt. Ook de groep waartoe zij behoren ondervindt de intimiderende druk van het gevoel er volgens anderen niet te mogen zijn.

Herhaald slachtofferschap vertaalt zich niet zelden in het achterwege laten van aangiftes bij de politie. Dat is onaanvaardbaar en volgens mij wordt dat gevoel hier breed gedeeld. Dit initiatiefwetsvoorstel voorziet erin dat een discriminatoire achtergrond bij een delict strafverzwarend gaat meewegen. Het zal geen verrassing zijn, maar GroenLinks-PvdA is groot voorstander van dit initiatief. Het initiatiefwetsvoorstel regelt nu wettelijk wat al is voorgeschreven in de OM-richtlijnen. Ook nu al kan in voorkomende gevallen het discriminatoire aspect meewegen in de uiteindelijke strafbepaling. Met de indieners is mijn fractie van mening dat de voordelen van deze codificatie opwegen tegen de nadelen.

Met het huidige codis-beleid kijkt de politie ook naar het discriminatoire aspect van delicten, maar hoeft de strafrechter dit niet mee te wegen. Met deze wet moet de strafrechter het discriminatoire aspect wel meewegen en ook wettig en overtuigend kunnen bewijzen. Volgens mijn fractie is dit de meest rechtsstatelijke weg. Tegelijkertijd — dat moeten we misschien aan de minister vragen — kan ik me voorstellen dat het verschil te verwaarlozen valt omdat de strafrechter ook nu al niet te lichtvaardig besluit over strafverzwaring. Maar hopelijk voelt hij zich nu wat vrijer in de beoordeling van het discriminatoire aspect en de verantwoording die daarover in het uiteindelijke vonnis moet worden afgelegd.

GroenLinks-PvdA is tegelijkertijd gevoelig voor het klemmende beroep dat de initiatiefnemers doen op onze rol van strafwetgever en op de strafrechtspleging. Wij moeten explicieter dan nu het signaal afgeven dat discriminatoire overwegingen het strafbare feit extra ernstig en indringender maken, dat het delict met een discriminatoir aspect indirect ook leden van dezelfde groep of community raakt en verhindert te zijn wie ze zijn of hun religie, cultuur dan wel seksuele geaardheid te vieren zoals zij dat willen en dat dit hun veiligheid en hun veiligheidsgevoel schaadt.

Dit initiatiefwetsvoorstel zal er hopelijk voor zorgen dat politie, OM en strafrechter in hun onderzoek de vraag moeten beantwoorden of een discriminatoir aspect aanwezig zou kunnen zijn en zich daarover ook moeten uitspreken. Nu kan, maar hoeft een strafrechter zich daar uiteindelijk niet over uit te spreken. Gezien de polarisatie in onze samenleving, oplopende spanningen bij mondiale ontwikkelingen en de brede gevolgen van discriminatoire criminaliteit is een expliciete plaatsbepaling volgens ons noodzakelijk. Alle voor- en nadelen staan volgens mij keurig opgesomd in het consultatieadvies van het OM. Ik lees daarin een expliciete aanmoediging om de huidige OM-richtlijn in het Wetboek van Strafrecht te verankeren.

Ook internationaal begint Nederland langzaamaan een uitzondering te vormen bij het uitblijven van een wettelijke strafverzwaringsgrond. Een uitgesproken standpuntbepaling dat discriminatie in welke vorm dan ook niet wordt geaccepteerd, lijkt ook door de politie te worden onderschreven. Vervolgens is het aan de strafrechter om naar bevind van zaken al dan niet wettig en overtuigend bewezen te achten dat sprake is van een discriminatoir aspect en een passende straf vast te stellen.

Voorzitter, nog enkele vragen. De belangrijkste zorg zit wat de leden van mijn fractie betreft vooral op de uitvoeringsconsequenties; het ging er net ook al even over. Van politie, OM en rechterlijke macht zal meer gevraagd worden. Uit de consultatieadviezen krijg ik het idee dat, afgezien van de nodige aanpassingen in de systemen, invoering van de wet hatecrimes niet op noemenswaardige problemen gaat stuiten. Klopt dat beeld, vraag ik de minister van Justitie en Veiligheid. Volgens mij is er vrij weinig nodig om de huidige aanpak voort te zetten, maar dat horen we graag van de minister. Ik veronderstel dat, nu in de wetstekst nauw wordt aangesloten bij de codis-aanpak, er uiteindelijk weinig meer nodig is om van een wettelijke strafverzwaringsgrond een succes te maken. Maar dat hoor ik ook graag van de minister.

Nog een vraag aan de minister. De Raad voor de rechtspraak gaat ervan uit dat de werklast niet substantieel zal toenemen vanwege het beperkte aantal zaken. Bij mijn fractie roept dat de vraag op of er sprake is van verborgen criminaliteit; ook daar ging het net al even over. Uit mijn gesprekken met vertegenwoordigers van de groepen waar de grootste klappen vallen, valt me elke keer weer op hoe laag de aangiftebereidheid is. Het lijkt erop dat mensen murw zijn en weinig vertrouwen in de strafrechtspleging hebben dat hun aangifte ook echt gevolgen heeft. Hoe verhoudt de minister zich tot mijn indruk? Neemt de minister zich voor om de aanpak van discriminatie, racisme en antisemitisme te intensiveren en zo ook de aangiftebereidheid te verhogen? Zo ja, zou hij daar in zijn beantwoording op in kunnen gaan? Maar ik ben ook benieuwd hoe de initiatiefnemers van dit wetsvoorstel hiernaar kijken.

Tot slot, voorzitter. Het recht van initiatief is een belangrijk instrument in handen van de Kamer. Het stelt ons als parlementariërs in staat om een wetswijziging geregeld te krijgen. Tegelijkertijd weten we allemaal hoeveel tijd en energie wetgeving naast de normale werkzaamheden van het Kamerlidmaatschap kost. Kamerleden zijn natuurlijk ook in belangrijke mate afhankelijk van de ondersteuning van de fractiemedewerkers en vanuit de Kamerorganisatie, van de ambtelijke ondersteuning vanuit het ministerie en natuurlijk van de minister als adviseur van de Kamer. Namens mijn fractie ook grote dank aan iedereen die aan dit initiatiefwetsvoorstel heeft bijgedragen. Maar ik hoop van harte dat wij hier allemaal aan zullen bijdragen. Zoals het College voor de Rechten van de Mens ook uitspreekt, is het een positieve stap richting het verhogen van de rechtsbescherming voor slachtoffers van delicten en het voldoen aan de standaard die voortvloeit uit het EVRM. Er zijn veel onderwerpen in dit huis waarover wij hartstochtelijk van mening verschillen, maar laat de aanpak van hatecrimes deze Kamer van links tot rechts verenigen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel voor uw mooie bijdrage. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Ellian van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie.

De heer Ellian (VVD):

Dank, voorzitter. Leuk dat u de partijnaam zo volledig uitspreekt. Ik begin uiteraard ook even bij de complimenten. Het is een goed onderbouwd en doorwrocht stuk. Ik vond het ook prettig leesbaar, eerlijk gezegd. Ik hoop niet dat ik mij nu vergis, maar volgens mij hebben voormalig collega's Segers en Ellemeet ook hard hieraan gewerkt, uiteraard samen met allerlei anderen. Dus wil ik veel complimenten en waardering daarvoor uitspreken.

Voorzitter. Het voorstel van wet dat hier nu voorligt, gaat om hatecrimes. Discriminatie is verboden en moet altijd worden bestreden. Of het nou gaat om antihomogeweld, antisemitisme, bekladding van synagogen of moskeeën of andere strafbare feiten, alles met een discriminatoir oogmerk verdient een harde aanpak. Het wetsvoorstel ziet op de introductie van een wettelijke strafverzwaringsgrond. De initiatiefnemers willen uitdrukkelijk het signaal afgeven dat delicten met een discriminatoir aspect extra strafwaardig zijn en zwaardere bestraffing verdienen. Dat zou op zich ook al de praktijk moeten zijn, maar codificatie daarvan leidt volgens de initiatiefnemers tot aanscherping bij de politie en het Openbaar Ministerie van de noodzaak om in concrete strafzaken alert te zijn op zo'n discriminatoir aspect.

Het is al benoemd, maar het huidige beleid van het Openbaar Ministerie komt erop neer dat het discriminatoire aspect binnen het strafmaximum dat geldt voor het begane gronddelict als wegingsfactor wordt meegenomen bij het formuleren van de hoogte van de strafeis. Bij commune delicten met een discriminatieaspect wordt dus een zwaardere straf gevorderd. Rechtsvergelijkend onderzoek laat zien dat andere landen een wettelijke regeling kennen op basis waarvan het mogelijk is om een met een discriminatoir motief begaan delict zwaarder te bestraffen.

Uit onderzoek van het WODC blijkt dat het discriminatoire aspect gaandeweg het strafproces vaak uit beeld verdwijnt, omdat het onvoldoende herkend of meegewogen wordt door politie en/of Openbaar Ministerie. Dat is ook iets wat veel gehoord is, bijvoorbeeld uit de lhbtq+-gemeenschap, maar zeker ook uit de Joodse gemeenschap. Collega's noemden net ook al dat je vaak hoort dat het vertrouwen in het herkennen van het discriminatoire aspect door de politie en het OM op dit moment niet al te best is.

Voorzitter. Een relevante vraag is natuurlijk — althans, dat denk ik vandaag — of er een noodzaak is om tot normbevestiging over te gaan. Een strafbepaling is immers de ultieme vaststelling van de norm. Wie zich niet houdt aan de norm, zich dus schuldig maakt aan de delictsomschrijving, zal worden gestraft. Die noodzaak vloeit voort uit het feit dat het regelmatig voorkomt dat politie en Openbaar Ministerie niet daadkrachtig genoeg in actie komen bij strafbare feiten met een discriminatoir karakter. Het initiatiefwetsvoorstel zal leiden tot expliciete aandacht voor het discriminatoire aspect. Zo zal de rechter zich uitdrukkelijk moeten uitspreken hierover. Gegeven de huidige haat in de samenleving, de vele meldingen van discriminatie en het herkenbare gevoel van burgers dat de inzet van politie en Openbaar Ministerie erg wisselend kan zijn, is de wens van normbevestiging, bijvoorbeeld door een aparte strafbaarstelling, wat de VVD-fractie betreft goed te volgen.

Wetgeving bespreken we zorgvuldig, dus ik heb natuurlijk wel nog een paar vragen, zowel aan de initiatiefnemers als aan de minister van Justitie en Veiligheid. Want niemand wil natuurlijk dat de bewijslast verhoogd wordt. Dat is wel een vraag die in dit debat gesteld moet worden. Het discriminatoir aspect moet immers straks apart wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Dat is anders dan de situatie nu, waarin de omstandigheden aannemelijk moeten worden gemaakt. De vraag is ook of dit, dus een aparte normbevestiging, uiteindelijk gaat leiden tot meer bestraffing van strafbare feiten met een discriminatoir oogmerk. Gaat het ook leiden tot hogere straffen? Daarbij is het natuurlijk wel van belang om je te realiseren dat het Openbaar Ministerie op dit moment een hogere straf kan eisen. Die eis kan zelfs tot 200% hoger zijn dan de reguliere strafeis. Ik ben benieuwd hoe de initiatiefnemers hiernaar kijken.

Voorzitter. Een vraagstuk dat niet onbenoemd mag blijven, is de registratie bij de politie en het Openbaar Ministerie. Anders gezegd: de uitvoeringsvraag. Met de registratie aan de voorkant, waarmee dus wordt herkend dat er sprake kan zijn van een strafbaar feit begaan met een discriminatoir oogmerk, valt of staat natuurlijk wel de normbevestiging. Een normbevestiging op zichzelf, zonder dat daaraan uitvoering wordt gegeven, heeft niet altijd evenveel zin. Ik ben erg benieuwd hoe de minister van Justitie en Veiligheid hiernaar kijkt, maar ook hoe de initiatiefnemers hiernaar kijken. Het Openbaar Ministerie heeft aangegeven dat er aan hun zijde wel een serieuze uitvoeringsvraag ligt op het gebied van de registratie. Ik ben benieuwd of de minister en de initiatiefnemers daarop een nadere toelichting kunnen geven.

Voorzitter. Slachtoffers hebben het gevoel dat zij in de voorfase van het strafrechtelijk onderzoek vaak problemen ondervinden als zij het discriminatoire aspect onder de aandacht willen brengen. Dat is een probleem dat op zichzelf niet door het wetsvoorstel wordt opgelost. De norm is expliciet bevestigd, maar het zal nog steeds afhangen van de werkwijze in de dagelijkse praktijk. Mijn vraag aan zowel de initiatiefnemers als aan de minister van Justitie en Veiligheid is of aanvullende beleidsmatige maatregelen nodig zijn. Is "flankerend beleid" nodig, zoals dat in het jargon heet? En wat zouden die aanvullende maatregelen dan zijn? Of zijn we er met elkaar van overtuigd dat de normbevestiging en het feit dat de rechter uiteindelijk een oordeel zal moeten geven over het discriminatoir oogmerk, in voldoende mate zullen leiden tot een verandering van attitude bij politie en Openbaar Ministerie?

Voorzitter, ik ben eigenlijk klaar. Ik wil de initiatiefnemers nogmaals hartelijk danken. Ik kijk erg uit naar de beantwoording, en daar wens ik hun veel succes mee.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ellian. Ik zie dat de heer El Abassi u wil interrumperen.

De heer El Abassi (DENK):

Ik hoorde de heer Ellian aangeven dat hij voor zwaarder straffen is als het gaat om het bekladden van religieuze instellingen. Ik weet niet of ik de juiste woorden gebruik — verbeter mij vooral als de heer Ellian andere woorden heeft gebruikt, zou ik via de voorzitter willen zeggen — maar dat doet mij denken aan een motie die wij eerder hebben ingediend, juist om de religieuze gebedshuizen beter te beveiligen. Dat gebeurde naar aanleiding van de vele incidenten die hebben plaatsgevonden en die misschien ook wel goed in dit debat passen. Mijn vraag aan de heer Ellian is waarom hij tegen die motie heeft gestemd, want als de VVD voor die motie had gestemd, hadden we een meerderheid gehad.

De heer Ellian (VVD):

Deze vraag van de DENK-fractie heb ik, denk ik, nu twee keer eerder gehad, en dat begrijp ik. Dit is voor de DENK-fractie een aangelegen punt. Het antwoord dat ik kan geven, is een beetje een systeemantwoord, maar het betreft wel een systeem waar ik zo dichtbij als mogelijk is probeer te blijven. Het systeem werkt zo: de NCTV maakt op nationaal niveau een risico- en dreigingsanalyse, en er is een verantwoordelijkheid voor het lokale gezag, waarin de burgemeester natuurlijk ook een belangrijke rol heeft. Uiteindelijk concludeert men uit die risico- en dreigingsanalyses wat al dan niet nodig zou zijn. De VVD wil zo dicht als mogelijk is bij dit systeem blijven. Het gevoel van onveiligheid, hoe vervelend ook, is niet altijd leidend bij het nemen van maatregelen. Dat is iets wat ik heel erg herken, ook in de vele gesprekken die ik al jaren voer. Als persoon weet ik dat overigens als geen ander. Het systeem werkt zoals het moet werken. De ambtsvoorganger van deze minister heeft vaak gezegd volle aandacht te hebben voor dit vraagstuk, ongeacht om welk gebedshuis het gaat. Als uit de analyses komt dat maatregelen nodig zijn, dan worden die maatregelen genomen. Ik ga ervan uit dat deze minister dat ook vindt. Het is een beetje een technisch antwoord, maar in mijn herinnering hebben we daarom toen niet voor deze motie gestemd.

De heer El Abassi (DENK):

De heer Ellian is een politicus, en dan moet hij ook een mening hebben in dit huis. En dat zie ik ook veelvuldig. Ik zie de heer Ellian al gauw een tweet plaatsen als er wat gebeurt, of het nou gaat om een homostel, om een joods gebedshuis of om andere gevallen. Dan twitteren we. We zien het ook weleens terug in de moties die Ellian in het verleden heeft ingediend. Dan zie ik die voorzichtigheid ook niet bij de heer Ellian, die aangeeft: joh, we moeten eerst langs de route van wat de NCTV, mogelijk de AIVD of het OM hiervan vindt. Ook het debat dat we vandaag voeren, heeft weinig zin, denk ik. Als je iedere keer de route zou willen bewandelen die de heer Ellian vandaag zou willen bewandelen, wat is de rol van de heer Ellian hier dan? We moeten juist vanuit de politiek een standpunt hebben en een richting geven, juist aan deze instanties. Wat vindt de heer Ellian daarvan?

De heer Ellian (VVD):

Volgens mij heb ik net gezegd dat mijn grondhouding ten aanzien van het initiatiefwetsvoorstel positief is. Ik heb gezegd dat normbevestiging in de wet uiteindelijk aan ons is en dat normbevestiging zinnig kan zijn. Ik heb wel wat vragen over de uitvoering en de hogere bewijslast. Ik moet eerlijk zeggen dat ik niet zo goed begrijp … Nou ja, ik denk dat ik wel begrijp waar de heer El Abassi naartoe wil, want het is nu al de vijfde keer dat het gebeurt. De heer El Abassi wil mij denk ik in de schoenen schuiven dat ik niet opkom voor de moslims in Nederland, dat ik selectief ben en dat ik moties indien voor de Joodse gemeenschap. Overigens heb ik als het gaat om de beveiliging van gebedshuizen altijd de lijn gehad: we volgen de lijn van de minister van Justitie en Veiligheid en de burgemeesters, tenzij er daar iets heel erg fout gaat; dan is het aan ons om in actie te komen. Die selectiviteit kan ik ook terugkaatsen naar de heer El Abassi van DENK, want ik wist natuurlijk dat deze interruptie zou komen. Ik hoor hem niet over het rapport van de Europese Commissie — het is dus geen kattenpis. Daarin staat dat 75% vanuit Noord-Afrika en Midden-Oosterse gebieden antisemitische attitudes bevat. Dat zegt de Europese Commissie; het zijn niet mijn woorden. Ik wilde dit debat, met waardering voor de initiatiefnemers, juist niet deze kant op laten gaan. Dan lijkt het namelijk alsof we de ene groep … Dat is helemaal niet aan de orde. Volgens mij is discriminatie bij wet verboden jegens iedereen. Dat is artikel 1 van de Grondwet. Het voorgestelde wetsartikel, 44b, richt zich tot allen. Ik vind het jammer dat de heer El Abassi mij dit weer in de schoenen probeert te schuiven. Als dat niet zo was, hoor ik dat graag.

De voorzitter:

Afrondend, derde interruptie.

De heer El Abassi (DENK):

Ik wilde de heer Ellian helemaal niks in de schoenen schuiven. Ik stelde hem gewoon een vraag. Dat was een oprechte vraag. Ik heb hem bepaalde vragen inderdaad vaker gesteld, omdat ik oprecht probeer te achterhalen hoe hij hierin staat. Vandaag is precies zo'n dag. Ik begon zelfs met een compliment richting de heer Ellian. Ik hoorde hem ook complimenten uitdelen richting de initiatiefnemers.

De voorzitter:

Gaat u richting uw vraag?

De heer El Abassi (DENK):

Vandaag is precies zo'n voorbeeld. Dit is niet iets wat vanuit de NCTV komt. Dit is niet iets vanuit het Openbaar Ministerie. Dit komt gewoon vanuit de initiatiefnemers. Dat is ook niet een geval waarin de heer Ellian zegt: leuk voorstel van de initiatiefnemers, maar het komt niet vanuit de NCTV of het OM; die lijn volgen we, dus we gaan niks steunen vandaag.

De heer Ellian (VVD):

Dat is echt appels en peren vergelijken. De wijziging van het Wetboek van Strafrecht is bij uitstek iets waar wij over gaan. Ik noem normbevestiging. In het strafrecht leg je normen vast. Als iemand een bepaalde gedraging pleegt, dan staat daar een straf op. Daar gaan wij exclusief over, zou ik willen zeggen, samen met de Eerste Kamer natuurlijk. Over het stelsel bewaken en beveiligen gaan we ook. We controleren het beleid van de minister, en zelfs de wettelijke bepalingen die ten grondslag liggen daaraan. Maar er zijn natuurlijk wel routes die opgezet zijn, voor zover ik weet al vele jaren. Die zijn ook vaak onderwerp van discussie, zeker als het gaat om het bewaken en beveiligen van personen. Ik houd me vast aan wat er gezegd wordt, ook door allerlei burgemeesters. Als er maatregelen nodig zijn, dan worden die genomen. Dat kan voor een moskee, voor een synagoge of voor een kerk zijn. Bij Joodse objecten is dat helaas nodig. De heer El Abassi weet volgens mij dat de Zweedse veiligheidsdienst, maar ook Spanje, Frankrijk, Engeland en Duitsland allemaal aangeven dat het Iraanse regime criminelen inhuurt om Joodse objecten aan te vallen. Daar zijn kennelijk analyses van en daar volgt dan een maatregel uit. Ik ben absoluut voor normbevestiging en ook voor stevige discussies. De heer El Abassi vroeg mij naar een motie over het bewaken en beveiligen van objecten. Daar is zo'n route voor en ik houd me aan die route. Mocht dat een keer fout gaan, dan weet de minister van Justitie en Veiligheid — dat is het lot dat hij draagt — dat hij ter verantwoording zal worden geroepen. Daarvoor zit hij daar.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ellian. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Ceder van de fractie van de ChristenUnie. Ondertussen zie ik dat de heer Ellian bijna bij de BBB-fractie was gaan zitten, dus mochten er ontwikkelingen zijn tijdens dit debat, dan houd ik u daarvan op de hoogte.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Voorzitter. In 2017 zat ik samen met een aantal anderen uit solidariteit in het Joodse restaurant HaCarmel in Amsterdam. Diezelfde ochtend sloeg een 29-jarige man met de Palestijnse vlag vijf ruiten in; hij beschadigde ook de vloer. Er heerste die dag angst in de stad onder de Joodse bevolking. Ik vond het belangrijk om te laten zien dat ook de Joodse gemeenschap in Amsterdam zich veilig en vrij mag weten. Ik zat die avond aan tafel met een aantal Joodse jongeren en kreeg te horen hoe zij voortdurend, elke dag, met antisemitisme te maken kregen. Na afloop liepen wij naar buiten in Amsterdam-Zuid. Ik continueerde het gesprek met die jongen. Opeens stond mijn gesprekspartner verschrikt stil op straat. Ik keek hem aan. Hij was vergeten zijn keppeltje af te doen. Hij deed het heel snel af en stopte het in zijn zak. Het zou namelijk gevolgen kunnen hebben als hij het ophield. We liepen door en continueerden het gesprek, maar ik realiseerde mij die dag steeds meer dat antisemitisme springlevend is en dat er angst heerst bij de Joodse gemeenschap. Het restaurant HaCarmel bestaat vandaag de dag niet meer, maar het heeft de afgelopen jaren veel te verduren gehad. Meerdere keren zijn ruiten ingeslagen, er is geprobeerd brand te stichten in het restaurant, er werd een nepbom voor de deur geplaatst en het personeel van het restaurant werd regelmatig opgebeld met dreigementen.

Voor het antisemitische karakter van deze delicten bestaat tot op heden geen aparte categorie in het strafrecht. Mede door deze incidenten besloot de ChristenUnie de handschoen op te pakken vanuit de wens hier iets aan te veranderen. Daarom hebben Gert-Jan Segers en later Mirjam Bikker, samen met de PvdA — nu de heer Timmermans, maar hij had ook voorgangers — een initiatiefvoorstel ingediend om zo een strafrechtelijke categorie toe te voegen aan het Wetboek van Strafrecht. Ik complimenteer hen en hun medewerkers voor hun harde werk. Ik hoop dat we met het aannemen van dit wetsvoorstel ons Nederlandse strafrecht iets mogen verbeteren.

Voorzitter. Dan nog iets over het ontstaan van dit initiatief. Dit vloeit ook voort uit een rapport van de Europese Commissie tegen racisme en discriminatie. In haar rapport uit 2019 riep de ECRI Nederland ertoe op om een wetsbepaling op te nemen die racistische motieven uitdrukkelijk tot een strafverzwarende omstandigheid maakt. Daar wordt nu werk van gemaakt. Deze wetswijziging is namelijk broodnodig, niet alleen met het oog op allerlei antisemitische incidenten, zoals die uit mijn intro, maar ook met het oog op een veel bredere groep delicten met een discriminatoir oogmerk.

Ik herinner mij een stuk uit het Algemeen Dagblad over iets wat zich ongeveer een jaar geleden voordeed in de Haagse tram. Een 71-jarige man is in augustus in een Haagse tram mishandeld. Volgens het slachtoffer werd hij een doelwit vanwege zijn christelijke geloof. Twee jongens zagen een kruis om zijn nek en spraken hem hierop aan. Na een hevige discussie werd de man twee keer hard in zijn gezicht geslagen. Hij liep daarbij een gebroken oogkas en een gebroken kaak op.

Voorzitter. Dit is meer dan een aanval op één man. Een mens is namelijk meer dan een individu. Iedereen maakt deel uit van een of meerdere groepen of gemeenschappen. Geweld tegen iemand juist omdat hij of zij deel uitmaakt van een bepaalde groep of gemeenschap treft niet alleen die persoon, maar de hele gemeenschap. Het treft ons als samenleving; het treft ons in wie wij zijn. Dat is zo bij deze meneer die werd aangevallen omdat het zijn belagers niet beviel dat hij christen is, maar dat geldt evenzeer voor iemand die fysiek wordt aangevallen omdat hij of zij homo is, bijvoorbeeld in het uitgaansleven, en voor iemand die aangevallen wordt sec omdat hij of zij moslim is. Denk ook aan mensen die juist besloten hebben om niet meer als moslim of aanhanger van een andere religie door het leven te willen gaan.

Voorzitter. Dit voorstel achten wij als fractie daarom een goede zaak. Daarbij wil ik ook ingaan op de vraag die sommigen stellen over nut en noodzaak van dit voorstel. Is het alleen een symbolische stap, omdat we hierin eigenlijk al hebben voorzien in ons strafrechtstelsel? Het OM kan immers nu al via de zogeheten codis-feiten strafverzwaring eisen wanneer zich mogelijk een discriminatoir element voordoet bij een misdrijf. Ik ben het daar niet mee eens. Ik denk dat er wel sprake is van nut en noodzaak en dat dit een verbetering is van onze strafrechtketen. Het codificeren biedt namelijk een aantal voordelen. In het interruptiedebat met de heer Van Nispen zei ik er al iets over. Discriminatoire achtergronden blijven in de huidige praktijk vaak onbenoemd in het uiteindelijke strafvonnis, terwijl een wettelijke strafverzwaring de strafrechter eigenlijk dwingt om een uitspraak te doen over het discriminatieaspect, juist omdat het is opgenomen in de tenlastelegging. Het voordeel hiervan is dat jurisprudentie kan worden opgebouwd. Daardoor kan duidelijkheid ontstaan over de vraag wat nu precies onder een discriminatieaspect moet worden verstaan.

Daarnaast is de rechter nu niet verplicht om ook echt in te gaan op dit aspect, dat aangebracht is in het vonnis. De wettelijke strafverzwaring zorgt ervoor dat duidelijk wordt in welke mate het discriminatoire aspect, als er al sprake is van discriminatie, wordt meegewogen in zowel de strafeis als de uitspraak. Dit biedt voordelen, ook voor juristen en studenten, heel praktisch omdat het veel makkelijker te vinden wordt op rechtspraak.nl. Nu is het lastig, bijvoorbeeld bij mondelinge uitspraken, om na te gaan of en, zo ja, in hoeverre de rechter het discriminatieaspect heeft meegewogen.

Het heeft ook een maatschappelijke functie. Wij vinden dit belangrijk. Het is niet alleen een aanval tegen een persoon, maar een aanval tegen de samenleving, tegen de gemeenschap. We willen het ook zichtbaar maken.

Tot slot kan het ook bijdragen aan een gevoel van erkenning bij slachtoffers, als dit wordt meegenomen. Het kan ook duidelijkheid bieden als er geen sprake is van een discriminatoir aspect. Hopelijk kan het ook leiden tot berusting.

Daarom is het al met al een goed voornemen om, net als in België, net als in Duitsland, net als in Frankrijk, net als in Italië, in het strafrecht een strafverzwaringsgrond op te nemen die misdrijven met een discriminatoir oogmerk bestraft.

Ik heb hierover nog wel twee vragen aan de indieners. Kunnen zij uiteenzetten hoe de voorgestelde strafverzwaringsgrond zich verhoudt tot de huidige praxis bij het OM en in de rechtspraak? Kunnen zij uiteenzetten waarom zij op de gekozen hoogte van de strafverzwaringsgrond zijn uitgekomen, namelijk een derde?

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer Sneller.

De heer Sneller (D66):

Als dit een goed moment is voor de heer Ceder. Allereerst mijn complimenten voor zijn betoog. Een mooi, ook persoonlijk verhaal. Ik zoek nog even naar dat grijze gebied tussen waar het wel aannemelijk is, maar niet wettig en overtuigend bewezen. Omdat de heer Ceder de woorden "dan kan het leiden tot berusting" in de mond neemt, zou ik hem willen vragen om te reflecteren op dat grijze gebied.

De heer Ceder (ChristenUnie):

We kennen nu al een grijs gebied, want het is zo dat een officier van justitie kan aangeven dat er sprake is van een discriminatieaspect, maar de rechter hoeft daar niet op in te gaan. Als de rechter dat doet, hoeft de rechter nu niet expliciet te motiveren in hoeverre het is meegewogen in de veroordeling. Dat kan er in de praktijk toe leiden dat de strafverzwaringsgrond voor een twintigste, een twaalfde, een zesde of een tweede is meegenomen. De officier van justitie mag tot 100% eisen. Het is nu al een grijs gebied, juist ook omdat de rechter onvoldoende kaders vanuit het wetboek meekrijgt om duidelijk en helder zijn of haar standpunt te motiveren. Daarbij heeft het Openbaar Ministerie inderdaad aangegeven dat een risico dat kan ontstaan, inderdaad is dat je onbedoeld de drempel verhoogt. Maar daarnaast heeft het OM ook het volgende gezegd. Ik citeer uit de brief van 10 september 2020. "Niettemin wil het college slechts spreken van een risico. Het is niet zeker dat er een significante verschuiving zal plaatsvinden. Per slot van rekening zal de rechter ook nu niet zomaar aannemen dat er sprake is van een discriminatoir aspect. In veel gevallen ligt het aannemelijk maken al bijna op het niveau van bewijzen." Ik snap dat dit een punt is. Daarom is het belangrijk dat de indieners hier duidelijkheid over geven. Tegelijkertijd is het aan rechters om dit mee te nemen en mee te wegen. Ik ben niet zo bang dat het bewijzen van discriminatie ertoe zal leiden dat minder mensen recht zal worden gedaan. Ik denk dat we met een kundige officier van justitie en kundige rechters echt in staat zijn om dusdanige jurisprudentie op te bouwen dat we op een rechtvaardige wijze duidelijk kunnen maken wanneer er wel sprake is van discriminatie als strafverzwaringsgrond en wanneer dat niet bewezen is. Onze rechtspraak is gebaseerd op het adagium dat eenieder onschuldig is totdat het tegendeel bewezen is. In dat kader past het ook binnen ons strafrechtsysteem dat, als iemand verdacht wordt van een discriminatoire handeling, dat bewezen verklaard zou moeten worden. Als fractie zijn we daar niet zo bang voor. Tegelijkertijd is het aan de indieners om duidelijk te maken dat dit risico minimaal is en in hoeverre zij denken dat het gemitigeerd moet worden.

Mevrouw Helder (BBB):

Ik hoor collega Ceder van de ChristenUnie zeggen dat een van de redenen waarom dit in het initiatiefvoorstel is opgenomen, is dat het heel belangrijk is dat de rechter in het vonnis een passage opneemt waarin hij op dat discriminatoire aspect moet ingaan. Dat is een van de meerwaarden van het initiatiefvoorstel. Ik heb in 2015 een motie ingediend omdat het spreekrecht van het slachtoffer steeds zwaarder ging wegen, met het verzoek om te bewerkstelligen dat de rechter gehouden is om op het spreekrecht van het slachtoffer in te gaan, dus op wat het slachtoffer of de nabestaanden ter zitting hebben gezegd, en om daarover in ieder geval een passage in het vonnis in mee te nemen. Dat vind ik vergelijkbaar, maar daar was de ChristenUnie tegen. Zou dat nu anders zijn?

De heer Ceder (ChristenUnie):

In 2015 was ik een jonge advocaat met vele dromen en ambities. Uiteindelijk ben ik hier beland. Ik weet niet wat ik daarvan moet vinden. Ik ben sinds 2021 Kamerlid — dat weet mijn collega ook — dus de afgelopen drie jaar. Ik ken uw voorstel niet. Ik wil daar best opnieuw naar kijken. De tijden zijn veranderd en misschien is het nu wel passend. Ik zal er even naar moeten kijken voordat ik hier iets over kan zeggen. Hopelijk kunnen we straks koffiedrinken.

De voorzitter:

U bent er nog vrolijk bij, zie ik, bij het Kamerlidmaatschap.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Zeker, voorzitter.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Voorzitter. Zoals ik aangaf, is het een goede zaak dat er codificatie plaatsvindt. Voor zogeheten commune delicten wordt deze strafverzwaringsgrond toegevoegd. Het is belangrijk om hierbij te markeren dat het gaat om een strafverzwaringsgrond van bestaande delicten. Er worden dus geen nieuwe zaken strafbaar gesteld, mocht dat een zorg zijn bij mensen ten aanzien van dit wetsvoorstel. Het gaat ook niet om het strafbaar stellen van zaken die nog niet strafbaar zijn. Het gaat bijvoorbeeld ook niet over het verzwaren of strafbaar maken rond hatespeech of vrijheid van meningsuiting. Het gaat om dat wat al strafbaar is. Daarvan zeggen wij: het is belangrijk dat, als het een discriminatoir aspect is, er een verzwaringsgrond in het Wetboek van Strafrecht staat. Dat betekent dat er geen nieuwe strafbare feiten bij komen. Kunnen de indieners dat bevestigen en nader toelichten dat deze wet expliciet niet gaat over het strafbaar stellen van nieuwe zaken en dus ook niet over het strafbaar stellen van bijvoorbeeld gedachten of uitingen die vallen onder de vrijheid van meningsuiting? Delen de indieners deze constatering en kunnen zij een reflectie geven op het verschil tussen beide zaken?

Ik heb niet de illusie — volgens mij zei een van mijn collega's dat ook — dat deze wet een einde zal maken aan de verschillende voorbeelden van discriminatoir geweld die ik noemde in mijn bijdrage. Ik denk wel dat het een verbetering is van het strafrecht, omdat nu voor eens en altijd duidelijk wordt gemaakt dat geweld omwille van ras, godsdienst, levensovertuiging, seksuele gerichtheid of handicap onacceptabel is en daarom altijd een reden tot strafverzwaring is.

Ik kijk uit naar de beantwoording en ik hoop dat het parlement dit voorstel gaat aannemen en daarmee hopelijk het strafrechtsysteem een stukje beter maakt. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ceder. Dan wil ik nu graag het woord geven aan de heer Emiel van Dijk van de Partij voor de Vrijheid.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Dank u wel, voorzitter. De PVV heeft kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Timmermans en Bikker van GroenLinks-PvdA en de ChristenUnie. Tevens hebben wij aandachtig de opmerkingen van het OM, de korpsstaf van de afdeling juridische zaken van de politie en het advies van de Raad van State gelezen. Voor nu wil ik graag de bezwaren van bovengenoemde instanties stuk voor stuk langslopen en van ons commentaar voorzien. Ik wil beginnen bij de commentaren van de politie. De korpsstaf van de afdeling juridische zaken geeft in zijn brief aan dat de initiatiefnemers van dit voorstel niet te hoge verwachtingen moeten hebben. De reden die zij hiervoor aanvoeren, ligt in het feit dat de bewijsvoering van het discriminatoire karakter ingewikkeld is. Het ingewikkelde karakter in de bewijsvoering heeft tot gevolg dat er meer politiecapaciteit nodig is om een discriminatoir oogmerk daadwerkelijk aan te tonen. De PVV deelt het bezwaar dat het ingewikkeld is om bij elk commune delict te moeten onderzoeken en te moeten aantonen dat er sprake zou zijn van een discriminatoir oogmerk. Dit leidt zonder meer tot een groter beslag op de nu al ontoereikende politiecapaciteit. Capaciteit die in het oog van de PVV beter gebruikt zou kunnen worden voor high-impact crimes en niet voor het proberen aan te tonen dat een scala aan delicten zogenaamd racistische of discriminerende motieven zou hebben. Zet de capaciteit in plaats daarvan in om kindermisbruikers, straatrovers en verkrachters aan te pakken. Dat is allemaal veel belangrijker dan zaken die met dit wetsvoorstel onnodig langer op de planken komen te liggen.

Natuurlijk moeten de straffen omhoog. Dat brengt me dan ook op het volgende punt, namelijk de bezwaren van de Raad van State over het initiatiefwetsvoorstel. Een van die bezwaren is dat er voor het OM nu al de mogelijkheid bestaat om een discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond te gebruiken. De PVV deelt de opvatting dat de zogenaamde OM-aanwijzing op dit moment al voldoende handvatten biedt om een discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond aan te wijzen. Sterker nog, de OM-aanwijzing gaat op dit moment verder dan het voorliggend initiatiefwetsvoorstel. Het OM kan namelijk alle omstandigheden laten meewegen bij alle strafeisen. Dit betekent dat ook taakstraffen en boetes verhoogd kunnen worden bij een discriminatoir oogmerk. Het is onduidelijk hoe het initiatiefwetsvoorstel zich verhoudt tot de bestaande beleidslijn van het OM. Het lijkt er namelijk op dat het OM ook voornemens is om, bij eventuele inwerkingtreding van het voorstel, de aanwijzing te schrappen die het mogelijk maakt om de strafverzwaringsomstandigheden breder mee te laten wegen. Dit zou kunnen leiden tot lagere straffen bij het vervallen van de huidige regeling bij commune delicten in de Aanwijzing discriminatie. De PVV vindt het dan ook vreemd dat de initiatiefnemers een voorstel indienen waarvoor eigenlijk al een werkmethode bij het OM bestaat. Graag horen wij dan ook van de minister hoe hij hiertegen aankijkt.

De initiatiefnemers stellen overigens dat wetgeving slechts een beperkte signaalfunctie moet hebben. De PVV vindt het des te vreemder dat de initiatiefnemers als onderdeel van hun argumentatie aanvoeren dat het belangrijk is om discriminatie en racisme op de publieke agenda te houden. Dit is natuurlijk gewoon het gebruiken van het initiatiefrecht van de Kamer om symboolpolitiek te bedrijven.

Samenvattend lost dit voorstel een niet bestaand probleem op en maakt het de situatie alleen maar diffuser. Het OM gaat de Aanwijzing discriminatie schrappen, waardoor er mogelijk minder mensen hogere straffen krijgen, terwijl dit juist het doel van het voorstel zou moeten zijn. Tot slot zegt de politie dat dit extra capaciteit gaat kosten. De PVV heeft dan ook ernstige twijfels bij dit voorstel en kijkt uit naar de reactie van de initiatiefnemers op deze bezwaren.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Dijk. Voordat u teruggaat naar uw plek, is er nog een interruptie van de heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):

Hoor ik de heer Van Dijk nou zeggen dat het lastig is om discriminatie op te sporen, dat het meer politiecapaciteit kost en dat dat de reden is om het dus maar niet te doen? Het kost te veel politiecapaciteit.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Dat is niet wat u de heer Van Dijk heeft horen zeggen. Dat is wat de korpsstaf van de afdeling juridische zaken van de politie zegt.

De heer El Abassi (DENK):

En daar kan de heer Van Dijk zich — neem ik aan — in vinden? Zijn conclusie is dat we daar onze tijd niet in moeten steken. Ik neem aan dat hij het dan beredeneert vanuit zijn politieke partij en vanuit de standpunten van zijn partij. Als dat niet zo is, dan hoor ik het graag van de heer Van Dijk. Dat brengt mij tot de volgende vraag. We hebben ook andere gevallen waarin het heel moeilijk is, denk aan het opsporen van topcriminelen. Vindt de heer Van Dijk dat we op de Taghi's en de Holleeders van deze tijd geen politiecapaciteit moeten inzetten, omdat het te moeilijk en te zwaar is?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Nogmaals, het zijn bezwaren van de korpsstaf van de politie. Ik heb daar geen oordeel over geveld. Ik heb die vraag bij de initiatiefnemers neergelegd: hoe denken zij dat te gaan oplossen als er momenteel zaken op de plank blijven liggen? Er is een achterstand van twee, drie jaar bij ernstige zedenzaken. Met dit wetsvoorstel zouden die zaken nog langer op de plank blijven liggen, omdat het veel moeilijker wordt om, onder andere, dat discriminatoire aspect te bewijzen. De korpsstaf van de politie zegt dus: dat is geen goed idee gezien de beperkte capaciteit. En: verwacht er niet te veel van. Ik leg die kritiek bij de initiatiefnemers neer en ik vraag hun opinie daarover. Dat is de conclusie die ik heb getrokken.

De voorzitter:

Afrondend.

De heer El Abassi (DENK):

Volgens mij is het onze taak om te kijken hoe het dan wél opgespoord kan worden. Onze collega's in vak K zijn daar druk mee bezig, maar ik hoor de PVV niet constructief meedenken. Hoe kunnen we discriminerende mensen nog zwaarder straffen op het moment dat ze een commuun delict plegen? Ik hoor de PVV zeggen: we denken dat het, ook vanuit het OM, niet kan, en dat is het. Moet ik het zo begrijpen van de PVV?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

De heer El Abassi mag daaraan de conclusie verbinden die hij wil, maar dat is niet wat ik heb gezegd. We zijn ook pas in de eerste termijn van de Kamer. Ik wacht op de beantwoording van de initiatiefnemers. Wie weet, doet dat nog een ander licht op de zaak schijnen.

De heer Ellian (VVD):

De inbreng van collega Van Dijk van de PVV is duidelijk: hij is niet zo gecharmeerd van het initiatiefwetsvoorstel. Maar vindt collega Van Dijk het nu gepast om te zeggen dat er een initiatiefwetsvoorstel wordt gebruikt om symboolpolitiek te bedrijven? Ik weet hoeveel tijd erin is gaan zitten van de collega's en hun ondersteuning. Ik heb zelf ook wat kritische vragen, maar om het nu te hebben over symboolpolitiek … Volgens mij doen de initiatiefnemers dit vanuit hun oprechte overtuiging.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ja, ik geloof ook zeker dat zij dat vanuit hun oprechte overtuiging doen, maar dat wil niet zeggen dat het geen symboolpolitiek zou kunnen zijn. Als je echt ergens in gelooft, dan mag je dat gebruiken om je punt duidelijk te maken. Maar op dit moment kan het OM al allerlei aspecten aanmerken om strafverzwaring in de eis op te leggen. De initiatiefnemers hebben zelf gezegd het belangrijk te vinden dat discriminatie en racisme hoog op de politieke agenda blijven staan. Dan kan ik niet anders dan concluderen dat er toch iets van een politiek sausje — dat is ook logisch, want we bedrijven allemaal politiek hier — wordt gegooid over iets wat eigenlijk al opgelost kan worden, als ik de bezwaren van het OM hier lees.

De heer Ellian (VVD):

De initiatiefnemers zijn stoer genoeg om zelf te antwoorden, dus dat laat ik aan hen. Maar op zich kun je iets vastleggen in een norm, daar zijn wij hier ook voor, even los van of je al een hoge straf kunt opleggen of niet.

Voorzitter. De collega van de PVV-fractie zei, als ik het goed beluisterde, dat de korpsstaf het wetsvoorstel niet ziet zitten. Maar ik heb het hier voor me …

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Dat is gechargeerd. Het is mijn conclusie aan het einde van de tekst.

De heer Ellian (VVD):

Nou, volgens mij juicht de politie het initiatiefwetsvoorstel toe, maar wijst zij terecht op wat uitvoeringsvragen. Dat is ook helemaal niet erg, want die vragen stellen wij allemaal ook. Maar volgens mij staat er letterlijk dat het een goede stap kan zijn in de strijd tegen discriminatie.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

In een brief die ik van de korpsstaf juridische zaken van de politie heb gelezen, staan twee kritiekpunten. Een. Verwacht er niet te veel van. Twee. Dit gaat ons capaciteit kosten. Ik heb daarvan gemaakt dat dat waarschijnlijk veel capaciteit gaat kosten, omdat ze het wettelijk en aannemelijk moeten gaan bewijzen. Dat is zwaarder dan wat er nu is en dat legt meer beslag op de schaarse capaciteit. We weten allemaal dat die er is; dat hoeven we niet te ontkennen. Het positieve punt dat ik in hun bijdrage heb gelezen, is dat ze blij zijn met de aanpassing van de term "seksuele gerichtheid" in plaats van "seksuele geaardheid", omdat dat een breder scala aan gedragingen zou kunnen omvatten die als discriminatoir kunnen worden aangemerkt. Zo heb ik die brief gelezen. Dit is mijn interpretatie daarvan. Daar hoeven we het niet over eens te zijn, maar dat is de conclusie die ik op basis van de brief heb getrokken.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik graag het woord aan de heer Sneller.

De heer Sneller (D66):

Ik denk dat de heer Ellian gelijk heeft dat de kleuring van de adviezen niet helemaal recht doet aan wat er staat in de brieven zoals de rest van de Kamer ze in ieder geval tot nu toe gelezen heeft. Maar het is op zich positief dat de PVV de adviezen van deze ketenpartners en adviesorganen zo serieus neemt, want dat is ook weleens anders.

De voorzitter:

Ik doe nog steeds niet mee aan het debat, meneer Sneller.

De heer Sneller (D66):

Wat zegt u?

De voorzitter:

Ik doe nog steeds niet mee aan het debat.

De heer Sneller (D66):

Dan zal ik via de voorzitter blijven spreken.

De voorzitter:

Laten we het alleen over vandaag hebben.

De heer Sneller (D66):

Ik had het volgens mij over de PVV-fractie. Ik keek u misschien aan, maar ik heb het over de PVV-fractie. Daar is de heer Van Dijk volgens mij lid van.

Wanneer heeft de PVV-fractie voor het laatst de kans laten lopen om een strafmaat te verhogen?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ik heb geen idee.

De heer Sneller (D66):

Dat is in ieder geval een heel eerlijk antwoord. De inbreng van de PVV-fractie is een beetje wonderlijk op dit punt. Ik probeer een beetje te achterhalen wat hier nou achter zit, want hij verschuilt zich achter allerlei terechte bedenkingen, soms over een wetsvoorstel dat hier niet meer ligt, want het is behoorlijk aangepast na het advies van de Raad van State. Maar wat vindt de heer Van Dijk nou? Hij heeft het ondertussen in tussenzinnetjes over niet-bestaande problemen. Is dat echt wat de PVV vindt van dit wetsvoorstel en de problematiek die door de initiatiefnemers wordt aangekaart?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Het OM had bezwaren als: "Wat gebeurt er op het moment dat deze initiatiefwet in werking treedt? Wat doen we dan met de aanwijzing die we nu hebben en die al de mogelijkheid biedt om allerhande omstandigheden die misschien als strafverzwarend moeten worden gezien, mee te laten wegen bij het bepalen van de strafeis?" Ik heb die bezwaren hier weerlegd. Ik heb de initiatiefnemers om verheldering daarover gevraagd. Wij hebben nog geen definitief standpunt bepaald, maar wij staan er wel kritisch tegenover.

De voorzitter:

Afrondend.

De heer Sneller (D66):

Dat was me heel erg duidelijk. Hij eindigde ook met "ernstige bedenkingen" en dat soort dingen. Het is mooi dat de heer Van Dijk doet alsof hij nog te overtuigen is. Ik heb niet helemaal gehoord op welk punt die twijfel dan zou zitten en waar die overtuiging nog mogelijk is, maar mijn vraag ging in dit geval over de probleemanalyse. Het klopt toch dat hij tussen de regels door heeft gezegd dat het gaat om een niet-bestaand probleem, nog los van de sneren over symboolpolitiek en dergelijke, terwijl het juist zo veel werk is? Daar ging mijn vraag over.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ik heb inderdaad gezegd dat het een voorstel is dat een niet-bestaand probleem lijkt op te lossen en de situatie diffuser maakt. Dat heeft u goed geconstateerd.

De heer Sneller (D66):

Ten slotte, voorzitter.

De voorzitter:

Echt afrondend.

De heer Sneller (D66):

Terecht punt, voorzitter. Volgens de PVV-fractie is het een niet-bestaand probleem, maar hij is wel nog te overtuigen om het wetsvoorstel te steunen?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ik laat het open. Het zou niet netjes zijn om bij voorbaat al de boel af te schieten. Ik wil horen waar ze mee komen. U kunt daar staan gniffelen. Dat mag allemaal. Het niet-bestaande probleem waar ik op doelde, is dat we het discriminatoir oogmerk in de wet zouden moeten vastleggen, omdat de rechter daar anders geen uitspraak over zou kunnen doen. Dat is gewoon feitelijk onjuist, want het OM kan dat bij de strafbepaling aanvragen en die kan zelfs een derde strenger zijn dan dit wetsvoorstel voorziet.

De voorzitter:

Het is een wetsvoorstel, dus ik ben wat soepeler met de interrupties. Als u nog wat wil zeggen, dan kan dat.

De heer Sneller (D66):

Nog een keer: wat is volgens de PVV-fractie nou het niet-bestaande probleem? Het probleem dat de initiatiefnemers proberen op te lossen, is volgens mij, even heel plat samengevat, het bestaan van discriminatie in de samenleving.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ik ontken niet dat …

De heer Sneller (D66):

En nu komt …

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ja, gaat u maar. Dit is de vijfde keer. Prima.

De voorzitter:

Meneer Sneller, rondt u uw vraag af. Dan zal de heer Van Dijk antwoorden.

De heer Sneller (D66):

Nu gaat de heer Van Dijk in zijn niet-bestaandeprobleemanalyse naar de wetstechnische kant. Volgens mij heeft de heer Ceder al duidelijk laten zien waarom het wel nuttig is daarvoor. Concluderend, begrijp ik goed dat de PVV-fractie met het niet-bestaande probleem niet discriminatie in de samenleving beoogt, maar de juridische analyse zoals hij die zojuist voorlas?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

De heer Sneller mag concluderen wat hij wil. Ik heb gezegd wat ik heb gezegd.

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):

Het is toch te gek voor woorden dat uitgerekend de PVV het hier heeft over symboolpolitiek? Over symboolpolitiek gesproken: ik zou de heer Van Dijk willen vragen naar een uitspraak die zijn leider in het verleden heeft gedaan, namelijk de "minder, minder"-uitspraak. Hij is veroordeeld door de rechter. Hij heeft helaas geen straf gekregen, maar is wel veroordeeld. Wat vindt de heer Van Dijk van die uitspraak? Neemt hij daar afstand van?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ik ga daar niet op in, voorzitter. Dat is niet aan de orde in dit debat. Ik snap dat de heer El Abassi een mooi videootje wil maken, dus dat mag hij doen. Maar dit gaat nergens over.

De voorzitter:

Laten we wel allemaal proberen ons bij het onderwerp te houden.

De heer El Abassi (DENK):

Ik heb de heer Van Dijk niet gevraagd of ik hier wel of geen video van ga maken. We hebben het vandaag over discriminatie. We hebben het over groepsbelediging, haatzaaien. De partijleider van de heer Van Dijk is wegens groepsbelediging veroordeeld door de rechter, een onafhankelijke rechter. We hebben het over symboolpolitiek, juist uit de mond van de heer Van Dijk. Dan wil ik ook de mening van de heer Van Dijk horen over zijn partijleider, maar het mag bijvoorbeeld ook over de staatssecretaris zijn die eergisteren geen afstand wilde nemen van de uitspraak "minder, minder", ook niet als privépersoon, en later toch wel. Wat vindt de heer Van Dijk van deze uitspraak van de staatssecretaris en van zijn politiek leider?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Compleet irrelevant. Dit gaat niet over het initiatiefvoorstel dat hier voorligt. Ik heb helemaal niks tegen symboolpolitiek. Ik zou de laatste zijn die daar kritiek op uit. Ik heb er wel een punt van gemaakt dat het lijkt dat de initiatiefnemers hier een niet-bestaand probleem willen oplossen. Even aan meneer Sneller: het OM kan namelijk al discriminatoire aspecten meewegen in de strafbepaling. Het is dus het oplossen van een probleem dat niet bestaat. Dat mag. Dat mag je vanuit ideologisch oogpunt doen. Je mag het artikel van de Grondwet dat hierin voorziet, het recht van initiatief van de Kamer, daarvoor gebruiken. Ik heb het alleen geconstateerd. Ik heb ook niet gezegd "misbruiken". Ik heb alleen de constatering gedaan dat het voor mij heel erg lijkt op symboolpolitiek. Dat is het goed recht van de initiatiefnemers.

De voorzitter:

Afrondend op dit punt.

De heer El Abassi (DENK):

Ik heb wél bezwaar tegen symboolpolitiek. Ik vind het wél een bestaand probleem. Daarin ben ik gelukkig niet de enige in dit huis.

De voorzitter:

En uw vraag is?

De heer El Abassi (DENK):

Wat ik wil vragen, maar vooral wat ik wil constateren, is dat de heer Van Dijk het heeft over een "niet-bestaand" probleem, maar dat dit probleem er wel is, en dat de heer Van Dijk het heeft over "symboolpolitiek", maar dat de enige vorm van symboolpolitiek die ik hoor, uit de mond van de heer Van Dijk komt.

De voorzitter:

Ik zie nog een interruptie. De heer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ja, want ik had de PVV toch wel aan onze zijde verwacht, al is het maar in de strijd tegen antisemitisme. Want hiermee laat de PVV ook de Joodse gemeenschap in de steek. In mijn inleiding heb ik aangegeven dat er vele incidenten zijn waarbij het juist heel goed zou zijn als er een strafverzwarende maatregel in de wet zou komen, juist om de norm te stellen dat het onacceptabel is dat wij ruimte geven aan antisemitisme, in Amsterdam, in Nederland of waar dan ook. De PVV doet juist het tegenovergestelde. U vindt dat niet nodig. U vindt dat niet belangrijk; er zijn andere, belangrijkere dingen. Zo lees ik de argumentatie tenminste. Ik wil de PVV toch vragen wat nu precies het inhoudelijke bezwaar is tegen het doorvoeren van deze strafverhoging.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Omdat het beslag legt op de opsporingscapaciteit van de politie. Omdat het vervolgens wettig en overtuigend bewezen moet worden — dus niet aangetoond — wat moeilijker is. Omdat het OM nu al de mogelijkheid heeft om een veel zwaardere en hogere straf te eisen, zowel op het moment dat er sprake zou zijn van een discriminatoir oogmerk, maar ook bij andere situaties. Het hoeft niet alleen een discriminatoir oogmerk te zijn, er kan van alles zijn dat zwaarder moet worden meegewogen. Omdat dit het tegenovergestelde lijkt te bereiken, want er wordt zwaar beslag gelegd op de capaciteit van politie en OM. Het wordt dus moeilijker om te bewijzen of er überhaupt sprake van is, in plaats van dat aannemelijk te maken, zoals nu het geval is. Dat lijkt me niet verstandig.

Maar de heer Ceder loopt ook op de zaken vooruit, want ik heb nog geen definitief oordeel geveld. Ik vind het prima als de collega's hier doen alsof dat wél zo is om zo hun politieke statement te maken. Dat mag allemaal, maar ik wil het wel graag bij de feiten houden. Die zijn dat wij nog geen standpunt hebben ingenomen en wachten op de reactie.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Het klopt dat de PVV nog een weging moet maken, maar uit uw hele betoog bekruipt mij toch het gevoel dat u het helemaal niets vindt. En dat mag u vinden, dat is het standpunt van uw fractie misschien, maar daar had ik wel vragen bij, juist ook omdat ik bij de PVV lees dat u extra agenten wilt, volgens mij 10.000, en dat u strijdt tegen antisemitisme. Daarvoor wilt u op de barricades. U wilt hogere straffen. Volgens mij komt dat allemaal samen in dit wetsvoorstel. Ik hoor dat u citeert wat het OM zegt en wat de politie zegt, maar het zit net even iets anders. Ik heb net ook betoogd, volgens mij in reactie op een vraag van de collega van D66, dat als het gaat om de vraag — ik heb 'm hier — of er een hogere drempel zou zijn, het OM helemaal niet zegt dat daar sprake van is en dat het dus maar afgeschoten moet worden. Ten eerste is het OM positief over dit voorstel. Het zegt: doe dit. Ten tweede zeggen ze: de verschuiving van aannemelijk maken naar bewijzen is slechts een risico. Het is helemaal niet zeker. Daarnaast kan de rechter nu al niet zomaar aannemen dat er sprake is van een discriminatoir aspect. Dus u verzwaart het argument van het OM, terwijl het OM iets veel lichters zegt en onder de streep positief is over het wetsvoorstel. Ik vind dat oneigenlijk gebruik van het citeren van hoe het OM naar dit wetsvoorstel kijkt.

Voorzitter. Dan toch naar het punt van capaciteit en beslag.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Komt er nog een vraag?

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ja. Ook hier wordt aangegeven: als dit opgenomen zou worden in de wet, zou dit te veel beslag leggen op de politiecapaciteit. Ook daar ligt het genuanceerder. De politie zegt hier …

De voorzitter:

Komt u tot een vraag?

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ja, voorzitter. Ik wil wel heel specifiek zijn, omdat hieruit geciteerd wordt.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ik heb niet geciteerd.

De heer Ceder (ChristenUnie):

De politie wijst dan ook op het risico van te hoge verwachtingen ten aanzien van de effectiviteit van deze aanpak, die naar te verwachten is, vanwege de complexiteit, een groter capaciteitsbeslag zal leggen. Niet een te groot, niet een niet te dragen, maar een iets groter. Maar de PVV gebruikt dat als reden om te zeggen: en daarom zijn wij tegen.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Dat heb ik nog niet gezegd, voorzitter.

De voorzitter:

Eerst de heer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Mijn vraag is of de PVV in een specifiek geval, bijvoorbeeld dat een Joods persoon of een Joodse winkel wordt aangevallen en de vraag is of er sprake is van een discriminatoir effect, kan aangeven welke zorgen er zijn ten aanzien van het capaciteitsbeslag bij de politie ten opzichte van de huidige aanpak. Hoeveel meer of extra werk en tijd zouden ermee gemoeid zijn om aan te tonen dat iemand een discriminatoir effectbejag had en dat daarom de straf hoger zou moeten zijn? Zou u dat kunnen schetsen, ook voor de mensen die kijken? Kunt u daar een beeld van schetsen?

De voorzitter:

Dat is een lange vraag. Laten we in het vervolg de vragen allemaal wat korter en bondiger proberen te doen. Het antwoord is aan de heer Van Dijk.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ik heb een opsomming gehoord van een hoop kritische punten die ik in mijn tekst heb aangesneden. Dat wordt mij in de schoenen geschoven alsof ik alles geciteerd zou hebben. Ik heb één citaat gebruikt en dat is "het voorstel moet niet te hoge verwachtingen hebben". Dat was van de korpsstaf juridische zaken. Vervolgens heb ik geloof ik nog een stukje van de Raad van State geciteerd of van het OM, dat zegt dat het niet nodig zou zijn omdat er al in voorzien is. Ik ben de vraag alweer vergeten. Het was echt zo'n warrig verhaal verder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dan hou ik het kort, voorzitter. Capaciteitsbeslag: kan de PVV een beeld schetsen van waar de politie als dit zou worden opgenomen overmatig veel capaciteit zou moeten inzetten ten aanzien van de huidige situatie?

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Dat zegt de korpsstaf gewoon heel duidelijk: op het moment dat wij bij elk onderzoek verplicht worden om mee te nemen of iets een discriminatoir oogmerk heeft, dan kost ons dat capaciteit. En er liggen nu al zaken op de plank. Dat betekent dat er al een achterstand is, dat ze kampen met gigantische capaciteitstekorten. Ik zeg ook niet dat dit voorstel dan gaat leiden tot nog meer gigantische capaciteitstekorten, maar wel tot een toename van het tekort aan capaciteit en dat dat gewoon geen goed idee is.

De voorzitter:

Afrondend.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Daarmee concludeer ik — dat vind ik jammer, want ik had gehoopt de PVV aan onze zijde of in ieder geval die van een groot deel van de Kamer te vinden in de strijd tegen discriminatie en specifiek antisemitisme — dat de PVV andere prioriteiten heeft. Dat mag, maar ik vind het in ieder geval jammer.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Ik vind het een mooie en niet-kloppende conclusie.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Emiel van Dijk. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Six Dijkstra van Nieuw Sociaal Contract.

Ik ben royaal in de interrupties, zeg ik aan de Kamer, maar laten we proberen om wel korte en bondige vragen te stellen; dat komt de inhoudelijke discussie ten goede. Dus vraagt u zo veel als u wilt, maar wel kort en bondig.

De heer Six Dijkstra (NSC):

Dank u wel, voorzitter. Laat ik ook beginnen met mijn waardering uitspreken in de richting van de initiatiefnemers die aan dit voorstel gewerkt hebben, zowel degenen die nu in vak K zitten als de voorgangers die eerder aan deze wet gewerkt hebben. Dank voor uw harde werk. Het is duidelijk dat deze initiatiefwet voortkomt uit het verlangen en streven naar gerechtigheid.

Voorzitter. Het verbod op discriminatie is het allereerste artikel van de Grondwet, met goede reden. Het is een basiswaarde van de democratische rechtsstaat en een waarborg voor menselijke waardigheid. De fractie van Nieuw Sociaal Contract is, zoals ook in het regeerprogramma valt te lezen, voor daadkrachtiger optreden tegen mensen die zich schuldig maken aan discriminatie. Discriminatie is per slot van rekening ronduit onacceptabel en, mocht daar in deze Kamer nog enige twijfel over bestaan, een bestaand probleem. We kunnen ons dan ook scharen achter de intentie van de wet, namelijk dat mensen die zich schuldig maken aan discriminatie daarvoor door de rechter passend gestraft moeten kunnen worden. Normbevestiging blijft door de huidige aanpak vaak uit, zo stellen de initiatiefnemers. Daarom zou in het oordeel van een strafrechter deze explicitering nodig zijn.

Maar over dit initiatiefvoorstel heeft de fractie van Nieuw Sociaal Contract wel een aantal vragen. De eerste en primaire vraag — meerdere collega's hebben deze vraag vandaag al gesteld — gaat over de meerwaarde van het voorstel. Vandaag de dag vordert het Openbaar Ministerie met haar beleidslijn al zwaardere straffen als er een discriminatoir aspect aanwezig is. De aanwezigheid van een discriminatoir aspect moet in dat geval aannemelijk worden gemaakt. Het initiatiefwetsvoorstel zou echter tot gevolg hebben dat er bewijs moet worden geleverd als er sprake is van een discriminatoir aspect. Dat is in discriminatiezaken natuurlijk allesbehalve eenvoudig. Bewijs bijvoorbeeld maar eens dat een verdachte een persoon heeft mishandeld omdat de persoon in kwestie een vrouw is. De rechter heeft tegenwoordig ook al de ruimte om een discriminatoir aspect mee te laten wegen in de uiteindelijke sanctieoplegging, omdat de rechter binnen de bandbreedte van het wettelijke strafmaximum alle omstandigheden van het geval laat meewegen. Daarbij laat de praktijk zien dat door de rechter eigenlijk nooit de maximale straf wordt opgelegd, ook niet als er een discriminatoir aspect aanwezig is. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is dan ook of het voorstel niet het risico met zich meebrengt daardoor contraproductief te zijn, aangezien de aanwezigheid van een discriminatoir aspect vandaag de dag in de rechtszaal eenvoudiger aan te tonen is.

De fractie van Nieuw Sociaal Contract heeft daarnaast ook vragen over de consultatieadviezen. Het valt de fractie op dat het Openbaar Ministerie niet nogmaals om advies is gevraagd nadat het initiatiefvoorstel behoorlijk is gewijzigd. Klopt dat? Ook zijn er geen consultatieadviezen van de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse orde van advocaten over het voorstel. In ieder geval heeft de fractie van Nieuw Sociaal Contract die niet gevonden. Zowel rechters als advocaten zullen met dit voorstel moeten gaan werken. Mijn vraag aan de initiatiefnemers is dan ook waarom er niet om advies is gevraagd bij de Raad voor de rechtspraak en de Nederlandse orde van advocaten, en waarom het Openbaar Ministerie na wijziging van het voorstel niet nogmaals om advies is gevraagd.

Verder was ik benieuwd of de initiatiefnemers inzicht hebben in hoe vaak een discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond toegepast wordt in landen waar deze grond reeds aanwezig is. Het gaat dus om andere landen dan Nederland; dat zijn er best een aantal, heb ik mij laten vertellen.

Tot slot een vraag over de formulering van het artikel. In het eerste deel van het artikel wordt gesproken over een discriminatoir oogmerk en in het tweede deel wordt de definitie van een discriminatoir oogmerk volledig uitgeschreven. Kunnen de initiatiefnemers toelichten waarom voor deze volgorde is gekozen?

Voorzitter. Ik zie uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

Zeer veel dank. Dan geef ik nu graag het woord aan mevrouw Helder van de BBB-fractie, die ik volgens mij niet meer de BoerBurgerBeweging moet noemen, toch?

Mevrouw Helder (BBB):

Dank u wel, voorzitter. Ook van de BBB-fractie dank aan de initiatiefnemers en hun voorgangers voor dit initiatiefwetsvoorstel, want het is inderdaad heel veel werk en het is een onderwerp dat heel erg speelt. Het is dan ook heel goed dat wij het als volksvertegenwoordigers hierover hebben. Dat doen we vandaag.

Het initiatiefwetsvoorstel heeft als titel Invoering discriminatoir aspect als strafverzwaringsgrond. Op dit moment zijn er twee wettelijke strafverzwaringsgronden, namelijk recidive binnen vijf jaar voor een soortgelijk strafbaar feit en de hoedanigheid van ambtenaar bij het plegen van een strafbaar feit. Zoals ik al zei, willen de initiatiefnemers een nieuwe wettelijke strafverhogingsgrond invoeren, namelijk als haat of discriminatie mede een drijfveer is geweest om het delict te plegen of om het indringender te plegen.

Voorzitter. Het is ook al door voorgaande sprekers gezegd: tot op heden hanteert het Openbaar Ministerie de Aanwijzing discriminatie bij de zogenoemde codis-feiten. Dat zijn commune feiten met een discriminatieaspect, afgekort tot "codis". Artikel 3.4 van de Aanwijzing discriminatie luidt als volgt: "In de strafmaat en de toonzetting van het requisitoir dient de maatschappelijke afwijzing van discriminatie duidelijk naar voren te komen. In het geval van een codis-feit dient een discriminatieaspect in het requisitoir te worden benadrukt en als strafverzwarende omstandigheid in de eis te worden betrokken." De initiatiefnemers vinden dit duidelijk niet voldoende, want op pagina 9 van de memorie van toelichting staat dat zij ervoor kiezen om discriminatie als motief te verbreden naar situaties waarin discriminatie of haat "mede de aanleiding heeft gevormd".

Voorzitter. Laat er geen misverstand over bestaan: BBB voelt wel voor de mogelijkheid van strafverhoging, maar is er nog niet van overtuigd dat de huidige mogelijkheden niet voldoende zijn. Sterker nog — dat is ook al aan de orde gekomen — de huidige aanpak kan de facto leiden tot een hogere straf. Dat erkennen de initiatiefnemers ook, maar zij zeggen het ook belangrijk te vinden dat in het oordeel van de rechter dit discriminatoire oogmerk tot uitdrukking komt. Maar dan heeft mijn fractie wel een andere vraag: gaat het initiatiefwetsvoorstel dan niet te ver, gezien de huidige maatschappelijke context waarin soms gevoeligheden in stelling worden gebracht om anderen in een verkeerde hoek te zetten?

Mijn fractie wordt in haar vrees gesterkt door vier onderdelen in het wetsvoorstel, ten eerste dat de gezindheid van de verdachte een aanknopingspunt vormt voor het bewijs van een discriminatoir oogmerk. Dat staat op pagina 10. Twee. Bij bewijs van het oogmerk is geobjectiveerde bewijsvoering voldoende. Ofwel: de opzet van de verdachte op dit onderdeel hoeft niet te worden bewezen. Dat staat ook op pagina 10. Eveneens op pagina 10 staat ons derde punt: discriminatie door associatie, affiliatie of perceptie wordt ook bestempeld als discriminatoir delict. Op dezelfde pagina staat ook ons vierde punt. Dat is tegelijk een vraag aan de initiatiefnemers. De strafverzwaringsgrond geldt ook in situaties waarin de verdachte het slachtoffer of het object "kennelijk heeft gekozen als symbool of onderdeel van een bepaalde (door de discriminatiegronden beschermde) bevolkingsgroep". Gecombineerd met het feit dat de initiatiefnemers benadrukken dat zij het beslist onwenselijk vinden dat een discriminatoir oogmerk niet tot uitdrukking komt in het oordeel van de strafrechter, lijkt het meer op een plicht voor de rechter tot strafverhoging dan een mogelijkheid daartoe. Voorheen bepleitten wij minimumstraffen, dus laat er geen misverstand over bestaan: ik stel het als een vraag. Mijn fractie vindt het namelijk best gevaarlijk, gezien de huidige maatschappelijk context. Is het bijvoorbeeld niet zo dat een minderheidsgroep zich dan bij elk strafbaar feit kan beroepen op deze nieuwe wet, deze strafverhogingsgrond, terwijl dat niet primair de aanleiding hoeft te zijn geweest voor de verdachte om een strafbaar feit te plegen? Hoe zien zij dit?

Voorzitter. Afsluitend wil ik zeggen dat discriminatie in welke vorm dan ook verwerpelijk is en dat strafverzwarende omstandigheden bij het plegen van een delict zeer op hun plaats zijn als dat ook een rol heeft gespeeld. Maar voor mijn fractie is het even zoeken naar de balans, omdat toch de vrees bestaat voor het doorslaan naar de andere kant, wat ook weer discriminerend is of een discriminerend effect heeft.

Ik wacht de antwoorden van de indieners af alvorens ik mijn fractie kan adviseren hoe hierover te stemmen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Helder. U heeft een interruptie van de heer Sneller.

De heer Sneller (D66):

Zoals we gewend zijn, is het een juridisch doorwrocht betoog van mevrouw Helder. Ik zoek alleen even naar wat nou haar angst is in de maatschappelijke dimensie voor die minderheid. Misschien kan mevrouw Helder het iets explicieter maken.

Mevrouw Helder (BBB):

Nou, eigenlijk niet. Ik dacht dat ik dat wel gedaan had. Ik verwees ook uitdrukkelijk naar de huidige maatschappelijke context. Dat doen de initiatiefnemers ook. Is het niet zo dat het vrij snel de richting op gaat van "ja, dat is wel de intentie", "dat heeft mede geleid tot dit strafbare feit" of "dat heeft ertoe geleid dit strafbare feit indringender te plegen"? Dat is vrij vaak omschreven. Natuurlijk, dat moet jurisprudentie worden, maar gezien de huidige maatschappelijke constellatie, ziet mijn fractie daar toch wel enig gevaar in.

De heer Sneller (D66):

Ik probeer te begrijpen bij welke minderheid of minderheden het dan doorslaat in het tegendeel van de initiatiefnemers. Dat is wat mevrouw Helder zegt. Maar dat betekent dat mensen die eigenlijk niet discrimineren, worden beticht van discriminatie. Is dat wat mevrouw Helder bedoelt? Ik probeer gewoon oprecht te begrijpen wat haar angst is.

Mevrouw Helder (BBB):

Nou, dat is natuurlijk ook wel wat zwart-wit gesteld. Het is niet zo van: wij zijn een minderheidsgroep, dus we worden gediscrimineerd. Zo is het niet, maar kan de strafverzwarende grond niet vrij snel in stelling worden gebracht? Natuurlijk, er moet eerst een aangifte liggen en complexiteit is inderdaad wel genoemd door de politie. Die moet dat in een dossier vastleggen en het Openbaar Ministerie beslist over vervolging. Maar dan nog ziet mijn fractie het toch wel enigszins als een gevaar, omdat naast intentie, associatie, affiliatie en perceptie ook worden bestempeld als discriminatoire delicten. Ik vraag me toch wel af of die angst niet gegrond is.

De heer Sneller (D66):

Het kan aan mij liggen. Dat het uiteindelijk te makkelijk in stelling wordt gebracht en dat bepaalde groepen in de samenleving dan dus eerder als dader zullen worden bestempeld dan andere groepen, is dat de samenvatting?

Mevrouw Helder (BBB):

Nou, als dader en slachtoffer. Het werkt twee kanten op.

De voorzitter:

Nog een vraag, meneer Sneller? Nee, oké. Dan is de heer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Mijn vraag is ter verduidelijking, want ook ik probeer te begrijpen waar de zorg van mijn collega 'm precies in zit. Volgens mij is uw zorg dat er aan de voorkant meer aangiftes worden gedaan of bepaalde zaken als discriminatoir worden geduid. Maar volgens mij ziet de in het Wetboek van Strafrecht op te nemen bepaling niet op een verandering aan de voorkant, maar meer op hoe de rechter verplicht wordt dat mee te nemen, als dat ten laste wordt gelegd. Volgens mij verandert er aan de voorkant, dus bij het aangifte doen, niet zo veel, want het OM zal alsnog moeten wikken en wegen of er sprake van is. Volgens mij verandert dat niet. Volgens mij verandert er alleen iets als er een vonnis komt en het ten laste gelegd is. Dan heeft de rechter zich daartoe te verhouden. Klopt mijn beeld dat dat het geval is? Dat vraag ik ook aan mijn medejuristen. De zorg dat het aan de voorkant zou ontsporen, is dan misschien een voorbarige.

De voorzitter:

Meester Helder.

Mevrouw Helder (BBB):

Dat deel ik niet, want nou lijkt het alsof de huidige situatie dezelfde zou blijven en dat de rechter alleen verplicht wordt om in het vonnis te motiveren waarom het discriminatoire aspect een rol heeft gespeeld. Maar zo is het niet. Mijn fractie heeft in ieder geval gelezen, op pagina 10 bijvoorbeeld, dat de gezindheid van de verdachte het aanknopingspunt vormt voor het bewijs van het discriminatoire oogmerk. Inderdaad, de ingang blijft hetzelfde: aangifte, opsporingsonderzoek en vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie. Inderdaad. Maar de gezindheid van de verdachte kan een aanknopingspunt zijn voor het bewijs voor het discriminatoir oogmerk en daarmee voor strafverhoging. Als er sprake is van een discriminatoir oogmerk, is mijn fractie ook voor strafverhoging; laat daar geen misverstand over bestaan. Maar wordt nou net dat tussenstuk niet te snel ten laste gelegd als je de gezindheid van de verdachte meeneemt als aanknopingspunt? Is dat niet zo als je "discriminatie door associatie, affiliatie of perceptie" ook als een discriminatoir delict ziet? Dat ziet mijn fractie toch als een verruiming.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ik begrijp mijn collega al beter, maar deze punten worden toch ook al in de huidige aanwijzing omschreven? Dat het discriminatieaspect een rol zou hebben gespeeld bij het motief, kan een reden zijn. Maar in de aanwijzing is er ook sprake van het meenemen van het discriminatieaspect als het mede aanleiding heeft gegeven tot, maar ook als het niet het motief was, maar wel een reden om het delict indringender te plegen. Volgens mij is die weging nu niet in de wet opgenomen. Daarom staat in de memorie van toelichting dat dit is wat wordt beoogd, maar volgens mij worden de verschillende dimensies al in de huidige aanwijzing genoemd. Dan kom ik toch op het punt dat het beleid dat het OM nu al uitvoert, volgens mij niet zoveel verandert. Ik hoop dat mij collega dat wil overwegen.

Mevrouw Helder (BBB):

Dat ziet mijn fractie toch anders. Daarom hebben we verwezen naar pagina 9 van de memorie van de toelichting, waar staat dat initiatiefnemers ervoor kiezen om discriminatie als motief te verbreden naar situaties waarin discriminatie of haat mede de aanleiding heeft gevormd. Dat is dus toch wat strikter dan hoe het in de huidige praktijk is.

De voorzitter:

Afrondend.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Misschien spreek ik nu voor de beurt van de indieners, maar dat heeft er misschien mee te maken dat het oorspronkelijke wetsvoorstel alleen zag op het discriminatoir oogmerk. Dan zou het delict dus een discriminatoir motief moeten hebben. Daarvan heeft onder andere het Openbaar Ministerie gezegd: "Dat is eigenlijk te eng. Je moet dat breder nemen, want soms heeft iemand niet een discriminatoir motief om iemand te beroven, maar maakt de constatering tijdens het beroven dat iemand een Jood is, dat iemand een indringender handeling verricht." Dan is het motief niet discriminatoir, maar wordt het delict tijdens de handeling wel indringender gepleegd. Nou, dat valt buiten de reikwijdte van het discriminatoir oogmerk. Volgens mij heeft de indiener beoogd dat aspect te verbreden om in lijn te komen met wat het OM nu al als beleid in de aanwijzing heeft staan. Maar goed, ik wil mijn collega gewoon vragen om dit te overwegen, want misschien kunnen we er uitkomen.

Mevrouw Helder (BBB):

De heer Ceder bevestigt precies waarom ik die vraag stel. Het is inderdaad een verbreding. Kijk, dan kun je wel zeggen "het is de huidige praktijk", maar nu wordt die in de wet vastgelegd. Dus ook daar kun je toch wel een verbreding in zien. Maar nogmaals, mijn fractie staat er open tegenover. Vandaar dan wij die vragen hebben gesteld. Ik hoor graag de antwoorden van de initiatiefnemers daarop. Ik benadruk het nog maar een keer: mijn fractie is ook wel voor strafverhoging als dit soort aspecten inderdaad een rol hebben gespeeld, maar we moeten toch wel even uitkijken dat we niet uit de bocht vliegen. Ik zeg het nu even in plat Nederlands en niet juridisch.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Helder. Dan geef ik nu graag het woord aan de heer Diederik van Dijk van de Staatkundig Gereformeerde Partij.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dank u wel, voorzitter. Voordat ik het vergeet: ik heb het voorrecht om mede namens het CDA te spreken. Dat wekt verbazing, merk ik. Ik zag dat het aantal zetels van het CDA volgens de peilingen is verdubbeld. En daar komen nu vast een paar zetels bovenop, vermoed ik.

Allereerst: respect voor de initiatiefnemers en het vele werk dat zij hiervoor hebben verricht. Dat is niet weinig.

Voorzitter. In het zomerreces las ik Het verslag van Brodeck, van Phillippe Claudel. Ik weet dat er in vak K in ieder geval één persoon is die dit boek kent. Daar haak ik bij aan. Haarscherp beschrijft de auteur, Claudel dus, hoe gruwelijk en onverdraagzaam mensen zich kunnen opstellen tegenover degenen die afwijken van wat men als normaal of als eigen beschouwt. Het boek is feitelijk een parabel op de Shoah, trouwens, zonder dat het woord "Jood" ook maar één keer valt. Mensen blijken, vaak heel geleidelijk en onbewust, in staat te zijn om de ander zijn menselijke waardigheid totaal te ontnemen, met alle consequenties van dien. Aangrijpend, maar ook ontdekkend. Vertrouw jezelf maar nooit te veel. Bij het voorbereiden van dit debat moest ik aan dit boek terugdenken. Het motiveerde mij ook om aan dit debat mee te doen.

Voorzitter. Als we spreken over discriminatie en het invoeren van een dergelijk oogmerk als strafverzwaringsgrond, is het noodzakelijk om uit te diepen wat nu precies wordt bedoeld met discriminatie. De bekende Van Dale beschrijft "discriminatie" als: het ongeoorloofd maken van onderscheid op grond van bepaalde, met name aangeboren kenmerken, zoals ras, geslacht, leeftijd of seksuele geaardheid. Als christenpoliticus spreek ik mij stellig uit tegen discriminatie. Dat komt voort uit het diepe besef dat alle mensen fundamenteel gelijkwaardig zijn, dezelfde hoge afkomst hebben en geschapen zijn naar het beeld van God. Ieder mens heeft daarom een geschonken waardigheid. Ieder mens verdient het om als volwaardig mens aanvaard te worden of, zoals dat in de reformatorische traditie wordt gezegd: wij zijn allemaal van dezelfde lap gescheurd, en niemand kan zich verheffen boven een ander. Het is dit levensbesef dat, als het goed is, een grote mildheid geeft naar anderen.

Voorzitter. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk om een hogere gevangenisstraf op te leggen indien het delict vanuit discriminatoir oogmerk is begaan. Het vastleggen van strafverzwaringsgronden is het strafrecht niet vreemd. Zo is het al mogelijk om bij een terroristisch oogmerk of deelname in groepsverband een hogere straf op te leggen. Deze bijzondere omstandigheden zijn doorgaans duidelijk aanwijsbaar en bewijsbaar. Met het invoeren van een strafverzwaringsgrond in geval van een discriminatoir oogmerk leggen we de basis voor allerlei verbijzonderingen in het strafrecht. De SGP vraagt zich af of het strafrecht zich hiervoor moet laten gebruiken. Wij leggen deze vraag uitdrukkelijk bij de minister neer.

Het is daarnaast niet ondenkbaar dat het door de initiatiefnemers gewenste resultaat reeds mogelijk is binnen de huidige wettelijke kaders. Ik leg in mijn bijdrage daarom graag de vinger bij het nut en de noodzaak van dit wetsvoorstel, zoals verschillende collega's ook deden. Discriminatie an sich is al strafbaar gesteld in artikelen 137c tot en met 137g van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast blijkt ook uit de praktijk dat volgens de Aanwijzing discriminatie van het OM bij commune delicten met een discriminatieaspect een zwaardere straf gevorderd kan worden. Ook kan de strafrechter het aspect discriminatie op dit moment al meewegen binnen het huidig wettelijk strafmaximum. Voorts blijkt uit de praktijk dat de bestaande sanctieplafonds nog niet zijn bereikt. Zijn de initiatiefnemers van mening dat dit kader onvoldoende afwegingsruimte biedt? Kunnen zij voorbeelden noemen waarbij de rechter een hogere straf had willen opleggen dan volgens het huidig wettelijk kader mogelijk was?

De initiatiefnemers wijzen er in hun beantwoording op dat welbeschouwd de bestaande aanpak wordt gecodificeerd en niets anders gevraagd wordt dat niet ook nu al voorgeschreven is. Wat de registratie van discriminatoire delicten betreft dient ook nu al conform de Aanwijzing discriminatie de politie bij een aangifte of melding van een commuun delict alert te zijn op eventuele discriminatieaspecten, ook indien deze door de aangever zelf niet direct als discriminerend worden aangemerkt.

Voorzitter. De indieners van dit wetsvoorstel hebben bewust gekozen voor het enkel verhogen van de gevangenisstraf. Echter, juist bij dit soort delicten wordt, als ik me niet vergis, minder vaak een gevangenisstraf opgelegd dan bijvoorbeeld een taakstraf. Hoe beoordelen de initiatiefnemers in dit licht bezien de effectiviteit van het voorstel?

Voorzitter. In de memorie van toelichting wordt expliciet verwezen naar het herhaaldelijk vernielen van het Joods-Israëlische restaurant HaCarmel. Wat de SGP betreft was hier overduidelijk sprake van een antisemitisch en antizionistisch karakter. Dit is onmiskenbaar en zou onder de huidige wetgeving ook als zodanig opgepakt moeten worden. Kan de minister aangeven waarom hier, ondanks de aangenomen motie-Van der Staaij over het hanteren van de IHRA-definitie, niet direct overgegaan is tot het voortvarend en herkenbaar classificeren van een delict met antisemitisch oogmerk?

Voor de SGP staat vast dat, willen we hier een omslag bereiken, we de aanpak zullen moeten intensiveren. Toch blijkt het in de praktijk lastig om antisemitisme onder het huidige strafrecht aan te pakken. Niet iedere ervaren vorm van antisemitisme wordt door het OM zo bestempeld. Daarnaast bestaat er verwarring over het aanmerken van antizionistische leuzen als antisemitisch en wordt er verscholen achter de context. Voor de SGP staat vast dat Israël de enige Joodse staat is, waar Joden zich veilig zouden moeten voelen. Israël kent daarnaast een bijzondere geschiedenis waarin Gods bewarende hand zichtbaar is. De huidige context is dat Joden, zowel in Israël als in Nederland, niet veilig zijn voor geweld. Dat geldt helaas ook voor scholen, universiteiten, op straat en online.

In 2018 en in 2021 nam de Kamer een motie van mijn voorganger aan om de IHRA-definitie te hanteren bij de opsporing en vervolging van antisemitisme. De SGP ziet dat tot haar grote spijt nog te weinig terug in de huidige aanpak. Aangiftes van antisemitisme worden onder de bredere noemer van discriminatie geschoven, terwijl hier toch echt sprake is van een andere categorie. Kan de minister toezeggen dat aangiftes van antisemitisme op een aparte stapel komen en een eigen registratie in het politiesysteem krijgen? Is de minister met de SGP van mening dat een effectieve aanpak van antisemitisme, zoals ook in het regeerakkoord benoemd, gepaard gaat met een geprioriteerde aanpak?

Voorzitter. Het voorstel van de initiatiefnemers wekt de suggestie dat bij ieder delict onderzocht moet worden of er sprake zou kunnen zijn van discriminatie. Dit levert de politie en het OM extra werklast op. Ook daar zijn eerder vragen over gesteld. Kunnen de initiatiefnemers aangeven in welke fase van het onderzoek onderzocht moet worden of hier sprake van is? Hoever reikt de onderzoeksplicht van de politie?

De voorzitter:

Er is een interruptie van de heer El Abassi.

De heer El Abassi (DENK):

Ik hoor de heer Van Dijk aangeven dat er bij het vernielen van een Joodse winkel niet alleen sprake was van vernieling, maar ook van antisemitisme. Kan de heer Van Dijk mij uitleggen waarom hij vindt dat er hierbij sprake is van antisemitisme?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Omdat ik uit de hele context en de beschrijving die we gehad hebben van het keer op keer vernielen van dit restaurant, heb begrepen dat het uitdrukkelijk gericht was op de Joodse achtergrond van dit restaurant. Eerlijk gezegd kan ik geen casus bedenken waarin het antisemitische karakter wat mij betreft duidelijker was dan hierbij.

De heer El Abassi (DENK):

Uit dit antwoord kan ik niet helemaal opmaken waarom de heer Van Dijk dat precies vindt. De omstandigheden? Dat is een beetje een vage uitleg. Nou zeg ik niet dat het niet zo is, maar ik wil naar een ander voorbeeld, dat de heer Van Dijk natuurlijk al aan voelt komen: een islamhater die een koran in de hand houdt en die ook nog eens verbrandt. Vindt de heer Van Dijk dat er sprake is van moslimhaat in dit soort gevallen?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ook dat is uiteindelijk een vraag voor de rechter. Niet zo lang geleden hebben we het debat over koranverbrandingen gevoerd. Toen heb ik, denk ik, vrij helder uitgelegd dat ik het verbranden van korans verwerpelijk vind, maar dat het huidige instrumentarium in mijn ogen genoeg is, ook voor lokale bestuurders, om te kunnen ingrijpen in zulke gevallen. Dat is nu ook mijn antwoord.

De heer El Abassi (DENK):

Dat de SGP dit verwerpelijk vindt, weet ik. Dat hebben we hier met z'n allen uitgesproken. Wat ik niet snap, is het volgende. Als er vernielingen plaatsvinden in een Joodse winkel, geeft de SGP direct en heel duidelijk aan dat er "gezien de omstandigheden" sprake is van antisemitisme. Maar als we het hebben over een homohater die al veroordeeld is, die ook nog eens korans verbrandt in een voor moskeeën heilige periode en die keer op keer racistische uitspraken doet, is de heer Van Dijk van de SGP niet zo stellig. Dan verwijst hij ineens door naar de rechter en is het ineens heel belangrijk wat de rechter vindt, terwijl ik hem niets over de rechter hoorde zeggen toen het ging om een Joodse winkel waarin alleen vernielingen hebben plaatsgevonden. Daarin zie ik gewoon een dubbele maat en dat zien heel veel mensen met mij zo.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik heb gezegd dat ik me erover verbaasd heb, met het oog op de moties die we hierover al hebben aangenomen in de Kamer en de IHRA-definitie, die we zouden volgen. Dat zie ik niet terug in het vervolgingsbeleid en in de manier waarop de rechter daarmee omgaat. Daarover heb ik mijn verbazing uitgesproken.

Als er sprake is van koranverbrandingen waarbij de rechter zou uitspreken en vaststellen dat die erop gericht waren om moslims ook in strafrechtelijke zin te kwetsen, te beledigen en noem het allemaal maar op en als er dan een veroordeling zou komen, lijkt mij dat uitstekend. Dan blijkt dus dat ons instrumentarium hiervoor goed werkt.

De heer El Abassi (DENK):

Ik probeer het nog één keer helder te krijgen. Als we het hebben over een Joodse winkel, hoor ik de SGP niet over de rechter. De SGP heeft meteen een oordeel, direct: antisemitisme. Daarvoor is geen rechterlijke uitspraak nodig; daarvoor is helemaal niks nodig. Maar, nogmaals, als het gaat om een moslimhater die keer op keer moslims vernedert, korans in brand steekt en walgelijke video's verspreidt, hoor ik de SGP niet. Dan is het ineens: nou, dat weet ik niet; dan moeten we naar de rechter kijken; de vrijheid van meningsuiting is een belangrijk goed. Ziet de heer Van Dijk die inconsistentie ook?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Nee. Ik heb het hier gehad over een situatie die zich keer op keer herhaalde bij een en hetzelfde restaurant, dus gericht op één restaurant met een bepaalde eigenaar. Dan kan ik niet anders dan concluderen dat daar sprake was van antisemitisme. De heer El Abassi wijst op een ander voorbeeld, maar die hele situatie ken ik minder goed. Misschien is dat wel een strafbaar iets en zou de rechter daarin ook moeten ingrijpen, als dat waar is. Uitstekend! Nogmaals, ik wil in die zin geen twee maten hanteren. Als moslims op die manier geraakt worden, net als andere minderheidsgroeperingen, zeg ik: gelijke behandeling op dit punt.

De voorzitter:

Heel kort.

De heer El Abassi (DENK):

Keer op keer een restaurant dat, of een winkel die aangevallen is. Als er ergens media-aandacht naartoe gaat, is dat helaas naar die ... Ik zal zijn naam niet uitspreken; naar Pegida. Keer op keer weet hij de media te bereiken en het enorm op te blazen. Keer op keer hebben we hier daarover het debat gevoerd. Keer op keer is de voeding islamhaat, moslimhaat. Ik noem video's die hij uitzendt, korans die hij verbrandt.

De voorzitter:

Uw vraag is?

De heer El Abassi (DENK):

De heer Van Dijk kan hier toch niet met droge ogen uitleggen: joh, ik ben helemaal niet op de hoogte van wat er allemaal gebeurt? Misschien vindt hij wel iets van moslims, maar ik weet het niet.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Helder. Het is me nu ook iets duidelijker dat u het alleen hebt over die bijzondere man. Laat ik zijn naam inderdaad ook maar niet noemen. Ik denk daar net zo over als de heer El Abassi. Dat heb ik ook in een eerder debat gezegd. Het gaat hier dan altijd nog wel over het verbranden van een boek, wat ik heel wat anders vind dan het vernielen van een winkel en alle intimidatie die daaruit voortvloeit.

De voorzitter:

De heer El Abassi kijkt me heel lief aan, dus "I allow it", maar echt heel kort.

De heer El Abassi (DENK):

Mag ik dan constateren dat in ieder geval, als het gaat om deze meneer, gezien deze omstandigheden en alles wat plaats heeft gevonden, vanuit de SGP het volgende gezegd kan worden? In dit geval is er vanuit deze man gewoon keer op keer sprake van keiharde moslimhaat, als we het hebben over koranverbranding, als we het hebben over moskeeën die hij blokkeert, als we het hebben over video's die hij uitzendt.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik kan me goed voorstellen dat je dat inderdaad zo definieert, ja, eens. Nogmaals, ik maak nog wel onderscheid tussen het vernielen van een boek en het vernielen van een winkel of restaurant van iemand.

De voorzitter:

U vervolgt uw betoog.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Mijn laatste vraag was: kunnen de initiatiefnemers aangeven in welke fase van het onderzoek onderzocht moet worden of hier sprake van is? Hoever reikt de onderzoeksplicht van de politie? De SGP wijst hierop, omdat niet altijd aan de buitenkant is te zien of iemand onderdeel is van een bepaalde groep mensen. Zo kan de seksuele gerichtheid van het slachtoffer voor de dader niet meer dan een bijkomstigheid zijn. Sommige kenmerken zijn überhaupt niet zichtbaar.

Daarnaast hoor ik graag van de initiatiefnemers welke maatstaf gehanteerd wordt om haatgevoelens en de intentie om iemand te beledigen objectief te kunnen bewijzen als een discriminatoir oogmerk en wanneer een en ander voldoet aan de eis van voldoende wettig en overtuigend bewijs. Voorts leg ik graag de vinger bij het feit dat eerder is genoemd, namelijk dat de codificatie van de codis-aanpak leidt tot verhoging van de bewijsdrempel. Leidt dit, zo vraag ik de initiatiefnemers, uiteindelijk niet tot minder veroordelingen?

Een ander onderdeel van dit wetsvoorstel wijzigt de term "hetero- of homoseksuele gerichtheid" in "seksuele gerichtheid". Een breed begrip, dat ook in de afgelopen jaren behoorlijk opgerekt is. Hoe beoordelen de initiatiefnemers de seksuele gerichtheid pedofilie of zoöfilie? Is de seksuele diversiteit onbegrensd? Zijn de initiatiefnemers zich ervan bewust dat inzet voor sociale acceptatie kan doorschieten en tot beperking van de vrijheden van anderen kan leiden?

De SGP plaatst de nodige vraagtekens bij het nut en de noodzaak van het voorliggende wetsvoorstel. Zoals ook in de beantwoording van het verslag naar voren komt, mag wetgeving niet uitsluitend tot doel hebben om een bepaald belang te benadrukken.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Ik vraag me af waar de heer Van Dijk zijn onderbouwing vandaan haalt voor de opmerking dat er sprake zou zijn van oprekking van de definitie van genderidentiteit.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Mijn vraag ging over het vervangen van de term "hetero- of homoseksuele gerichtheid" door "seksuele gerichtheid". Dat is een buitengewoon breed begrip. Misschien is de vraag heel eenvoudig te beantwoorden, maar zijn we ons ervan bewust hoe breed dat kan zijn? Ik neem aan dat bepaalde vormen van seksuele gerichtheid daar dan toch in ieder geval niet onder mogen vallen.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Bij mijn weten hebben we verschillende organisaties die zich hierin verdiepen, dus er is ook wetenschappelijk onderzoek. Op die basis is de definitie van seksuele geaardheid vastgesteld. Dus ik vraag nogmaals aan de heer Van Dijk waar zijn zorg vandaan komt dat een definitie als seksuele geaardheid wordt opgerekt. Ik zie daar geen enkel signaal van.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Er is sprake van het oprekken van het vervangen van een hetero- of homoseksuele gerichtheid naar seksuele gerichtheid in algemene zin. Mijn vraag gaat vooral om opheldering. Je moet een beetje voorzichtig zijn met het zoeken van voorbeelden, maar het zal toch niet zo zijn dat je je bij iemand met bepaalde gevoelens voor jongere kinderen, die om die reden wordt geweigerd in het onderwijs, schuldig maakt aan discriminatie. Ik hoop dat er een helder antwoord kan komen dat die zorg onterecht is.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Het begint er toch op te lijken dat de heer Van Dijk de bepaling over seksuele geaardheid helemaal niet zo graag terugziet in dit voorstel. Ik hoop dat hij mijn zorg daarover kan wegnemen. Laat ik even voor de duidelijkheid zeggen dat pedofilie niet onder de definitie van seksuele geaardheid valt.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik heb dat niet op zo'n manier teruggelezen in het wetsvoorstel, maar als dat klip-en-klaar is, zou dat een buitengewoon bevredigend antwoord zijn. Ik wacht dat af.

De heer Sneller (D66):

Het is verleidelijk om hier nog verder op door te gaan. Het is gewoon de formulering van artikel 1 van de Grondwet. Ziet de heer Van Dijk een reden om in dit wetsvoorstel af te wijken van artikel 1 van de Grondwet?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Het wordt nu heel groot gemaakt. Ik constateer dat hier een term wordt gewijzigd. Mijn vraag ging over de impact daarvan. Nogmaals, misschien komt daar een klip-en-klaar antwoord op en dan is het klaar.

De heer Sneller (D66):

Misschien wel; dat gaan we over een tijdje horen. Laat ik de juridische afslag nemen en niet die andere afslag. Het is toch ook gewoon logisch om aan te sluiten bij artikel 1 van de Grondwet? De initiatiefnemers nemen de gelegenheid te baat om het voorstel daarmee congruent te maken. Dat zou vanuit juridisch perspectief logisch zijn. Er zit in die zin geen oprekkingsagenda achter.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik heb het ook niet gehad over een agenda. Ik constateer de wijziging en ik vraag of dat de uitleg is die men eraan geeft of dat er meer aan vastzit, en of we ons daarvan bewust zijn. Daarover hoor ik graag meer van de initiatiefnemers.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ik ben toch even naar voren gekomen. Er lijkt het idee te ontstaan dat het voorstel een oprekking zou zijn van ons huidige strafrecht of andere wettelijke grondslagen. Volgens mij is dat niet het geval. De heer Van Dijk heeft net aangegeven dat hij een vraag stelt. De initiatiefnemers zullen die beantwoorden. Als die beantwoord wordt en wordt aangesloten op de huidige juridische werkelijkheid en praktijk, met name als het gaat om discriminatiegrondslagen, kan ik er dan van uitgaan dat dat voor de heer Van Dijk afdoende is en door hem als positief wordt ervaren? Dus dat daar geen verruiming plaatsvindt, maar dat wordt aangesloten bij de juridische werkelijkheid die wij kennen.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

De heer Ceder vat mijn vraag eigenlijk wel goed samen. Dat was inderdaad mijn vraag. Als het antwoord is dat er geen sprake is van oprekking en als de consequenties van deze wijziging volstrekt zijn meegenomen, is dat een bevredigend antwoord.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dan wachten we dat af. Volgens mij heeft geen van de sprekers kunnen waarnemen dat er sprake zou zijn van een oprekking. Er wordt keurig aangesloten bij de huidige definities van waar discriminatie onder valt. Dat zullen de indieners nog bevestigen, zodat de heer Van Dijk daardoor zal worden overtuigd en volmondig kan instemmen met dit wetsvoorstel.

De heer Emiel van Dijk (PVV):

Misschien een opvolging op dit punt en het verwijt aan de heer Van Dijk dat het niet zou kloppen. Ik lees in de brief van de politie dat een meer inclusieve formulering wellicht een positief gevolg heeft ten aanzien van de bewijsvoering, omdat de grond waarop wordt gediscrimineerd minder gelimiteerd is en daardoor ruimer kan worden opgevat. Ergo, een oprekking.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik heb mijn vragen gesteld. Ik vermoed dat mijn collega's elkaar zo meteen ook nog maar even moeten interrumperen. Ik heb mijn vragen neergelegd en zie met vertrouwen uit naar de antwoorden van de initiatiefnemers. Ik wil uiteraard niemand verhinderen om te interrumperen.

De voorzitter:

Dat is aan mij.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ja, sorry.

De voorzitter:

Ik sta het toe omdat het een wetsvoorstel is. Dan zijn we wat ruimer. Maar laten we proberen om elkaar niet via de spreker te interrumperen en met elkaar te discussiëren. Dat had in de termijn van de heer Emiel van Dijk kunnen plaatsvinden. Het woord is aan de heer Ceder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Dat is waar, voorzitter. Ik probeer gewoon een bepaalde zweem weg te nemen, omdat dit wetsvoorstel die helemaal niet nodig heeft. Kan het zo zijn dat er een eerdere tekst lag van de politie, die aangaf beter aan te sluiten en ruimte te geven om discriminatie aan te pakken, zoals dat in de praktijk plaatsvindt, met de suggestie om daar in de tekst uiting aan te geven, juist om aan te sluiten bij de huidige werkelijkheid? De heer Emiel van Dijk heeft dat geopperd, maar ik wil het hier toch gezegd hebben. Volgens mij is dat de context en volgens mij slaat dat ook aan bij de huidige juridische werkelijkheid. Is de heer Diederik van Dijk dat met mij eens?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Dat lijkt mij een hele mooie uitkomst. Ik doe een strikje om de interrupties van de heer Ceder en de heer Van Dijk. Ik leg het neer bij de initiatiefnemers en ik zie uit naar een grondige beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel. U vervolgt uw betoog.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Ik ga vervolgen. De SP plaatst de nodige ...

De voorzitter:

De SP?

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Sorry, de SGP. De SGP plaatste de nodige vraagtekens bij het nut en de noodzaak van het voorliggend wetsvoorstel. Zoals ook in de beantwoording van het verslag naar voren komt, mag wetgeving niet uitsluitend tot doel hebben om een bepaald belang te benadrukken. De noodzakelijkheid van voorliggend wetsvoorstel zal nadrukkelijk moeten worden aangetoond, om de reden dat het huidig wettelijk kader aan het OM en de strafrechter al heel wat handvatten biedt om bij strafeis of strafoplegging rekening te houden met het discriminatoir oogmerk.

Tot slot. Bij het vormen van nieuwe wetgeving wijs ik graag op het fundament van onze rechtsvordering: de tien geboden. God gaf ons fundamentele leefregels, een kompas, die het samenleven ten goede komen. Het brengt zegen door ze te volgen en het breng vloek door ze te verwerpen. De samenvatting van die tien woorden is eeuwen later door Jezus Christus gegeven: God met hart en ziel liefhebben en je naasten als jezelf. Dank u wel.

De voorzitter:

Dan gaan we voor de zegen, zeg ik tegen de heer Van Dijk. Dan gaan we verder naar de heer Sneller van D66.

De heer Sneller (D66):

Dank u wel, voorzitter. Ook ik wil de initiatiefnemers en hun ondersteuning complimenteren. Het is verleidelijk om heel veel concrete voorbeelden te geven, maar de collega's hebben dat volgens mij al beter gedaan dan ik zou kunnen. Zoals mevrouw Tseggai al zei, staan we hier allemaal, van links tot rechts, om discriminatie te veroordelen als gezamenlijke verantwoordelijkheid en in ieders belang. Dat is volgens mij ook waar we hier voor staan. Dat is ook wat de initiatiefnemers beogen, door dat discriminatoire aspect zichtbaarder te maken en te laten zien dat de wetgever dat sterk veroordeelt. Uiteraard staat D66 daar zeer positief tegenover. Ik vermoed dat de voorpagina's van de kranten morgen volstaan met leuzen als: Kamer behandelt wetgeving zeer zorgvuldig. Daarom is het denk ik ook belangrijk om dit verhelderende debat te hebben. Ook vanuit dat perspectief heb ik een aantal vragen.

Allereerst wil ik de minister bedanken voor de correcte correctiebrief die wij mogen ontvangen. Wij hebben alle begrip daarvoor. Dan wil ik beginnen met de verborgen kosten. Het is heel sympathiek om dit te doen. Tegelijkertijd schrijft de politie — daar is al eerder naar verwezen — dat er een groter beslag zal komen te liggen op de capaciteit. Dus wat gaan we dan minder doen? Dat is dan vaak de vraag van Kamerleden als ze wat minder sympathiek staan ten opzichte van de doelstelling van een wetsvoorstel. Het is ook de vraag die ik, vanuit een sympathiek oogpunt, neerleg bij de initiatiefnemers. Ook de Raad voor de rechtspraak zegt dat het weinig effect zal hebben voor de werkdruk, terwijl ook wordt gezegd dat er extra handelingen moeten worden verricht. Dat wordt nu ook verplicht, dus waarom heeft dit dan weinig effect?

De SP stelde in het verslag de vraag waarom dit initiatiefwetsvoorstel ertoe leidt dat het zorgvuldiger en dwingender wordt meegenomen bij commune delicten. De initiatiefnemers antwoordden dat het wetsvoorstel een katalysator zal zijn voor eenduidigheid van de definitie en nauwkeurigheid in de registratie. Ik heb daar twee vragen over. Mijn eerste vraag is: zijn er geen andere middelen om dat te bereiken, zoals bijvoorbeeld — dat zeg ik naar aanleiding van de parlementaire verkenning van de strafrechtketen — door meer te sturen vanuit dat perspectief? Mijn tweede vraag is: is het niet apart strafbaar zijn of een strafverzwarende omstandigheid zijn dé beperkende factor waardoor die registratie niet goed tot zijn recht komt? Zou daar iets meer uitleg over kunnen worden gegeven? Ik sluit me van harte aan bij wat de heer Ellian over het flankerend beleid zegt. Ik denk dat de initiatiefnemers dat zullen onderschrijven, maar het is ook goed als de minister daar ook nog iets meer over zegt.

Dan het bewijstechnische deel. Zonder selectief te willen citeren uit het OM-advies, staat daar toch dat het per saldo een achteruitgang kan betekenen. Ik krijg graag een reactie van de initiatiefnemers op de vraag hoe zij denken dat we dat het beste kunnen ondervangen. En ja, ik heb de relativerende opmerkingen die de heer Ceder terecht heeft geciteerd, ook goed gehoord.

Dan het vervallen van de codis als dit wetsvoorstel wordt aangenomen. Zien zij mogelijke nadelige gevolgen als gevolg daarvan? Ik denk dat dat reëel is. Een daarvan zou kunnen zijn dat de bewijslast toch wordt verhoogd en dat daardoor minder zaken een bewezen discriminatoir oogmerk hebben, waar dat nu wel in de strafeis heeft doorgeklonken. Misschien kan de minister van Justitie daarop ingaan. Heeft het, bijvoorbeeld als tegen bepaalde beroepsgroepen geweld wordt gepleegd, geleid tot minder vaak bewezenverklaringen en daardoor een andere aangiftebereidheid? Mevrouw Helder heeft die vraag ook gesteld. Ik zou ook graag iets meer willen horen over de, zoals ik in de memorie heb gelezen, uitbreiding met affiliatie en associatie met een groep. Wat doet dat specifiek voor die bewijslast?

Dan de noodzakelijkheid. De initiatiefnemers beantwoorden in de nota naar aanleiding van het verslag dat er inderdaad in de strafoplegging voor commune delicten met een discriminatieaspect nog ruimte bestaat voordat de geldende wettelijke strafmaxima in zicht zijn. Normaal gesproken zou je als jurist zeggen — ik kijk mevrouw Bikker aan — dat er dan niet heel veel noodzaak is om dat te doen. Ik zou dus graag horen hoe zij daarnaar kijken en naar het feit dat het OM zegt dat het voor sommige andere delicten kan leiden tot strafvermindering. De heer Diederik van Dijk verwees daar volgens mij zojuist ook naar.

Dan de consultatiereacties. Op een gegeven moment zijn er in het proces een aantal consultatiereacties openbaar gemaakt door de initiatiefnemers. Daar zat die van de Raad voor de rechtspraak niet bij. Ik weet ook niet of die wel ontvangen is. Twee dingen zien we vaker bij initiatiefwetten: het is lastig om over je definitieve voorstel nog een keer een goede reactie te krijgen. En: heel veel organisaties nemen wel de moeite om te reageren als het een wetsvoorstel van het kabinet is, maar niet als het van initiatiefnemers is, terwijl de kans van slagen van dit wetsvoorstel even hoog is als sommige wetsvoorstellen van het kabinet. Ik zou daar graag een reflectie van zowel het kabinet als van de twee initiatiefnemers op horen. Ook als Kamer moeten we dat nog een keer bekijken. Want dat is misschien wat de heer Emiel van Dijk bedoelde: sommige initiatiefwetten worden wel gebruikt als symbolen en als een pamflet in plaats van als serieuze initiatiefwetgeving zoals deze. Ik worstel daar wat mee, ook omdat de Nederlandse orde van advocaten hiermee zal moeten werken.

Dan de samenhang met de Algemene wet gelijke behandeling, waar een aantal keren naar wordt verwezen. De heer Van Nispen verwees al naar een eventuele uitbreiding van de gronden, maar dan zou er ook een uitbreiding van de gronden in de Algemene wet gelijke behandeling moeten plaatsvinden. Zijn opmerking ging over de sociaal-economische status. Maar in de Algemene wet gelijke behandeling staat wel "politieke gezindheid" en dat wordt niet overgenomen in het wetsvoorstel. Ik ben benieuwd wat de argumentatie, of "op welke andere grond dan ook", is voor die wijziging. Je zou bijna verwachten dat zo'n formulering aansluit bij de Grondwet en het amendement van Marcus Bakker, maar ik snap dat dat niet op niet manier is gedaan.

Dan sluit ik me aan bij iedereen die hoopt op een goede beantwoording. Vanuit een positieve grondhouding gaan we dat binnenkort beluisteren.

Dank u wel.

De voorzitter:

Zeer veel dank, meneer Sneller. Dan geef ik graag het woord aan mevrouw Teunissen van de Partij voor de Dieren.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Voorzitter, dank u wel. Allereerst wil ik de initiatiefnemers en hun ondersteuning hartelijk danken voor dit goede voorstel. Dit wetsvoorstel verankert discriminatoire aspecten als strafverzwarende omstandigheid in de wet en dat hebben we heel hard nodig. Het is enorm zorgwekkend dat het aantal gevallen van antisemitisme, moslimhaat, racisme en lhbtiqa+-discriminatie toeneemt in onze samenleving. Elke vorm van uitsluiting is niet alleen schadelijk voor degene die het betreft, maar het is ook nog eens schadelijk voor onze democratische rechtsstaat, want het tast ons fundament aan: de Grondwet, artikel 1. Al in 2022 concludeerde een parlementaire onderzoekscommissie in de Eerste Kamer in het rapport Gelijk recht doen dat de huidige antidiscriminatiewetgeving in de praktijk onvoldoende effectief is. Dit wetsvoorstel is dan ook een belangrijke stap in de goede richting. De Partij voor de Dieren hoopt dat deze wet gaat bijdragen aan preventie van discriminatie en haatmisdrijven.

Er wordt weleens gedaan alsof hier in Nederland alles goed gaat, waarbij wij wellicht teren op een herinnering aan de tijd dat wij een gidsland waren op het gebied van homorechten en lhbtiq+. Maar de realiteit is anders. Het COC waarschuwt terecht dat Nederland is gezakt naar de veertiende plaats op de Europese Rainbow Index. Van gidsland zijn we verworden tot middenmoter. Sterker nog, in augustus van dit jaar schreef onder andere het COC: veilig jezelf zijn staat onder druk. Ook andere cijfers liegen er niet om. In 2022 had een derde van alle discriminatieaangiftes te maken met seksuele geaardheid. Ruim 10% van de lhbtiq+-gemeenschap heeft lichamelijk of seksueel geweld meegemaakt. Bij transgender- en intersekse personen loopt dit op tot respectievelijk 17% en 22%. Elk jaar worden er nog pridevlaggen vernield en homomonumenten beklad met discriminerende leuzen. Het wetsvoorstel is daarom ook belangrijk voor de lhbtiq+-gemeenschap.

In dat kader heb ik nog een vraag voor de initiatiefnemers. Sinds de wijziging van de Algemene wet gelijke behandeling van enkele jaren geleden wordt ervan uitgegaan dat onder de verboden discriminatiegrond geslacht ook genderidentiteit, genderexpressie en geslachtskenmerken vallen. Er is momenteel een wetsvoorstel van de regering aanhangig waarin de non-discriminatieartikelen uit het Wetboek van Strafrecht nog verder verduidelijkt worden. Ik heb gezien dat de initiatiefnemers onder de verboden discriminatiegrond geslacht ook geslachtskenmerken, genderidentiteit en genderexpressie hebben geschaard. Klopt het dat deze definitie nu ook in lijn is met de Algemene wet gelijke behandeling en de wijzigingen in het Wetboek van Strafrecht?

Voorzitter. Laten we vooral verder kijken en samenwerken aan een inclusieve samenleving waarin diversiteit wordt gevierd en niet gevreesd. Laten we werken aan een samenleving waarin we nieuwsgierig blijven naar elkaar en leren van elkaars verschillen, en waar iedereen zich veilig voelt om hand in hand over straat te lopen, ongeacht wie. Laten we er samen voor zorgen dat Nederland opnieuw een gidsland wordt in de strijd tegen alle vormen van discriminatie, want in een werkelijk vrije samenleving is er geen plaats voor haat, maar ruimte voor iedereen om zichzelf te zijn. Ik vind het mooi om te zien dat heel veel partijen in deze Kamer dat steunen.

Voorzitter. Tot slot wil ik ook nog in lijn met het Regenboogakkoord, waar ook dit initiatiefwetsvoorstel ooit onderdeel van was, de initiatiefnemers vragen om samen stappen te zetten, ook op het onderwerp van de discriminatierechercheurs. Ik vraag me af hoe zij dit zien in het licht van de middelen. Zien zij ook dat het noodzakelijk is dat we aan de middelen werken om ook de uitvoering van dit wetsvoorstel goed te laten verlopen? Ik vraag ook aan het kabinet hoe zij daarin staan. Hoe zien zij in het licht van de uitvoering van dit wetsvoorstel de aanpak middels discriminatierechercheurs? Zien zij ook mogelijkheden om het aantal rechercheurs uit te breiden?

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Teunissen. De laatste spreker van de zijde van de Kamer in deze termijn is de heer El Abassi van de fractie van DENK.

De heer El Abassi (DENK):

Voorzitter, dank. Allereerst wil ik mijn waardering uitspreken voor de initiatiefnemers voor het opstellen van de initiatiefwet. Mijn dank daarvoor.

Voorzitter. De discriminatiebestrijding mag flink opgevoerd worden. Dat laat het recente rapport Strafbare Discriminatie in Beeld 2023 van het Openbaar Ministerie ook zien. Het aantal geregistreerde discriminatiefeiten steeg. In totaal ging het om 535 discriminatiefeiten, waaronder 133 gevallen van groepsbelediging en 223 gevallen van belediging van individuen. Vooral antisemitisme en discriminatie op basis van seksuele geaardheid namen toe. Deze cijfers mogen we niet negeren. Dit zijn alarmsignalen die aangeven dat we als samenleving falen in het beschermen van onze burgers. De fractie van DENK steunt daarom uiteraard de beweegredenen achter deze initiatiefwet en de voorgestelde maatregelen. Er mag wat ons betreft wel een flink tandje bij. Daar kom ik later in mijn bijdrage op terug.

Voorzitter. Wat mij opviel, en nog steeds opvalt, in dit debat en in het algemeen is dat er terecht aandacht is voor discriminatie, maar dat er een rangorde is. Sommige discriminatievormen zijn belangrijker om te bestrijden dan andere. Wanneer het bijvoorbeeld op burgers met een andere kleur of achtergrond aankomt, vinden er acrobatische stunts plaats. Er wordt om de hete brij heen gedanst. Sterker nog, we zien zelfs dat men het bagatelliseert. Een aantal voorbeelden om mijn punt te verhelderen. Als een Jodenhater een thora zou verbranden, dan zou iedereen hier, mag ik hopen, dat veroordelen als een antisemitische daad. Als iemand dat niet doet, hoor ik dat graag. Maar als een moslimhater een koran verbrandt, dan is het vrijheid van meningsuiting. Wanneer een homostel op straat wordt aangevallen, zien we Kamerbreed solidariteit, en terecht. Geweld, tegen wie dan ook, verdient keiharde, keiharde veroordeling. Maar wanneer een Marokkaans-Nederlandse jongeman op brute wijze wordt vermoord door zijn islamofobe buurman, zoals helaas de 25-jarige Hamza el Baghdadi afgelopen juli in het Brabantse Stampersgat overkwam, dan is het muisstil.

Voorzitter. Het is deze dubbele maat die bij veel mensen in het land echt pijn doet, deze dubbele maat waardoor burgers ongelijk worden behandeld. Ik moet eerlijk zijn: ook in dit huis zien we die dubbele maat. Wanneer ik in dit huis spreek over echte ervaringen van moslima's die op straat worden aangevallen, die onderbouwd worden door cijfers, dan wordt er gezegd dat moslims lange tenen hebben: ze moeten leren incasseren. Of erger: het is de schuld van de moslims.

Voorzitter. Het niet willen aanpakken of zelfs toelaten van moslimhaat heeft het taboe op het bestrijden van islamofobie opgeheven en een groot deel van deze Kamer ongevoelig of apathisch gemaakt voor de bestrijding van moslimhaat. Wie het hierover oneens is, zou ik willen zeggen: kijk naar dit kabinet. We hebben ministers die vinden dat de islam weg moet, die vinden dat vrouwen met een hoofddoek een gevaar zijn in het verkeer of die persoonlijk vinden dat het prima is om op te roepen tot "minder, minder Marokkanen". Ik vind het te walgelijk om te zeggen, maar ik zeg het ter verduidelijking. Stel dat we ministers zouden hebben die walgelijke uitspraken deden, zoals "homo's moeten weg" of "witte mannen zijn een gevaar in het verkeer" of, nog verwerpelijker, "minder, minder Joden". Het behoeft geen uitleg want we weten het antwoord al: het zou terecht leiden tot een Kamerbrede veroordeling.

Voorzitter. Ik benoem de heersende moslimhaat niet alleen omdat het een groot en urgent maatschappelijk probleem is. Ik benoem het omdat het van invloed is op hoe de wet in de praktijk wordt toegepast. Als we Nederlanders willen beschermen tegen discriminatie, moeten we willen begrijpen hoe het kan dat moslimhaat groeit, dat vreemdelingenhaat groeit, dat afrohaat groeit ondanks dat we antidiscriminatiewetten hebben. Je kan de beste antidiscriminatiewetten van de wereld hebben, maar uitsluiting kan er altijd insluipen. Het feit dat er sprake is van institutioneel racisme door de overheid moet dit toch duidelijk hebben gemaakt? In de toeslagenmisdaad zijn burgers vermorzeld door de overheid, alleen maar omdat zij een Afrikaanse afkomst hadden. Islamitische burgers worden door allerlei overheidsinstanties gezien, behandeld en gediscrimineerd als een veiligheidsprobleem.

Over asielzoekers hoef ik het niet lang te hebben. We willen arbeidsmigratie verminderen door de misstanden aan te pakken en we willen het aantal zogeheten expats verminderen door de belastingkorting misschien te schrappen, maar bij asielmigratie zijn de asielzoekers zélf het probleem. De haat tegen vreemdelingen is zo ver doorgeschoten dat dit kabinet bereid is om de democratie te slopen door het uitroepen van een niet-bestaande asielcrisis. Uit de ongelakte adviezen van ambtenaren over het voornemen om een asielcrisis uit te roepen kwam naar voren dat meerdere grondrechten — grondrechten, voorzitter! — van asielzoekers dreigen te worden geschonden. Het lijkt erop dat we niets hebben geleerd van de fouten in het verleden. Rutte III mag dan wel gevallen zijn over onbehoorlijk bestuur, er mag dan wel een nieuwe partij zijn opgericht voor goed bestuur, er mag een rechtsverklaring zijn ondertekend door deze coalitie, maar papieren krijgen betekenis in de praktijk. En de praktijk laat zien dat veel partijen hier verknocht zijn aan hun superioriteitswaanzin. Het besef dient in deze Kamer in te dalen dat het vasthouden aan racisme een groot gevaar vormt voor de democratie en daarom ons allemaal aangaat.

Voorzitter. Ik wil dan inhoudelijk ingaan op het onderhavige wetsvoorstel. Zeer terecht pleiten de indieners voor strafverzwaring wanneer er sprake is van discriminatie. We kunnen ons dan ook vinden in deze wet, maar er mag wat DENK betreft nog wel wat bij. Er is immers sprake van een opstapeling van onrecht en wat DENK betreft zou dat moeten betekenen dat de strafverzwaring op zijn minst verdubbeld wordt. Hierover gaan wij een amendement indienen en aansluitend een motie om de praktische problemen bij het OM en de politie te verbeteren. De Raad van State geeft namelijk aan dat de rechtsvervolging bij discriminatie niet alleen zou moeten via wettelijke wijzingen, maar dat die ook een praktische kant kent. Denk daarbij aan voldoende capaciteit bij het OM en de bejegening van aangevers. Die moeten beter worden geholpen om aangifte te doen van discriminatie.

De heer Sneller (D66):

Een korte verduidelijkende vraag. De strafverzwaring moet worden verdubbeld. Is dat een verdubbeling van de strafverzwaring of is het verdubbeling van het voorstel dat hier door de initiatiefnemers wordt verdedigd?

De heer El Abassi (DENK):

De heer Sneller doet recht aan zijn naam: hij is heel snel. Ik kom verder in mijn tekst op een ander gedeelte, dat hij nu benoemt. Ik zal het meteen toelichten. Ja, het gaat nu om een verdubbeling van wat wordt voorgesteld, maar wij pleiten ook voor een verdubbeling van de straffen. Daar kom ik nog op terug in mijn inbreng.

De heer Sneller (D66):

Pas op, hoor. Anders dien ik een amendement in over naamgrapjes.

De heer El Abassi (DENK):

Ik vond 'm wel gepast. Even kijken, waar was ik ... Ja, het ging over de strafverzwaring. Verder willen we ook van dit moment gebruikmaken om de straffen te verdubbelen, de straffen in het kader van de artikelen 137c tot en met 137g van het Wetboek van Strafrecht. Want hoe vaak zien we niet dat dezelfde personen keer op keer over de schreef gaan zonder dat daar een afdoende sanctie tegenover staat? Voor deze herhaalde overtreders moeten de straffen omhoog. We moeten duidelijk maken dat herhaaldelijk discriminerende uitlatingen doen niet alleen de sociale norm overschrijdt, maar ook zwaar bestraft moet worden. Groepen die systematisch haatzaaien en anderen belachelijk maken, moeten weten dat er geen plaats is voor hun gedrag in onze samenleving. Hierover gaan we ook een amendement indienen.

Mijn derde vraag gaat ook over een aanpassing van de wetsartikelen 137c tot en met 137g. De DENK-fractie zou graag willen zien dat leeftijdsdiscriminatie ook wordt opgenomen. De indieners van deze initiatiefwet merken op dat leeftijdsdiscriminatie ontbreekt in de wetsartikelen 137c tot en met 137g, maar kiezen er niet voor om leeftijdsdiscriminatie in de wet op te nemen. Wat DENK betreft is dat wel noodzakelijk. Met name ouderen ondervinden namelijk dagelijks discriminatie, zowel op de werkvloer als in de publieke ruimte. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau blijkt dat discriminatie van deze groepen zelfs is toegenomen. Natuurlijk worden zij al beschermd door de Algemene wet gelijke behandeling en artikel 1 van onze Grondwet, maar dat is juist wat ons opviel: dat leeftijdsdiscriminatie niet overal in de relevante wetsartikelen expliciet is benoemd. Door het toevoegen van deze discriminatiegrond dragen we wat ons betreft bij aan een consistentere juridische basis voor het tegengaan van discriminatie in alle contexten. Door leeftijdsdiscriminatie toe te voegen aan de artikelen 137c tot en met 137g vergroten wij het bewustzijn over de schadelijke effecten van deze vorm van discriminatie en dragen we positief bij aan de sociale norm waarin discriminatie op alle gronden als onacceptabel wordt beschouwd. Zijn de indieners hiertoe bereid, zou ik willen vragen.

Dan inspiratie uit onze buurlanden. De Zweedse aanpak, waarbij veroordeelde daders van haatmisdrijven verplicht worden om educatieprogramma's te volgen, biedt ons een krachtig middel om hardnekkige vooroordelen en haat effectief aan te pakken. Het gaat niet alleen om straffen, maar juist om het veranderen van hun gedrag. Door daders bewust te maken van de impact van hun woorden en daden, kunnen we ze helpen om anders maar mensen te kijken. De DENK-fractie pleit, al jaren overigens, voor educatieve maatregelen. De Zweedse ervaringen laten zien dat dat zeer effectief is. Hierover gaan we nog een motie indienen.

Daarnaast zien we in Denemarken een sterke maatregel waarbij overheidsinstanties zwaarder worden gestraft voor discriminatie. Opmerkelijk genoeg kan de overheid in Nederland niet eens als dader van discriminatie worden voorgelegd aan het College voor de Rechten van de Mens. Het is onacceptabel dat mensen gediscrimineerd worden door de overheid, de instantie die er juist voor hen moet zijn. Ik heb de voorbeelden van institutioneel racisme door de overheid al eerder benoemd. Daarom pleiten wij ervoor om te onderzoeken hoe burgers overheden kunnen aanklagen bij het College voor de Rechten van de Mens. Dergelijke zaken zijn goedkoper en toegankelijker dan via de reguliere juridische route en daarmee wordt de drempel om aangifte te doen verlaagd. Daarmee sluit ik het even af. Hierover dienen we ook een motie in, waarin we oproepen om nader onderzoek te laten doen.

De heer Ellian (VVD):

Ik heb even het hele betoog afgewacht, omdat ik benieuwd was of het nog over het wetsvoorstel zou gaan, maar dat kwam. Ik vind het zo jammer dat de heer El Abassi namens de DENK-fractie spreekt over een rangorde tussen groepen. De initiatiefnemers hebben die intentie volgens mij totaal niet, want de wet en de normbevestiging gelden voor iedereen. Volgens mij doen de initiatiefnemers dit om discriminatie tegen wie dan ook tegen te gaan vanuit normbevestiging.

Ik ben benieuwd naar het volgende. De heer El Abassi doet het telkens voorkomen alsof de Kamer niet opstaat tegen bijvoorbeeld moslimdiscriminatie of discriminatie tegen anderen. Hij pleit voor een educatieve maatregel. Maar als ik in het rapport Richten op de regenboog — dat rapport heb ik niet gemaakt, hè, maar het WODC — kijk bij "groepsagressie" en "schelden als reflex", worden daar Nederlandse Marokkanen genoemd. Antisemitische attitudes, waar ik het net al over had, worden veelal gezien in de islamitische gemeenschap. Ik zag vandaag een filmpje — ik denk dat het van vandaag is, maar dat maakt niet veel uit — waarin Marokkaanse jongeren, vermoed ik, in Den Haag woorden gebruiken ... Ik ga die woorden niet gebruiken — mijn moeder heeft die ziekte overwonnen — maar het ging om iemands geaardheid en die ziekte. Vindt de heer El Abassi, als je het hebt over rangorde, dat die educatieve maatregel ook nuttig zou kunnen zijn voor de islamitische gemeenschap? Denkt hij dat discriminatie ook vanuit die gemeenschap kan komen? Ik wilde dit debat niet op deze manier voeren, maar de heer El Abassi dwingt mij daartoe, omdat hij begint over een rangorde die er volgens mij niet is. Haat is in alle vormen onacceptabel. Daar moeten we altijd iets tegen doen.

De heer El Abassi (DENK):

Allereerst hoor ik de heer Ellian over de initiatiefnemers. Ik kan richting de initiatiefnemers in ieder geval aangeven: voel je vooral niet aangesproken. Dat even wat betreft de initiatiefnemers.

Dan wil ik dat de heer Ellian ... Althans, ik hoop dat hij goed onderscheid kan maken, want ik hoor islam en mensen met een migratieachtergrond — denk bijvoorbeeld aan de Marokkaanse gemeenschap — maar dat zijn twee verschillende dingen. Als we het hebben over handelingen die keihard aangepakt worden, die keihard aangepakt móéten worden, waaronder discriminatie, drugsverkoop, moord of wat dan ook — ik hoor de VVD, de law-and-orderpartij, dan altijd met "harder, harder, harder" — dan is dat in lijn juist met de islam, zou ik de heer Ellian willen zeggen. De islam is voor een harde aanpak. Dan hebben we het niet zomaar over straffen; dan hebben we het over het hellevuur waar je bij wijze van spreken in komt. De islam keurt juist die dingen af waar de VVD denkt voor te strijden. Als we het hebben over criminaliteit en islam in één oogopslag, dan is de heer Ellian echt ver verwijderd van de werkelijkheid in deze wereld.

Dan terugkomend op Marokkanen, want anders geef ik geen volledig antwoord. We kunnen met cijfers spelen, maar ik weiger dat te doen. Ik merk ook dat ik er echt onwel van word als dit soort dingen gebeuren, maar ik vraag de heer Ellian ... De heer Ellian is slim, wijs en opgeleid genoeg om te weten dat het niet te maken heeft met Marokkaan zijn of islamitisch zijn. Er zijn landen als Dubai et cetera waar ze het heel goed hebben. Het heeft te maken met sociaal-economische status. Het heeft te maken met opleiding. Als we daar wat aan willen doen, als we op die manier die groepen willen helpen, als we ze uit de sloppen halen ... Als we het koppelen aan de etniciteit of de religie, dan vergroten we alleen maar de haat richting die groepen. De heer Ellian weet dat donders goed wat mij betreft, zeg ik via de voorzitter.

De heer Ellian (VVD):

Ik neem aan dat ik het woord mag van de voorzitter. Ja, dank. Dit laat dus precies de selectiviteit van de DENK-fractie zien. Eerst worden er hele grote woorden gebruikt. "Rangorde." Dat is een verwijt dat ik continu van u krijg: de VVD staat niet op voor moslims. Jawel, haat is verwerpelijk, tegen iedereen. Dat zeggen ook heel veel collega's. Vervolgens, op het einde, verandert het betoog van de heer El Abassi. Dan wordt mij iets verweten over criminaliteit. Ik heb geen idee. Ja, de VVD staat voor het aanpakken van grote criminelen. Ik heb helemaal niets gezegd over de samenhang met etniciteit. We hebben wel het fenomeen mocromaffia in Nederland, maar dat terzijde. Ik goochel niet met cijfers. Ik vind inderdaad dat je voorzichtig moet zijn met cijfers. De heer El Abassi gaat er niet op in dat uit de islamitische gemeenschap wel degelijk ook haat kan komen. U verwijt anderen selectiviteit. Volgens mij doet niemand dat hier. De een heeft misschien wat meer aandacht voor het ene vraagstuk dan voor het andere. Ik heb de heer El Abassi er ook een paar keer op gewezen dat de Joodse gemeenschap zó klein is, maar zó relatief hard wordt getroffen dat het niet gek is dat daar een aparte aanpak voor is. Er is heel veel aandacht in de Kamer voor racisme en discriminatie, en terecht. Waar komt nou die verongelijktheid vandaan? Waarom weigert de heer El Abassi in te gaan op haat vanuit de eigen groep waar de heer El Abassi voor pretendeert op te komen? Die komt ook daarvandaan. Dat gaat niet samen.

De heer El Abassi (DENK):

Er worden mij woorden in de mond gelegd die ik nooit heb geuit. Bij elke gemeenschap is er sprake van haat, bij iedere gemeenschap is er sprake van jaloezie, van belediging, van criminaliteit. Maar door dit te plakken aan één gemeenschap en te zeggen dat die is oververtegenwoordigd, doe je deze groep enorm tekort. Gezien de opleiding van de heer Ellian en gezien mijn inschatting van de heer Ellian weet de heer Ellian donders goed dat het niet te maken heeft met het zijn van Marokkaan, met het zijn van moslim, Antilliaan, Surinamer of wat dan ook, maar dat het te maken heeft met of je gediplomeerd bent of niet, of je genoeg geld verdient of niet, of je wel of geen werk hebt of niet. Als die mensen vaak behoren tot de groep met een lage sociaal-economische status en deze groep daarmee oververtegenwoordigd is, dan kun je dat wel benoemen, maar wordt de haat richting die groep alleen maar groter. Maar je kunt ook de grondoorzaken benoemen en de aanpak daarop richten. Maar dat doet de VVD veel te weinig, en dat weet de heer Ellian donders goed.

De voorzitter:

Afrondend, meneer Ellian.

De heer Ellian (VVD):

Dit is echt aperte onzin. Als ik als justitiewoordvoerder namens de VVD één ding doe, is het wel altijd spreken over georganiseerde criminaliteit. Ik noem criminelen bij naam, wat me niet altijd in dank wordt afgenomen, maar goed, dat terzijde. Ik richt me daarbij voor zover ik weet niet op een doelgroep en de VVD ook niet. Er is wel het fenomeen mocromaffia, net zoals je ook Mexicaanse drugskartels hebt. Dat zijn fenomenen waar je niet omheen kunt, maar daar ging het niet over. Ik vroeg de heer El Abassi iets omdat hij zo boos en verontwaardigd is en de Kamer verwijt niet op te komen voor de moslimgemeenschap maar wel voor anderen. Ik zie dat niet. Volgens mij strijdt iedereen hier tegen alle vormen van haat. Ik zeg tegen de heer El Abassi dat er ook haat uit de moslimgemeenschap komt. Waarom maakt de heer El Abassi dat niet bespreekbaar? Hij vervult immers ook een voorbeeldfunctie. We hadden het hier niet over criminaliteit en ik snap ook niet wat de heer El Abassi mij in de schoenen probeert te schuiven. Ik heb het hier ook niet over sociale factoren. Daar kunnen we een lang debat over voeren, maar dat doen we een andere keer, bij het commissiedebat.

De heer El Abassi (DENK):

Volgens mij — ik wil zeker niet in herhaling vervallen, dus ik probeer het net wat anders te verwoorden — is het allesbehalve selectiviteit. Ik geef de heer Ellian heel duidelijk aan dat haat overal voorkomt, in alle religies, in alle landen, overal ter wereld. Dat geldt voor haat, voor discriminatie, voor criminaliteit en ga zo maar door. Nogmaals, dat koppelen aan een etniciteit of een religie en zeggen dat die religie hier is oververtegenwoordigd, terwijl dat in een ander land zomaar anders kan zijn, is gewoon oproepen om iets te vinden van die groepen. Tegen de heer Ellian wil ik zeggen: stop daar gewoon mee!

De voorzitter:

Kort. Laten we niet in herhaling vallen.

De heer Ellian (VVD):

Nee, nee, nee. Sorry, maar als we over andere landen beginnen: over Iran hoor ik de heer El Abassi niet, over het Iraanse regime. Wat hoor ik van u over het opkomen voor de mensen daar die het islamitische regime niet willen? De heer El Abassi noemt een ander land, namelijk Dubai. Daar is het prima. Over Afghanistan hoor ik ook niks. Over de onderdrukking die vanuit de radicale islam komt, hoor ik niets. Maar dit is een ander debat, dus daar gaan we een volgende keer over verder, want ik zie dat de voorzitter zich begint te irriteren aan ons beiden.

De voorzitter:

Nee hoor.

De heer Ellian (VVD):

Maar het is ook selectief wat u hier doet door te zeggen: in een ander land gaat het prima met de islam. Ja, maar in delen van de wereld weer niet. Maar we gaan dit debat wel op een ander moment voeren. Laten we dat niet nu doen, want dat is ook niet netjes naar de initiatiefnemers toe.

De voorzitter:

Voor de goede orde: ik irriteer me nooit aan u, meneer Ellian.

De heer El Abassi (DENK):

Ik zeg niet dat het goed gaat in andere landen. Dat hoort Ellian helemaal verkeerd. Ik zeg juist dat het overal verkeerd gaat. Overal komt criminaliteit voor. Overal komt moord voor. Als u mij wilt horen spreken over andere landen: ik ben geen woordvoerder Buitenlandse Zaken, Defensie of wat dan ook. Daarvoor hebben we een andere woordvoerder, dus interrumpeert u hem vooral in de debatten die hij hier voert voor het katheder.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Ik wou nog even terugkomen op de aankondiging van een amendement, twee zelfs. Het eerste zag op het wetsvoorstel en zou een verdubbeling betekenen. Er is ook een ander amendement aangekondigd, maar dat valt volgens mij wel buiten de reikwijdte van dit initiatiefwetsvoorstel. Als dat zo is, heb ik daar wel een aantal problemen mee. Allereerst doet het geen recht aan de indieners, denk ik. We hebben het nu over een voorstel waar keihard aan is gewerkt. Als we nu een ander aspect van het Wetboek van Strafrecht gaan amenderen … Ja, sorry, maar daar zijn ook andere gelegenheden toe.

Ten tweede is de Kamer het volgende op het hart gedrukt, onder meer een paar jaar geleden door een commissie van de Kamer. De commissie-Bosman zei dat het ingewikkeld is om juist op zulke vergaande onderwerpen als het Wetboek van Strafrecht een amendement in te dienen zonder daar de Raad van State of andere partijen te betrekken om daar in ieder geval reflecties op te krijgen. Dat is bij dit traject wel gebeurd. Het staat mijn collega vrij om het amendement ten aanzien van het initiatiefvoorstel in te dienen, maar ik zou hem toch op het hart willen drukken om in ieder geval te heroverwegen om nu ook in andere zaken te proberen de wet aan te passen.

De heer El Abassi (DENK):

Het komt niet helemaal uit het niets vallen, zou ik de heer Ceder willen aangeven. Want naast de strafverzwaringsgrond uit artikel 44, zeg ik uit mijn hoofd, willen de initiatiefnemers ook de artikelen 137c tot en met 137g wijzigen. Gezien de efficiëntie en gezien de snelheid in het debat, maar ook gezien dat we nu stilstaan bij deze artikelen en ze straks mogelijk toch willen gaan wijzen met z'n allen — althans, dat hoop ik — lijkt me dit het moment om die wijzigingen ook door te voeren en alles mee te nemen.

De heer Ceder (ChristenUnie):

Maar in de artikelen die u noemt, worden woorden als "hetero- of homoseksuele gerichtheid" vervangen om meer recht te doen aan de verschillende gevallen waar discriminatie onder kan vallen. Die discussie hebben we gehad. Maar u wilt de strafmaat verhogen. Het lijkt mij goed dat wij als Kamer vragen wat de orde van advocaten daarvan vindt, wat de Raad van State daarvan vindt en wat de Nederlandse rechtspraak daarvan vindt. Als wij nu even dit gaan wijzigen en het wordt aangenomen, dan hebben we geen flauw idee wat de impact is op de Nederlandse samenleving dan wel de Nederlandse rechtspraak. Dat is dus van een hele andere orde. Het staat u vrij om zulke voorstellen te doen, maar ik wil nogmaals meegeven om dit tweede te heroverwegen in lijn met de commissie-Bosman, die aangeeft: pas op wanneer je een amendement indient.

De voorzitter:

Ja, dank u wel.

De heer El Abassi (DENK):

We kunnen inderdaad verschillen van mening. Wij gaan die amendementen dan ook indienen.

De voorzitter:

U was klaar met uw betoog?

De heer El Abassi (DENK):

Ik was eigenlijk klaar met mijn betoog.

De voorzitter:

Dan dank ik u hartelijk.

De heer El Abassi (DENK):

U ook bedankt.

De voorzitter:

U was de laatste spreker van de zijde van de Kamer. Dit debat wordt in overleg met de initiatiefnemers op een later moment voortgezet, zoals eerder gezegd. Nogmaals veel waardering voor de initiatiefnemers en hun medewerkers. Ook dank aan de minister voor zijn aanwezigheid en zijn adviezen aan de Kamer.

De algemene beraadslaging wordt geschorst.

De voorzitter:

Ik moet minimaal 45 minuten schorsen, dus om 20.35 uur zullen we de vergadering hervatten. Een prettige avond nog.

De vergadering wordt van 19.48 uur tot 20.35 uur geschorst.

Naar boven